De geheimen van Vrouwe Justitia


Homepage Karel de Werd <=======> Wraking van het Hof Den Haag

De rechtspraak in Nederland is verrot tot op het bot






    Door Karel de Werd


Geachte lezer,

Hieronder vindt u het transcript van het proces-verbaal waarin duidelijk wordt welke rol de vakbeweging heeft gespeeld bij het ten gronde richten van mijn bedrijf.


    PRO JUSTITIA

                  Gemeentepolitie Amsterdam
                  District 3,
                  Bureau Lijnbaansgracht.

Nr. R3-10520/1980
Onderwerp: proces-verbaal van verhoor


    PROCES-VERBAAL

Wij, Hendrik Oud en Pieter Keesman, beiden hoofdagent-rechercheur van gemeentepolitie te Amsterdam, dienstdoende bij de recherchedienst van het 3e district, bureau Lijnbaansgracht, verklaren het volgende.

Op woensdag 28 januari 1981 hoorden wij in genoemd bureau een man als verdachte, die opgaf te zijn genaamd: Arthur Gerrit BARGERBOS, geboren te Amsterdam OP 15 maart 1941, van beroep districtsbestuurder Bouwbond FNV, in deze domicilie kiezende aan het adres Houttuinlaan 3 te Woerden, telefoon 03480/16441.

Nadat wij hem hadden medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij ons als volgt: "Ik ben nooit eerder met de politie en justitie in aanraking geweest. Ik ben als districtsbestuurder werkzaam bij de Bouwbond van de Federatie Nederlandse Vakbeweging en wel van het district Utrecht. Ik kwam in de maand november 1967 bij het toenmalige NVV in dienst in Zeist en in de maand april 1973 werd ik als plaatselijke afdelingsbestuurder aangesteld bij de Bouwbond NVV, afdeling Amsterdam en wel op het kantoor, gevestigd in perceel P.C. Hooftstraat 150 te Amsterdam".

Op genoemd kantoor werkte ik samen met een administrateur genaamd De Jong en verder een aantal vrouwelijke krachten. Vanuit die functie ben ik in aanraking gekomen met de heer De Werd, een onderaannemer in de bouw. Ik zal u nu vertellen wanneer ik voor het eerst met hem in aanraking kwam.

Naar ik meen was dat de keer dat een werknemer van De Werd door hem ontslagen was. Ik meen dat hij uit een busje was gezet en deze Snoek, lid van onze bond, heeft in die affaire een procedure tegen De Werd aangespannen. Ik weet echter dat de bond deze procedure niet heeft gevoerd namens Snoek. Dat deed hij op eigen initiatief. Ik weet dat De Werd daar later met mij over heeft gesproken, maar er was beslist geen sprake van een conflict met hem.

Ik kan mij ook nog herinneren dat De Werd eens bij mij op kantoor is geweest en mij loonstrookjes heeft getoond met de vraag wat daar mankeerde. Ik weet nog dat ik hem gezegd heb dat het in orde was. Ik weet echter niet dat er twee van zijn werknemers zijn ontslagen in verband met moeilijkheden over loonstrookjes. Het is natuurlijk wel mogelijk dat twee werknemers van hem over die zaak bij ons hebben geklaagd of advies hebben gevraagd. Dat gebeurt dan tijdens de spreekuren aan de balie. De Jong, genoemde medewerker, zat altijd aan de balie en die schiftte daar verder uit welke problemen naar mij doorverwezen konden worden. Ik stel mij zo voor dat een dergelijke, in mijn ogen niet al te belangrijke zaak, door De Jong persoonlijk is afgehandeld en ik acht het best mogelijk dat De Jong hen, die werknemers, geadviseerd heeft bij de Werd aan te dringen een eventuele vergoeding voor koffie in het brutoloon op te nemen. Ik heb dat zelf echter niet gezegd, dat kan ik mij in ieder geval nauwelijks voorstellen.

Ik kan u namelijk nog wel verklaren dat ik als jong bondsbestuurder te werk werd gesteld op het kantoor in de P.C. Hooftstraat en daar in contact kwam met administrateur De Jong, die toen al wel 20 jaar verbonden was aan het NVV, en reeds lange tijd op dat kantoor het baliewerk verrichtte. Het viel mij op dat De Jong zich in veel situaties in mijn ogen ontactisch uitliet, maar ik besefte dat ik als jong bondsbestuurder, maar toch als meerdere van De Jong, hem daarover niet op zijn vingers kon tikken om conflicten met hem te voorkomen. Dat hij echter ontactisch kon optreden mag onder andere blijken uit het volgende voorval. Het kan best in 1974 zijn geweest, maar dat kan ik mij niet meer herinneren, toen er met De Werd een conflict ontstond over uitlatingen aan zijn adres, geuit bij een opdrachtgever van hem, Van Gent's Bouwbedrijf, op een werk in de Bijlmermeer.

