H.J.A. Kerkhof OPEN BRIEF Gerechtshof Leeuwarden Aantekenen
Leeuwarden, 25 april 2003 Aan de Hoofdofficier van Justitie Geachte
heer, mevrouw, Onderstaande Klacht bestaat uit twee delen: Deel 1. = Klacht jegens en inhoudelijke
behandeling van de weigering van officier van Justitie,
dhr. E. Boelen om vervolging in te stellen. Deel 2. = Klacht betreffende de onjuiste
taakopvatting, verkeerde intenties, onwettig handelen en
feitelijk
machtsmisbruik van officier dhr. E. Boelen in het bijzonder en de
de kennelijke 'cultuur' bij het arrondissementsparket Leeuwarden, die
wordt gekenmerkt
door afweren, ontwijken, kennelijke partijdigheid en collusie, gepaard
aan eigenmachtig
onwettig handelen om vervolging in de aangegeven strafbare feiten te
voorkomen, in het
algemeen, waarvan Boelen naar eigen zeggen feitelijk een representant is
en wil zijn.
Deel 1. = Klacht jegens en inhoudelijke
behandeling van de weigering van officier van Justitie, dhr.
E. Boelen om te vervolgen. Hierbij
beklaag ik mij over de Milieuofficier van Justitie, dhr. E. Boelen, wegens zijn
weigering om over te gaan tot vervolging inzake de in hierbij gevoegde
aangifte van 20 februari 2003 (als Bijlage: B a-i toe te voegen aan
het dossier) onder A.1-6 en B.1-3 genoemde misdrijven, die door de
gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat zijn gepleegd bij:
A.
Het
aanleggen van parkeerplaatsen in het natuurgebied van
Oranjewoud. B.
Het kappen
van bomen op het talud van de oude N-32 ter hoogte van
Heerenveen. Mijn
klachten tegen dhr. Boelen richten zich in Deel 1. op de motivering van zijn
weigering. Zie
hiervoor zijn brief van 24 februari 2003, die als (Bijlage: 16a,b)
aan het dossier kan worden toegevoegd. Ik wil u er nadrukkelijk op wijzen, dat de weigering van de officier en
de argumenten, die hij daarbij aanvoert, moeten worden bezien in het licht van
zijn onjuiste taakopvatting, verkeerde intenties, onwettig handelen en
feitelijk machtsmisbruik, die blijkt uit de keuze en kwaliteit van zijn
argumenten, maar vooral ook blijkt uit de uitlatingen, die de officier in een
telefoongesprek op 17 maart '03 tegen mij heeft gedaan. In dat telefoongesprek heeft dhr. Boelen ondermeer uit eigener beweging
gesteld, dat hij onder geen beding wil gaan vervolgen. Hij heeft toen ook
gezegd, dat wanneer ik de aangifte in weerwil van zijn weigering de aangifte
toch zou willen doorzetten, hij zijn macht en bevoegdheden zou gaan aanwenden om
mij te beletten, dat ik daarin mijn zin zou krijgen. Deze officier van Justitie wil dus opzettelijk zijn
functie en macht misbruiken, om rechtspleging te blokkeren, onrecht te laten
voortbestaan en gepleegde misdrijven onbestraft te laten !!!Zie voorts hiervoor Deel 2. van
deze Klacht. Dhr.
Boelen motiveert zijn weigering voorts ondermeer met de volgende
argumenten: 1a. Vervolging zou niet meer opportuun zijn,
omdat het OM als uitgangspunt zou hanteren, dat alle
economische delicten binnen twee jaar, nadat ze zijn gepleegd, bij de
rechter zouden moeten
zijn gebracht. Als deze termijn wordt overschreden zou er een
niet-ontvankelijk verklaring
volgen bij geringe feiten, of een strafkorting bij meer ernstige
feiten. 1b. De gegeven 9 misdrijven zouden geen
'goede dingen' zijn; overbelaste opsporingsinstanties
zouden hiermee niet belast mogen worden of zouden hiervoor niet bedoeld
zijn. 2a. De 'Pikmeer-arresten' zouden een te
groot proces-risico zijn en zouden een te groot gevaar
betekenen voor een succesvolle vervolging.
