In Sint-Oedenrode wordt met twee maten gemeten als het gaat om bouwvergunningen


EuroStaete . . EKC . . Klokkenluiders <===> SDN . . Wolmanzouten . . English

    Henry George (1839-1897): De Aarde behoort toe aan alle levende wezens

    't Achterom 9a
    5491 XD
    Sint Oedenrode
    Tel. 0413-490387
    Fax. 0413-490386

OPEN BRIEF.

Sint Oedenrode, 10 oktober 2004.

Aan: De voorzitter van de Raad van State,
Afdeling bestuursrechtspraak,
Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.

Ons kenmerk: Aar/28094/VV.

Uw nummer: 200408002/2/M1

Betreft:

    J.M. van Rooij v/d Heijden, A.M.L. van Rooij en J.E.M. van Rooij-van Nunen (appellanten)/
    Nadere motivering van ons verzoek om het treffen van voorlopige voorziening resp. schorsing d.d. 28 september 2004 van het vanaf 19 augustus 2004 tot 30 september 2004 ter inzage gelegde besluit d.d. 10 augustus 2004 van burgemeester en wethouders van Sint Oedenrode aan de Gebr. van Aarle B.V., Ollandseweg 159 te Sint Oedenrode.


Geachte voorzitter,

Namens J.M. van Rooij v/d Heijden, A.M.L. van Rooij en J.E.M. van Rooij-van Nunen, hierna te noemen: appellanten, laten wij u in opgemelde zaak de volgende motivering toekomen.

Nadere motivering verzoekschrift.

Allereerst willen wij u hierbij kenbaar maken dat ing. C.A.M. Kerstholt, hoofd van de afdeling bouwen en milieu, het in geding zijnde besluit inhoudelijk heeft voorbereid voor burgemeester en wethouders en heeft ondertekend.

Het is dezelfde C. Kerstholt die onder voorzitterschap van de officier van justitie mr. G. Bos, met goedkeuring van de voormalige minister van Justitie E.M.H. Hirsch Ballin, in samenspanning met o.a. de inspecteur van VROM H.A.M.A. de Vries, met goedkeuring van voormalig minister J.G.M. Alders van VROM, aan burgemeester P. Schriek van Sint Oedenrode opdracht heeft gegeven om H.W.J. Jans van de GGD-Breda als vertrouwensarts op mij af te sturen. Dit met de bedoeling mij voor minder toerekeningsvatbaar verklaard te krijgen, zodat ik niet langer meer kan procederen tegen de zware georganiseerde milieumaffia die het bedrijf Gebr. van Aarle B.V. gebruiken als dekmantelbedrijf (www.sdnl.nl/ekc-rs132.htm). Dit om daarmee bewerkstelligd te krijgen dat het onwettig dumpen van hoogproblematisch gevaarlijk afval ( arseen en chroom VI) van Billiton/Shell met overheidssubsidie ongestoord kan blijven doorgaan.

Dit met de wetenschap dat dit gevaarlijk afval wettelijk eeuwig tegen zeer hoge kosten had moeten worden opgeslagen. De aandeelhouders van Billiton/ Shell hebben zich via dekmantelbedrijf Gebr. van Aarle B.V. en andere houtimpregneerbedrijven op deze wijze, met de hulp van de voormalige minister van Justitie dr. E.M.H. Hirsch Ballin en de minister van VROM J.G.M. Alders - in strijd met de internationale en Europese wet- en regelgeving - middels bewust ingebouwde tekortkomingen in de Bestrijdingsmiddelenwet en de circulaire betreffende werkprogramma milieumaatregelen bij houtimpregneerbedrijven van mei 1992, zo'n 13 miljoen kg. arseen (arseenzuur) en 30 miljoen kg. chroom VI (chroomtrioxide) op ongecontroleerde wijze in water, bodem en lucht kunnen dumpen.

Hiermee heb ik feitelijk bewezen dat de Staat der Nederlanden onder aansturing van de minister van VROM (J.G.M. Alders) en de minister van Justitie (E.H.M. Hirsch Ballin) al vanaf 1992 aan het hoofd staat van een wereldwijd vertakte milieucriminele organisatie die ook het bedrijf Gebr. van Aarle B.V. gebruiken als dekmantel. Daarvan ben ik, mijn gezin en mijn ouders al die jaren het slachtoffer.

Met de inhoud uit onze bij brief van 29 maart 2004 ingediende bedenkingen is feitelijk komen vast te staan dat als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van de Gebr. van Aarle B.V. - het vanaf 1992 maken en verkopen van met arseenzuur en chroomtrioxide (chroom VI) gemaakte geïmpregneerde kinderspeeltoestellen, schuttingen, pergola's, tuintafels, vlonders, tuinhuisjes e.d. - vele duizenden mensen zijn/worden vergiftigd met levensgevaarlijke kankerverwekkende voorplanting giftige en mutagene stoffen die ook gemakkelijk via de huid het lichaam binnendringen.

Het is hierbij goed te weten dat diezelfde GGD-arts H.W.A. Jans, die als vertrouwensarts op mij is afgestuurd, samen met Hickson Garantor Nederland B.V. - de leverancier van Superwolmanzout-Co aan de Gebr. van Aarle B.V. - achter een bureau het rapport "Monitoring of water vapour mist emissions from Hifix treated timber" nummer 92/HIFIX 2 van 2 november 1992 heeft geschreven. In dat rapport kwam men tot de conclusie dat in de bij de Gebr. van Aarle B.V. vrijkomende stoom geen gevaarlijke arseen en/of chroom VI componenten zitten zonder dat er ter plaatse ook maar ooit is gemeten.

Als waardering voor het uitvoeren van deze opdracht ten dienste van genoemde georganiseerde misdaad heeft drs. H.W.A. Jans op 7 december 1992 van de Commissaris van de Koningin van Noord Brabant mr. F.J.M. Houben de provinciale milieuprijs 1993 uitgereikt gekregen. Het is dezelfde F.J.M. Houben die in 1973 houtimpregneerbedrijf Carl Tissen in Luyksgestel op straffe van een boete van f 1000,- per overtreding verplichtte hout te impregneren met wolmanzouten (arseen en chroom VI) anders werd hem een bouwvergunning geweigerd (zie bijlage 1 of zie: www.sdnl.nl/column30.htm)

Dezelfde F.J.M. Houben is kamerheer van Hare Majesteit de Koningin en getuige van kroonprins Willem Alexander bij zijn huwelijk met Maxima. Hare Majesteit is voorzitter van de Raad van State. Kroonprins Willem Alexander en Maxima zijn beiden lid van de Raad van State. Voormalig minister van Justitie dr. E.M.H. Hirsch Ballin is voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hiermee heb ik de niet onafhankelijke positie met betrekking tot deze massavergiftiging via de dekmantelbedrijven Gebr. van Aarle B.V. en de Gebr. Smetsers in Sint Oedenrode onmiskenbaar aangetoond.

Hoever voorzitter E.M.H. Hirsch Ballin daarmee gaat kunt u lezen in mijn recente brief van 7 oktober 2004 in zaaknummer 200403689/1/M1 aan mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat. In die brief staat letterlijk het volgende geschreven (zie bijlage 2):

Sint Oedenrode, 7 oktober 2004.

Per fax 070 - 3651380

Aan: Mr. F.B. van der Maesen de Sombreff (persoonlijk)
Ambtenaar van Staat van de Raad van State
Postbus 20019,
2500 EA 's-Gravenhage.

OPEN BRIEF

Ons kenmerk: SDN/04054/B

Uw nummer: 200403689/1/M1.

Betreft:

    Stichting Sociale Databank Nederland (appellant)/
    Eis tot het nemen van een besluit waarbij de behandeling van opgemelde zaak, ter zitting gepland op 14 oktober 2004 tot een nader te bepalen tijdstip wordt uitgesteld.


Geachte heer van der Maesen de Sombreff,

Namens de Stichting Sociale Databank Nederland, Gasthuislaan 22, 6883 JK te Arnhem, hierna te noemen: appellant, bericht ik u als volgt: Bij brieven van 30 september 2004 en 3 oktober 2004 heb ik u in opgemelde zaak nummer 200403689/1/M1 op de 13e en 11e dag vóór de zitting nadere stukken laten toekomen.

Bij brief van 5 oktober 2004 stuurt u die stukken aan mij terug met de mededeling dat die niet toegespitst zijn op het onderhavige geschil en derhalve niet aan het dossier worden toegevoegd.
Naar mijn mening betreft het hier wel degelijk voor dit geschil zeer essentiële informatie. Men kan hierover van mening verschillen, echter ik wijs u er op dat in de Algemene wet bestuursrecht nergens voorschriften opgenomen zijn ten aanzien van het op het geschil toegespitst dienen te zijn van nadere stukken, laat staan enige criteria waarmee dit toegespitst zijn door een behandelend ambtenaar, op voorhand in de plaats tredend van de bevoegde rechter, naar eigen inzicht nadere stukken uit een dossier kan verwijderen.
Daarmee hebt u gehandeld in strijd met artikel 7:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Ingevolge artikel 7:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het beroepsorgaan wettelijk verplicht om het 'complete' dossier voorafgaand aan het horen gedurende tenminste een week voor belanghebbenden ter inzage te leggen. Met het terugsturen van de door mij bij brieven van 30 september 2004 en 3 oktober 2004 tijdig ingediende nadere stukken heeft u in strijd met artikel 7:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht op onwettige wijze voor belanghebbenden een niet compleet dossier ter inzage gelegd en daarmee voor hen zeer essentiële informatie achtergehouden.

Met klem verzoek ik u dit alles te corrigeren binnen 24 uur na heden en ondergetekende dat schriftelijk te bevestigen. Deze correctie zal moeten inhouden:

  1. Het alsnog compleet maken van het dossier met mijn tijdig bij brieven van 30 september 2004 en 3 oktober 2004 nader toegezonden stukken. Daartoe bent u ingevolge artikel 7:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wettelijk verplicht.
  2. Het alsnog ter inzage leggen van het complete dossier, inclusief mijn bij brieven van 30 september 2004 en 3 oktober 2004 tijdig toegezonden nadere stukken, gedurende ten minste een week voor alle belanghebbenden. Daartoe bent u ingevolge artikel 7:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wettelijk verplicht.

Om aan de hierboven wettelijke verplichting te voldoen kunt u de behandeling ter zitting op 14 oktober 2004 om 10.45 uur niet laten doorgaan. Ik verzoek u daarom hierop deze zitting tot een nader te bepalen tijdstip uit te stellen en ondergetekende dat binnen 24 uur na heden schriftelijk te bevestigen.

Behoudens uw schriftelijke bevestiging binnen 24 uur na heden, waarin u mij kenbaar maakt dat het dossier alsnog compleet wordt gemaakt en de behandeling ter zitting tot een nader te bepalen tijdstip wordt uitgesteld, zal ik van deze hoogst ernstige, en strafbare gang van zaken rechtstreeks aangifte doen bij de hoofdofficier van justitie in 's-Gravenhage. Daarbij zal ook een afschrift van deze brief worden overlegd.

Wij hebben dit schrijven en uw onderliggende brief van 5 oktober 2004, tezamen met onze brieven van 30 september 2004 en 3 oktober 2004 bij de Sociale Databank Nederland (SDN) op internet laten plaatsen op webpagina: www.sdnl.nl/ekc-rs138.htm Uw antwoord op dit schrijven, onze eventuele aangifte tegen dit door u gepleegde strafbare feit, onze volgende brieven hierover en de onherroepelijke uitspraak in deze zaak met als nummer 200403689/1 zullen eveneens bij de SDN op internet worden geplaatst.

C.c.: webmaster Sociale Databank Nederland (www.sdnl.nl)

    Bovengenoemd vervalsen van het procesdossier in de zaak Gebr. Smetsers als dekmantelbedrijf gebeurt gegarandeerd ook met het procesdossier in deze zaak waar de Gebr. van Aarle B.V. dekmantelbedrijf is.

    Uit het op deze zaak betrekking hebbende dossier zullen zeker in opdracht van dr. E.M.H. Hirsch Ballin, voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, door ambtenaren van Staat stukken worden verwijderd om daarmee een voor dekmantelbedrijf Gebr. van Aarle B.V. gunstige uitspraak bewerkstelligt te krijgen.

    Ik heb recht om te weten welke stukken u uit dit dossier laat verwijderen. Daarom eis ik van u ( dr. E.M.H. Hirsch Ballin), voorafgaande aan de behandeling ter zitting, de toezending van het complete dossier zodat ik zelf kan nagaan welke stukken u eruit hebt laten verwijderen. Ik verzoek u mij de toezending ervan per kerende post schriftelijk te bevestigen.


    Weerlegging overwegingen op bedenkingen

    In mijn bij brief van 29 maart 2004 ingediende bedenkingen heb ik tegen het ontwerp-besluit van burgemeester en wethouders van Sint Oedenrode een 23-tal bedenkingen ingediend. Hieronder zal ik de overwegingen van burgemeester en wethouders per bedenking weerleggen.