Ik werd in die tijd opgebeld door één van de bondsbestuurders van ons kantoor in Woerden met het verzoek duidelijkheid te verschaffen in een conflict met onderaannemer De Werd. Dat was de eerste maal dat ik van het bestaan van dat conflict hoorde. Ik ben naar Woerden gegaan en daar deelde de bondsbestuurder mede dat De Werd met hem reeds enkele malen contact had opgenomen en geklaagd had dat personeel van Van Gent's Bouwbedrijf door bondsbestuurders benaderd zou zijn met de mededeling dat hij, De Werd, zijn verplichtingen ten opzichte van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid niet zou nakomen. De bondsbestuurder vroeg mij dan ook of ik die uitlatingen had gedaan. Daar was mij op dat moment echter niets van bekend en ik trok daaruit de conclusie dat, wanneer dit had plaatsgevonden, De Jong deze uitlatingen moest hebben gedaan.

De weegschaal van rechtvaardigheid blijkt uit evenwicht

Ik zegde de bondsbestuurder dan ook toe deze zaak met De Jong en De Werd te zullen bespreken en hem daarover later verslag te doen. In Amsterdam sprak ik De Jong over deze affaire aan. Tijdens dit gesprek met De Jong bemerkte ik aan hem dat hij bepaald geen vriend was van De Werd. Wat daarvan de aanleiding was, wist ik niet en weet ik tot op dit moment nog steeds niet. De Jong gaf mij, op mijn vragen of hij zich negatief bij Van Gent's Bouwbedrijf had uitgelaten over De Werd, geen rechtstreeks antwoord. Wel bleek mij dat De Werd zijn verplichtingen ten aanzien van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid had nagekomen.

Ik nam dan ook telefonisch contact op met De Werd en hij deelde mij daarbij mede dat hij eiste dat de bond in het bijzijn van zijn opdrachtgever, de geuite beschuldigingen zou intrekken daar hij anders een procedure tegen de bond zou aanspannen. Ik weet dat er in die zaak tussen De Werd en mij verschillende telefoongesprekken hebben plaats gevonden en op een gegeven moment heb Ik hem toegezegd op een maandag te 09.00 uur naar het bouwwerk in de Bijlmermeer te zullen komen om daar de zaak uit de wereld te zullen helpen. Ik ben daar toen die maandagochtend alleen heengegaan en heb bewust De Jong niet meegenomen om eventueel verdere escalatie te voorkomen.

In aanwezigheid van de hoofduitvoerder Hamstra en De Werd, alsmede een onbekend personeelslid van hem, bood ik hem mijn excuus aan namens de Bouwbond NVV. en nam ik daarbij alle aan De Werd zijn adres gedane uitlatingen terug. Daarmee was de zaak afgedaan en vanaf die tijd heb ik bondszaken bij Van Gent's Bouwbedrijf verder zelf behandeld om te voorkomen dat De Jong daar eventueel weer met De Werd in aanraking zou komen. Het is volgens mij best mogelijk dat de eerdergenoemde heer Hamstra de Jong liever meer op zijn werk zag. Ik bood als verantwoordelijk bondsbestuurder bij Van Gent's Bouwbedrijf mijn excuus aan omdat ik er van overtuigd was dat De Jong met zijn opmerkingen contra De Werd over de schreef was gegaan, anders had ik zeker mijn excuus niet aangeboden.

Ik kan mij verder niet meer herinneren dat ik een keer bemiddeld heb bij een geschil tussen De Werd en een werknemer van hem over een vijftal vakantiebonnen. Dat kan goed mogelijk geweest zijn, maar door de hoeveelheid van problemen waarmee wij geconfronteerd worden, kan ik mij dat niet meer herinneren. Eind 1974 startte Ballast Nedam met de bouw van het huidige hoofdkantoor van de Rijkspostspaarbank aan de Omval te Amsterdam. Bij die bouw bleek later de firma De Werd te zijn betrokken. Het was in die tijd een langdurige regenperiode hetgeen uiteraard leidt tot meer klachten van de werknemers in de bouw.

Op Vrijdag 24 januari 1975 ben ik nog bij een bespreking geweest met de Lange van het CNV, de heer Luijf, directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau te Amsterdam en nog enkele werkgeversvertegenwoordigers. Daar werd toen over diverse problemen gesproken en ik kan mij herinneren dat de naam van De Werd daar ook ter sprake kwam. Uiteraard ging het bij deze bespreking over arbeidsbemiddeling. Verder kan ik mij daar niets meer van herinneren.

    Het conflict

Op maandag 27 januari 1975 ging ik 's ochtends om 10.00 uur naar een vergadering bij Hillen en Roosen waar een nieuwe ondernemingsraad moest worden voorbesproken. Tegen het middaguur kreeg ik daar een telefoontje van onze administrateur, inmiddels niet meer De Jong want die was toen al gepensioneerd, welke administrateur mij mededeelde dat er een conflict was op het werk aan de Omval en of ik daar maar even een kijkje wilde gaan nemen. Tussen 12.50 en 13.30 uur begaf ik mij naar dat werk. Ik kwam daar aan en begaf mij naar de keet van de werknemers. In de keet bevonden zich een groot aantal werknemers alsmede de mij bekende Rinus Jansen. bestuurder van de A.B.W.B. (Algemene Bond van Werkers in de Bouwnijverheid).

