Verzoek de jacht te openen op een van de grootste Brabantse vervuilers: Gebr. van Aarle BV
Ollandseweg 159 te Sint Oedenrode. Sla dit houtimpregneerbedrijf deze keer niet over.


EuroStaete . . EKC . . Klokkenluiders <===> SDN . . Wolmanzouten . . English

    Henry George (1839-1897): De Aarde behoort toe aan alle levende wezens

    't Achterom 9a
    5491 XD
    Sint Oedenrode
    Tel. 0413-490387
    Fax. 0413-490386

    Sint Oedenrode, 16 februari 2004.
    Afgegeven met ontvangstbevestiging

Voorzitter van de Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Mr. K. Brink,
Postbus 20019,
2500 EA 's-Gravenhage.

PLEITNOTITIE


Ons kenmerk: Moe/pla/prov/29014/bz/vv

Uw nummer: 200400951/1/M1


Appellanten
R.H.T. Plaat (appellant 1)
G.G.E.A. Moeskops (appellant 2)

tegen:

Verweerder
Gedeputeerde Staten van Noord Brabant (hierna: G.S.)

Tijdstip hoorzitting 16 februari 2004 om 11.45 uur


Geachte voorzitter,

Met betrekking tot deze zaak heeft u de volgende stukken ontvangen:

  • Ons verzoek om het treffen van voorlopige voorziening resp. schorsing van 29 januari 2004, kenmerk: Moe/pla/prov/29014/bz/vv, aan de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. (55 pagina's).
  • Onze bij brief van 13 februari 2004, kenmerk: Moe/pla/prov/29014/bz/vv, toegezonden nadere stukken (11 pagina's).
  • Onze bij brief van 14 februari 2004, kenmerk: Moe/pla/prov/29014/bz/vv, toegezonden nadere stukken (12 pagina's).

Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud, die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen en volledig mee te nemen in uw beslissing.


DE FEITEN.

Om niet in herhaling te vallen met wat wij hebben geschreven in ons verzoekschrift van 29 januari 2004, aangevuld met de brieven van 13 en 14 februari 2004 nader toegezonden stukken, beperken wij ons in deze pleitnotitie tot het toelichten van de daarin genoemde feiten.

Feit 1.

Met het in geding zijnde besluit heeft M. den Ouden & Zn. B.V. van Gedeputeerde Staten van Noord Brabant (hierna: GS) op 13 januari 2004 met een melding ex artikel 8:19 van de Wet milieubeheer zijn inrichting mogen veranderen, bestemd tot het winnen en opslaan van zand gelegen aan de Erica en de Paardenbloem ongenummerd, plaatselijk genaamd "plas de Kienehoef" te Sint Oedenrode.

Alvorens daarop positief had mogen worden beschikt hadden GS van Brabant moeten nagaan of het bedrijf M. den Ouden & Zn. B.V. ten tijde van het in geding zijnde besluit op 13 januari 2004 wel beschikte over een daarvoor vereiste ontgrondingsvergunning voor het winnen van zand. Bijgevoegd vindt u: Blz. 7 uit de bij besluit van 5 juli 1995, nummer 332886, door GS van Noord Brabant verleende ontgrondingsvergunning aan M. den Ouden & Zn. B.V. Hermalen 7 te Schijndel. (zie bijlage 1).

BESLUITEN:
aan M. den Ouden en Zn. BV, Hermalen 7 te Schijndel vergunning te verlenen voor het ontgronden van ± 3,65 ha. landbouwgrond, zijnde gedeelten van de percelen, kadastraal bekend gemeente Sint-Oedenrode, sectie B, nummers 1041, 1193 en 1194, zoals dit op bijgaande, met een stempel van de provincie Noord Brabant gewaarmerkte kadastrale tekening met een arcering nader is aangegeven, onder de volgende voorschriften.

Geldigheidsduur

1e De geldigheidsduur van deze vergunning loopt af op het moment dat de ingevolge het betreffende voorschrift gestelde c.q. betaalde waarborg wordt vrijgegeven dan wel wordt terugbetaald; de ontgrondings- activiteiten respectievelijk opleveringsverplichtingen moeten uiterlijk op 1 januari 1999 zijn voltooid.

