Henry George en Edward Bellamy waren twee econmen die een basisinkomen voor iedereen bepleitten

De ethische achtergrond van het economisch denken van Henry George

Grondvest . . . SDN Henry George <=====> SDN . . . Bellamy . . . GB Institute

De 'vader van de economie als wetenschap' was Adam Smith

Door Hannes de Graaf, overgenomen uit 'Grondrechten voor milieu en basisinkomen'

Economie en ethiek hebben meer met elkaar te maken dan men vaak geneigd is te denken. De toonaangevende economen van vandaag presenteren hun vak graag als 'waardevrije wetenschap', die zich niet bemoeit met de vraag hoe het zou moeten, maar alleen beschrijft hoe het is. Waarden. ook etnische waarden spelen bij alle wetenschappen een rol. De economie vormt hierop geen uitzondering. Ten eerste: geen wetenschap kan alles bestuderen. Er moet dus gekozen worden tussen wat belangrijk lijkt en wat niet.

Die keuze wordt door aardeoordelen bepaald. Ten tweede: na de inderdaad waardevrije fase van het wetenschappelijk onderzoek volgt de fase van de overweging van de mogelijke toepassing van de in het onderzoek gewonnen inzichten. Bij de economie moet men dan denken aan de vorming van het economisch beleid in politiek en samenleving. Ook deze fase is niet waardevrij en de beslissingen die in deze fase vallen, bepalen weer in hoge mate wat de economische wetenschap zal onderzoeken en wat niet.

De 'vader van de economie als wetenschap'. Adam Smith, was een beroemd Engels moraalfilosoof in de tweede helft van de achttiende eeuw. Economie was toen nog een onderdeel van de ethiek en werd ook door Adam Smith onderwezen en onderzocht in het kader van zijn moraalfilosofie. In het midden van de vorige eeuw was de econoom Ricardo kind aan huis bij de moraalfilosofen Bentham en Mill. De jonge John Stuart Mill vertelt over de gesprekken tussen zijn vader, Bentham en Ricardo. In deze traditie moet men ook Henry George plaatsen. Ook voor hem was de band tussen ethiek en economie iets dat vanzelf sprak.

In handboeken van de ethiek komt Henry George zelden of nooit voor. Wel heeft de Zwitserse Jezuïet Victor Catrein, wiens handboeken over moraaltheologie de katholieke sociale ethiek in de tweede helft van de vorige en het begin van deze eeuw diepgaand beïnvloedde, ook een reeks artikelen gewijd aan de ethische en economische ideeën van Henry George, die in 1889 in gebundelde boekvorm ook in Amerika gepubliceerd werden.

    De ethische positie van Henry George

Henry George was een gelovig christen. Hij behoorde tot de 'Episcopal Church', het Amerikaanse lid van de familie van der Anglicaanse kerken. Zijn ethisch denken is ook door de traditie van deze kerken gestempeld. Een grote rol speelt daarin, evenals in de Rooms-katholieke kerk, de zogenaamde natuurrechtgedachte. Deze gedachte komt kort gezegd op het volgende neer: Er bestaat een met de geschapen menselijke natuur meegegeven besef van wat rechtvaardig en onrechtvaardig is. Via de menselijke rede kan men inzicht krijgen in deze natuurlijke zedelijkheid. Alle mensen, ongeacht hun verschillende geloofsovertuigingen zijn op dit natuurrecht aanspreekbaar.

Het positieve recht, neergelegd in wetten, gewoonten en instellingen, moet gemeten worden met de maatstaf van de rechtvaardigheid van het natuurrecht. Deze voor anglicanen en rooms-katholieken gemeenschappelijke natuurrechtgedachte maakte het voor Henry George ook mogelijk om in een lange open brief te reageren op de beroemde sociale encycliek van Paus LEO XIII in 1891, 'Rerum Novarum'.

Hoewel George in zijn hoofdwerk over "Vooruitgang en Armoede" ook duidelijk zijn ethische opvattingen tot uiting brengt, vinden we zijn ethische positie heel expliciet in deze open brief, die samen met de tekst van de pauselijke encycliek en nog enkele belangrijke bijdragen van met George's gedachten sporende katholieke geestelijken, vele malen heruitgegeven is onder de titel: 'The condition of labor'(= de situatie van de arbeid).