Of De Lange daar ook al was weet ik niet meer, wel weet ik dat hij daar die middag is gekomen. Ik wist op dat moment nog niet waar dat conflict over ging. Wel had ik een vermoeden, omdat de week daar voorafgaande reeds een tweetal werknemers van De Werd, namelijk Van Ede en een collega van hem, waarschijnlijk Meijer, tweemaal bij mij op kantoor in de P.C. Hooftstraat waren geweest en hadden geklaagd over de slechte werkomstandigheden bij De Werd en in het bijzonder de regenkleding die zij naar hun zeggen niet hadden ontvangen. Ik deelde hen toen mede dat zij die problemen toch eerst zelf met hun baas moesten proberen op te lossen. Ik vermoedde nu uiteraard dat dit conflict toch hoger was opgelopen.

Onmiddellijk na mijn aankomst in de keet werd ik door Rinus Jansen aangesproken. Deze zei mij dat er vijf werknemers van De Werd waren ontslagen nadat zij hem hadden aangesproken over de werkomstandigheden in de ruimste zin van het woord. Ik hoorde op dat moment van Jansen dat Veega en Noordam daarbij waren en ik wist van Veega dat deze lid was van de bond van Jansen. De naam Veega was mij niet onbekend. Deze kwam veelvuldig voor in de bouwwereld in Amsterdam. Als er acties op bouwwerken plaats vonden, troffen wij vaak Veega daar aan. Veega stond in veel gevallen zeker niet achter de lijn van het NVV. Hij had in mijn ogen een te radicale opstelling.

Bij mijn komst in de keet stond ik eigenlijk al voor een keihard voldongen feit. Jansen had de zaak al zodanig aangewakkerd dat de wrok bij de werknemers van De werd voor mij al niet meer terug te draaien was, waarop er voor De Lange en mij op dat moment niets anders overbleef een poging te doen om te bemiddelen. 'Ik weet nog dat Jansen daarbij in de keet tegen de werknemers van De Werd zei: "Dit kunnen we niet tolereren, we moeten er keihard tegenaan." Onder die werknemers waren veel leden van mijn bond en natuurlijk spraken de woorden van Jansen hen erg aan. Ik stond dan ook voor een voldongen feit, en De Lange ook.

    Bondsbestuurder

Toen ik Veega daar op het werk van De Werd aantrof, wist ik eigenlijk al hoe de vlag erbij hing. Je kan wel stellen: "Waar Veega is, komen conflicten voor" en ik sluit het niet uit dat met medewering van Rinus Jansen en door bemiddeling van het GAB, Veega op het werk van De Werd te werk werd gesteld. Omdat ik uiteraard in mijn hoedanigheid als bondsbestuurder mijn gezicht niet wilde verliezen ten opzichte van mijn bondsleden en de andere bondsbestuurders, kon ik in dat stadium eigenlijk de zaak niet meer tot de juiste proporties terug draaien. De zaak was daarvoor al teveel aangewakkerd.

Derhalve begaven wij ons naar de directiekeet voor verdere bespreking van de situatie. Daarbij waren aanwezig, De Werd, Post en Dijkhof van Ballast Nedam, De Lange van het CNV en Rinus Jansen. De Werd wilde Jansen daarbij niet aanwezig hebben maar na aandringen van alle partijen stemde hij toch toe in de aanwezigheid van Jansen. Toen bleek ons dat de vijf ontslagen werknemers in proeftijd liepen en De Werd had derhalve formeel volkomen juist gehandeld. Hij kon hen volgens de wettelijke bepalingen zonder opgaaf van redenen ontslaan, maar toch zag ik het als mijn plicht, ondanks de proeftijd, te trachten de ontslagenen weer aangenomen te krijgen. De Werd bleef op die dag op zijn standpunt staan en weigerde hen weer aan te nemen. Aan het eind van die middag deelden wij de werknemers van De Werd mede dat hij hen niet meer aan wilde nemen en dat wij de volgende dag weer op het werk zouden verschijnen. Ik ging toen naar huis.

Op dinsdag 28 Januari 1975 ging ik omstreeks 09.O0) uur weer naar het werk aan de naartoe. De vijf ontslagen werknemers van De Werd bevonden zich in de keet. Ik deelde hen mede dat wij pogingen zouden aanwenden om hen alsnog alle vijf aangenomen te krijgen, Voor zover ik mij kan herinneren waren de andere werknemers van De Werd op dat moment wel aan het werk, hoewel natuurlijk vast staat dat van enige productie vrijwel geen sprake was in die rommelige sfeer. Ik ben toen wederom met De Lange en Jansen naar de directiekeet gegaan, waar een bespreking volgde. De Werd en Dijkhof en Post en Ik voerde tijdens deze besprekingen natuurlijk veelvuldig het woord maar ook zeker Rinus Jansen was daar merkbaar aanwezig door het regelmatig plaatsen van opmerkingen, waardoor de situatie toch wel steeds gecompliceerder werd en de weg naar een oplossing sterk bemoeilijkt werd.

Ik herinner mij nu dat Aan de Wiel, afdelingsvoorzitter van onze bond, daar ook bij aanwezig was. Ik kan u verder zeggen dat ik in die tijd nog wel eens impulsief handelde, mede veroorzaakt de enorme druk die toen op mij werd uitgeoefend. Deze druk voelde ik zeker niet van de zijde van De Lange omdat deze zich in dit soort situaties tactisch weet op te stellen en uit te drukken, hetgeen hij daar dan ook deed. Daardoor werd ik dan ook niet in een moeilijk parket gebracht. Wel was dit het geval met Rinus Jansen, ten eer opmerkingen die hij plaatste tegen de werknemers van De Werd en ten tweede door de druk die hij met zijn opmerkingen legde op de besprekingen met De Werd in de directiekeet.

