Verzoek om voorlopige voorziening resp. schorsing van het besluit d.d. 25 januari 2000,
van GS Limburg tot goedkeuring bestemmingsplan 'Omleiding Maascentrale' gemeente Haelen


EuroStaete . . EKC . . Klokkenluiders <===> SDN . . Wolmanzouten . . English

Henry George (1839-1897): De Aarde behoort toe aan alle levende wezens

't Achterom 9a
5491 XD
Sint Oedenrode
Tel. 0413-490387
Fax. 0413-490386

Aantekenen

Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak
Van de Raad van State
t.a.v. dr. J.C.K.W. Bartel
Postbus 20019,
2500 EA 's-Gravenhage.

Sint Oedenrode, 9 mei 2000.

Tevens, excl. bijlagen, verstuurd per fax 070 - 3651380 op 9 mei 2000.

Ons kenmerk: SBL/Ro/20040/VV.

Uw nummer: 200001519/2/G6I.

Betreft:

    Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving e.a. (appellant) / Nadere motivering van ons verzoek om voorlopige voorziening resp. schorsing van het besluit d.d. 25 januari 2000, kenmerk: 2000/2576M, van Gedeputeerde Staten van Limburg tot (gedeeltelijke) goedkeuring van het bestemmingsplan 'Omleiding Maascentrale' van de gemeente Haelen.


Geachte Voorzitter,

Overeenkomstig uw schrijven van 27 april 2000 met opgemeld nummer vindt u hieronder de nadere motivering van ons verzoek om voorlopige voorziening resp. schorsing d.d. 20 april 2000, kenmerk SBL/Ro/20040/VV.


    Nadere motivering verzoek om voorlopige voorziening resp. schorsing.

Op grond van de volgende 'gronden voor schorsing' kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven.


    1e grond voor schorsing.

Sanering/nulmeting.

Appellant heeft zeer nadrukkelijk kenbaar gemaakt dat het terrein van de Maascentrale, als wel het grondwater, zwaar vervuild zijn en dat alle locaties volledig gesaneerd dienen te worden. Dit alles om te voorkomen dat de milieuproblemen die in het verleden zijn veroorzaakt naar de toekomst worden doorgeschoven. Niet het vervuilde terrein dient als uitgangspunt (nulmeting) te worden genomen maar het schone terrein vóórdat het door de N.V. Elektriciteitsproductiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) was vervuild. Dit omdat de vervuiling het gevolg is van het feit dat EPZ jarenlang zijn milieuvergunningvoorschriften heeft overtreden en Gedeputeerde Staten van Limburg (hierna G.S.) jarenlang heeft verzuimd om daar handhavend tegen op te treden.

Appellant is zeer nadrukkelijk van mening dat deze sterke verontreiniging van bodem en grondwater nooit op de omwonenden en toekomstige eigenaren mag worden afgewenteld. Het principe 'de vervuiler betaalt' kan namelijk nooit afhankelijk gesteld worden van het jarenlang verzuim van G.S. om tegen deze overtredingen van de Wm-voorschriften handhavend op te treden.

Op pagina 39 onder 'punt 8.6' van het ontwerp bestemmingsplan 'Omleiding Maascentrale' d.d. 28 mei 1998 (nummer X. 4156.500.2233) staat letterlijk het volgende:

    Het bedrijventerrein van de maascentrale te Buggenum is als gevolg van de bedrijfsactiviteiten verontreinigd met onder andere PAK's, minerale olie en zware metalen.

In het verslag van 2 maart 1999, betreffende juridische advisering BPOM, staat letterlijk het volgende geschreven:

    Ten aanzien van de bodemsanering adviseert de heer Tak (BBA) het inslaan van een formeel traject door de gemeente, i.c. de ernstige verontreiniging bij de provincie te melden en de provincie te verzoeken om EPZ een saneringsbevel te geven.