2e De in het voorgaande voorschrift genoemde geldigheidsduur van deze vergunning kunnen Gedeputeerde Staten, conform de daarvoor voorgeschreven procedure, verlengen. Een zodanige verlenging dient ten minste 16 weken voor het verstrijken van de in het eerste voorschrift genoemde geldigheidsduur van deze vergunning bij Gedeputeerde Staten te worden aangevraagd.

Bijgevoegd vindt u het op 16 oktober 1998 ingekomen verzoek d.d. 15 oktober 1998, ref: 98.5430/EH, van M. den Ouden en Zn. Holding B.V. aan GS van Noord Brabant om verlenging van de geldigheidsduur van de op 5 juli 1995 onder nummer 332886 verleende ontgrondingsvergunning (zie bijlage 2). Hiermee is feitelijk komen vast te staan:

  1. Dat het op 16 oktober 1998 ingekomen verzoek d.d. 15 oktober 1998 om verlenging, van de op 5 juli 1995 onder nummer 332886 door Gedeputeerde Staten van Noord Brabant aan M. den Ouden en Zn B.V. verleende ontgrondingsvergunning, is aangevraagd door M. den Ouden en Zn. Holding B.V.
    M. den Ouden en Zn. Holding B.V. staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven onder nummer 160.43259 (zie bijlage 2).
    M. den Ouden en Zn. B.V. aan wie de op 5 juli 1995 onder nummer 332886 de ontgrondingsvergunning was verleend staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven onder nummer 160.85715 (zie bijlage 3).
    Dit betreffen dus twee verschillende rechtspersonen.

  2. Hiermee is feitelijk komen vast te staan dat door de rechtspersoon M. den Ouden en Zn. B.V. (KvK nr. 160.85715), waaraan Gedeputeerde Staten van Noord Brabant bij besluit van 5 juli 1995 de ontgrondingsvergunning hebben verleend, nooit een verlengingsaanvraag is ingediend.
    De aan rechtspersoon M. den Ouden en Zn. B.V. op 5 juli 1995 onder nummer 332886 verleende ontgrondingsvergunning voor het ontgronden van gedeelten van de percelen, kadastraal bekend gemeente Sint Oedenrode, sectie B, nummer 1041, 1193 en 1194 is daarmee ingevolge het "1e voorschrift" daaruit vanaf 1 januari 1999 komen te vervallen.
    Hieraan valt juridisch absoluut niet meer te tornen.

  3. Dat het verzoek d.d. 15 oktober 1998 om verlenging van de op 5 juli 1995 onder nummer 332886 aan M. den Ouden en Zn. B.V. verleende ontgrondingsvergunning bij Gedeputeerde Staten van Noord Brabant op 16 oktober 1998 is binnengekomen. Dit is 12 weken voor 1 januari 1999. Ingevolge het "2e voorschrift" uit de bij besluit van 5 juli 1995 verleende ontgrondingsvergunning had deze verlengingsaanvraag ten minste 16 weken voor 1 januari 1999 moeten worden ingediend anders is verlenging daarvan wettelijk onmogelijk geworden.

    Dus ook al zou de juiste rechtspersoon M. den Ouden en Zn. B.V. het verzoek om verlenging van de ontgrondingsvergunning op 16 oktober 1998 hebben ingediend, dan nog hadden Gedeputeerde Staten van Noord Brabant daarop, ingevolge het "2e voorschrift" uit de op 5 juli 1995 verleende ontgrondingsvergunning, nooit positief mogen beschikken. Ook hieraan valt juridisch absoluut niet meer te tornen.

Met bovengenoemd 2-tal punten hebben we feitelijk bewezen dat de bij besluit van 5 juli 1995 aan M. den Ouden & Zn. B.V. verleende ontgrondingsvergunning op 1 januari 1999 is vervallen.

Dit betekent dat ten tijde van het in geding zijnde besluit op 13 januari 2004 het bedrijf M. den Ouden en Zn. B.V. al ruim 5 jaar lang niet beschikte over een daarvoor vereiste ontgrondingsvergunning voor het winnen van zand. Gedeputeerde Staten van Noord Brabant hadden op grond van dit feit nooit positief mogen beschikken op de op 5 december 2003 ingekomen melding d.d. 4 december 2003 van M. den Ouden & Zn. B.V. Nu zij dat toch hebben gedaan betekent dat M. den Ouden en zn. B.V. van GS van Noord Brabant bij besluit van 13 januari 2004 hun inrichting hebben mogen veranderen ten behoeve van het winnen van zand zonder een daarvoor vereiste ontgrondingsvergunning van henzelf.