    Bedenking 1.

    Deze bedenking wordt ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:

Ad 1 Het al dan niet toelaten van een bepaald bestrijdingsmiddel betreft geen besluit in de zin van de Wet milieubeheer. Desalniettemin wordt opgemerkt, dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven in haart uitspraak van 26 juni 2003 (No. AWB 02/1506) ondermeer tegemoet is gekomen aan een verzoek om voorlopige voorziening, welke het niet verlengingsbesluit van 14 september 2001 inzake de toelating van Tanalith E 3485 schorst.

Tevens is bepaald bij wege van voorlopige voorziening, dat Tanalith E 3485 vooralsnog wordt geacht te zijn toegelaten, met dien verstande dat deze voorziening vervalt zes weken na de datum waarop het college voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen zijn nieuwe besluit op bezwaren van appellanten bekend zal hebben gemaakt of zoveel eerder als het geschil op een andere wijze tot een einde zal zijn gekomen. Beiden hebben momenteel nog niet plaatsgevonden. Als gevolg hiervan is Tanalith E3485 momenteel dan ook toegelaten. De bedenking is dan ook ongegrond.

    Hiermee hebben B en W een ontwijkende reactie op mijn feitelijk goed onderbouwde bedenking gegeven. Het in geding zijnde besluit is daarmee tot stand gekomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

    Aanvullend daarop wil ik u hierbij kenbaar maken dat het college voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) bij besluit van 14 mei 2004 een gewijzigde vergunning voor Tanalith E 3485 heeft afgegeven waartegen appellanten bij brief van 23 juni 2004, nader gemotiveerd bij brief van 28 juli 2004, bezwaar hebben aangetekend bij het CTB en lopende deze bezwaren procedure het college van Beroep voor het Bedrijfsleven om voorlopige voorziening hebben verzocht. Betreffend verzoek om voorlopige voorziening is bij het college van Beroep voor het Bedrijfsleven in behandeling genomen onder procedurenummer AWB 04/579 VV.

    Deze zaak is nog in behandeling. Gedurende de behandeling van dit schorsingsverzoek, lopende de bezwarenprocedure, is de toelating van het bestrijdingsmiddel Tanalith E 3485 geschorst. Hiermee is feitelijk komen vast te staan dat ten tijde van het in geding zijnde besluit d.d. 10 augustus 2004 het bestrijdingsmiddel Tanalith E 3485 was geschorst. Als feitelijk bewijs daarvoor vindt u bijgevoegd de brief d.d. 20 augustus 2004, procedurenummer AWB 04/579 VV van het college van Beroep voor het Bedrijfsleven (zie bijlage 3).

    Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen.

    Daarbij komt nog het volgende bovenop (zie bijlage 4):
    Bij uitspraak Awb 02/1506 van 26 juni 2003 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gewezen door mr. H.C. Cusell, mr. J.A. Hagen en mr. M.A. Fierstra in tegenwoordigheid van mr. B. van Velzen, als griffier, het besluit van 2 augustus 2002 van het CTB met betrekking tot het middel Tanalith E 3485 en Kemwood ACQ 21 vernietigd en het CTB opgedragen met inachtneming van de inhoud van die uitspraak opnieuw te beslissen op bezwaren van Arch Timber Protection B.V. (voor Tanalith E 3485) en Hoetmer B.V. (voor Kemwoods ACQ 21) tegen de besluiten van 14 september 2001 van het CTB met betrekking tot evenbedoelde middelen.

    Bij uitspraak Awb 02/1506 van 26 juni 2003 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven inhoudelijk beslist dat bij de Toelating van Tanalith E 3485 geen onderzoek is verricht naar de te verwachten gevolgen in latere stadia in de levenscyclus, waaronder:

    • Het werken met dit bestrijdingsmiddel Tanalith E 3485 door o.a. de werknemers van Gebr. van Aarle B.V. te Sint Oedenrode. De Arbeidsomstandighedenwet verplicht het bedrijf de Gebr. van Aarle B.V. tot het laten uitvoeren van een risico-inventarisatie en evaluatie door een gecertificeerde arbo-deskundige. Ondergetekende is zo'n deskundige. Een dergelijke risico-inventarisatie en evaluatie kan nooit worden gedaan omdat een groot gedeelte van de chemische stoffen wordt verzwegen. Hetzelfde geldt voor de werknemers bij Essent, Nuon e.d. die met Tanalith E 3485 geïmpregneerd afvalhout moeten verwijderen en verwerken.

    • Het via de lucht verspreiden van de chemische stoffen uit dit bestrijdingsmiddel Tanalith E 3485 vanuit de inrichting Gebr. van Aarle B.V. te Sint Oedenrode naar de omgeving. In de zeer nabije omgeving (rondom het bedrijf) worden agrarische producten geteeld voor de menselijke en dierlijke consumptie. Het via de lucht bestuiven van deze agrarische producten met onbekende hoeveelheden deels onbekende chemische stoffen lijkt mij niet bevorderlijk voor de consumerende mensen en dieren. Ook lijkt mij het dagelijks inademen en via de huid binnenkrijgen van die deels onbekende chemische stoffen door omwonenden, waaronder kinderen en bejaarden, rondom het bedrijf Gebr. van Aarle B.V. niet zo bevorderlijk voor hun gezondheid. Een risico-inventarisatie en evaluatie hiervan had onderdeel moeten uitmaken van de aanvraag. Hetzelfde geldt voor de omwonenden rondom de bedrijven als Essent, Nuon e.d. die betreffend met Tanalith E 3485 geïmpregneerd afvalhout opslaan, verwerken en verbranden voor de opwekking van gesubsidieerde groene stroom.

    • Het bewerken (zagen, schaven, boren, schuren) van het door de Gebr. van Aarle B.V. met Tanalith E 3485 geïmpregneerde hout door derden bedrijven, waaronder bouwbedrijven en doe het zelvers. Ook deze bedrijven moeten op grond van de Arbeidsomstandighedenwet een risico-inventarisatie en evaluatie laten uitvoeren. Een dergelijke risico- inventarisatie en evaluatie kan nooit worden gedaan omdat een groot gedeelte van de chemische stoffen wordt verzwegen.

    • Het aanraken van dit hout, vooral door kinderen, die op met Tanalith E 3485 geïmpregneerde kinderspeeltoestellen spelen. Deze kinderspeeltoestellen worden ook geplaatst binnen scholen, kinderopvangcentra, e.d. Ook deze instellingen moeten op grond van de Arbeidsomstandighedenwet een risico-inventarisatie en evaluatie laten uitvoeren. Een dergelijke risico-inventarisatie en evaluatie kan nooit worden gedaan omdat een groot gedeelte van de chemische stoffen wordt verzwegen.

    • Het opstoken van het met Tanalith E 3485 geïmpregneerde hout in houtkachels, open haarden, in elektriciteitscentrales of op brandstapels buiten. Wanneer men niet weet welke chemische stoffen er allemaal in zitten kan dit uitstoot van levensgevaarlijke stoffen tot gevolg hebben, explosies veroorzaken e.d. Ook kan de vrijkomende as levensgevaarlijke componenten bevatten. Ook hiernaar behoort een risico-inventarisatie en evaluatie te worden gemaakt. Dit is echter onmogelijk omdat een groot gedeelte van de in Tanalith E 3485 aanwezige chemische stoffen voor iedereen wordt verzwegen.

    Bij uitspraak Awb 02/1506 van 26 juni 2003 heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven het volgende beslist. De Rmnl (Regeling milieutoelatingseisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen) is op 26 juni 1997 genotificeerd op basis van richtlijn 83/189/EEG van de Raad van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (Pb 1983, L 109, blz. 8) en is na het op 29 december 1997 verstrijken van de stand still-periode in werking getreden. Reeds nu richtlijn 98/34/EG van het Europese Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (Pb 1998, L 204, blz. 37) eerst op 10 augustus 1998 in werking is getreden is de tenuitvoerlegging van de Rmnl niet in strijd met laatstgenoemde richtlijn.

    Blijkens de toelichting op artikel 2.1 Rmnl dienen milieueffecten in de gebruiksfase te worden betrokken in de besluitvorming omtrent de toelaatbaarheid van niet-landbouwbestrijdingsmiddelen, evenals de milieueffecten van met deze middelen behandelde producten. Artikel 2.1 Rmnl is niet in strijd met de Bmw (Bestrijdingsmiddelenwet). Een dergelijke wettelijk verplichte risicobeoordeling heeft bij Tanalith E 3485 niet plaatsgevonden. Daarom heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven in haar uitspraak Awb 02/1506 van 26 juni 2003 beslist dat de toelaatbaarheid van Tanalith E 3485 op grond van de Bmw slechts adequaat kan worden beoordeeld nadat het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen zich een beeld heeft gevormd van de concrete milieueffecten van met deze middelen behandeld hout, op grond van een door Arch Timber Protection B.V. te verrichten nader wetenschappelijk onderzoek.

    Zolang Arch Timber Protection B.V. weigeren hiernaar een nader wetenschappelijk onderzoek te verrichten en het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) weigeren uitvoering te geven aan de deze uitspraak Awb 02/1506 d.d. 26 juni 2003 van het college van Beroep voor het Bedrijfsleven, kan Arch Timber Protection B.V. (voorheen Hickson Garantor Nederland B.V.) oneindig doorgaan met het dumpen van enorme hoeveelheden levensgevaarlijke chemische stoffen via allerlei dekmantelbedrijven op de hierboven beschreven wijze in strijd met de Bestrijdingsmiddelenwet en onderliggende Europese richtlijnen.

    Hiermee is feitelijk komen vast te staan dat het CTB vanaf 26 juni 2003, en daarmee al 1,3 jaar, weigeren een nieuw besluit te nemen met in achtneming van de uitspraak Awb 02/1506 van 26 juni 2003 van het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

    Blijkens de totstandkoming geschiedenis van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (memorie van toelichting op wetsvoorstel 22495, p.146) geldt als maximumtermijn waarbinnen moet worden beslist na vernietiging door de rechter de termijn die van toepassing is op de primaire besluitvorming. Dit betekent dat ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het CTB binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen tien weken na 26 juni 2003 een nieuw besluit hadden moeten nemen met inachtneming van de uitspraak nr Awb 02/1506.

    Hiermee is feitelijk komen vast te staan dat het CTB uiterlijk voor 5 september 2003, meer als een jaar geleden, al een nieuw besluit hadden moeten nemen met inachtneming van uw uitspraak Awb 02/1506 van 26 juni 2003. Het CTB had daarmee al een jaar geleden bij nieuw besluit het bestrijdingsmiddel Tanalith E 3485 van Arch Timber Protection BV moeten intrekken.

    Op grond van deze feiten kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven.


    Bedenking 2.

    Deze bedenking wordt ongegrond verklaard. Op grond van de volgende overwegingen:

Ad 2

Volgens de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) en het hieruit voortvloeiende Veiligheidsinformatie-bladenbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen moeten alle stoffen die als "gevaarlijk" worden beschouwd worden vermeld op een veiligheidsinformatieblad, wanneer ze in een bepaalde hoeveelheid in het product zitten. Afhankelijk van de ernst van het gevaar van een bepaalde stof gelden hiervoor drempelconcentraties. Lang niet alle stoffen hoeven dus op het veiligheidsinformatieblad te worden vermeld. Niet vermelde stoffen kunnen bijvoorbeeld stoffen zijn die ofwel ongevaarlijk zijn ofwel aanwezig zijn in hele lage concentraties.

Bij de beslissing op de aanvraag om deze milieuvergunning is uitgegaan van de stoffen in Tanalith E 3485 zoals vermeld in het veiligheidsinformatieblad dat is gebaseerd op het uit de Wet milieugevaarlijke stoffen voortvloeiende Veiligheidsinformatiebladenbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, alsmede het toelatingsbesluit op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet (Bmw). Bij het verlenen van de milieuvergunning ontstaat hiermee geen strijd. Wij voldoen hiermee aan het gestelde in artikel 8.9. van de Wet milieubeheer.

    Er is geen reden de milieuvergunning op grond van artikel 8.10, lid 2 Wet milieubeheer te weigeren. De bedenking is derhalve ongegrond.

    Om deze bedenking inhoudelijk goed te kunnen onderbouwen hebben wij op grond van de Wet openbaarheid van bestuur B en W om de volgende informatie verzocht:


    1e verzoek om informatie.

    Wij verzoeken u ons een afschrift te laten toekomen van het originele verslag chemisch onderzoek van Tanalith 3485 van 22 februari 1993 van de Keuringsdienst van Waren te Groningen zonder dat daarop iets onzichtbaar is gemaakt. Ingevolge artikel 6 van de Wet openbaarheid van bestuur bent u wettelijk verplicht om binnen twee weken een besluit te nemen op dit verzoek. Met nadruk verzoeken wij u dit maximaal wettelijke termijn niet te overtreden.