In betreffend verslag staat verder dat de eigenaar (EPZ) in het kader van BSB zich heeft aangemeld om het bedrijventerrein in eigen beheer te saneren. Bij het ontwikkelen van het in geding zijnde bestemmingsplan dient de urgentie zodanig te worden gelegd dat voorafgaande daaraan, het door EPZ vervuilde bedrijventerrein op kosten van de vervuiler, zijnde EPZ, multifunctioneel gesaneerd moet zijn.

    Multifunctionele sanering kost ten minste 75 miljoen gulden.

Omdat burgemeester en wethouders van de gemeente Haelen, om voor ons duistere redenen, deze ernstige verontreiniging niet bij de provincie hebben aangemeld en de provincie niet hebben verzocht om EPZ een saneringsbevel te geven alvorens over te gaan tot goedkeuring van het in geding zijnde bestemmingsplan, heeft appellant bij aanvraag van 18 december 1999, kenmerk: SBL/provL/18129/av, Gedeputeerde Staten van Limburg daarom verzocht. Betreffende aanvraag vindt u bijgevoegd (bijlage A)(3 pagina's). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als woordelijk herhaald en ingelast te beschouwen. Uit die inhoud kunt u opmaken dat GS onze aanvraag van 18 december 1999 al op 19 december 1999 hebben ontvangen.

Ingevolge artikel 18.16 van de Wet milieubeheer hadden G.S. binnen vier weken (vóór 17 januari 2000) een besluit moeten nemen op onze aanvraag van 18 december 1999. Voor jurisprudentie verwijzen wij u naar de uitspraak F03.99.0097 van 30 maart 1999 van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Gedeputeerde Staten zijn aan dit wettelijke termijn van vier weken op grond van artikel 18.16 van de Wet milieubeheer gehouden.Ondanks dat wordt dit wettelijke termijn door hen opzettelijk overtreden omdat zij dan:

  • òf de vervuiler (EPZ) middels het opleggen van een dwangsom van f.100.000,- per dag tot een maximum van f.100.000.000,- moeten verplichten tot multifunctionele sanering van haar sterk verontreinigde terrein.
  • òf het verzoek van cliënt moeten afwijzen, zodat cliënt bij Gedeputeerde Staten daartegen bezwaar kan aantekenen en de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan verzoeken om het treffen van voorlopige voorziening. Dit komt de vervuiler (EPZ) niet goed uit. Appellant moet om die reden op haar aanvraag van 18 december 1999 zolang in haar rechtsgang worden geblokkeerd tot het moment de vervuiler (EPZ) daarvan geen nadelige consequenties meer ondervindt.

Hiermede hebben wij de feitelijke bewijslast dat G.S. hun bevoegdheden tot het nemen van een besluit op onze aanvraag van 18 december 1999 voor een ander doel gebruiken dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Dit om daarmee de vervuiler (EPZ) behulpzaam te zijn met het grotendeels laten zitten van de sterk verontreinigde bodem en het sterk verontreinigde grondwater. Dit bespaart de vervuiler ten minste 62 miljoen gulden. Deze vorm van machtsmisbruik, die tot doel heeft de vervuiler behulpzaam te zijn met de onrechtmatige toe-eigening van ten minste 62 miljoen gulden, met de bedoeling om deze af te wentelen op de omwonenden en toekomstige eigenaren van betreffende locatie, zijn ons inziens een van de zwaarste misdrijven die er gepleegd kunnen worden. Juist daarom heeft appellant van het plegen van deze strafbare feiten door Gedeputeerde Staten van Limburg en behandelend ambtenaar J. Bock bij brief van 4 april 2000, kenmerk: SBL/Jus/04040, aangifte gedaan bij de hoofdofficier van Justitie bij het Arrondissementsparket te Maastricht. Betreffende aangifte vindt u bijgevoegd (bijlage B)(4 pagina's).

Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als woordelijk herhaald en ingelast te beschouwen. Dat een bestuursorgaan een bevoegdheid niet mag gebruiken voor een ander doel dan waarvoor ze is verleend, is een algemeen aanvaard beginsel van behoorlijk bestuur. Het is gecodificeerd in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Ook zonder deze codificatie zou men dit geval van détournement de pouvoir niet anders kunnen kwalificeren als strijdig met een wettelijk voorschrift. Het behoeft geen toelichting dat dergelijke praktijken middels het ontstaan van jurisprudentie nooit en te nimmer gelegaliseerd mogen worden. Wij richten aan u daarom het verzoek het in geding zijnde besluit hierop geheel te schorsen tot het moment dat G.S. een besluit hebben genomen op onze aanvraag van 18 december 1999 (bijlage A) en door u is beslist op een eventueel daarop volgende schorsingsverzoek.


    2e grond voor schorsing.

Vaststelling van hogere grenswaarden als bedoeld in de artikelen 65, 66 en 67 van de Wet geluidhinder ten behoeve van 39 woningen aan o.a. de Roermondseweg en de P. Schreursweg te Haelen. Appellant heeft zeer nadrukkelijk kenbaar gemaakt:

  • dat de vaststelling een hogere grenswaarde (tot 62 dba) onaanvaardbaar is.
  • dat de geluidszone onnodig is vergroot ten opzichte van het nog door de provincie vast te stellen saneringsplan voor de Maascentrale.
  • dat er in het ontwerpbestemmingsplan geen rekening is gehouden met de cumulatie van de verschillende soorten geluidshinder.
  • dat er twijfels zijn over de resultaten van de berekeningen die vermeld zijn in de diverse geluidsrapporten.
  • dat geluidshinderlijke bedrijven uitgesloten moeten worden van vestiging op het industrieterrein in verband met de reeds aanwezige hoge geluidsbelasting in het gebied.
  • dat de geluidscontouren te dicht op de woonbebouwing liggen en dienen te worden teruggebracht.
  • dat door appellant, waaronder de heer Slabbers, planschade en gezondheidsschade wordt geleden en dat de financiële onderbouwing van die schade ontbreekt.

Het Europees Parlement heeft:

  • gelet op artikel 130R van het EG-verdrag,
  • gezien het Groenboek van de Commissie COM (96)0540 - C4 - 0587/96),
  • gezien het werkprogramma van de Commissie voor 1996 (COM(95)0512),
  • gezien het vijfde actieprogramma met betrekking tot het milieu (PB C138 van 17.5.1993),
  • gezien het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, alsmede de adviezen van de commissie economische en monetaire zaken en industriebeleid en de commissie onderzoek, technologische ontwikkeling en energie (A4-0183/97), de resolutie over het Groenboek van de Commissie; een toekomstig beleid inzake de bestrijding van geluidshinder (COM(96)0540 C4-0587/96), aangenomen.

De vaststelling van de hogere grenswaarden ten behoeve van 39 woningen voldoet niet aan hetgeen in deze resolutie staat verwoord. Onder punt 8 (blz. 4) van het in geding zijnde besluit schrijven GS letterlijk het volgende:

    De Wet geluidhinder bepaalt dat hogere grenswaarden dienen te worden vastgesteld alvorens het desbetreffende bestemmingsplan wordt vastgesteld. Er is derhalve conform de wet gehandeld. De bedenking is ongegrond.

Tegen de vaststelling van deze hogere grenswaarden heeft appellant bij brief van 3 mei 2000 (kenmerk: SBL/Gk/03050/B) beroep aangetekend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de voorzitter bij brief van 3 mei 2000 (kenmerk: SBL/Gh/03050/VV) verzocht om schorsing. Betreffend beroepschrift en schorsingsverzoek vindt u bijgevoegd (bijlage C) (5 pagina's). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. Uit die inhoud kunt u opmaken dat appellant betreffend schorsingsverzoek van 3 mei 2000 nog niet nader heeft gemotiveerd en de voorzitter heeft verzocht een nader termijn te vergunnen van zes weken voor de nadere motivering.