Als het in geding zijnde besluit hierop niet wordt geschorst dan betekent dit dat u daarmee jurisprudentie laat ontstaan dat ingevolge het gelijkheidsbeginsel aan elk bedrijf (elke rechtspersoon) in Nederland milieuvergunning moet worden verleend voor het winnen van zand zonder dat betreffend bedrijf (rechtspersoon) beschikt over een daarvoor vereiste ontgrondingsvergunning.

Bij brief van 1 februari 2004, kenmerk: Pla/prov/01024/bz/vv, heeft appellant 1 de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak verzocht om middels een spoedeisende behandeling met het opleggen van een dwangsom per dag deze illegale zandwinning zonder een daarvoor vereiste ontgrondingsvergunning onmiddellijk te laten stilleggen. Betreffend verzoek om voorlopige voorziening resp. schorsing d.d. 1 februari 2004 heeft de Raad van State ingeboekt onder nummer 200400952/1/R2. Ondanks ons aandringen daartoe weigert de behandelend voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betreffend verzoekschrift op de agenda te zetten. Appellanten vinden een dergelijk handelen van de behandelend voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onbegrijpelijk omdat hij daarmee het bedrijf M. den Ouden en Zn. B.V. helpt met de voortzetting van het illegaal winnen van zand zonder een daarvoor vereiste ontgrondingsvergunning. De onafhankelijke positie van de Raad van State is hiermee zeer nadrukkelijk in geding als niet onverwijld tot schorsing wordt overgegaan.

Feit 2.

Voor dit feit verwijzen wij u naar "bezwaargrond 1" uit ons bijbehorend bezwaarschrift van 29 januari 2004 aan GS van Noord Brabant. Betreffende tekst is zo helder dat die ons inziens geen toelichting behoeft. Mocht u hierover nog toelichting wensen dan vernemen wij dat gaarne.


    Feit 3.

Voor dit feit verwijzen wij u naar "bezwaarpunt 2" uit ons bijbehorend bezwaarschrift van 29 januari 2004 aan GS van Noord Brabant. Bijgevoegd vindt u blz. 9 uit de bij besluit van 5 juli 1995, nummer: 332886, door GS van Noord Brabant verleende ontgrondingsvergunning aan M. den Ouden & Zn. B.V. Hermalen 7 te Schijndel (zie bijlage 4). Daarin staat letterlijk het volgende voorgeschreven:

    Hydrologie

13e De ontgrondingswerkzaamheden beneden de ter plaatse voorkomende grondwaterstand dienen te worden uitgevoerd met behulp van een zandzuiger in een gesloten circuit en wel zodanig dat het door de zandzuiger via de persleiding mee opgezogen water weer de in aanleg zijnde plas terugvloeit.

Het in geding zijnde leidingentracé had op grond van dit voorschrift, uit de inmiddels ruim 5 jaar verlopen ontgrondingsvergunning, een gesloten circuit moeten vormen en wel zodanig dat het door de zandzuiger via de persleiding mee opgezogen water weer naar de in aanleg zijnde plas terugvloeit. Hieraan voldoet het in geding zijnde leidingentracé in de verste verte niet. Het betreft een "open circuit" waarbij het omwalde zanddepot op zo'n 700 meter van de zandwinningslocatie wordt gebruikt als 'open reservoir' dat zo lek is als een zeef (zie foto's).

De verontreinigingsituatie van de bodem en de aangebrachte omwalling om het zanddepot, van waaruit het water wordt opgezogen en wordt geloosd op het oppervlaktewater van de winplaats en de omgevingssloten, is als volgt:

  1. Betreffende grond is vanaf ± 1967 tot ± 1999 in gebruik geweest ten behoeve van fruitteelt. In de fruitteelt worden veel bestrijdingsmiddelen gebruikt. Betreffende grond is daarmee ruim 30 jaar lang cumulatief verontreinigd.