Het feit dat ik tijdens die besprekingen in de directiekeet mee het woord voerde dan Rinus Jansen vindt zijn oorzaak in het volgende. Ik en ook natuurlijk De Lange, waren daar aanwezig als bestuurders van erkende vakbewegingen. Jansen was daar aanwezig als bestuurder van een niet erkende vakbeweging. Uiteraard liet Jansen mij dan ook liever het woord doen waardoor de uiteindelijke verantwoording bij actuele escalatie van het conflict ook bij de erkende vakbewegingen zou komen te liggen en Jansen zich met zijn bond op de achtergrond kon houden. Op dat moment echter doorzag ik dat niet, maar later, na de escalatie, heb ik die conclusie voor mijzelf getrokken. In het verdere verloop van de zaak na de escalatie, gedurende de afgelopen jaren. heeft Rinus Jansen noch een andere woordvoerder van de A.W.B.W. zich namelijk over deze affaire uitgesproken. Zij waren volledig van het toneel verdwenen met betrekking tot deze zaak.

    Escalatie

Na de escalatie heb ik zelf ook verder nooit contact meer gehad met Rinus Jansen. Tijdens die besprekingen in de directiekeet met genoemde personen op dinsdag 28 januari 1975 in de morgenuren, bleef de Werd weigeren de vijf ontslagen werknemers weer in dienst te nemen. Ik herinner mij nu dat die ochtend bij de besprekingen ook een man aanwezig was, waarvan ik mij de naam niet kan herinneren, maar die door De Werd werd voorgesteld als zijn boekhouder. Ik kan tijdens die bespreking heel goed emotionele uitlatingen hebben gedaan waarvan ik op dat moment de consequenties niet kon overzien. Wanneer er gesteld wordt dat ik beweerd zou hebben dat De Werd niet liquide zou zijn, moet ik u mededelen dat ik mij dat niet kan herinneren, ook niet dat hij zijn vrouw heeft gebeld om fl. 100.000 te komen brengen om dat hij wel liquide zou zijn. Ik sluit echter niet uit dat ik in die toch emotioneel geladen besprekingen die uitlatingen gedaan heb. Over en weer werden tijdens die besprekingen regelmatig nare opmerkingen geplaatst, welke door Jansen zeker werden geaccentueerd.

Ik kan mij wel herinneren dat ik tijdens die besprekingen De Werd heb voorgesteld de regenvergoeding aan zijn personeel premie- en belastingvrij uit te betalen, zodat zijn personeel toch eigenlijk een verhoging van de regenvergoeding kon worden aangeboden en op deze manier mogelijk een doorbraak in het conflict geforceerd kon worden. Ik werd toen, volgens mij door De Lange opmerkzaam gemaakt op het feit dat dit natuurlijk loontechnisch niet mogelijk was en derhalve verder niet bespreekbaar kon zijn.

De Werd bleef verder weigeren de vijf ontslagen werknemers weer aan te nemen en ik ben die dinsdag omstreeks 12.00 uur van dat werk vertrokken naar een vergadering in Zaandam. Dat was ook de reden waarom ik die dag Aan de Wiel had meegenomen. deze kon dan namelijk na mijn vertrek mijn plaats innemen. De volgende dag, woensdag 29 januari 1975, ging ik in de ochtenduren weer naar het werk aan de Omval. Daar trof ik Jansen en De Lange weer met de werknemers van De Werd die op ons stonden te wachten. Op dat moment hoorde ik dat in de middag van de voorgaande dag, door De Werd aan De Lang dat drie van de vijf werknemers die ontslagen waren, door hem weer in dienst genomen zouden worden. Hij bleef echter weigeren Veega en Noordam weer aan te nemen. Jansen voerde toen het woord in de keet. Hij zei tegen de werknemers van De Werd dat toch twee man het slachtoffer moesten worden en hij liet zich tegenover de werknemers uit in de zin van: "Dat kan absoluut niet worden getolereerd" en dergelijke uitlatingen. Dat doet Jansen dan op een strijdvaardige wijze. Met betrekking tot het bereiken van een eventueel compromis met De Werd waren de uitspraken van Jansen tegen de werknemers te radicaal. Een compromis met De Werd sloot Jansen daarbij eigenlijk uit.

    Compromis

Ik kan u wel zeggen dat ik op dat moment dacht dat de toezegging van De Werd om drie van de ontslagen werknemers weer in dienst te nemen, voor mij een zeer acceptabel aanbod was en dat ik wat dat betreft, vanuit mijn positie als bondsbestuurder van de bouwbond NVV het conflict met De Werd als geëindigd wilde beschouwen, ware het niet dat Jansen zich in die fase zo radicaal tegenover de werknemers uitliet, dat het sluiten van een compromis met De Werd voor mij niet meer te verkopen was bij die werknemers. Er ging in de keet dan ook een gejuich op: "Alle vijf moeten weer worden aangenomen." Ik zei u dat ik dacht dat het aanbod van de Werd voor mij acceptabel was die gedachte sprak ik echter niet uit. Dat was voor mij in die situatie natuurlijk een te groot gezichtsverlies.