    Tot op heden hebben B en W nog steeds geweigerd om deze informatie te verstrekken. Bij brief van 2 augustus 2004, kenmerk: Aar/Wob/31054/bz, heb ik daartegen bezwaar ingediend bij burgemeester en wethouders (zie bijlage 5). Betreffend bezwaarschrift vindt u bijgevoegd. Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Bij brief van 18 augustus 2004, nummer 04/3835a, hebben B&W mij kenbaar gemaakt dat zij uiterlijk op 1 september 2004 een beslissing nemen op mijn verzoek (zie bijlage 6). Dit uiterlijke termijn van 1 september 2004 is intussen zes weken verstreken en hebben B en W hierop nog steeds geen beslissing genomen. Zo helpen B en W van Sint Oedenrode al 16 jaar lang de zware georganiseerde milieumisdaad rondom dekmantelbedrijf Gebr. van Aarle B.V.

    Bijgevoegd vindt u een afschrift van mijn pleitnotitie d.d. 13 juli 2004 in zaaknummer 200404907/1/M1 (zie bijlage 7) en bijbehorende uitspraak nummer 200404907/1 van 22 juli 2004 van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijlage 8). Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen.

    Onder "6e feit" van die pleitnotitie staat letterlijk het volgende geschreven:

In de op 4 mei 2004 geaccepteerde melding art. 8.19 van de Wet milieubeheer staat geschreven dat het bestrijdingsmiddel Thanalith 3485 de volgende chemische stoffen bevat:
  • 297 g/l koper(II)carbonaathydroxide
  •   65 g/l boorzuur
  •     7 g/l tebuconazole

Toevallig hebben wij het bijbehorende onderzoekrapport d.d. 27 februari 1993 van de Keuringsdienst van Waren weten te bemachtigen. Daarin staat geschreven dat hetzelfde Tanalith 3485 de volgende chemisch stoffen bevat (zie bijlage 4):

  • Koper(II)carbonaathydroxide (> 54% Cu) 297,0 g/l
  • Boorzuur 65,2 g/l
  • Preventol A 8 (tebuconazole, > 93 %) 7,0 g/l
  • Monoethanolamine 549,1 g/l
  • Nonylfenol 12 mol EO 13,0 g/l
  • Diisooctylftalaat 45,1 g/l
  • 2 Ethylhexaanzuur 40,9 g/l
  • Silicone defoamer 7,5 g/l
  • Water 295,5 g/l
Hiermee is feitelijk komen vast te staan dat de chemische stoffen met de volgende CAS-nummers niet op het etiket staan vermeld terwijl ze wel in bijbehorende Verpakking/Vat/IBC zitten.
  • Monoethanolamine 549,1 g/l (CAS-nummer 141-43-5)
  • Nonylfenol 12 mol EO 13,0 g/l (CAS-nummer 25154-52-3)
  • Diisooctylftalaat 45,1 g/l (CAS-nummer 117-81-7)
  • 2 Ethylhexaanzuur 40,9 g/l (CAS-nummer 149-57-5)

    Hiermee is feitelijk komen vast te staan dat hier sprake is van valse etikettering van Tanalith 3485 volgens de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms)

    Op grond van deze feiten kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven, waarop o.a. de staatsraad K. Brink bij uitspraak nummer 200404907/1 van 22 juli 2004 het gebruik van Thanalith E3485 door de Gebr. van Aarle B.V. heeft geschorst.


    Bedenking 3.

    Deze bedenking wordt weggeschreven op grond van de volgende overwegingen:

Ad 3

Ten aanzien van de etikettering van de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen zijn voorschriften opgenomen. De verwachting, dat hieraan in de toekomst niet zal worden voldaan en/of opzettelijk foutief zal worden geëtiketteerd speelt in onderhavige procedure geen rol. Aangezien onderhavige aanvraag niet strekt tot het gebruik van Superwolmanzout-Co speelt etikettering van dit product eveneens geen rol.

In tegenstelling met hetgeen door B en W wordt beweerd heeft bedenking 3 wel degelijk betrekking op Tanalith E 3485. Om deze bedenking inhoudelijk goed te kunnen onderbouwen hebben wij op grond van de Wet openbaarheid van bestuur B en W om de volgende informatie verzocht:

2e verzoek om informatie.

Wij verzoeken u ons een afschrift te laten toekomen van het originele etiketteringadvies d.d. 14 september 1993 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zonder dat daarop iets onzichtbaar is gemaakt. Ingevolge artikel 6 van de Wet openbaarheid van bestuur bent u wettelijk verplicht om binnen twee weken een besluit te nemen op dit verzoek. Met nadruk verzoeken wij u om dit maximaal wettelijke termijn niet te overtreden..

Tot op heden hebben B en W nog steeds geweigerd om deze informatie te verstrekken. Bij brief van 2 augustus 2004, kenmerk: Aar/Wob/31054/bz, heb ik daartegen bezwaar ingediend bij burgemeester en wethouders (zie bijlage 5). Betreffend bezwaarschrift vindt u bijgevoegd. Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Bij brief van 18 augustus 2004, nummer 04/3835a, hebben B&W mij kenbaar gemaakt dat zij uiterlijk op 1 september 2004 een beslissing nemen op mijn verzoek (zie bijlage 6). Dit uiterlijke termijn van 1 september 2004 is intussen zes weken verstreken en hebben B en W hierop nog steeds geen beslissing genomen. Zo helpen B en W van Sint Oedenrode al 16 jaar lang de zware georganiseerde milieumisdaad rondom dekmantelbedrijf Gebr. van Aarle B.V.

Het in geding zijnde besluit is daarmee tot stand gekomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van deze feiten kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven.


    Bedenking 4.

    Deze bedenking wordt ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:

Ad 4

Met betrekking tot de Arbeidsomstandigheden wordt het volgende opgemerkt.

De Wet milieubeheer en de hierop gebaseerde milieuvergunning beschermen de omgeving van de inrichting tegen eventuele nadelige milieugevolgen. Zij zijn niet bedoeld om bescherming te bieden aan personen die binnen en buiten de inrichting elders werkzaam zijn. Deze bescherming wordt geboden in de Arbeidsomstandighedenwet en de hierop gebaseerde besluiten. Overigens wordt strijd met de Arbeidsomstandighedenwet geen grond voor het weigeren van de milieuvergunning. In dat verband wordt opgemerkt dat het feit of de door de inrichtingshouder vervaardigde producten bij toepassing buiten de inrichting schadelijk kunnen zijn voor het milieu, niet binnen de beoordelingsystematiek van de Wet milieubeheer valt oftewel niet relevant is in het kader van de beoordeling van de milieuvergunning. Zie ABRvS 29 januari 1999, nr. E03.956.0111 (Oss).

Ten aanzien van de bedenking dat een risico-inventarisatie en evaluatie bij de aanvraag om milieuvergunning moet worden gevoegd, omdat met het gebruik van Tanalith E 3485 diverse onbekende, mogelijk gevaarlijke chemische stoffen zich in de omgeving van de inrichting kunnen verspreiden, wordt voor de beantwoording verwezen naar ad 1 en ad 2. Niet alle aan CTB-besluiten ten grondslag liggende informatie is openbaar. Een specifiek besluit van het CTB- betreffende beoordeling Tebuconazool op onder meer emissies naar de lucht (CTB-besluit van 31 juli 1998)- geeft inzicht in hoe de beoordeling van het CTB plaatsvindt.

De andere componenten van Tanalith E 3485 hebben een vergelijkbare beoordeling ondergaan. Hieraan wordt nog toegevoegd dat in de milieuvergunning maatregelen worden voorgeschreven waardoor het gebruik van Tanalith geen nadelige milieugevolgen heeft voor de omgeving van de inrichting. Hiervoor wordt verwezen naar het onder ad 8 gestelde.

    Dit is volstrekt onjuist de Bestrijdingsmiddelenwet doet geen onderzoek naar emissies van de verschillende chemische componenten naar de lucht die ontstaan als gevolg van het bedrijfsproces bij het bedrijf Gebr. van Aarle B.V. Dat valt niet binnen de reikwijdte van de Bestrijdingsmiddelenwet maar binnen de Wet Milieubeheer. Om dat te kunnen beoordelen had de aanvraag vergezeld moeten gaan met een onderzoeksrapport van de mogelijke emissie naar de lucht van alle in Tanalith aanwezigen chemische componenten.

    Nu een dergelijke rapport niet bij de aanvraag is ingediend kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven. Voor jurisprudentie verwijzen wij u naar de uitspraak 200404907/1 van 22 juli 2004 van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijlage 8).


    Bedenking 5.

    Deze bedenking wordt ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:

ad. 5

Ten aanzien van deze bedenking wordt verwezen naar ad. 1. en 2.


    Om deze bedenking inhoudelijk goed te kunnen onderbouwen hebben wij op grond van de Wet openbaarheid van bestuur B en W om de volgende informatie verzocht:


    3e informatieverzoek.

    Wij verzoeken u ons een afschrift te laten toekomen van een veiligheidsinformatieblad van Tanagard 3755 waarop de 100 % w/w samenstelling staat aangegeven. Ingevolge artikel 6 van de Wet openbaarheid van bestuur bent u wettelijk verplicht om binnen twee weken een besluit te nemen op dit verzoek. Met nadruk verzoeken wij u om dat maximaal wettelijke termijn niet te overtreden.

    Tot op heden hebben B en W nog steeds geweigerd om deze informatie te verstrekken. Bij brief van 2 augustus 2004, kenmerk: Aar/Wob/31054/bz, heb ik daartegen bezwaar ingediend bij burgemeester en wethouders (zie bijlage 5). Betreffend bezwaarschrift vindt u bijgevoegd. Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Bij brief van 18 augustus 2004, nummer 04/3835a, hebben B&W mij kenbaar gemaakt dat zij uiterlijk op 1 september 2004 een beslissing nemen op mijn verzoek (zie bijlage 6). Dit uiterlijke termijn van 1 september 2004 is intussen zes weken verstreken en hebben B en W hierop nog steeds geen beslissing genomen. Zo helpen B en W van Sint Oedenrode al 16 jaar lang de zware georganiseerde milieumisdaad rondom dekmantelbedrijf Gebr. van Aarle B.V.

    Het in geding zijnde besluit is daarmee tot stand gekomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook op grond van deze feiten kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven.


    Bedenking 6.

    Deze bedenking wordt ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:

ad. 6

Ten aanzien van deze bedenking wordt verwezen naar ad. 2 en 4. De Arbeidsomstandighedenwet speelt in onderhavige procedure geen rol.

    Om deze bedenking inhoudelijk goed te kunnen onderbouwen hebben wij op grond van de Wet openbaarheid van bestuur B en W om de volgende informatie verzocht:


    4e informatieverzoek.

    Wij verzoeken u ons een afschrift te laten toekomen van een veiligheidsinformatieblad van END-SEAL+ waarop de 100 % w/w samenstelling staat aangegeven.

    Ingevolge artikel 6 van de Wet openbaarheid van bestuur bent u wettelijk verplicht om binnen twee weken een besluit te nemen op dit verzoek. Met nadruk verzoeken wij u om dit maximaal wettelijke termijn niet te overtreden.

    Tot op heden hebben B en W nog steeds geweigerd om deze informatie te verstrekken. Bij brief van 2 augustus 2004, kenmerk: Aar/Wob/31054/bz, heb ik daartegen bezwaar ingediend bij burgemeester en wethouders (zie bijlage 5). Betreffend bezwaarschrift vindt u bijgevoegd. Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen.

    Bij brief van 18 augustus 2004, nummer 04/3835a, hebben B en W mij kenbaar gemaakt dat zij uiterlijk op 1 september 2004 een beslissing nemen op mijn verzoek (zie bijlage 6). Dit uiterlijke termijn van 1 september 2004 is intussen zes weken verstreken en hebben B en W hierop nog steeds geen beslissing genomen. Zo helpen B en W van Sint Oedenrode al 16 jaar lang de zware georganiseerde milieumisdaad rondom dekmantelbedrijf Gebr. van Aarle B.V.

    Het in geding zijnde besluit is daarmee tot stand gekomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook op grond van deze feiten kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven.


    Bedenking 7.

    Deze bedenking wordt ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:

ad. 7

Ten aanzien van deze bedenking wordt verwezen naar ad. 2.

    In tegenstelling met hetgeen door B en W wordt beweerd heeft bedenking 3 wel degelijk betrekking op Tanalith E 3485.

    Om deze bedenking inhoudelijk goed te kunnen onderbouwen hebben wij op grond van de Wet openbaarheid van bestuur B en W om de volgende informatie verzocht:


    5e informatieverzoek

    Wij verzoeken u ons een afschrift te laten toekomen van een veiligheidsinformatieblad van Ecoleum waarop de 100% samenstelling staat angegeven.

    Ingevolge artikel 6 van de Wet openbaarheid van bestuur bent u wettelijk verplicht om binnen twee weken een besluit te nemen op dit verzoek. Met nadruk verzoeken wij u om dit maximaal wettelijke termijn niet te overtreden.