Vanwege het feit dat appellant dit schorsingsverzoek vóór 12 mei 2000 nader moet motiveren, en de nadere motivering van het schorsingsverzoek d.d. 3 mei 2000 van het besluit van 21 maart 2000 (kenmerk: 2000/10601W) tegen de vaststelling van de hogere grenswaarden na 12 mei 2000 plaatsvindt, betekent dat het in geding zijnde besluit hierop dient te worden geschorst tot het moment de voorzitter uitspraak heeft gedaan op ons schorsingsverzoek van 21 maart 2000 (bijlage C). Dit omdat eerst de hogere grenswaarden dienen te worden vastgesteld en derhalve beslist dient te zijn op bijbehorend schorsingsverzoek van 3 mei 2000, alvorens het in geding zijnde bestemmingsplan kan worden vastgesteld.


    3e grond voor schorsing.

Duurzame planontwikkeling.

Op pagina 47 onder de 'punt 9.1' van het ontwerp bestemmingsplan 'Omleiding Maascentrale' d.d. 28 mei 1998 (nummer X 4156.500.2233) staat letterlijk het volgende:
De basis voor een duurzame planvorming is het principe van een 'duurzame ontwikkeling' (Commissie Brundtland): Het plangebied wordt ontworpen, gebouwd en beheerd op een zodanige wijze, dat daarmee voorzien wordt in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden om ook in hun behoeften te voorzien in gevaar te brengen.

Dit principe vertaalt zich in een aantal hoofduitgangspunten:

  1. duurzaamheid is een onlosmakelijk onderdeel van het plan;
  2. duurzaamheid wordt geïntegreerd op het schaalniveau van zowel de stedenbouwkundige en economische uitgangspunten (horizontale integratie) als van de inrichting van de openbare ruimte en de bouwplannen (verticale integratie);
  3. duurzame maatregelen dienen praktisch (ruimtelijk, juridisch, organisatorisch) toepasbaar te zijn.

De verschillende na te streven ambities zullen zoveel mogelijk kwantitatief aan deze uitgangspunten worden getoetst. Het streven is erop gericht om tot een overlegorgaan te komen waarin de verschillende initiërende partijen gezamenlijk komen tot een duurzaam beleid.

Appellant maakt zich terecht zorgen over deze 'zogenaamde' duurzame ontwikkeling en heeft daar bedenkingen tegen, omdat in het ontwerp bestemmingsplan daar niet dieper op wordt ingegaan. Achter het in geding zijnde bestemmingsplan zit geen duurzame planontwikkeling maar een allesvernietigend collusiecircuit die 'omwille van de winst voor enkelen' bereid is om daarvoor hun eigen kinderen en kleinkinderen op te offeren.

Wanneer het in geding zijnde bestemmingsplan niet wordt geschorst dan wordt daarmee groen licht gegeven aan een planontwikkeling die letterlijk alles verkankert, inclusief onszelf. Als motivering daarvoor vindt u bijgevoegd:

  • het artikel 'Verontreinigd sloophout geen probleem voor Amercentrale' d.d. 27 april 2000 uit Vraag en Aanbod (bijlage D)(1 pagina).
  • het artikel 'Centrale wil gedroogde mest van kippen gaan verbranden' d.d. 6 maart 2000 uit het Eindhovens Dagblad (bijlage E)(1 pagina).
  • het artikel 'Verbranden van kippenmest in Demkolec-ovens' d.d. 6 maart 2000 uit de Gelderlander (bijlage F)(1 pagina).

Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als woordelijk herhaald en ingelast te beschouwen. Uit die inhoud kunt u opmaken dat het in geding zijnde bestemmingsplan zodanig moet worden veranderd dat de Demkolec elke soort brandbaar afval en gevaarlijk afval mag gaan verbranden.