Daarna zijn er weer gesprekken geweest met De Werd en vertegenwoordigers van Ballast Nedam. De Werd bleef weigeren ook Veega en Noordam in dienst te nemen, waardoor de gesprekken werden gestaakt en een overeenkomst uitbleef. Onder hevige druk van onze achterban, eigenlijk tegen beter weten in, kon ik tijdens die besprekingen niet anders dan aan

De Werd de eis stellen dat alle vijf ontslagen werknemers weer zouden worden aangenomen. Andere voorstellen om eventueel tot een doorbraak te komen, werden De Werd niet gedaan. Het bleef bij die ene eis. Over regenvergoeding werd al niet eens meer gesproken. Met de eis van de achterban viel er dan ook eigenlijk niet meer te bemiddelen. Overeenkomstig de wensen van de werknemers zouden Jansen en ik, alsmede Aan de Wiel, de volgende dag vroeg weer op het werk zijn. Ik ging toen maar naar kantoor. Ik heb die dag nog contact opgenomen met De Lange en hem verzocht ook weer op het werk aanwezig te zijn maar deze deelde toen mee dat hij verhinderd was in verband met privé omstandigheden.

Op donderdag 30 januari 1975 ging ik vroeg in de morgen, ik schat tegen 07.30 uur, naar de Omval. Toen ik daar kwam bevond Rinus Jansen zich reeds in de keet met de 14 werknemers van De Werd. Het staat mij bij dat Aan de Wiel met mij daar aankwam. Ik denk namelijk dat ik hem van huis heb gehaald. Met de werknemers werd daar toen gesproken. Ook ik heb daar natuurlijk gezegd: "Verdomme jongens, het hadden alle vijf werknemers moeten zijn, maar dat is niet gelukt. De werknemers bleven echter solidair en zij bleven pal achter Veega en Noordam staan. Hoe die veertien werknemers in hun hart over de zaak dachten weet ik natuurlijk niet. Mogelijk is het natuurlijk wel dat een aantal van hen niet zo'n radicaal standpunt voorstonden en hadden zij dat dan maar uitgesproken dan was voor mij de mogelijkheid geschapen een heel ander licht op de zaak te werpen en toch tot een oplossing van dit conflict te komen".

Op een gegeven moment, ik dacht dat het 07.50 uur was zag ik De Werd, en het staat mij bij dat Dijkhof bij hem was, de keet binnen komen. Ik hoorde dat hij toen zei: "Wie om 08.00 uur niet aan het werk is, kan zich als ontslagen beschouwen. Meteen na deze uitspraak verliet hij weer de keet en wij bleven daarin achter. Op dat moment ontstond er geroezemoes in de keet. Bondsbestuurders en werknemers gingen met elkaar praten over de ontstane situatie. Het was niet zo dat één van de bondsbestuurders zich tot alle aanwezige werknemers richtte. Nee, de werknemers splitsten zich in meerdere groepjes en zelf sprak ik toen met een aantal werknemers, hoeveel dat waren kan ik mij uiteraard niet herinneren. Ik heb die mensen medegedeeld dat bij eventueel ontslag een WW-uitkering of een stakingsuitkering zouden worden afgewezen en zei hen dan ook dat zij zelf moesten beslissen en dat wij bij eventueel ontslag natuurlijk wel de rechtskundige dienst van het NVV zouden gaan raadplegen. Ik raadde hen echter niet aan aan het werk te gaan, mede uiteraard door de druk die in de hele situatie was ontstaan".

    Werkweigering

Natuurlijk begreep ik dat het niet mogelijk was ontslag, verleend in proeftijd, aan te vechten. Dat was juridisch gezien beslist geen haalbare kaart. Ook wist ik dat in de CAO voor de bouw vermeld stond dat werkweigering kan leiden tot ontslag op staande voet. Dit ontslag kan natuurlijk in bepaalde gevallen aanvechtbaar zijn. Dat moet dan later juridisch bekeken worden. U vraagt mij nu of ik, bij eventueel ontslag wegens werkweigering in deze concrete situatie, punten aanwezig achtte om dat ontslag mogelijk met succes juridisch aan te vechten. Ik kan u zeggen dat ik dat allemaal op dat moment niet heb kunnen overzien situatie dus niet zo concreet. Nu, achteraf bekeken, begrijp ik natuurlijk heel goed dat dit juridisch niet haalbaar kon zijn.

Achteraf zeg ik dat ik de werknemers toen in de keet beter had moeten wijzen op een eventuele werkweigering, maar door de enorme gespannen situaties en van de werknemers. is dat achterwege gebleven. Op dat moment was ik op z'n juiste waarde te schatten Ik heb echter beslist niet aangezet tot werkweigering. Ik heb de beslissing aan de werknemers overgelaten. Even na 08.00 uur zag ik De Werd weer de keet binnen komen. Ik hoorde dat De Werd aan de nog niet ontslagen werknemers ontslag aanzegde en ik zag dat hij hen daartoe ontslagbrieven uitreikte. Deze had hij al bij zich.