  2. De grond is vanaf 2000 tot 2004 door M. den Ouden & Zn. B.V. 2 tot 3 jaar beteeld geweest met maïs. Daarbij zijn eveneens bestrijdingsmiddelen gebruikt waarvan de restanten nog in de grond zitten.

  3. Op grond van de aangevraagde en op 19 maart 2002 verleende milieuvergunning mag geen grond van elders worden aangevoerd voor de aanleg van de omwalling rondom het zanddepot. Ook op dit punt heeft M. den Ouden & Zn. B.V. zijn milieuvergunningvoorschriften overtreden. Hij heeft zonder te beschikken over een daarvoor vereiste milieuvergunning grond van elders aangevoerd en gebruikt voor de omwalling van het in geding zijnde zanddepot. Dit alles zonder een vanuit de Wet bodembescherming vereiste schone grondverklaring die is uitgevoerd overeenkomstig de NVN-5740 norm. Zolang er geen schone grondverklaring is afgegeven op de grond van deze omwalling moet ervan worden uitgegaan dat die grond sterk verontreinigd kan zijn.

  4. Op blz. 12 en 13 onder punt F van de bij brief van 22 oktober 2003 ingediende bedenkingen tegen de ontwerpbeschikking m.b.t. verlenging van de ontgrondingsvergunning (332886) heeft appellant 2 letterlijk het volgende geschreven:

    Verontreinigingsgevaar.

    Op het zanddepot heeft lange tijd een wal champignonmest opgeslagen gelegen. Van deze mest is bekend dat die gevaarlijke stoffen bevat o.a. als gevolg van het intensief toepassen van chemische bestrijdingsmiddelen. Zo bevat deze mest vaak pentachloorfenol, trichloorfenol en dioxines. De wal is nadien uitgereden op het desbetreffende perceel. Het bodemkundig onderzoek van het zanddepot heeft voor het uitrijden van deze mest plaatsgevonden. Tevens is deze mest niet onderzocht. Gezien het feit dat er vanaf de winningslokatie een slibmengsel wordt aangevoerd op het depot, het water daarna vrij afstroomt naar een afstroompunt is de kans levensgroot aanwezig dat er schadelijke stoffen oplossen in het naar de zandwinning terug te pompen water.

Betreffende champignonmest is toen ter plaatse gedumpt door M. den Ouden & Zn. B.V. Dit met de wetenschap dat het zo'n hoge concentraties aan gifstoffen bevatte (trichloorfenol, dioxine) dat het op grond van de Wet chemische afvalstoffen (nadien Wet gevaarlijke afvalstoffen) als gevaarlijk afval had moeten worden opgeslagen. (zie bijlage 5).

Met bovengenoemde feiten en in de zitting getoonde foto's is onomstotelijk komen vast te staan dat voor deze aangevraagde veranderingen een Wvo-vergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap de Dommel is vereist.

Omdat het bedrijf M. den Ouden en Zn. B.V. niet over een daarvoor vereiste Wvo-vergunning beschikt, heeft appellant 1 het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel bij brief van 9 januari 2004, kenmerk: Pla/Wat/09014/vz, verzocht om daartegen handhavend op te treden. Zonder appellant 1 in de gelegenheid te hebben gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, daarmee handelend in strijd met de Algemene wet bestuursrecht, wijst ir. J.H.E.M. van Haren sectormanager waterbeheer namens het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel bij besluit van 3 februari 2004, kenmerk: U-04-00520, ons bestuursdwangsomverzoek d.d. 9 januari 2004 ongemotiveerd af.

Dit besluit heeft ambtenaar ir. J.H.E.M. van Haren genomen kort nadat hij kennis had kunnen nemen van de inhoud van het in geding zijnde verzoekschrift. Dat is zeer opmerkelijk. Dit des te meer GS van Noord Brabant betreffend besluit d.d. 3 februari 2004 van het dagelijks bestuur in deze zaak weer kan gebruiken als bewijsstuk dat voor deze grootschalige lozingen geen Wvo-vergunning van het waterschap De Dommel is vereist. Zie hiervoor ook de getoonde foto's.