Bijgevoegd vindt u verder:

  • het artikel 'Collusie sluipmoordenaar' uit Kleintje Muurkrant van 7 april 2000 (Bijlage G)(1 pagina, A3).
  • het artikel 'Collusie vernietigt onze koeien' uit kleintje Muurkrant van 5 mei 2000 (bijlage H)(2 pagina's).
  • de brief van 21 juni 1993, kenmerk A-22-89 FB/am, van criminoloog prof. Dr. F. Bovenkerk aan mr. Ficq, hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket 's-Hertogenbosch. (bijlage I)(2 pagina's).
  • onze brief van 31 januari 2000, kenmerk EurParl/31010/CDA, (inclusief bijlagen) aan Ria Oomen-Ruyten, lid van het Europees Parlement (Bijlage J)(68 pagina's).

Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als woordelijk herhaald en ingelast te beschouwen. Uit die inhoud kunt u opmaken dat een tekortkoming in onze bestrijdingsmiddelenwet, waarvoor onze ministers van VWS, VROM, LNV en SZW verantwoordelijk zijn en welke door de gehele Tweede Kamer is goedgekeurd, het geïmpregneerde hout dat vrijkomt als bouw- en sloopafval, het slib in onze beken en rivieren, het slib uit zuiveringsinstallaties, de vis in onze rivieren en Noordzee reeds sterk hebben vergiftigd met de meest kwalijke kankerverwekkende verbindingen (zwarte lijststoffen), waaronder: arseenzuur, chroomtrioxide, PAK's, pentachloorfenol, etc., etc.

Desbetreffende ministers en Tweede Kamerleden willen deze fout niet toegegeven vanwege gezichtsverlies en omdat de enorme daaruit voortvloeiende schade door de Staat der Nederlanden nooit meer kan worden opgebracht. Hiermee hebben de bedrijven die veel geld verdienen aan het vergiftigen van geheel Nederland en vanuit Nederland van geheel Europa, betrokken ministers, de landelijke politiek en daarmee ook de lokale politiek totaal in hun greep. Zo ook in het onderhavige geval.

Tot op heden moet de Demkolec de brandstof (kolen) duur kopen. Na goedkeuring van het in geding zijnde bestemmingsplan krijgt de Demkolec de brandstof, hetgeen gevaarlijk afval is, veel geld bij.


    Om wat voor gevaarlijk afval gaat het?

  1. Het gaat om gewolmaniseerd hout dat vrijkomt als bouw- en sloopafval. Dit hout kan bevatten 3000 mg/kg arseen (afkomstig van arseenzuur) en 6000 mg/kg chroom VI of chroom III zouten van chroom VI zuur (afkomstig van chroomtrioxide). Bij 50 mg/kg arseen of 50 mg/kg chroom VI is er ingevolge het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (BAGA) al sprake van gevaarlijk afval. Dit betreft om die reden dan ook levensgevaarlijk afval.

    Bij verbranding (vergassing) van dit hout op een temperatuur van 1600 à 1700 graden Celsius, zoals men dat in de Demkolec van plan is, vergast met name het arseen in een zodanig fijne aërosolfractie dat van hetgeen over de buurtbewoners, groente en fruit in de nabije omgeving van de elektriciteitscentrale wordt uitgestoten niet of nauwelijks gemeten kan worden. In dat geval gaat 'meten is weten' niet op maar worden omwonenden misleid met een schone meting terwijl zij in werkelijkheid worden vergiftigd met arseendeeltjes met een massadiameter van beneden 1 µm. Juist deze zeer fijne deeltjes dringen gemakkelijk door tot in de diepste van de longblaasjes, hetgeen levensgevaarlijk is en later tot kanker kan leiden.

    Het arseen dat op groente en fruit valt hoopt zich gedurende de groeiperiode daarin op en laat zich daar nauwelijks van afwassen. Bij het opeten daarvan vindt bijna 100% resorptie van dat arseen via het maagdarmkanaal plaats. Bij vochtig en nat weer kan betreffend arseen (arseenzuur) ook via de huid rechtstreeks het lichaam binnendringen. Het overblijvende as (vliegas) bevat zeer hoge concentraties chroom-VI. Dit vliegas wordt vervolgens in een concentratie van 30 procent toegevoegd aan asfalt en cement. Wanneer betreffend cement droog in de betonmolen wordt gegooid krijgen bouwvakkers hoge concentraties chroom VI stof in hun longen hetgeen later tot lonkanker kan leiden.