    Tot op heden hebben B en W nog steeds geweigerd om deze informatie te verstrekken. Bij brief van 2 augustus 2004, kenmerk: Aar/Wob/31054/bz, heb ik daartegen bezwaar ingediend bij burgemeester en wethouders (zie bijlage 5). Betreffend bezwaarschrift vindt u bijgevoegd. Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Bij brief van 18 augustus 2004, nummer 04/3835a, hebben B en W mij kenbaar gemaakt dat zij uiterlijk op 1 september 2004 een beslissing nemen op mijn verzoek (zie bijlage 6).

    Dit uiterlijke termijn van 1 september 2004 is intussen zes weken verstreken en hebben B en W hierop nog steeds geen beslissing genomen. Zo helpen B en W van Sint Oedenrode al 16 jaar lang de zware georganiseerde milieumisdaad rondom dekmantelbedrijf Gebr. van Aarle B.V.

    Het in geding zijnde besluit is daarmee tot stand gekomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook op grond van deze feiten kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven.


    Bedenking 8.

    Deze bedenking wordt ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:

Ad. 8

Ten aanzien van deze bedenking wordt verwezen naar hetgeen hierover is gesteld onder ad.2. Tevens wordt hiervoor verwezen naar hetgeen hierover is overwogen onder het hoofdstuk "lucht" van onderhavige beschikking. De Bestrijdingsmiddelenwet (Bmw), alsmede de hieruit voortvloeiende besluiten zijn primair het toetsingskader voor het gebruik van het gevraagde bestrijdingsmiddel. Voor wat betreft het toepassen van het gevraagde impregneermiddel dient dan ook onverkort te worden voldaan aan de op grond van de Bmw gestelde voorschriften en gebruiksaanwijzingen. Het gebruik van het middel is uitsluitend toegestaan in een vacuüm- en drukinstallatie. Tevens dient onverkort te worden voldaan aan de NEN 2930 (of de opvolger daarvan), waarin regels worden gesteld voor verduurzamen van hout volgens de vacuüm - en drukmethode.

De "Nederlandse Emissierichtlijn" (NeR) is in principe van toepassing op alle emissie naar het milieucompartiment lucht. Hoewel eerder genoemde Bmw primair het toetsingskader dient te zijn ten aanzien van het gebruik van het product, is de NeR betrokken bij onderhavige aanvraag.

Voor zover er bij onderhavig proces al kan worden gesproken over emissies, is er geen sprake van een zogenaamde puntenemissie en is er derhalve geen sprake van een feitelijke massastroom zoals gedefinieerd in de NeR. Navraag bij het RIVM leert eveneens, dat in de beschikbare modellen van het RIVM ten aanzien van impregnering met zoutoplossingen, in principe geen emissie naar de lucht wordt verondersteld. De enige component die eventueel in aanmerking zou komen in Tanalith E3485 is tebuconazool. De dampdruk van tebuconazool is echter 1,6 x 10-6 Pa bij 20 gr C. Dit is dusdanig laag dat aangenomen kan worden dat er geen relevante emissie optreedt. Gevoegd bij de lage dosering van deze stof in het middel worden er geen risico's voor lucht verwacht.

Op basis hiervan kan in alle redelijkheid worden aangenomen dat het proces niet dient te worden gezien als een wezenlijke emissiebron zoals genoemd in de NeR. Eventueel mogelijk aanwezige diffuse emissies zullen, mede gezien het feit dat Gebr. Van Aarle B.V. gebruik maakt van een gecombineerde autoclaaf/fixatieketel (geen ongefixeerd hout in de open lucht) en dat deze ketel volledig overdekt staat opgesteld, worden voorkomen, dan wel zoveel als mogelijk worden beperkt. Verder kan gesteld worden dat de toegepaste impregneer- en fixatietechniek met behulp van stoom, technisch gezien de Best Bestaande Techniek en Best Uitvoerbare Techniek is om emissie naar de lucht te voorkomen. Ontluchting van de vacuümpomp geschiedt via de voorraadtank (waterslot).

Eventueel meegesleurde impregneervloeistof wordt hierdoor gecondenseerd in de voorraadtank. Aan de vacuümpomp en drukaflaatleidingen zijn in de voorschriften eisen gesteld om te voorkomen dat impregneermiddel zich tijdens het proces via de luchtuitlaat in de atmosfeer kan verspreiden. Tevens is een voorschrift opgenomen met betrekking tot de rustperiode welke dient te worden gehandhaafd na het slotvacuüm ter voorkoming van `mist`. Ter voorkoming van het verwaaien van geïmpregneerde stofdeeltjes is een voorschrift opgenomen dat het te impregneren hout stofvrij dient te worden gemaakt, alvorens het wordt geïmpregneerd.

Hiermee wordt voldaan aan het Alara-beginsel. Dit en mede gezien het feit dat de Bmw primair het toetsingskader vormt inzake het toepassen van bestrijdingsmiddelen, worden verdergaande maatregelen in het kader van de minimalisatieverplichting ingevolge de NeR, dan ook niet voor de hand liggend geacht. Ter voldoening aan het continue streven naar vermindering van emissies is echter in de voorschriften wel een vijfjaarlijkse onderzoeksverplichting naar de stand der techniek opgenomen. Gezien het bovenstaande worden emissies naar de lucht voorkomen, dan wel zoveel mogelijk beperkt. Voorwaarde is wel, dat wordt voldaan aan de gestelde regels in de Bmw, de NEN 2930 (of de opvolger daarvan) en de voorschriften verbonden aan onderhavige vergunning.

Een representatief onderzoek op het bedrijf naar mogelijke emissie (van onderdelen) van stoffen waaruit het gebruikte impregneermiddel is samengesteld, kan pas plaats vinden nadat de installatie in bedrijf is. Hoewel op basis van de beschikbare gegevens en de toelating op grond van de BMW van het toegepaste middel, als uitgangspunt is gehanteerd dat er geen sprake is van (ontoelaatbare) emissie naar de lucht, zal aan de vergunning in de vorm van een voorschrift een onderzoeksverplichting worden verbonden. Indien de resultaten daarvan aanleiding zouden zijn tot het voorschrijven van aanvullende voorzieningen c.q. aanpassing van de vergunning, zal hiertoe overgegaan worden. De bedenking is derhalve ongegrond.

    Dit verhaal is niet onderbouwd met meetgegevens en onderzoeksrapporten. Ook niet met onderzoeksrapporten van vergelijkbare andere impregneerbedrijven die al lange tijd hout impregneren met Tanalith E 3485. Voor de weerlegging van deze overwegingen verwijs ik u naar mijn weerlegging onder bovengenoemde bedenkingen 1 t/m 4. Daarbij dient aangevuld te worden dat de Gebr. van Aarle B.V. op grond van onderliggende milieuvergunning van 19 november 1991 nul komma nul aan chemische stoffen naar de lucht mag emitteren die het gevolg zijn van het houtimpregneerproces. Ook hierop kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven. Voor jurisprudentie verwijzen wij u naar de uitspraak 200204907/1 van 22 juli 2004 van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijlage 8).


    Bedenking 9.

    Deze bedenking wordt ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:

Ad. 9

Door de heer H.J.W. Vugts bij brief van 12 februari 2003, alsmede door de heer H.J.W. Vugts namens Waterschap de Dommel bij brief van 14 april 2004 is ingevolge onderhavige procedure gemotiveerd aangegeven, dat een vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) niet benodigd is. De coördinatiebepaling is derhalve niet van toepassing. De bedenking is ongegrond.

    Het Waterschap De Dommel is geen bevoegd gezag. Het dagelijks bestuur van het Waterschap De Dommel is het bevoegde gezag. Hiermee heb ik feitelijk bewezen dat ambtenaar H.J.W. Vugts op persoonlijke titel de adviezen m.b.t. de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) heeft uitgebracht. Deze adviezen zijn derhalve niet rechtsgeldig en mogen niet worden gebruikt in de beoordeling of in coördinatie met de Wm-vergunning een Wvo-vergunning is vereist.

    Om deze bedenking inhoudelijk goed te kunnen onderbouwen hebben wij op grond van de Wet openbaarheid van bestuur B en W om de volgende informatie verzocht:


    6e informatieverzoek.

    Om te kunnen beoordelen van waaruit het bedrijf Gebr. van Aarle B.V. haar proces(afval)water loost zult u moeten beschikken over een tekening waarop alle rioleringen zijn ingetekend. Omdat voor het aanleggen van deze rioleringen hoge eisen als blijvende vloeistofdichtheid zijn gesteld, betekent dat de Gebr. van Aarle B.V. daarvoor in het verleden bij u een of meerdere bouwvergunningen moet hebben aangevraagd. Wij verzoeken u ons van deze door u bij bouwvergunning(en) verleende rioleringstekeningen op grond van de Wet openbaarheid van bestuur een kopie te laten toekomen. Mocht nu blijken dat de Gebr. van Aarle B.V. van u alle ondergrondse rioleringen heeft mogen aanleggen zonder een daarvoor vereiste bouwvergunning, zonder enige eis van vloeistofdichtheid, dan verzoeken wij u ons een kopie te laten toekomen van een tekening waarop alle door de Gebr. van Aarle B.V. illegaal aangelegde rioleringen zijn ingetekend en waarop zichtbaar is aangegeven waarop die zijn aangesloten. Ingevolge artikel 6 van de Wet openbaarheid van bestuur bent u wettelijk verplicht om binnen twee weken een besluit te nemen op dit verzoek. Met nadruk verzoeken wij u om dat maximaal wettelijke termijn niet te overtreden.

    Tot op heden hebben B en W nog steeds geweigerd om deze informatie te verstrekken. Bij brief van 2 augustus 2004, kenmerk: Aar/Wob/31054/bz, heb ik daartegen bezwaar ingediend bij burgemeester en wethouders (zie bijlage 5). Betreffend bezwaarschrift vindt u bijgevoegd. Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Bij brief van 18 augustus 2004, nummer 04/3835a, hebben B en W mij kenbaar gemaakt dat zij uiterlijk op 1 september 2004 een beslissing nemen op mijn verzoek (zie bijlage 6). Dit uiterlijke termijn van 1 september 2004 is intussen zes weken verstreken en hebben B en W hierop nog steeds geen beslissing genomen. Zo helpen B en W van Sint Oedenrode al 16 jaar lang de zware georganiseerde milieumisdaad rondom dekmantelbedrijf Gebr. van Aarle B.V.

    Het in geding zijnde besluit is daarmee gebaseerd op valselijk opgemaakte adviezen van ambtenaar H.J.W. Vugts van het Waterschap De Dommel die daartoe niet bevoegd is en tot stand gekomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook op grond van deze feiten kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven.


    Bedenking 10.

    Deze bedenking wordt ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:

Ad. 10

De Woningwet, alsmede de Wet milieubeheer voorziet in een coördinatieregeling. Deze coördinatieregeling zorgt er ondermeer voor, dat de aanvraag om een bouwvergunning en een milieuvergunning zoveel mogelijk tegelijkertijd worden ingediend. In die gevallen waarin bouwen moet worden beschouwd als oprichten of veranderen in de zin van de Wet milieubeheer. Ingevolge artikel 8.5, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer wordt bij amvb (artikelen 5.18 juncto artikel 5.3. van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer; Ivb Wm) bepaald, dat indien beide aanvragen tegelijkertijd worden ingediend, bij de aanvraag van de milieuvergunning een afschrift van de bouwaanvraag wordt overgelegd. Wanneer beide aanvragen niet tegelijk worden ingediend (artikel 8.5, tweede lid, onder b van de Wet milieubeheer) wordt in voormelde artikelen uit Ivb Wm bepaald dat bij het indienen van een bouwaanvraag een afschrift daarvan aan het bevoegd gezag tot het verlenen van de milieuvergunning moet worden overgelegd.

Hieruit volgt dat het niet verplicht is beide aanvragen tegelijkertijd in te dienen. Ook uit artikel 8, derde lid, juncto artikel 47 van de Woningwet kan worden afgeleid dat de bouwaanvraag niet eerder, doch wel later kan worden ingediend dan de aanvraag om milieuvergunning. Het ontbreken van een aanvraag om bouwvergunning is derhalve geen weigeringsgrond voor de milieuvergunning, Van valsheid in geschrift is derhalve geen sprake. Opgemerkt wordt overigens wel, dat ingevolge artikel 20.8 de milieuvergunning pas in werking treedt nadat de bouwvergunning is verleend. De bedenking is ongegrond.

    Een dergelijke beredenering kan absoluut nooit in stand blijven. Dit omdat de bouwwerkzaamheden op het bedrijventerrein van de Gebr. van Aarle B.V. voor betreffende uitbreiding van Hal II binnen de inrichting plaatsvindt en veel milieuvergunningplichtige activiteiten met zich meebrengen, waarvoor voorschriften in het in geding zijnde besluit hadden moeten worden opgenomen.