Ik ben toen met Aan de Wiel en Jansen naar de directiekeet gelopen om de ter plaatse aanwezige leiding van Ballast Nedam van deze ontwikkeling op de hoogte te stellen. In die keet waren onder andere aanwezig de heer Dijkhof en mogelijk Post. Ik deelde Dijkhof daar mede dat de bom was gebarsten en dat het mij speet dat het zo gelopen was. Ik sluit het niet uit dat ik mij toen in het bijzijn van Dijkhof ten aanzien van De Werd onhebbelijk heb gedragen. Ik zou mij echter uiteraard na die lange tijd, niet meer kunnen herinneren welke woorden ik toen geuit

Met Jansen en Aan de Wiel verliet ik toen weer de directiekeet. Het is best mogelijk dat ik tijdens de bespreking met Dijkhof aan deze reeds persoonlijk had gevraagd de tegoeden van De Werd te blokkeren. Dit werd echter de volgende dag pas, zoals formeel is geschreven, schriftelijk door De Lange, namens hemzelf en mij als bestuurders van de bonden, aan Ballast Nedam verzocht. Buiten de keet gekomen deelde ik de ontslagen werknemers mede dat zij die middag ik dacht omstreeks 14.00 uur, naar het kantoor aan de P.C. Hooftstraat moesten komen' om zich daar in te laten schrijven voor een WW-uitkering Ik wist uiteraard dat dergelijke verzoeken zouden worden afgewezen met deze afwijzing zou dan weer een beroep gedaan kunnen worden op een uitkering van de Sociale Dienst

    Bouwbond CNV

Met Aan de Wiel reed ik in mijn auto naar de Marnixstraat, naar het kantoor van de Bouwbond CNV, waar De Lange werkte. Jansen was zelf met een auto en wij spraken met hem af deze te zullen ontmoeten bij het Gewestelijk Arbeidsbureau. Wij troffen De Lange op zijn kantoor aan en stelden hem op de hoogte van de nieuwe ontwikkelingen. Hij reed toen met ons mee naar het GAB waar wij Jansen ook weer troffen. Daar gingen wij binnen bij de directeur, de heer Luijf en samen met hem en de chef afdeling bouw, hadden wij een gesprek. Wij kwamen bij Luijf opgewonden binnen. Wij deden verslag van de nieuwe ontwikkelingen en de reden van onze gang naar het GAB moet uiteraard geweest zijn dat wij Luijf wilden verzoeken de arbeidsbemiddeling naar De Werd te staken. Dat is ook zeker gebeurd. Later is dit verzoek echter nooit schriftelijk gedaan, zoals formeel vereist wordt. Daarna zijn wij vertrokken bij het GAB, ieder naar zijn eigen kantoor.

Die middag kwamen wij, Jansen, De Lange, Aan de Wiel en ikzelf op ons kantoor in de P.C. Hooftstraat bijeen, samen met de ontslagen werknemers. Daar werden zij ingeschreven voor een WW-uitkering. Ik hoorde daarbij tevens van de werknemers dat zij de volgende dag, dus vrijdag 31 januari 1975, op het werk aan de Omval hun loon van De Werd uitbetaald zouden krijgen. Later bleek mij dat De Werd zelfs de gestaakte uren had doorbetaald. Dat hoorde ik van de werknemers. Ik sprak toen met de werknemers af dat zij de vrijdag daaraanvolgend weer naar kantoor zouden komen" wanneer zij geen werk zouden hebben gevonden, om dan een verklaring af te geven dat zij de daaraan voorafgaande week niet gewerkt hadden. een formaliteit die behoort bij het aanvragen van een WW-uitkering. Daarna vertrokken de werknemers weer. Ik stelde tevens Mr. De Vos, werkzaam bij de rechtskundige dienst van het NVV van de zaak op de hoogte en deze verzocht mij de betreffende werknemers naar zijn spreekuur te verwijzen. Dat heb ik ook gedaan. Later hoorde ik dat er slechts vier man daar werkelijk zijn geweest. De gegevens van alle aan De Vos".

Op vrijdag 7 februari 1975 verschenen bij mij op kantoor een viertal werknemers die nog niet aan het werk waren. Deze werknemers waren allemaal in het bezit van hun vakantiebonnenboekjes. Dat is ongebruikelijk en het zal dan wel bij ons kantoor gezegd zijn: "Als de uitkering op zich laat wachten, kan je eventueel wel bonnen inleveren." Ik heb toen ook die dag fl 300,- per betrokkene uitgekeerd en nam de vakantiebonnenboekjes in. Ik reikte hen daarvoor een bewijs van ontvangst uit en deelde hen mede dat ik de zegels, ter waarde van fl 300,- pas uit de boekjes zou scheuren, wanneer elke uitkering afgewezen zou worden, dit om te voorkomen een aanslag te doen op hun vakantiebudget.