    Wanneer betreffend cement nat wordt gemaakt wordt betreffend chroom VI weer chroomtrioxide, hetgeen vrij gemakkelijk via de huid het lichaam kan binnendringen. Hierdoor ontstaat bij metselaars op grote schaal metselaarseczeem, hetgeen zich op langere termijn zal openbaren tot een kanker. Chroom VI verbindingen zijn namelijk genotoxisch carcinogeen waarvan bekend is dat het éénmalig binnen krijgen van één molecuul van die stof op termijn kanker kan veroorzaken.

  2. het gaat om vergiftigd slib uit beken en rivieren en vergiftigd slib dat afkomstig is van de zuiveringsinstallaties, met name van het Zuiveringschap Limburg. De Nederlandse burger denkt dat rioolwater overal goed wordt gezuiverd en betaalt zonder protest ca. f. 100,- per hoofd per jaar. In werkelijkheid wordt het overgrote deel van het rioolwater niet gezuiverd en in ongezuiverd rioolwater overgestort in sloten, greppels, beken en rivieren. Bij elke normale regenbui, meer dan 4 mm in 2 uur, zijn duizenden overstorten in werking en wordt het gehele rioleringssysteem schoongespoeld in het oppervlaktewater. Hierdoor wordt via het oppervlaktewater het slib in onze beken en rivieren vergiftigd. Het overstorten van o.a. met arseenzuur, chroomtrioxide vergiftigd water via de duizenden overstorten en de diverse zuiveringsinstallaties in ons oppervlaktewater kan als bizar en crimineel worden beschreven.

    Betreffend arseenzuur en chroomtrioxide lekt uit de geïmpregneerde schuttingen, pergola's, vlonders, schuurtjes, tuinhuisjes, beschoeiingen, etc. en komt zodanig rechtstreeks dan wel indirect via het gemeenteriool en overstorten in opgeloste vorm in ons oppervlaktewater terecht. Geheel Nederland staat vol met geïmpregneerd hout. Het betreffen om die reden enorme hoeveelheden uiterst giftig en kankerverwekkend arseenzuur en chroomtrioxide, hetgeen o.a. ook doodgeboorte, vruchtbaarheidsproblemen en genetische afwijkingen kan veroorzaken. Betreffend slib in onze beken, rivieren en zuiveringsinstallaties is met name om die reden zodanig ernstig vergiftigd met o.a. arseen (arseenzuur) en chroom VI (chroomtrioxide) dat het klasse 4 specie betreft. Dit slib wil men in de Demkolec gaan verbanden. De gezondheidsschade aan omwonenden en bouwvakkers is te vergelijken met het bijstoken van geïmpregneerd hout (zie onder punt 1).

  3. het gaat om vergiftigd kippenmest ontstaan uit toevoeging van vergiftigd vismeel aan kippenvoer.

    Gewolmaniseerd hout bevat:

    • 3000 mg/kg arseen.
    • 6000 mg/kg chroom VI.

    Per m3 hout (500 kg. Hout) is dat:

    • 1.500.000 mg = 1.5000.000.000 µg arseen
    • 3.000.000 mg = 3.000.000.000 µg chroom.

    Het grondwater is ernstig verontreinigd als het boven de interventiewaarde zit. De interventiewaarde bedraagt voor resp. arseen en chroom

    • arseen 60 µg/l
    • chroom 30 µg/l

    Een kuub gewolmaniseerd hout verontreinigd dus op termijn:

    • 25.000.000 liter water met arseen boven de interventiewaarde
    • 100.000.000 liter water met chroom boven de interventiewaarde.