    Bedenking 11.

    Deze bedenking wordt ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:

Ad. 11

Een verzoek om handhaving in verband met het feit dat Van Aarle B.V. zonder een daarvoor vereiste bouwvergunning, in strijd met de vigerende milieuvergunningvoorschriften, enorme bouwwerken zijnde stellingen voor opslag van hout, van zo´n 40 meter lengte en zo´n 6 meter hoogte, heeft gebouwd, alsmede de mogelijke strijdigheid met de Arbeidsomstandighedenwet, zijn geen aspecten welke in het kader van onderhavige procedure dienen te worden beschouwd. De bedenking is dan ook ongegrond.

    Deze overweging kan nooit in stand blijven. Deze grote bouwwerken staan er namelijk al vanaf juni 2003 (1 ½ jaar lang) in strijd met het bestemmingsplan, zonder een daarvoor vereiste bouwvergunning en zonder een daarvoor vereiste milieuvergunning. Onder "ad 10" van het in geding zijnde besluit schrijven burgemeester en wethouders hierover voor een ander bouwwerk ( Hal II) letterlijk het volgende: "Opgemerkt wordt overigens wel, dat ingevolge artikel 20:8 de milieuvergunning pas in werking treedt nadat de bouwvergunning is verleend"

    Hiermee hebben burgemeester en wethouders in het in geding zijnde besluit zelf beslist dat de in geding zijnde milieuvergunning pas in werking kan treden nadat bouwvergunning is verleend voor de illegaal gebouwde bouwwerken, zijnde stellingen voor opslag van hout van zo'n 40 meter lengte en zo'n 6 meter hoogte. Het kan niet anders zijn dan dat het in geding zijnde besluit hierop zal moeten worden geschorst en vernietigd.


    Bedenking 12.

    Deze bedenking is gedeeltelijk ongegrond, en gedeeltelijk gegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:

Ad. 12

Ten onrechte wordt gesteld, dat bij het stellen van de geluidsnorm aansluiting is gezocht bij het bij de aanvraag behorende akoestisch onderzoek van 21 januari 2004, nr. 3070/4. Voor het stellen van de geluidnormen is gebruik gemaakt van de systematiek van de Circulaire Industrielawaai van 1979, zoals uiteengezet in hoofdstuk 4 van de `Handreiking van industrielawaai en vergunningverlening` van 21 oktober 1998 van het ministerie van VROM (verder `de Handreiking`).

'De Handreiking' kent een getrapte wijze van normstelling. In eerste instantie dient getoetst te worden aan de richtwaarde die geldt voor de woonomgeving van de inrichting. De woningen liggen in een omgeving die te beschouwen is als een landelijke omgeving. Voor een dergelijk gebied gelden de richtwaarden 40, 35 en 30 dB(A) voor respectievelijk de dag- avond- en nachtperiode. Afwijken van de richtwaarde is mogelijk tot het referentieniveau van de omgeving. De "Handleiding IL-HR-15-01" bepaalt dat het referentieniveau ter plaatse van een inrichting gelijk is aan:

  • het geluidsniveau uitgedrukt in dB(A) dat gemeten over een bepaalde periode gedurende 95% van de tijd wordt overschreden, exclusief de bijdrage van de inrichting zelf;
  • het optredende equivalente geluidsniveau (LAeq), veroorzaakt door wegverkeersbronnen minus 10 dB(A), met dien verstande dat voor de nachtperiode van 23.00 tot 07.00 alleen wegverkeersbronnen in rekening mogen worden gebracht met een intensiteit van meer dan 500 motorvoertuigen gedurende die periode.

Op 9 mei 2003 is het referentieniveau (L95) van het omgevingsgeluid vastgesteld overeenkomstig deze handleiding (nr.: 7503177.RAP.030509) op 45 en 40 dB(A) gedurende respectievelijk de dag- en avondperiode voor de dichtbijgelegen woningen aan de Ollandseweg en op 38 dB(A) gedurende respectievelijk de dag- en avondperiode voor de dichtstbijgelegen woningen aan 't Achterom. Aan de Ollandseweg 153 is een vleesvarkensstal gesitueerd. Een dergelijk object wordt niet gezien als geluidsgevoelig object en is derhalve niet relevant.

De gestelde geluidsnormen zijn dan ook gebaseerd op de hierboven genoemde richtwaarden uit de Handreiking. de van gemeentewege uitgevoerde meting naar het omgevingsgeluid (L95), alsmede de vigerende rechten en derhalve niet op het door de aanvrager om milieuvergunning overgelegd akoestisch onderzoek.

Het doel van laatstgenoemd onderzoek is om te kunnen beoordelen of als gevolg van de gevraagde vergunning kan worden voldaan aan de te stellen geluidsnormen. Het onderzoek is door ons getoetst en voldoet aan de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999'. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat er met de uitgangspunten in het rapport is gesjoemeld. Het rapport is gebaseerd op de door de inrichtinghouder gewenste toekomstige situatie.

Het feit dat een aantal zaken feitelijk nog niet aanwezig is, er voor bepaalde zaken nog geen bouwvergunning is verleend dan wel een strijdigheid zou zijn met de Arbeidsomstandighedenwet speelt bij de beoordeling geen rol. Genoemde zaken zoals de door van het gebruik van de motorkettingzaag en het aantal vervoerbewegingen zijn eveneens verwoord naar de toekomstige wens van de inrichtinghouder. Hieraan zal de inrichtinghouder zich derhalve dan ook in de toekomst dienen te houden. Het mogelijke feit dat men zich hieraan in de toekomst niet zal houden is een handhavingsaspect en speelt in onderhavige procedure eveneens geen rol.

De inrit, te gebruiken door het personeel dat via 't Achterom de inrichting aandoet, is weliswaar niet ingetekend op de tekening bij de aanvraag, maar wel in het akoestisch rapport. Het akoestisch rapport is als bijlage bij de aanvraag gevoegd. Uit het kopje Besluit van de milieuvergunning volgt dat het akoestisch rapport deel uitmaakt van de milieuvergunning. De inrit voor het 't Achterom maakt onderdeel uit van de aanvraag milieuvergunning en in het akoestisch onderzoek is hiermee rekening gehouden voor wat betreft de verkeersbewegingen van het personeel van en naar de inrichting via deze weg.

Terecht wordt opgemerkt, dat in het bij de aanvraag behorende akoestisch onderzoekrapport is uitgegaan van een aantal prognoses aangezien de gevraagde vergunning uiteraard nog net in zijn geheel als zodanig is gerealiseerd. In verband hiermee is ten opzichte van de ontwerpbeschikking een extra voorschrift opgenomen (voorschrift 6.1.4) waarin wordt gesteld, dat binnen zes maanden na het in werking treden van dit voorschrift een akoestisch rapport ter goedkeuring moet worden overgelegd. In dit rapport moet worden aangetoond dat na de feitelijke realisatie van hetgeen is aangevraagd aan de geluidsnormen genoemd in hoofdstuk 7 wordt voldaan. De bedenking is gedeeltelijk gegrond.

    Dit is volstrekt onjuist. Het akoestisch onderzoeksrapport is gebaseerd op de volgende leugens van de Gebr. van Aarle B.V. waarop ing. P.J.M. Klomp van db/a consultants VOF zijn berekeningen heeft gebaseerd:

    • Leugen a.In het akoestische onderzoeksrapport gaat de heer Klomp uit van het feit dat Hal II is uitgebreid met een grote nieuwe hal. Voor deze uitbreiding heeft de Gebr. van Aarle B.V. nog geen bouwvergunning aangevraagd bij de gemeente Sint Oedenrode (zie bedenking 10). Wij vragen ons af hoe de heer Klomp dan kan weten wat de puntbronsterkte daarvan is, welke demping en reflectie aan dat gebouw moet worden toegerekend en wat de verschillende correctiefactoren moeten zijn. Dit alles moet de heer Klomp gewoon hebben verzonnen.

    • Leugen b. In het akoestische onderzoeksrapport gaat de heer Klomp uit van het feit dat het personeel via 't Achterom met personenauto's op het bedrijventerrein van de Gebr. van Aarle B.V. binnenrijden en daar gaan parkeren. Wanneer hij de tekeningen van bijbehorende op 25 november 2003 ingekomen aanvraag had bekeken dan had hij moeten zien dat daar geen in- of uitrit is ingetekend. Die inrit- of uitrit mag daar ook nooit komen. Daarover heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich in de vorige verleende Wm-revisievergunning d.d. 19 november 1991 al over uitgesproken. Wij hebben nog nooit personenauto's over een omheining zien springen. De heer Klomp kennelijk wel.

    • Leugen c. In het akoestische onderzoeksrapport gaat de heer Klomp uit van de aanwezige stellingen met houtopslag. Deze stellingen heeft de Gebr. van Aarle B.V. van burgemeester en wethouders zonder een daarvoor vereiste bouwvergunning, in strijd met de van kracht zijnde milieuvergunning en in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet mogen bouwen en mogen laten staan. Ondanks het feit dat de georganiseerde misdaad rondom dekmantelbedrijf Gebr. van Aarle B.V. reeds een ongekende omvang heeft aangenomen zullen deze stellingen (bouwwerken) toch moeten verdwijnen. Als feitelijk bewijs daarvoor zie bedenking 11. Deze illegale bouwwerken had de heer Klomp nooit mogen meenemen in de berekening.

    • Leugen d. Het bedrijf Gebr. van Aarle B.V. mag op grond van de verleende en aangevraagde milieuvergunning detailhandel plegen. Hij heeft van zijn aan te bieden producten een showopstelling staan van zo'n 60 meter lengte langs de Ollandseweg. Toch durft de heer Klomp te beweren dat er dagelijks niet meer dan 25 personenauto's vanaf de Ollandseweg via de toerit het terrein op en afgaan. De heer Klomp neemt kennelijk de wensdromen, die de Gebr. van Aarle B.V. hem hierover heeft verteld, voor waar aan om daarmee het geluidsniveau zo laag mogelijk te krijgen.

    • Leugen e. Het bedrijf Gebr. van Aarle B.V. mag op grond van de voorschriften uit de in geding zijnde ontwerp-beschikking buiten op het bedrijventerrein onbeperkt hout zagen met een of meerdere motorkettingzagen. De voorschriften stellen hieraan geen enkele beperking. De Gebr. van Aarle B.V. zegt tegen de heer Klomp dat hij hooguit 3 minuten per dag tijdens de dagperiode een kettingzaag gebruikt. Iedereen die een bezoek brengt aan betreffend bedrijf en/of daar jarenlang als buurman heeft gewoond weet wel beter. In drie minuten tijd heb je een kettingzaag amper opgestart. Voor het zo weinig zagen met een kettingzaag behoef je zelf toch ook geen eigen slijpmachine voor kettingzagen te hebben, waarover de Gebr. van Aarle B.V. beschikt. Deze leugens van de Gebr. van Aarle B.V. worden door de heer Klomp gewoonweg blindelings geloofd en overgenomen in zijn berekeningen.

    • Leugen f. Om de bedrijfsduurcorrectieterm te bepalen moeten de stationaire geluidsbronnen per gebouw in kaart gebracht worden, waarin ook de bedrijfsduur per periode (dagperiode/avondperiode/nachtperiode) zijn aangegeven. Deze gegevens heeft de heer Klomp uit zijn akoestisch onderzoeksrapport van 28 januari 2004 gehouden, zodat daarmee kan worden gesjoemeld.

    • Leugen g. Ook de invoergegevens van geluidsbronnen, met daarin aangegeven de bron, omschrijving bron, x en y coördinaten van de bron, mvld, hoogte, refl, demp, richtingsindex, lwr31, lwr63, lwr250, lwr500, lwr 1k, lwr 2k, lwr 4k, lwr 8k, lwr-dBa, cb(D), cb(A) en cb(N), heeft de heer Klomp uit zijn akoestisch onderzoeksrapport van 28 januari 2004 gehouden, zodat daarmee kan worden gesjoemeld.

    • Leugen h. Ook de invoergegevens van het aantal vervoersbewegingen van vrachtauto's en personenauto's per dag met de routebeschrijvingen in de dag en avondperiode heeft de heer Klomp niet eenduidig in het akoestische onderzoeksrapport opgenomen, zodat ook daarmee kan worden gesjoemeld.

    • Leugen i. Ook de x en y coördinaten (afstanden) van de naastliggende burgerwoningen Ollandseweg 150, 161, 161A, 148 155 en 't Achterom 5 + 5a (5a bestaat niet), 't Achterom 9 (9a bestaat wel maar is vergeten) heeft de heer Klomp niet opgenomen in zijn akoestisch onderzoeksrapport, zodat daarmee kan worden gesjoemeld. Opmerkelijk is ook dat de zeer dicht aan het bedrijf gelegen twee burgerwoningen op het adres Ollandseweg 153 niet zijn meegenomen, terwijl juist daar de hoogste geluidsbelasting te verwachten valt.