Tegenover de socialistische aanvallen op het privaatbezit (van de productiemiddelen) verdedigde de Paus op grond van het natuurrecht de particuliere eigendom. Ook George is geen tegenstander van de particuliere eigendom, ook niet van het privaatbezit van productiemiddelen, maar hij is van mening, dat de Paus te ongenuanceerd alle eigendom over één kam scheert. Er is een tijd geweest, dat men met een beroep op eigendomsrecht ook het bezit van slaven en het recht om slaven te kopen en te verkopen als een onaantastbare sociale instelling beschouwde. Nu (anno 1991) zal geen zinnig mens dat meer doen.

Niet alle eigendom is natuurrechtelijke, ethisch gerechtvaardigde eigendom. Zou men daarom niet wat voorzichtiger moeten omgaan met het proclameren van een onaantastbaar monopolie van eigendom van grond? Wat is eigenlijk de (natuur)rechtsgrond van eigendom? Bij de beantwoording van deze waag sluit George zich aan bij de Engelse filosoof John Locke.

Ook Locke redeneert natuurrechtelijk: de natuurrechtelijke basis van eigendom is "het recht van de mens op zichzelf, op het gebruik van zijn eigen vermogens, op het genieten van de vruchten van zijn eigen inspanningen - zoals een mens aan zichzelf toebehoort, zo behoort zijn concrete arbeid aan hemzelf".

Deze gedachte wordt door George uitgewerkt. Grond is geen product van menselijke inspanning of arbeid. We hebben recht van eigendom op door ons gevangen vis, maar niet op de niet door ons geproduceerde oceaan, recht op de met behulp van een door ons maakte windmolen gecreëerd energie, maar niet op de wind. De wind kunnen we niet verkopen of het gebruik ervan aan anderen verbieden.

Zon, zee, lucht, grond zijn de eeuwen door voortdurende gaven van God aan alle generaties van mensen, aan allen ten gebruike geschonken, maar door niemand voor zich alleen met uitsluiting van anderen te claimen als privaat bezit. De grond is aan de mensheid, niet aan een enkel mens geschonken. Zij behoort natuurrechtelijk gesproken allereerst toe aan de menselijke gemeenschap. Die gemeenschap is dus ethisch gerechtigd om het bezit van grond aan voorwaarden te binden.

Het is moreel moeilijk (volgens George eigenlijk moreel onmogelijk) om belasting te heffen op de vruchten van menselijke arbeid. Maar het is moreel vanzelfsprekend, dat de gemeenschap betaling vraagt voor het bezit en gebruik van grond. Immens de waarde van grond is een sociaal productresultaat van de aanwezigheid van bevolking, publieke vraag, overheidsdiensten en samenvoeging van de activiteiten van individuen in een gegeven gebied.

In een heel korte formule vatte George deze gedachten samen in de volgende zin: "the taking by the oommunity for the use of the oommunity of the value which is the creation of the oommunity" (de gemeenschap eist voor gebruik door de gemeenschap de waarde op, die door die gemeenschap is geschapen). Uitvoerig komt hij er ook in de open bief aan de Paus op terug: "Neem Rome, of Parijs, of Londen, of New Vork, of Melbourne. Overweeg de enorme waard. van grond in zulke steden in vergelijking met de waarde van grond in spaarzaam bevolkte streken in dezelfde landen.

Waaraan is deze waarde te danken? Is het niet te danken aan de dichtheid en activiteit van de bevolkingen van die steden; aan de veroorzakers zelf van enorme openbare uitgaven voor straten, leidingen, publieke gebouwen en al die zaken die nodig zijn voor gezondheid, bewoonbaarheid, faciliteiten en veiligheid van die grote steden?