    Het is hierbij goed te weten dat enkel en alleen in Nederland al jaarlijks zo'n 700.000 m3 geïmpregneerd hout wordt omgezet. In Nederland staat om die reden nog minstens 10.000.000 m3 uit. In het stroomgebied van de Rijn en de Maas (België, Luxemburg, Frankrijk, Duitland, Zwitserland e.d.) staat mogelijk wel 100.000.000 m3 van dat geïmpregneerde hout uit.

    Zo'n 25% van betreffend arseen en chroom trekt op termijn de grond in en verontreinigt het grondwater en later het drinkwater.
    Zo'n 75% van betreffend arseen en chroom komt in opgeloste vorm in de Rijn, Maas en vervolgens de Noordzee terecht.

    Nu al bevatten mede hierdoor sommige vissoorten in de Noordzee zo'n hoge concentratie aan arseen dat het als gevaarlijk afval bestempeld moet worden. Betreffend arseen, chroom VI e.d. hoopt zich nog veel meer op in de organen van de vis dan in het visvlees. Betreffende organen gaan in de vorm van visafval naar de vismeelindustrie. Deze maakt daar vismeel van. Dit vismeel wordt vervolgens toegevoegd aan met name kippenvoer, en door die kippen opgegeten. Het mest afkomstig van deze kippen wil men in de Demkolec gaan verbranden. De gezondheidsschade aan omwonenden en bouwvakkers als gevolg daarvan is groot.

    Met vorenstaande feitelijke informatie hebben wij het bewijs geleverd dat hier geen sprake is van een duurzame planontwikkeling maar van een alles vernietigend collusiecircuit die 'omwille van de winst voor enkelen' bereid is om de mensheid binnen één generatie uit te roeien. Hieraan moet een eind komen. Wij verzoeken u daarom het in geding zijnde besluit hierop te schorsen.


      4e grond voor schorsing.

    MER-plicht.

    Het in geding zijnde besluit betreft de vaststelling van een ruimtelijk plan dat als eerste in de mogelijke aanleg van een bedrijfsterrein van zo'n 118 hectare voorziet, te weten:

    • Maascentrale + uitbreiding 60 hectare
    • Windmolenbos + uitbreiding 33 hectare
    • Demkolec 25 hectare ___________ Totaal 118 hectare
    Het totale plan is ca. 150 hectare groot. De aanleg van een bedrijventerrein met een oppervlakte van meer dan 100 hectare staat vernoemd onder 20.1 als MER-plichtig (bijlage K)(1 pagina). Het in geding zijnde besluit betreft de vaststelling van een ruimtelijk plan dat als eerste in de mogelijke aanleg van een bedrijfsterrein van zo'n 118 hectare voorziet en had derhalve vergezeld moeten gaan van een MER-rapportage. Dit is niet gebeurd. Het in geding zijnde besluit dient hierop in zijn geheel te worden geschorst.


      5e grond voor schorsing.

    MER-beoordelingsplicht.

    In de zienswijze van 27 juni 1998 op het ontwerp-bestemmingsplan "Omleiding-Maascentrale" aan de gemeenteraad van de gemeente Haelen schrijft appellant onder punt 3.2 letterlijk het volgende:

      De Maascentrale is reeds geruime tijd buiten gebruik gesteld.

    Ingevolge artikel 8:18, eerste lid, van de Wet milieubeheer is hiermee (na 3 jaar) de onderliggende milieuvergunning van rechtswege komen te vervallen. Voor jurisprudentie verwijzen wij u naar de onherroepelijke uitspraak E03.98.1069/p90 en F03.98.0645 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

    Onder punt 3.2 schrijft appellant verder:

      De Willem Alexander Centrale, of korter genoemd de Demkolec, betreft een kleine centrale, bedoeld als proeffabriek met het oog op grootschalige toepassing van het kolenvergassingsprocédé elders o.m. de Maasvlakte.