    Met bovenstaande leugens a t/m i is onomstotelijk komen vast te staan dat degene die dit akoestisch onderzoeksrapport heeft betaald (de Gebr. van Aarle B.V.) ook heeft bepaald wat de uitkomst moet zijn. Een dergelijk onderzoeksrapport is absoluut niet onafhankelijk maar beïnvloed door de georganiseerde misdaad die het bedrijf Gebr. van Aarle B.V. gebruikt als dekmantelbedrijf.

    Om te kunnen beoordelen wat het daadwerkelijke geluidsniveau (db(A)) zal zijn op de gevels van alle omliggende woningen zullen wij over de volgende gegevens moeten beschikken.


    8e informatieverzoek.

    Wij verzoeken u ons een afschrift te laten toekomen van een overzicht van de door ing. P.J.M. Klomp in kaart gebrachte stationaire geluidsbronnen per gebouw, waarin ook de bedrijfsduur per periode (dagperiode, avondperiode en nachtperiode) zijn aangegeven, zodat kan worden nagegaan waar in het onderzoeksrapport is gesjoemeld. Ingevolge artikel 6 van de Wet openbaarheid van bestuur bent u wettelijk verplicht om binnen twee weken een besluit te nemen op dit verzoek om informatie. Met nadruk verzoeken wij u om dit maximaal wettelijke termijn niet te overtreden.


    9e informatieverzoek

    Wij verzoeken u ons een afschrift te laten toekomen van een overzicht van alle door ing. P.J.M. Klomp ingebrachte geluidsbronnen, de omschrijving van de bronnen, de x en y coördinaten van de bronnen, mvld, hoogte, refl, demp, richtingsindex, lwr31, lwr63, lwr250, lwr500, lwr 1k, lwr 2k, lwr 4k, lwr 8k, lwr-dBa, cb(D), cb(A) en cb(N) van de bronnen, zodat kan worden nagegaan waar is gesjoemeld.

    Ingevolge artikel 6 van de wet openbaarheid van bestuur bent u wettelijk verplicht om binnen twee weken een besluit te nemen op dit verzoek om informatie. Met nadruk verzoeken wij u om deze maximaal wettelijke termijn niet te overtreden.


    10e informatieverzoek.

    Wij verzoeken u ons een afschrift te laten toekomen van een overzicht van het aantal vervoersbewegingen van vrachtauto's en personenauto's per dag met de daarin aangegeven routebeschrijvingen in de dag en avondperiode, zoals die door ing. P.J.M. Klomp zijn ingebracht, zodat kan worden nagegaan waar is gesjoemeld.

    Ingevolge artikel 6 van de Wet openbaarheid van bestuur bent u wettelijk verplicht om binnen twee weken een besluit te nemen op dit verzoek om informatie. Met nadruk verzoeken wij u om dit maximaal wettelijke termijn niet te overtreden.


    11e informatieverzoek.

    Om te kunnen bepalen dat de afstanden van aanliggende woningen door ing. P.J.M. Klomp goed zijn ingebracht verzoeken wij u ons een afschrift van een overzicht te laten toekomen met daarop aangegeven de x en y coördinaten en de afstanden in meters van de woningen Ollandseweg 150, 161, 161A, 148,153, 155 en 't Achterom 9, 9a en 5+5a tot aan de terreingrens van het bedrijf Gebr. van Aarle B.V.

    Ingevolge artikel 6 van de Wet openbaarheid van bestuur bent u wettelijk verplicht om binnen twee weken een besluit te nemen op dit verzoek om informatie. Met nadruk verzoeken wij u om dit maximaal wettelijke termijn niet te overtreden.

    Tot op heden hebben B en W nog steeds geweigerd om deze informatie te verstrekken. Bij brief van 2 augustus 2004, kenmerk: Aar/Wob/31054/bz, heb ik daartegen bezwaar ingediend bij burgemeester en wethouders (zie bijlage 5). Betreffend bezwaarschrift vindt u bijgevoegd. Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Bij brief van 18 augustus 2004, nummer 04/3835a, hebben B en W mij kenbaar gemaakt dat zij uiterlijk op 1 september 2004 een beslissing nemen op mijn verzoek (zie bijlage 6). Dit uiterlijke termijn van 1 september 2004 is intussen zes weken verstreken en hebben B en W hierop nog steeds geen beslissing genomen. Zo helpen B en W van Sint Oedenrode al 16 jaar lang de zware georganiseerde milieumisdaad rondom dekmantelbedrijf Gebr. van Aarle B.V.

    Burgemeester en wethouders geven toe dat de Gebr. van Aarle B.V. met behulp van dit akoestisch onderzoekrapport aan 't Achterom een nieuwe in- en uitrit heeft willen creëren zonder dat te hebben ingetekend op de tekening bij de aanvraag. Hiermee wordt nog eens onderstreept hoe crimineel is gewerkt.

    Burgemeester en wethouders hebben een extra voorschrift 6.1.4 opgenomen waarin wordt gesteld dat het akoestische rapport inderdaad niet goed is en dat om die reden binnen zes maanden na het in werking treden van dat voorschrift een nieuw akoestisch rapport ter goedkeuring moet worden voorgelegd. Hiermee willen burgemeester en wethouders bewerkstelligd krijgen dat ik tegen dat nieuwe akoestisch rapport geen bezwaar meer kan aantekenen. Er had een deugdelijk akoestisch rapport tegelijk met de aanvraag moeten worden ingediend. Nu burgemeester en wethouders met het in geding zijnde besluit zelf hebben toegegeven dat dit niet is gebeurd, kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven. Het in geding zijnde besluit zal ook hierop moeten worden geschorst en vernietigd.

    Voor jurisprudentie verwijzen wij u naar de uitspraak 200204257/1 van 16 april 2003 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijlage 9).


    Bedenking 13.

    Deze bedenking luidt als volgt:
    "Op grond van de op 25 november 2003 ingekomen aanvraag en de in geding zijnde ontwerp-beschikking mag het bedrijf Gebr. van Aarle B.V. onbeperkt loonwerk-impregneren voor derden. Het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied 1997" alswel het oude bestemmingsplan buitengebied staan dat niet toe. Ingevolge de vigerende bestemming mag de Gebr. van Aarle B.V. enkel en alleen hout impregneren dat hij zelf heeft gezaagd, om daarvan zelf geïmpregneerde houten producten te maken en te verkopen. Dit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zodanig bij onherroepelijke uitspraak beslist. Alvorens voor dit loonwerk-impregneren milieuvergunning kan worden verleend zal eerst het bestemmingsplan ter plaatse hierop moeten worden aangepast."

    Deze bedenking wordt door burgemeester en wethouders met de volgende overwegingen weggewuift.

Ad. 13

Het feit dat de gevraagde activiteit mogelijk niet of slechts beperkt is toegestaan ingevolge het bestemmingsplan speelt in onderhavige procedure geen rol.

    In tegenstelling met hetgeen B en W beweren speelt deze bedenking wel degelijk een belangrijke rol. De Gebr. van Aarle B.V. verricht namelijk al vanaf augustus 1992 "loonwerk-impregnering" voor derden. Ruim 90% van zijn impregneeraktiviteiten is "loonwerk-impregnering" voor derden. Burgemeester en wethouders weigeren al 12 jaar lang handhavend op te treden tegen deze met het met het bestemmingsplan strijdige "loonwerk-impregnering" voor derden door de Gebr. van Aarle B.V. De milieuvergunning behoort hierin te voorzien. Dit betekent dat in de milieuvergunning een extra voorschrift moet worden opgenomen met als tekst: "Binnen de inrichting mag geen "loonwerk-impregnering" voor derden plaatsvinden"

    Daar een dergelijk voorschrift niet is opgenomen kan het in geding zijnde besluit ook hierop nooit in stand blijven.


    Bedenking 14.

    Deze bedenking luidt als volgt:
    "In de op 11 december 1990 ingekomen aanvraag, waarop u bij besluit van 19 november 1991 aan de Gebr. van Aarle B.V. milieuvergunning hebt verleend, staat over luchtverontreiniging letterlijk het volgende geschreven: "Van het impregneerproces is expiratie van impregneermiddel zowel via impregneervloeistof als gereed product mede door de procesvoering naar het compartiment lucht uitgesloten".

    Hiermee is feitelijk komen vast te staan dat de Gebr. van Aarle B.V. op grond van zijn op 11 december 1990 aangevraagde en op 19 november 1991 verleende milieuvergunning "nul, nul" impregneervloeistof naar de lucht mag uitstoten.

    De in geding zijnde aanvraag van 15 november 2003 (zie bijlage 15 aanvraag) staat onbeperkte hoeveelheden van deels bekende en deels onbekende chemische stoffen naar de lucht toe. Als onderbouw daarvoor verwijzen wij u naar de inhoud van bedenking 4 t/m 8. Wij verzoeken u die hier als herhaald en ingelast te beschouwen.

    Het bedrijf Gebr. van Aarle B.V. is gelegen in het kritische Dommeldalgebied waar de overheid grote bedragen subsidies verstrekt aan degenen die geen agrarische bestrijdingsmiddelen toepassen. Het verlenen van een Wm-vergunning aan de Gebr van Aarle B.V., waarbij de emissies naar de lucht van "nul, nul" worden verhoogd naar onbekende hoeveelheden deels bekende en deels onbekend chemische stoffen, in hetzelfde kritische Dommeldalgebied is in strijd met het overheidsbeleid ter plaatse. Hieraan kan absoluut niet worden getornd."

    Deze bedenking wordt door burgemeester en wethouders met de volgende overwegingen ongegrond verklaard:

Ad.14

Verwezen wordt naar ad. 8.

    Op deze wijze pogen burgemeester en wethouders de onderliggende milieuvergunning van 19 november 1991- op grond waarvan vanuit het impregneerproces geen expiratie van impregneermiddel zowel via impregneervloeistof als gereed product mede door de procesvoering naar het compartiment lucht mag worden uitgestoten - in de nieuwe milieuvergunning verandert te krijgen naar een impregneerproces waarbij onbeperkte hoeveelheden alle mogelijke bekende en onbekende chemische stoffen naar de lucht mogen worden geëmitteerd. Dit is misdaad ten top.

    Het kan niet anders zijn dan dat ook hierop het in geding zijnde besluit moet worden geschorst en vernietigd.


    Bedenking 15.

    Deze bedenking is ongegrond verklaard op de volgende overwegingen:

Ad. 15

In haar aanvraag om milieuvergunning conformeert Gebr. van Aarle B.V. zich voor wat betreft de opslag van gevaarlijke (afval)stoffen in hal I en II aan de bepalingen uit CPR 15-1 voor wat betreft een bouwkundige kast (hal II) en een kluis (hal I). Beide ruimten zijn op de bij de aanvraag behorende tekening aangegeven en voldoen aan de afstandcriteria van de CPR 15-1. Ter bekrachtiging hiervan is de verlichting voor de opslag conform de CPR 15-1 richtlijn onverkort opgenomen in de voorschriften (hoofdstuk elf). Het mogelijk op dit moment nog niet (geheel) voldoen aan deze CPR 15-1 richtlijn speelt in het kader van onderhavige procedure geen rol. De bedenking is dan ook ongegrond.

    Om deze bedenking inhoudelijk goed te kunnen onderbouwen hebben wij op grond van de Wet openbaarheid van bestuur B en W om de volgende informatie verzocht:


    12e informatieverzoek.

    Aan bouwkundige kasten, die moeten voldoen aan de bouwvoorschriften van de CPR 15-1 richtlijn zijn zware bouweisen opgelegd. Daarvoor is een bouwvergunning vereist. Wij verzoeken u ons een afschrift van de door de Gebr. van Aarle B.V. aangevraagde en door u verleende bouwvergunning te laten toekomen van deze bouwkundige kast in hal II. Ingevolge artikel 6 van de Wet openbaarheid van bestuur bent u wettelijk verplicht om binnen twee weken een besluit te nemen op dit verzoek om informatie. Met nadruk verzoeken wij u om dit maximaal wettelijke termijn niet te overtreden.

    Tot op heden hebben B en W nog steeds geweigerd om deze informatie te verstrekken. Bij brief van 2 augustus 2004, kenmerk: Aar/Wob/31054/bz, heb ik daartegen bezwaar ingediend bij burgemeester en wethouders (zie bijlage 5). Betreffend bezwaarschrift vindt u bijgevoegd. Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Bij brief van 18 augustus 2004, nummer 04/3835a, hebben B&W mij kenbaar gemaakt dat zij uiterlijk op 1 september 2004 een beslissing nemen op mijn verzoek (zie bijlage 6). Dit uiterlijke termijn van 1 september 2004 is intussen zes weken verstreken en hebben B en W hierop nog steeds geen beslissing genomen. Zo helpen B en W van Sint Oedenrode al 16 jaar lang de zware georganiseerde milieumisdaad rondom dekmantelbedrijf Gebr. van Aarle B.V.