Om te voorkomen dat dit gebeurt, heeft appellant bij brief van 14 februari 2004, kenmerk: Pla/Wat/14024/bz, daartegen bezwaar ingediend bij het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel en bij brief van 14 januari 2004, kenmerk: Pla/Wat/14024/bz/vv, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om voorlopige voorziening verzocht. Daarmee is betreffend besluit van 3 februari 2004, kenmerk: U-04-00520, van het dagelijks bestuur van het waterschap de Dommel op dit moment geschorst. Deze stukken hebben appellant bij brief van 14 februari 2004 op tijd als nadere stukken ingebracht in deze zaak.

Op grond van deze feiten is zeer nadrukkelijk komen vast te staan dat voor al deze oppervlaktewaterlozingen zeer nadrukkelijk een Wvo-vergunning is vereist van het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel. Hiervoor geldt een coördinatieplicht met de in geding zijnde Wm-vergunning. Nu GS van Noord Brabant heeft verzaakt uitvoering te geven aan deze coördinatieplicht met de Wvo-vergunning van het dagelijks bestuur van het waterschap De Dommel kan het in geding zijnde besluit ook hierop nooit in stand blijven. Ook hierop dient het in geding zijnde besluit te worden geschorst.

Gebeurt dat niet dan laat u hierbij jurisprudentie ontstaan dat ieder bedrijf (rechtspersoon) in Nederland voortaan zonder een daarvoor vereiste Wvo-vergunning mag lozen wat hij wil. Wij vertrouwen erop dat u het niet zover laat komen.


    Feit 4.

Voor dit feit verwijzen wij u naar "bezwaargrond 3" uit ons bijbehorend bezwaarschrift van 29 januari 2004 aan GS van Noord Brabant. Betreffende tekst is zo helder dat die ons inziens geen toelichting behoeft. Mocht u hierover nog toelichting wensen dan vernemen wij dat gaarne.

    Feit 5.

Hierbij laten wij u een aantal foto's zien van de werkelijke situatie ter plaatse. Daarop ziet u o.a.

  • dat het om een 'open circuit' gaat, die zo lek is als een zeef.
  • dat de aangelegde van buiten het terrein aangevoerde zwarte aarde omwalling, die is verontreinigd, veel te laag is en al op allerlei plaatsen is doorgebroken. Hierdoor ontstaat levensgevaar voor spelende kinderen. Dit des te meer omdat geen hekken zijn geplaatst rondom dit zanddepot.
  • dat als gevolg van het daaruit ontstane kwelwater het perceel van appellant 2 zeer nat is geworden. Appellant 2 overweegt ook hiervan de schade te verhalen bij GS van Noord Brabant die dit alles oogluikend toestaat.
  • dat ook geen hekken zijn geplaatst rondom de zandwinningslocatie. Dit ondanks het feit dat dit op grond van de verleende Wm-vergunning wettelijk verplicht is. Ook dit wordt door de handhavingsambtenaren van de provincie Noord Brabant allemaal niet gezien. Kennelijk realiseren deze ambtenaren zich niet dat dit levensgevaarlijk is voor kinderen die daar vanwege de aanwezigheid van een camping en park en woonwijk in grote hoeveelheden vertoeven.

Appellanten vragen zich eerlijkheidshalve af of er eerst een of meerdere kinderen moeten verdrinken of onder het zand bedolven moeten worden voordat betrokken handhavingsambtenaren van de provincie Noord Brabant iets zien.

Op grond van bovengenoemde 5-tal feiten kan het in geding zijnde besluit geen moment langer in stand blijven. Wij verzoeken u dan ook:

  • Het in geding zijnde besluit hierop lopende de bezwarenprocedure te schorsen.
  • te beslissen dat de in geding zijnde ontgrondingswerkzaamheden onmiddellijk moeten worden stilgelegd.
  • Gedeputeerde Staten van Noord Brabant te veroordelen in de proceskosten. Het ingevulde proceskostenformulier vindt u bijgevoegd.

Hoogachtend,

ing.A.M.L. van Rooij, veiligheids- en milieudeskundige Ecologisch Kennis Centrum BV
Voor deze

Ing. A.M.L. van Rooij,
directeur.

Bijlage: Deze pleitnotitie bevat een 5- bijlagen bestaande uit 5 pagina's.