Zie hoe, met de groei van zulke steden het enige dat voortdurend in waarde toeneemt, de grond is; hoe het openen van wegen, het aanleggen van spoorwegen, het tot stand brengen van publieke verbeteringen de waarde van de grond doet stijgen. Is het niet duidelijk, dat hier een natuurlijke wet aan het werk is, een tendens, die door de Schepper gewild is? Kan het iets anders betekenen dan dat Hij, die de Staat als de georganiseerde gemeenschap instelde met zijn behoeften, in de waarden die zich aan de grond hechten, ook de middelen heeft geschonken om in de behoeften van de gemeenschap te voorzien?"

Het was voor George geen religieuze versiering, maar diepe ernst, dat hij de Schepper en het natuurrecht in zijn betoog betrok. Daarvoor nog een interessante aanhaling: "De hervorming die wij voorstaan, heeft gelijk alle echte hervormingen, zowel een economische als een ethische kant. Er zijn inderdaad heel wat 'single-tax voorstanders', die onze plannen vanuit een puur fiscaal gezichtspunt bekijken. Maar voor diegenen die denken zoals ik, is de ethische kant het belangrijkste"

Er was naast die in oorsprong en ook in het denken van George's theologische school van het natuurrechtelijke denken nog een andere invloedrijke ethische school, die van het utilisme. De voorstanders hiervan redeneerden als volgt: Alle mensen zoeken in het leven een overwicht van lust over onlust. Hun wat magere sociaal-ethische formule was het gebed om te streven naar 'het grootste geluk (groot in termen van het genoemde netto-overschot aan lust boven onlust) voor het grootste aantal mensen'. Niet uit motieven van rechtvaardigheid of sociale sympathie, maar uit 'welbegrepen eigenbelang' moest men ook met belangen van anderen rekening houden.

Henry George distantieert zich van deze school en hoopt daarvoor ook bij de Paus begrip te vinden: "Het komt ons voor, dat de welzijn bevorderende en verrijkende revolutie waarop wij mikken een te grote aangelegenheid is om volbracht te worden op basis van het 'welbegrepen eigenbelang' (intelligent self-interest) en door niets minder dan een religieus bewustzijn kan worden uitgevoerd..

Dit is het tribunaal, waarvan Uwe Heiligheid de meest verheven vertegenwoordiger is. Een direct antwoord heeft George nooit ontvangen van Paus LEO XIII. Maar waarschijnlijk wel een indirect antwoord. In 1886 werd Dr. Edward Mc. Glynn, pastoor van de St. Stephen's church in New York gewaarschuwd door aartsbisschop Corrigan om zijn relaties met Henry George te verbreken. Ondanks deze waarschuwing verscheen Mc. Glynn op een openbaar georganiseerde bijeenkomst ter ondersteuning van George's kandidatuur voor het burgemeesterschap in New York. In juli 1887 werd hij officieel ontheven van zijn pastoraat en in de ban gedaan. In 1892 kondigde een pauselijk gedelegeerde het herstel van Mc. Glynn in zijn priesterlijke functies aan, nadat een commissie van de katholieke universiteit verklaard had, dat Mc. Glynn's opvattingen over grondeigendom niets bevatten, dat strijdig was met de katholieke leer.

Henry George constateerde verheugd, dat "de encycliek van nu af niet meer opgevat moet worden als een afwijzing van de 'single tax', maar als een afwijzing van de groteske karikatuur, die ervan in het begin aan de Paus was gepresenteerd . George's ethiek is een sociale ethiek. Hij verwerpt het verregaande individualisme van in termen van Darwin's 'Survival of the fittest' denkende en handelende liberale kapitalisten evenals dat van de anarchisten. Hij erkent, dat de mens als sociaal wezen beter gehonoreerd wordt door het socialisme, maar verschilt met hen van mening over de afschaffing van het privaatbezit van de productiemiddelen. Dit moet volgens hem leiden tot een almacht van de Staat, die dan het individu zal verdrukken.

In de hedendaagse theologie en wijsgerige ethiek speelt het natuurrechtelijke denken niet meer die overwegende rol als in de tijd van Henry George. Maar zijn argumentatie over het recht van de gemeenschap op de grondwaarden blijft ijzersterk en kan ook in de context geplaatst worden van bijvoorbeeld een meer hedendaagse verantwoordelijkheidsethiek.

terug naar grondvest 3e kwartaal 1991