    Het in geding zijnde besluit is daarmee tot stand gekomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van deze feiten kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven.


    Bedenking 16.

    Deze bedenking is ongegrond verklaard op de volgende overwegingen:

Ad. 16

Zie ad.15.

    Om deze bedenking inhoudelijk goed te kunnen onderbouwen hebben wij op grond van de Wet openbaarheid van bestuur B en W om de volgende informatie verzocht:


    13e informatieverzoek.

    Aan kluizen die moeten voldoen aan de bouwvoorschriften van de CPR 15-1 richtlijn zijn zware bouweisen opgelegd. Daarvoor is een bouwvergunning vereist. Wij verzoeken u ons een afschrift van de door de Gebr. van Aarle B.V. aangevraagde en door u verleende bouwvergunning te laten toekomen van deze kluis (nr. 41) in Hal I. Ingevolge artikel 6 van de Wet openbaarheid van bestuur bent u wettelijk verplicht om binnen twee weken een besluit te nemen op dit verzoek om informatie met nadruk verzoeken wij u om dit maximaal wettelijke termijn niet te overtreden.

    Tot op heden hebben B en W nog steeds geweigerd om deze informatie te verstrekken. Bij brief van 2 augustus 2004, kenmerk: Aar/Wob/31054/bz, heb ik daartegen bezwaar ingediend bij burgemeester en wethouders (zie bijlage 5). Betreffend bezwaarschrift vindt u bijgevoegd. Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Bij brief van 18 augustus 2004, nummer 04/3835a, hebben B en W mij kenbaar gemaakt dat zij uiterlijk op 1 september 2004 een beslissing nemen op mijn verzoek (zie bijlage 6). Dit uiterlijke termijn van 1 september 2004 is intussen zes weken verstreken en hebben B en W hierop nog steeds geen beslissing genomen. Zo helpen B en W van Sint Oedenrode al 16 jaar lang de zware georganiseerde milieumisdaad rondom dekmantelbedrijf Gebr. van Aarle B.V.

    Het in geding zijnde besluit is daarmee tot stand gekomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van deze feiten kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven.


    Bedenking 17.

    Deze bedenking luidt:
    "In voorschrift 11.1.3 behorende bij de ontwerp-beschikking schrijft u dat de verpakkingen van gevaarlijke stoffen moeten zijn geëtiketteerd overeenkomstig de bepalingen van het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen (Stb. 1987 nr. 516) dan wel op een andere wijze zijn voorzien van een duidelijk opschrift waaruit de stofnaam blijkt en op grond waarvan de WMS-categorie van de stof is vast te stellen.

    Hiermee kunnen wij het niet eens zijn. De etikettering moet zijn uitgevoerd overeenkomstig de op dit moment van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat wat aan gevaarlijke stoffen staat vernoemd op het etiket moet overeenkomen met hetgeen er aan gevaarlijke stoffen in de verpakking, vat of IBC zit. De mogelijkheid van valse etikettering, zoals staat verwoord in de bedenkingen 2 en 3, moet te allen tijde worden uitgesloten."

    Deze bedenking wordt door burgemeester en wethouders met de volgende overwegingen weggewuift:

Ad. 17

In voorschrift 11.1.3 wordt gedoeld op het besluit van 14 oktober 1987, houdende regelen met betrekking tot de verpakking en aanduiding van milieugevaarlijke stoffen en bepaalde gevaarlijke preparaten, zoals deze naar onze mening heden ten dage nog geldt. De vrees voor eventuele valse etikettering in de toekomst speelt in onderhavige procedure geen rol.

    In tegenstelling met wat hierover door B en W is geschreven gaat het hier niet over een eventuele valse etikettering die in de toekomst, maar om valse etikettering van het huidige aangevraagde bestrijdingsmiddel Tanalith E 3485. Voor de feitelijke onderbouw zie onder mijn weerlegging onder bedenking 2.

    Omdat de Gebr. van Aarle B.V. geen gevaarlijke stoffen met valse etikettering op de vaten binnen de inrichting mag hebben, betekent dat het in geding zijnde besluit ook hierop zal moeten orden geschorst en vernietigd.


    Bedenking 18.

    Deze bedenking luidt als volgt:

    "Ter voorkoming van visuele hinder hebben Burgemeester en Wethouders ingevolge voorschriften 14.4 van de op 19 november 1991 verleende milieuvergunning nadien een beplantingsplan vastgesteld, waarin zij achteraf tevens stiekem een in- en uitrit aan 't Achterom voor de Gebr. van Aarle B.V. hebben willen realiseren. Die stiekem achteraf gecreëerde in- en uitrit aan 't Achterom heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State toentertijd vernietigd. Het beplantingsplan zelf heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onherroepelijk goedgekeurd.

    Dit houdt in dat over de gehele lengte aan 't Achterom en de gehele lengte grenzend aan het perceel behorend bij de twee burgerwoningen op het adres Ollandseweg 153 een beplantingsstrook van bomen van tenminste 3 meter breed moet blijven. Op de tekening nummer 22610, die deel uitmaakt van de op 25 november 2003 ingekomen aanvraag, is deze beplantingsstrook langs 't Achterom deels verdwenen. Daarvoor zijn 6 parkeerplaatsen voor auto's in de plaats gekomen. De beplantingsstrook dient daar te blijven. Deze parkeerplaatsen moeten daar weg. Dit omdat aan 't Achterom geen in- en uitrit voor auto's is en daar ook niet mag komen.

    Hierover heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich al eerder onherroepelijk uitgesproken. Dat u ondanks deze wetenschap ook nu weer op een slinkse wijze middels het akoestisch onderzoeksrapport van 28 januari 2004 van ing. P.J.M. Klomp van db/a consultants v.o.f., dat onderdeel uitmaakt van de op 25 november 2004 ingekomen aanvraag, aan 't Achterom een nieuwe in- en uitrit tracht te creëren zonder daar verder ook maar op enige wijze iets over te schrijven in de in geding zijnde ontwerp-beschikking getuigt van een smerige vorm samenspannende criminaliteit tussen de Gebr. van Aarle B.V., ing. P.J.M. Klomp en behandelend ambtenaar S.M. van de Moosdijk."

    Deze bedenking wordt door burgemeester en wethouders op grond van de volgende overwegingen ongegrond verklaard:

Ad. 18

De vraag of zich visuele hinder voordoet komt primair aan de orde in het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft in het kader van vergunningverlening krachtens de Wet milieubeheer ruimte voor een aanvullende milieuhygiënische toets. Gelet op de genoemde afstand van ruim 50 meter tussen de parkeerplaats en de betreffende woning, de situering van de parkeerplaats tussen de groenstrook en het feit dat het voorkomen van personenwagens op of in de nabijheid van de openbare weg geen uitzonering is, zijn wij van mening dat er zich niet een zodanige visuele hinder voordoet, dat dit zou moeten leiden tot het weigeren van de vergunning of tot het stellen van nadere voorschriften. De bedenking is ongegrond.

    Deze overwegingen kunnen nooit in stand blijven. Aan de zijde van 't Achterom ligt het zeer kritische Dommeldalgebied. Een gebied van hoge milieu- en natuurkundige waarde. Juist daarom moest het bedrijf van de Gebr. van Aarle B.V. middels het aanplanten van het bedrijventerrein aan die zijde ingepast worden. Met het deels weghalen van de beplanting en het op een stiekeme wijze creëren van een in- en uitrit, verdwijnt deels deze visuele scheiding met het kritische Dommeldalgebied. Dat mocht in 1991 niet en nu helemaal niet. Betreffend gebied is namelijk in de nieuwe plannen nog veel kritischer geworden. Ook hierop zal het in geding zijnde besluit moeten worden geschorst en vernietigd.


    Bedenking 19.

    Deze bedenking luidt:
    "Langs de openbare weg 't Achterom is een beplantingsstrook van zo'n drie meter breedte aangebracht. De houtopslag vindt plaats pal tegen tot in die beplantingsstrook; zie tekeningnummer 22610 behorende bij de aanvraag. Op 't Achterom rijden vaak fietsers of lopen wandelaars al dan niet met een brandende sigaret in de hand. Onder deze beplanting liggen vooral in de herfst veel dorre bladeren die ook afkomstig zijn van de vele andere grote populieren langs 't Achterom.

    Er behoeft maar door een persoon een brandende sigaret in die bladeren onder die beplanting te worden gegooid door iemand die over 't Achterom loopt of fietst en het gehele bedrijf van de Gebr. van Aarle B.V. kan daarmee volledig in brand komen te staan. Om dat te voorkomen moet de afstand tussen de opslag van hout en de erfbeplanting minstens 5 meter bedragen. Dit des te meer het afbranden van dit bedrijf van de Gebr. van Aarle B.V., vanwege de grote hoeveelheid aanwezige chemische stoffen in opslag en in hout, een grote chemische ramp kan veroorzaken."

    Deze bedenking wordt door burgemeester en wethouders voor een gedeelte ongegrond en voor een gedeelte gegrond verklaard en wel op grond van de volgende overwegingen:

Ad. 19

Het betreft hier erfbeplanting ter voorkoming van visuele hinder, zoals gesteld in voorschrift 14.4 van de vigerende vergunning. Ter voorkoming van brandgevaar zijn ondermeer de voorschriften in hoofdstuk 5 (aanwezigheid blusmiddelen en bouwkundige eisen), 7.2.1 en 7.12.2 (toegankelijkheid brandweer, 7.2.2 en 7.2.3 (omheining en afsluiting terrein), opgenomen. Toegegeven dient te worden dat voorschrift 7.12.2 enigszins verwarrend kan werken aangezien hier het begrip "vrije ruimte", wordt gehanteerd, hetgeen suggereert, dat er in het geheel niets aanwezig mag zijn dus ook geen beplanting.

Aangezien de plattegrondtekening behorende bij de aanvraag om vergunning in een afstand van 3 meter tussen de erfgrens en de houtopslag en de aanvraag om vergunning inclusief de bij de aanvraag behorende gewaarmerkte bijlagen deel uitmaken van de vergunning, is voorschrift 7.12.2 geschrapt. De beplanting zal in de praktijk geen belemmering vormen voor eventuele bluswerkzaamheden van buitenaf. Als extra waarborging dat ondermeer de kavels hout te allen tijde ook vanuit de inrichting bezien goed bereikbaar zijn voor hulpdiensten, is behoudens het voorschrift inzake de maximale stapelhoogte voorzien in een "nieuw" voorschrift 7.12.2 voor wat betreft de stapelwijze:

"Tenzij de breedte van de tussenpaden tenminste 10 meter bedragen, mogen de zijkanten van de stelling maximaal 2 meter bedragen. Vervolgens mag de stapeling oplopen tot de in voorschrift 7.12.1. genoemde 4,5 meter, onder een hoek van 45º" (zie fig. 1.).

stapeling buitenopslag fig. 1 De bedenking is gedeeltelijk gegrond.

    Een dergelijke opslag is vanuit brandveiligheid en de toegankelijkheid van brandweer en hulpdiensten onverantwoord. Het in geding zijnde besluit had vergezeld moeten gaan met een deskundigenrapport m.b.t. brandveiligheid, en toegankelijkheid van brandweer en hulpdiensten. Dit des te meer op hetzelfde bedrijventerrein ook detailhandel mag worden gepleegd en dus toegankelijk is voor vele niet vooraf geïnstrueerde derden.

    In het nieuwe voorschrift 7.12.2 staat een buitenstelling getekend. Dit voorschrift kan nooit in stand blijven. Deze bouwwerken (stellingen) staan er namelijk al vanaf juni 2003 in strijd met het bestemmingsplan, zonder een daarvoor vereiste bouwvergunning en dus zonder vereiste constructie eisen - waardoor ze vanwege overbelasting elk moment in elkaar kunnen zakken - en zonder een daarvoor vereiste milieuvergunning.

    Onder "ad 10" van het in geding zijnde besluit schrijven burgemeester en wethouders hierover voor een ander bouwwerk letterlijk het volgende: "Opgemerkt wordt overigens wel, dat ingevolge artikel 20:8 de milieuvergunning pas in werking treedt nadat de bouwvergunning is verleend"

    Hiermee hebben burgemeester en wethouders in het in geding zijnde besluit zelf beslist dat de in geding zijnde milieuvergunning pas in werking kan treden nadat bouwvergunning is verleend voor de illegaal gebouwde bouwwerken, zijnde stellingen voor opslag van hout van zo'n 40 meter lengte en zo'n 6 meter hoogte. Het kan niet anders zijn dan dat het in geding zijnde besluit hierop zal moeten worden geschorst en vernietigd.


    Bedenking 20.