Dat ging in volledig overleg met de betrokkenen. Volgens het reglement is het slechts mogelijk vakantiebonnen te verzilveren voorafgaande aan de bouwvakvakantie, voor de Christelijk erkende feestdagen en bij een snipperdag, doch dan slechts met een verklaring van de werkgever. Ik weet ook dat het niet toegestaan is vakantiebonnenboekjes in onderpand te nemen. Wij zijn echter gewend ook buiten de reglementen om vakantiebonnen te verzilveren wanneer leden financieel omhoog zitten en daar was in deze gevallen sprake van. Dat is dan mijn verantwoordelijkheid, als plaatselijke vertegenwoordiger van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid, ten opzichte van het bestuur van dit fonds.

Alle bonnenboekjes werden na uitbetaling van de fl 300,- per persoon, opgeborgen in de kluis in ons kantoor. Een paar weken later zijn de boekjes aan de betrokken personen geretourneerd en omdat zij geen uitkering hadden gekregen en vrij snel weer aan het werk waren zijn de bonnen, ten bedrage van fl 300,- uit de boekjes verwijderd en dus verzilverd. Nadien, ik denk een week later, ontvingen wij een brief van Van Raalte, advocaat van De Werd, met het verzoek de blokkade van zij tegoeden op te heffen. Onmiddellijk is daartoe schriftelijk aan Van Raalte de toezegging gedaan in samenwerking met onze rechtskundige dienst, met uitzondering van een bedrag van fl. 4.000,- over welk bedrag wij eventueel wensten te beschikken om enkele ontslagen werknemers financieel schadeloos te stellen. De blokkade van die 4000,- is toen op 3 oktober 1975 schriftelijk opgeheven.

    Rechtmatigheid

Uit naam van vier werknemers is het ontslag met bij onze rechtskundige dienst aangevochten en de rechter bepaalde toen dat het ontslag terecht was verleend. Buiten mij om werden door onze rechtskundige dienst de processen tegen de Werd verder gevoerd. Gedurende die tijd ben ik door De Werd vele malen telefonisch benaderd. Over en weer werden daarbij wel eens rake opmerkingen geplaatst.

Voor het eerst werd ik in een civiele procedure als getuige opgeroepen in een zaak van onze bond met De Werd op 7 november 1978 voor het Gerechtshof te Amsterdam. Ik heb begrepen dat ik thans verdacht word meineed gepleegd te hebben tijdens mijn verhoor aldaar. Dat is niet het geval. Ik heb daar de gehele waarheid verklaard. Ik heb in ieder geval antwoord gegeven op de vragen die mij gesteld werden. Buiten de vragen die mij zijn gesteld ben ik verder nooit op de zaak ingegaan.

In mijn verhoor als getuige tijdens genoemde zitting van het Gerechtshof te Amsterdam, heb ik onder ede verklaard: "Van dat gevoerd overleg heb ik telkens wel de werknemers op de hoogte gebracht maar een standpunt heb ik toen niet ingenomen. Ik beschouwde het namelijk als mijn taak partijen tot elkaar te brengen maar verder kon ik ook niet gaan, nu het mij ook toen bekend was dat Veega en Noordam nog in de proeftijd waren. Ik kon dus van de werkgever wat hun betreft, niets eisen. In een door mij op 3 februari 1975 aan Sociaal Fonds Bouwnijverheid gericht schrijven, welk schrijven, welk schrijven door mij is opgesteld, vermeldde ik: "Wij waren van mening dat aan de poort uit mocht, daar in het verleden steeds mensen in dienst nam, hetzij via advertenties of het GAB." Uit deze zinsnede blijkt dat ik wel een standpunt had ingenomen, maar onder druk van de bestaande situatie, zoals reeds in het voorgaande van mijn verklaring duidelijk tot uiting komt".

Ik verklaarde ook, zoals bovenvermeld, dat ik het als mijn taak zag partijen tot elkaar te brengen en dat ik, voor wat het ontslag van Veega en Noordam betrof, niets van hun werkgever kon eisen. Aanvankelijk zag ik dat ook als mijn taak, maar dit bleek in de praktijk niet meer uitvoerbaar door de radicale opstelling van de werknemers, duidelijk aangewakkerd door het optreden van Jansen Hoewel ik inderdaad van werkgever De Werd voor wat betreft Veega en Noordam hun ontslag niets kon eisen, eiste ik van De Werd wel dat hij hen weer zou aannemen, handelende onder de druk die toen op mij rustte.

    Ultimatum

Zoals ik reeds verklaarde heb ik in de keet, tijdens het door De Werd gestelde ultimatum. De werknemers niet tot staking geadviseerd en geen financiële hulp in het vooruitzicht gesteld. Wel zei ik tegen die werknemers dat, wanneer zij zouden worden ontslagen, er voor hen een WW-uitkering zou worden aangevraagd en dat wij onze rechtskundige dienst pogingen zouden laten ondernemen via de verleende ontslagen aan te vechten. In welke trant de andere bestuurders, te weten Aan de Wiel en Jansen zich tijdens dat ultimatum tegen de werknemers hebben ten, weet ik natuurlijk niet. Die waren elk afzonderlijk met andere werknemers in gesprek en ik heb niet kunnen horen wat zij hebben medegedeeld of eventueel hebben toegezegd.