    Door het opstoken van met kankerverwekkende stoffen vergiftigd bouw- en sloopafval, zuiveringsslib en kippenmest, ten behoeve van de opwekking van elektriciteit, heeft de Demkolec geen milieuvergunning. De MER-plicht is door de Europese Commissie afgedwongen op grond van bijlage I van de MER-richtlijn 85/337/EEG gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van 3 maart 1997.

    De goedkeuring van een bestemmingsplan vervat tevens een vergunning als bedoeld in artikel 1, lid 2, van de richtlijn 85/337/EEG, dat wil zeggen een besluit van de bevoegde instantie waardoor de opdrachtgever het recht verkrijgt het betrokken project uit te voeren. Voor jurisprudentie verwijzen wij u naar het arrest C-81/96 van 18 juni 1998 van het Europese Hof. Met het in geding zijnde besluit wordt goedkeuring verleend tot uitvoering van een project dat op betreffende locatie, ten behoeve van de productie van elektriciteit een verbrandingsinstallatie wordt opgericht die èn steenkool èn (gevaarlijk) afval verbrandt (vergast).

    Een verbrandingsinstallatie met een warmte vermogen van ten minste 300 megawatt is op grond van de bijlage I van de gewijzigde MER-richtlijn 97/11/EG van 3 maart 1997 MER-plichtig. Een afvalverwijderingsinstallatie voor de verbranding van afvalstoffen zoals gedefinieerd in punt D9 van bijlage II A bij richtlijn 75/442/EEG is op grond van bijlage I van de gewijzigde MER-richtlijn 97/11/EG van 3 maart 1997 eveneens MER-plichtig.

    Vanwege het feit dat het in geding zijnde besluit niet vergezeld gaat met een aanvraag om milieuvergunning kan niet worden beoordeeld of hier sprake is van een hierboven omschreven verbrandingsinstallatie en/of afvalverwijderingsinstallatie. Naast de MER-plicht is er ook een MER-beoordelingplicht. Deze MER-beoordelingsplicht is door de Europese commissie afgedwongen op grond van bijlage II van de gewijzigde MER-richtlijn 97/11/EG van 3 maart 1997.

    In bijlage II van die richtlijn staan opgenomen:

    • Industriële installaties voor de productie van elektriciteit (niet onder bijlage I vallende projecten).
    • Installatie voor de verwijdering van afval (niet onder bijlage I vallende projecten).

    Met het in geding zijnde bestemmingsplan wordt goedkeuring verleend tot uitvoering van een project dat op betreffende locatie, ten behoeve van de productie van elektriciteit, een verbrandingsinstallatie tevens afvalverwijderingsinstallatie wordt opgericht die onbekende hoeveelheden steenkool verbrand (vergast) en onbekende hoeveelheden onbekend afval en gevaarlijk afval verbrand (vergast). Hiervoor is een MER-beoordeling overeenkomstig artikel 4, lid 2, richtlijn 97/11/EG, wettelijk verplicht.

    Bij de voorbereiding van het in geding zijnde bestemmingsplan heeft geen MER-beoordeling plaatsgevonden. Het in geding zijnde besluit is derhalve tot stand gekomen in strijd met artikel 4, lid 2, richtlijn 97/11/EG en dient hierop in zijn geheel te worden geschorst.


      Conclusie.

    Op grond van bovengenoemd 5-tal gronden voor schorsing kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven.

    Wij verzoeken u daarom hierop:

    • het in geding zijnde besluit te schorsen.
    • Gedeputeerde Staten van Limburg te veroordelen in de proceskosten.

    Tenslotte verzoeken wij u ondergetekende in ieder geval te horen op een dinsdag of donderdag. Dit vanwege het feit dat ondergetekende op die andere dagen verplichtingen elders heeft.

      Hoogachtend,

    ing.A.M.L. van Rooij, veiligheids- en milieudeskundige

      Ecologisch Kennis Centrum BV
      Voor deze

      Ing. A.M.L. van Rooij,
      directeur.


    Bijlage: Dit schrijven bevat de bijlagen A t/m K, bestaande uit 89 pagina's.