    Deze bedenking luidt:

    "Ter voorkoming van brandgevaar en in geval van brand moeten gebouwen voldoende bereikbaar zijn voor brandweer, hulpdiensten e.d. Op grond van voorschrift 14.8 uit de op 19 november 1991 verleende milieuvergunning moet de opslag van hout op het open terrein tenminste op een afstand van 5 meter van de gebouwen bedragen. In de in geding zijnde op 25 november 2003 ingekomen aanvraag is dat kennelijk allemaal niet meer zo belangrijk en mag tegen gebouw Hal I over een lengte van 20 meter hout worden opgeslagen tot een hoogte van 6 a 7 meter en mag tegen gebouw Hal II over een lengte van 25 meter tot zo'n 4 a 5 meter hoogte hout worden opgeslagen. Dit is om veiligheidsredenen absoluut onaanvaardbaar. Dit des te meer binnen de inrichting grote hoeveelheden chemische stoffen in opslag en hout aanwezig zijn."

    Deze bedenking wordt door burgemeester en wethouders gegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:

Ad. 20

Op grond van de ter inzage gelegde ontwerpbeschikking (voorschrift 7.12.3) moet de opslag van hout op het open terrein tenminste op een afstand van vijf meter van de gebouwen plaatsvinden. Opslag dichterbij dan vijf meter is als gevolg hiervan derhalve niet toegestaan. Terecht wordt opgemerkt, dat de aanvraag wel voorziet in opslag tegen een gebouw. In voorschrift 7.12.4 is hiertoe de volgende passage opgenomen: "hiervan mag worden afgeweken, indien de wand van het gebouw dat tot de inrichting behoort een WBDBO (weerstand tegen branddoor- en brandoverslag) bezit van ten minste 60 minuten, gemeten binnen de verticale projectie van de opslag van hout op de wand, alsmede binnen een afstand van deze projectie van ten minste 2 meter horizontaal en tenminste 4 meter verticaal". De bedenking is gegrond.

    Deze nieuwe passage mag absoluut niet in het voorschrift. Dit omdat dat daarbij geen rekening is gehouden met de aanwezige ramen en deuren en dakplaten die absoluut geen brandwerendheid van 60 minuten beschikken. Ook is geen rekening gehouden dat voor de bereikbaarheid van brandweer en hulpdiensten rondom de gebouwen waarvoor een strook van 5 meter vrij moet blijven. Ook hierop zal het in geding zijnde besluit moeten worden geschorst en vernietigd.


    Bedenking 21.

    Deze bedenking wordt ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:

Ad. 21

De besluitvorming inzake de vigerende vergunning bij het besluit van 19 november 1991 speelt in onderhavige procedure geen rol. De bedenking is ongegrond,

    Dit is niet juist. Op het bedrijventerrein van de Gebr. van Aarle B.V. liggen nog zeer veel met arseen geïmpregneerd hout en met arseen geïmpregneerde houten producten opgeslagen die niet meer mogen worden verkocht aan derden. In de voorschriften moet worden opgenomen dat de Gebr. van Aarle B.V. betreffend met arseen geïmpregneerd hout en houten producten overeenkomstig de Eural als gevaarlijk afval moet laten verwijderen door afgifte aan een erkende afvalverwerker.

    Daarnaast is het zo dat de Gebr. van Aarle B.V. de 40.000 liter 4 %-ige oplossing superwolmanzout-CO in de voorraadbak niet kan leegimpregneren en op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet ook niet mag vermengen met het nieuwe bestrijdingsmiddel Tanalith E 3485. Dit betekent dat deze 40.000 liter arseenhoudende impregneervloeistof door de Gebr. van Aarle B.V. overeenkomstig de Eural als gevaarlijk afval moet worden verwijderd door afgifte aan een erkende afvalverwerker. Ook dit moet in de voorschriften worden opgenomen.

    Uit onze bedenking 21 kan ook worden opgemaakt dat de Gebr. van Aarle B.V. als dekmantelbedrijf voor de zware georganiseerde milieumaffia geheel Sint Oedenrode en omliggende gemeente heeft vergiftigd met maar liefst zo'n 70.000 kg. arseen (arseenzuur) en zo'n 90.000 kg chroom VI (chroomtrioxide). Dit betreffen levensgevaarlijke, kankerverwekkende, voortplanting giftige en mutagene stoffen die ook via de huid het lichaam binnendringen. Meer is echt niet nodig.

    Als gevolg van deze 12 jaar lange bedrijfsactiviteiten van de Gebr. van Aarle B.V. zullen vele duizenden consumenten van dat hout, waaronder veel kinderen, op termijn (10-40 jaar na de eerste blootstelling) ernstig ziek worden totdat de gevreesde (kanker)dood erop volgt. Ook zal dit tot veel misvormde kinderen leiden en genetische afwijkingen veroorzaken in het nageslacht.

    De aandeelhouders van Billiton/Shell hebben aan het ziek maken en uitroeien van duizenden mensen via dekmantelbedrijf Gebr. van Aarle B.V. zich onrechtmatig onbeschoft verrijkt. Dit is pas echt samenspannende misdaad. Kennelijk hebben deze witteboordcriminelen nog niet genoegd verdient aan het vergiftigen van de mensheid en nu weer een nieuwe milieuvergunning verleend aan de Gebr. Van Aarle B.V. voor het ongecontroleerd dumpen van jaarlijks vele duizenden kilogrammen andere levensgevaarlijke, grotendeels verzwegen, chemische stoffen. Kost wat kost moet van deze criminele geldwolven het vergiftigen via dekmantelbedrijf Gebr. van Aarle B.V. blijven doorgaan.

    Ook hierop dient het in geding zijnde besluit te worden geschorst en vernietigd. Voor de feitelijke onderbouw verwijs ik u naar onze weerleggingen onder de bedenkingen 1 t/m 4.


    Bedenking 22.

    Deze bedenking wordt ongegrond verklaard op grond van de volgende overwegingen:

Ad. 22

Aan een milieuvergunning kunnen slechts voorschriften worden verbonden die betrekking hebben op de productieprocessen en de werkzaamheden die binnen de inrichting plaatsvinden. Er hoeft niet te worden gelet op het feit of de producten die binnen de inrichting worden vervaardigd, schadelijk kunnen zijn voor het milieu bij het toepassen van die producten buiten de inrichting. Dit aspect valt buiten de beoordelingssystematiek van de Wet milieubeheer. Ook kunnen aan een milieuvergunning geen voorschriften worden verbonden die betrekking hebben op de samenstelling of de eigenschappen van de door de inrichting te vervaardigen producten in verband met de milieubelasting die deze producten in de verschillende fasen van de productencyclus kunnen opleveren. Zie ABRvS 29 januari 1999, nr. E03.96.0111(Oss). Het vorenstaande geldt ook voor het door Gebr. van Aarle B.V. geïmpregneerde hout en de producten hiervan die buiten de inrichting worden toegepast. De bedenking is ongegrond.

    Dit is niet juist. Dit geldt alleen in het geval de door het bedrijf Gebr. van Aarle B.V. gebruikte bestrijdingsmiddelen niet in strijd met de Bestrijdingsmiddelenwet en onderliggende Europese wet- en regelgeving in de handel zijn gebracht. Terecht schrijven burgemeester en wethouders onder "ad 25" hierover letterlijk het volgende: "Zoals aangegeven is de Bestrijdingsmiddelenwet rechtstreeks van toepassing op onderhavige inrichting".

    Dit betekent dat op grond van de weerlegging van de overwegingen, onder bedenking 1 de toelating van het bestrijdingsmiddel Tanalith E 3485 door de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal moeten worden geschorst. Dit omdat het CTB al vanaf 26 juni 2003, en daarmee al 1,4 jaar lang, weigeren een nieuw besluit te nemen met in achtneming van de uitspraak AWB 02/1506 van 26 juni 2003 van het college van Beroep voor het Bedrijfsleven.


    Bedenking 23.

    Deze bedenking wordt weggewuifd op grond van de volgende overwegingen:

Ad. 23

De opmerkingen dat in het verleden is gebouwd op verontreinigde grond, alsmede het feit dat vele frauduleuze handelingen zijn verricht met de verontreinigde grond speelt geen rol in onderhavige procedure.

    Dit is niet juist. De Gebr. van Aarle B.V. heeft met de hulp van voormalig commissaris van de Koningin van Noord Brabant F.J.M. Houben in strijd met de Wet bodembescherming na 1988 op sterk verontreinigde grond zijn bedrijfsgebouw en impregneerinstallatie mogen bouwen zonder de wettelijke vereiste voorafgaande sanering van het sterk verontreinigde bedrijventerrein. Dat betekent niet dat dit niet alsnog zal moeten gebeuren.

    Daar komt nog bij dat deze milieuvergunning ook betrekking heeft op het grote nieuwe gebouw Hal II. Alvorens met de bouw van Hal II kan worden begonnen zal alsnog tot sanering van het bedrijventerrein moeten worden overgegaan. In een poging daaronder uit te komen is betreffende bouwvergunning niet gecoördineerd aangevraagd met deze milieuvergunning. Dat is pas echt misdaad.

    Ook hierop zal het in geding zijnde besluit moeten worden geschorst en vernietigd.


    CONCLUSIE

    Op grond van bovengenoemde feiten kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven en zult u benevens schorsing van het in geding zijnde besluit ook tot schorsing van het (mogelijk nog toegelaten) Tanalith E 3485 moeten overgaan. Wij verzoeken u daarop:

    • Het in geding zijnde besluit van 10 augustus 2004 van burgemeester en wethouders van Sint Oedenrode te schorsen.
    • Het besluit van 2 augustus 2002 van de CTB met betrekking tot het middel Tanalith E 3485 te schorsen.
    • Burgemeester en wethouders van Sint Oedenrode te veroordelen in de proceskosten.


    Openbaarheid

    Het is deze door voormalige minister van Justitie dr. E.M.H. Hirsch Ballin en voormalige minister van VROM dhr. J.G.M Alders in gang gezette landelijke politiek die deze enorme milieucriminaliteit kost wat kost in de doofpot wil houden en uit de kranten wil weren. Om te voorkomen dat dit gigantische milieuschandaal daarmee daadwerkelijk de doofpot in gaat heb ik dit verzoekschrift laten plaatsen bij de Sociale Databank Nederland (SDN) op internet adres: www.sdnl.nl/ekc-bw73.htm Uw besluit hierop zal eveneens bij de SDN op internet worden geplaatst.

      Hoogachtend,
      Ecologisch Kennis Centrum B.V.
      voor deze,

      Ing. A.M.L. van Rooij, directeur.

      ing.A.M.L. van Rooij, veiligheids- en milieudeskundige

    C.c.
    • R.M. Brockhus, webmaster van de SDN-internetsite (www.sdnl.nl)
    • H. Polie, webmaster van de Polie-internetsite (www.biomassa.polie.nl)

    Bijlage:

    1. Brief van 26 oktober 1973 van burgemeester F.J.M. Houben en wethouders aan C. Tissen, Koperteutenstraat 8 te Luyksgestel (2 pagina's).
    2. Mijn brief van 7 oktober 2004, kenmerk: SDN/04054/B, aan Mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat, in zaaknummer 200403689/1/M1 (2 pagina's).
    3. Brief d.d. 20 augustus 2004, procedurenummer: AWB 04/579 VV, van het college van Beroep voor het bedrijfsleven (1 pagina).
    4. Uitspraak LJN-nummer: AH 9701 in zaaknummer: AWB 02/1506 van 26 juni 2003 van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (19 pagina's).
    5. Mijn bezwaarschrift d.d. 2 augustus 2004, kenmerk: Aar/Wob/31054/bz, aan burgemeester en wethouders van Sint Oedenrode (9 pagina's).
    6. Brief van 18 augustus 2004, nummer 04/3835a, van burgemeester en wethouders van Sint Oedenrode (1 pagina).
    7. Mijn pleitnotitie d.d. 13 juli 2004 in zaaknummer 200404907/1/M1 aan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (25 pagina's).
    8. Uitspraaknummer: 200404907/1 van 22 juli 2004 van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (4 pagina's).
    9. Uitspraaknummer 200204257/1 van 16 april 2003 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (7 pagina's).

    SDN-rubrieken
    Milieu-onderwerpen
    Nuloptie van Edelchemie
    Ecologisch Kennis Centrum
    Oude stortplaatsen in Noord-Brabant
    Raad van State verbiedt shredderen afvalhout
    Falende handhaving van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
    Zienswijze over milieueffecten van Groene stroom aan GS Limburg
    Falende handhaving van de raad van de Gemeente Son en Breugel
    Nuon Power Buggenum werkt zonder Wvo-vergunning, verzoek tot schorsing RvS
    Voorz. van de Raad van State, Mr. van Dijk krijgt verantwoordelijkheid op z'n bord
    Verzoek de jacht te openen op een van de grootste Brabantse vervuilers: Gebr. van Aarle BV
     Staatsraad Boll klapte ooit uit de school met: Mijnheer van Rooij u kunt wel doorgaan met
     procederen tegen houtimpregneerbedrijf gebr. van Aarle B.V., maar u wint dat nooit. Ik raad
     u aan om hierover in overleg te treden met de commissaris van de koningin mr. F.J.M. Houben.