Nederlandse Groenstroomcertificaten levensgevaarlijk en illegaal


EuroStaete . . EKC . . Klokkenluiders <===> SDN . . Wolmanzouten . . English

Henry George (1839-1897): De Aarde behoort toe aan alle levende wezens

    ONGELOOFLIJKE WAARHEID

De Staat der Nederlanden zet Europese milieuwetgeving door ongeoorloofde specificatie van gevaarlijke afvalstoffen op zijn kop! Wat wegens het gezondheidsgevaar verboden is in heel Europa, wordt in Nederland met subsidie "GROEN" verklaard. Met als gevolg dat binnenkort vanuit geheel Europa gevaarlijk en chemisch afval lekker goedkoop naar het walhalla van de internationale afvalverwerkende industrie komt (de Nederlandse elektriciteitscentrales). Daar wordt op wonderbaarlijke wijze gevaarlijk en chemisch afval veranderd in Groene stroom compleet met verhandelbare groencertificaten en subsidie. Wie maalt bij dergelijk zoete winst om de gezondheid van Neerlands burgers? De pers?

    From: Ad van Rooij
    Date: woensdag 25 juni 2003 21:03:13

    To: Toine van Bergen; Chris Klein; orno_mellema@lycos.nl; Pieter van Daal; Annelies Derkx; Harrie Slabbers; Rob Brockhus
    Subject: Groencertificaten voorBiomassa Nederland versus Belgie versus Europa en Nuon


    Beste Chris, Annelies, Pieter, Orno, Rob, Toine en Har

    Lees over de Nederlandse definitie van groenstroomcertificaten

    Er worden twee groepen biomassastromen onderscheiden, te weten schone biomassa en mengstromen. De schone biomassastromen worden verdeeld in 'naar haar aard zuivere biomassa' en 'niet naar haar aard zuivere biomassa'. Stromen die worden aangemerkt als 'naar haar aard zuivere biomassa' staan vermeld op de NTA-lijst, met uitzondering van de nummers 701, 709, 729 en 890.

    § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

    1. ° Biomassa : producten, bestaande uit plantaardige materialen of delen daarvan van landbouw of bosbouw, die kunnen worden gebruikt om de energie-inhoud terug te winnen, alsmede de volgende afvalstoffen :
      • plantaardig afval van land- en bosbouw;
      • plantaardig afval van de voedingsmiddelenindustrie;
      • vezelachtig plantaardig afval afkomstig van het sorteren, ziften en wassen bij de rauwe pulp en de papierproductie;
      • houtafval, met uitzondering van houtafval dat als gevolg van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of door het aanbrengen van een beschermingslaag gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten en met inbegrip van dergelijk houtafval afkomstig van bouw- en sloopafval;
      • kurkafval.

    Voor defenitie Biomassa zie punt 11 blz 3 en 4 uit deze EG-richtlijn. Die is hetzelfde als in Belgie wordt gebruikt. Dit in tegenstelling tot in Nederland daar is al het afval en gevaarlijke afval schone zuivere biomassa (zie bovengenoemde NTA-lijst)

    Nuon stookt zelfs zonder enige vergunning geïmpregeneerd hout en RWZI-slib (gevaarlijk afval) bij in haar kolengestookte electriciteitscentrale in Buggenum (Limburg) voor de opwekking van gesubsidieerde groene stroom. Zie de bijgevoegde vernietigende uitspraak van de Raad van State (zie hieronder). Zie ook ons dwangsomverzoek aan GS van Limburg (zie bijlage of http://www.sdnl.nl/ekc/ekc-gs71.htm) Ik wil u vragen om dit morgen aan Greenpeace in België door te geven.

    Voor meer informatie ben ik morgen te bereiken

    Met vriendelijke groeten,

    Ecologisch Kennis Centrum B.V.

    ing.A.M.L. van Rooij, veiligheids- en milieudeskundige

    Ing A.M.L. van Rooij Milieu-en Veiligheidskundige

    Tel 0413-490387 E-mail a.vanrooij1@chello.nl





    Uitspraak

    Zaaknummer: 200202376/1
    Publicatie datum: woensdag 16 april 2003
    Tegen: het college van gedeputeerde staten van Limburg
    Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig
    Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Afval


    200202376/1. Datum uitspraak: 16 april 2003

    AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

    Uitspraak in het geding tussen:

    de stichting "Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving",
    gevestigd te Buggenum, en anderen,
    appellanten,

    en

    het college van gedeputeerde staten van Limburg,
    verweerder.

    1. Procesverloop

    Bij besluit van 12 maart 2002, kenmerk 01/56134, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 'Nuon Power Buggenum B.V.' een vergunning verleend voor het veranderen van een inrichting (een kolenvergassingscentrale), tot 18 maanden na het van kracht worden van het besluit, maar uiterlijk tot 31 december 2003, op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 21 maart 2002 ter inzage gelegd.

    Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 30 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 2 mei 2002, beroep ingesteld.

    De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

    De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2003, waar appellanten, vertegenwoordigd door ing. A.M.L. van Rooij, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.J. Balendonck, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. C.H. Blanksma, advocaat te Amsterdam, en J.T.W. Pastoors, gemachtigde, daar gehoord.