Mogelijk heb ik tijdens dat ultimatum wel gezegd tegen de werknemers dat het met het ontslag niet zo'n vaart zou lopen. Eerlijk gezegd had ik ook niet verwacht dat De Werd bij zijn standpunt zou blijven Het is best mogelijk dat De Werd na binnenkomst in de keet, nadat het door hem gestelde ultimatum was verstreken, nog eens gezegd heeft dat de werknemers weer aan de slag moesten gaan, hoewel ik verklaard heb voor het Gerechtshof dat De Werd enkel binnen kwam om te constateren dat zijn werknemers niet van zins waren weer aan de slag te gaan. Dit is echter niet opzettelijk door mij bezijden de waarheid verklaard.

De vraag of ik op de gebruikelijke wijze vakantiebonnen voor de ontslagen werknemers heb verzilverd, is reeds eerder uitvoerig ter sprake gekomen. (nu dus) Ik verklaarde voor het gerechtshof: "De reden van het ontslag van vijf werknemers op maandag 27 januari waren moeilijkheden over regenkleding, die men wenste te ontvangen omdat het in die tijd telkens weer regende," Uiteraard had ik die wetenschap omtrent de reden van ontslag van die vijf man, niet van mijzelf. Dit had ik op het werk van de werknemers en in het bijzonder van die vijf, vernomen en ik heb dat dan ook als de waarheid aangenomen. Ik wist wel dat de werknemers van De Werd voor het werken in de regen fl 10,- per dag ontvingen, maar de werknemers waren het met die vergoeding niet eens, omdat zij hadden vernomen dat de personeelsleden van Ballast Nedam een hogere vergoeding ontvingen en zij wensten dat dit gelijk zou worden getrokken.

Ik verklaarde tevens: "Na donderdag, hebben wij enkele van onze leden, die toen ontslagen waren, verwezen naar het bureau Arbeidsrecht van het NVV om tegen de heer De Werd een procedure te beginnen." Ik weet zeker dat ik hen heb verwezen naar het bureau Arbeidsrecht. Of zij daar met Van der Vos gesproken hebben, weet ik natuurlijk niet. 'Nel heb ik alle gegevens en het hele relaas mondeling aan Van der Vos medegedeeld. Over het uitgegane verzoek om blokkering van de tegoeden van de Werd bij Ballast Nedam ben ik eerder in mijn verklaring al uitvoering aan het woord geweest en ik verwijs hierbij daar dan ook naar.

    Ik heb zojuist, mijn verklaring doorgelezen en wacht nog even met deze te ondertekenen totdat mijn advocaat Mr. Schoenmakers, deze met mij heeft doorgenomen." Op vrijdag 6 februari 1981 te 14,00 uur verscheen verdachte Bargerbos met zijn advocaat mr. Schoenmaeckers, aan genoemd bureau en na doorneming van zijn verklaring door Bargerbos en genoemde advocaat wenste Bargerbos het volgende nog aan zijn verklaring toe te voegen. Nadat hem was medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was: "Op bladzijde 9 van mijn afgelegde verklaring heb ik gesteld: Ik raadde hen echter niet aan aan het werk te gaan, mede uiteraard door de druk die in de hele situatie was ontstaan. Ik wil aan deze zin het volgende toevoegen c.q. wijzigen: "Ik raadde hen echter niet aan aan het werk te gaan. evenmin heb ik niet tot staken geadviseerd over te gaan".

    • Op bladzijde 10 van mijn afgelegde verklaring heb ik gesteld: Ik wist uiteraard dat dergelijke verzoeken zouden worden afgewezen en met deze afwijzing zou dan weer een beroep gedaan kunnen worden op een uitkering van de Sociale Dienst. Ik wil aan deze zin het volgende toevoegen c.q. wijzigen: "Ik wist uiteraard dat dergelijke verzoeken zouden worden afgewezen maar met deze afwijzing zou dan weer een beroep gedaan kunnen, worden op een uitkering van de Sociale Dienst."

    • Op bladzijde 13 van mijn afgelegde verklaring heb ik gesteld: Uit deze zinsnede blijkt dat ik wel een standpunt had ingenomen, maar onder druk van de bestaande situatie, zoals reeds in het voorgaande van mijn verklaring duidelijk tot uiting komt. Ik wil aan deze zin het volgende toevoegen c.q. wijzigen: "Uit deze zinsnede blijkt later dat ik wel een standpunt had ingenomen, maar onder druk van de bestaande situatie, zoals reeds in het voorgaande van mijn verklaring duidelijk tot uiting komt."

    • Op bladzijde 13 van mijn afgelegde verklaring heb ik gesteld: Hoewel ik inderdaad van werkgever De Werd voor wat betreft Veega en Noordam hun ontslag niets kon eisen, eiste ik van De Werd dat hij hen weer zou aannemen, handelende onder de druk die toen op mij rustte Ik wil aan deze zin het volgende toevoegen:

    • "Hoewel ik inderdaad van werkgever De Werd voor wat betreft Veega en Noordam hun ontslag niets kon eisen, eiste ik van De Werd dat hij hen weer zou aannemen, handelde onder de druk die toen op mij rustte. U moet het zien als een onderdeel van mijn bemiddelingspoging".

    • Op bladzijde 13 van mijn afgelegde verklaring heb ik gesteld: Dit is echter niet opzettelijk door mij bezijden de waarheid verklaard.

    Ik wil achter deze zin toevoegen. "Ik weet het gewoon niet meer."