    2. Overwegingen

    2.1. De verandering waarvoor vergunning is verleend, heeft betrekking op het tijdelijk doen van proeven met het op beperkte schaal meevergassen van secundaire brandstoffen in de inrichting.

    2.2. Appellanten voeren in de eerste plaats aan dat ten onrechte geen milieueffectrapport is opgesteld.

    2.3. Ingevolge artikel 7.28, tweede lid, van de Wet milieubeheer moet het bevoegd gezag de aanvraag buiten behandeling laten indien een besluit als bedoeld in artikel 7.8a krachtens wettelijk voorschrift op aanvraag wordt genomen en

    • bij het indienen van de aanvraag geen afschrift is gevoegd van de beslissing krachtens artikel 7.8b, eerste lid, inhoudende dat geen milieueffectrapport behoeft te worden gemaakt, of
    • bij het indienen van de aanvraag geen milieueffectrapport is overgelegd.

    In artikel 7.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen, ten aanzien waarvan het bevoegd gezag krachtens artikel 7.8b en 7.8d moet bepalen of voor de activiteit, vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder zij wordt ondernomen, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Daarbij worden een of meer besluiten van bestuursorganen ter zake van die activiteiten aangewezen, bij de voorbereiding waarvan, indien het bevoegd gezag daartoe besluit, het in de eerste volzin bedoelde milieueffectrapport moet worden gemaakt.

    Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 (hierna te noemen: het Besluit) worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven.

    In categorie 18.3 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit, voorzover hier van belang, is het wijzigen of uitbreiden van een inrichting bestemd voor de verwijdering van afvalstoffen als bedoeld in de categorie 18.1 of 18.2, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een capaciteit van:

    1. 250.000 m3 of meer voor het storten van afvalstoffen
    2. 5.000 ton droge stof per jaar of meer voor de verwijdering van zuiveringsslib, of
    3. 100 ton per dag of meer voor de verwijdering van andere dan de onder 2o bedoelde afvalstoffen,

    aangewezen als activiteit ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.8a tot en met 7.8d van de Wet milieubeheer van toepassing is. Daarbij zijn als besluiten aangewezen de besluiten waarop afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.

    In categorie 22.1 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit, voorzover hier van belang, is de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warmte, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een elektriciteitscentrale met een vermogen van 200 megawatt (thermisch) per jaar of meer en, indien het een wijziging of uitbreiding betreft,

    1. het vermogen met 20% of meer toeneemt, of
    2. de inzet van een andere brandstof tot doel heeft,

    aangewezen als activiteit ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.8a tot en met 7.8d van de Wet milieubeheer van toepassing is. Daarbij zijn als besluiten aangewezen de besluiten waarop afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de wet van toepassing zijn.

    2.4. In de aanvraag staan de soorten en hoeveelheden mee te vergassen secundaire brandstoffen vermeld, te weten per jaar maximaal 4.950 ton droge stof aan zuiveringsslib, per dag maximaal 99 ton dierlijke en overige organische meststoffen, groenafval en GFT, niet zijnde gevaarlijke afvalstoffen, en per dag maximaal 49 ton niet gevaarlijke overige afvalstoffen. Daarbij mag het totaal van de twee laatste soorten secundaire brandstoffen per dag maximaal 99 ton bedragen.

    De Afdeling stelt vast dat de in de aanvraag genoemde hoeveelheden van de onderscheiden soorten vergunde secundaire brandstoffen geen van de in categorie 18.3 van onderdeel D van het Besluit milieu-effectrapportage 1994 genoemde maxima te boven gaan. Verweerder heeft zich gelet hierop terecht op het standpunt gesteld dat de aanvraag in zoverre niet op grond van artikel 7.28, tweede lid, van de Wet milieubeheer buiten behandeling diende te worden gelaten.

    De Afdeling stelt voorts evenwel vast dat de aangevraagde activiteit een wijziging van de inrichting betreft die de inzet van een andere brandstof tot doel heeft, zoals bedoeld in categorie 22.1, aanhef en onder 2o, van onderdeel D van de bijlage van het Besluit. Onbestreden staat vast dat de elektriciteitscentrale een vermogen heeft van meer dan 200 megawatt (thermisch) per jaar. Gelet hierop had verweerder dienen te bepalen of voor de onderhavige activiteit een milieueffectrapport diende te worden gemaakt. Nu aanvraagster bij het indienen van de aanvraag geen afschrift heeft gevoegd van een beslissing krachtens artikel 7.8b, eerste lid, inhoudende dat geen milieueffectrapport behoeft te worden gemaakt, en er evenmin een milieueffectrapport is overgelegd, had verweerder de vergunningaanvraag buiten behandeling moeten laten. Door een inhoudelijke beslissing op de aanvraag te nemen, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 7.28, tweede lid, van de Wet milieubeheer.

    2.5. Reeds hierom is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit geheel te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

    2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.


    3. Beslissing

    De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

    Recht doende in naam der Koningin:

    • verklaart het beroep gegrond;
    • vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 12 maart 2002, kenmerk 01/56134;
    • veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Limburg te worden betaald aan appellanten;
    • gelast dat de provincie Limburg aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 218,00) vergoedt.

    Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen,
    Lid van de enkelvoudige kamer,

    in tegenwoordigheid van
    mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.

      w.g. Drupsteen                               w.g. Kuipers


    Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2003

    271-361.