2b. Er zou al voldoende reactie gegeven
zijn, nu justitie een 'schriftelijke waarschuwing' naar de
gemeente gestuurd heeft. 3a. Ander dan strafrechtelijk ingrijpen zou
prevaleren. Hij noemt het administratieve traject en/of
een civiele procedure om Gemeente en/of Rijkswaterstaat aan te spreken
voor de schade. 3b. De moeilijkheid om de gemeente te
vervolgen, nu bomenkap noodzakelijk zou zijn gebleken in
verband met de verkeersveiligheid, temeer nu zij zichzelf achteraf ook
nog een kapvergunning
zou hebben verleend. Bij deze
motivatie moet in aanmerking genomen worden, dat dhr. Boelen in zijn beoordeling
van de door mij aangegeven misdrijven op feitelijk onjuiste wijze blijkt terug
te grijpen naar vorige van mijn aangiften en hetgeen ik hierover in mijn actuele
aangifte van 20 februari 2003 heb geschreven, verkeerd blijkt op te vatten. Ook
hieruit blijkt, hoezeer deze bemerkingen moeten worden bezien in het licht van
bovengenoemde onjuiste taakopvatting, verkeerde intenties en feitelijk
machtsmisbruik. NB. Dhr. Boelen behandelt hier een geheel
nieuwe aangifte van concreet omschreven misdrijven
waarbij opzettelijkheid overtuigend wordt aangetoond. Deze nieuwe
aangifte vervangt in feite de
voorgaande aangiften geheel en dient ook als op zichzelf staand te worden
beoordeeld. Voorts zijn
mijn bemerkingen tegen bovengenoemde argumenten als
volgt: ad.
1a. Met de in
1a. genoemde uitgangspunten en handelwijze (als deze inderdaad wordt gehanteerd)
wordt feitelijk een nieuw verkort 'verjaringsproces' geschapen. Zo'n handelwijze lijkt tenminste
in strijd met de Wet te zijn; zij staat een goede rechtspleging in de weg; zij
frustreert het rechtsgevoel en het recht op rechtsbescherming; en ontmoedigt
burgers in het doen van aangifte. Ook lijkt dit te getuigen van een eerder
genoemde onjuiste taakopvatting, verkeerde bedoelingen en feitelijk
machtsmisbruik.Als
capaciteitgebrek en/of overbelasting van het opsporingsapparaat het onmogelijk
maken, om op korte termijn tot vervolging over te gaan, dan nog dient de Wet te
worden gevolgd, en verjaring te worden voorkomen en gestuit.
Juist nu het hier misdrijven door overheden betreft en dus het zeer
grote algemene belang van behoud van geloofwaardigheid, integriteit en
onpartijdigheid van overheden en Rechterlijke Macht, ja zelfs van de
democratische rechtstaat Nederland in het geding is, is het van het grootste
belang, dat er een voorbeeld wordt gesteld en deze overheden in volle
openbaarheid en publiciteit door een zich onpartijdig tonende Rechterlijke Macht
met voorrang worden vervolgd en gecorrigeerd. De reeds wijd verspreide indruk van partijdigheid, collusie en
klassenjustitie zou op deze manier mogelijk kunnen worden ontzenuwd. Tegelijk
daarmee zou er een krachtig signaal kunnen worden afgegeven naar overheden en de
hele samenleving, dat de Rechterlijke Macht geen onrechtmatig en onwettig gedrag
tolereert.
NB. Onpartijdigheid en integriteit zijn
niet een vast gegeven, maar zullen doorlopend met
een voorbeeldig beleid en
handelwijze publiekelijk moeten worden
'verdiend'. Zie ook de standpunten van de Commissie
Roelvink (Bijlage: 8 a,b,c,d). De mogelijkheid tot vervolging op een later tijdstip moet in het
belang van een goede rechtspleging worden opengehouden. Een officier van
Justitie dient juist dan al zijn bevoegdheden, bekwaamheden en macht aan te
wenden, om vervolging in te stellen en elke schijn van partijdigheid uit te
bannen, om dreigende verjaring te voorkomen. NB.1. Hij blijkt nu evenwel het wettige begrip
verjaring te misbruiken, om vervolging te kunnen
vermijden. NB.2. Het is onjuist, om de datum van het
plegen van delicten als begin van de verjaringstermijn
te nemen, omdat het in vele gevallen niet onmiddellijk duidelijk is, of
en wanneer het strafbare
feiten betreft en burgers bovendien veelal niet direct weten wat hen in
voorkomende gevallen te
doen staat. Daar komt nog bij, dat de overheden met het plegen van
valsheid in geschrift deze
zaken wel zeer ondoorzichtig hebben gemaakt, terwijl ook het langdurige
proces van
besluitvorming bij de officier van Justitie, gevolgd door de onjuiste
uitspraken van het
Gerechtshof, veel kostbare tijd verloren hebben doen gaan.
Natuurlijk staan de wettelijke verjaringstermijnen vast, maar van
verjaring door een feitelijk
onwettige werkwijze bij Justitie kan in de geschetste situatie
redelijkerwijs geen sprake zijn. NB.3. Van sommige aangegeven misdrijven (A.4,
A.6 en B.3) kan de verjaringstermijn nog niet
worden vastgesteld, omdat in geval A.4 de termijn voor herplant pas op 30
april '03 eindigt en
in geval A.6 en B.3 het niet het duidelijk is wanneer van de valsheid in
geschrift gebruik is of
zal worden gemaakt. NB.4. Uit de bewering, dat na het verlopen van
de eigenmachtig ingestelde termijn van twee jaren, er
toch een niet-ontvankelijk verklaring en/of een strafkorting volgt, kan
worden opgemaakt, dat er
toch wel degelijk onderzoek wordt gedaan en de strafbare feiten als
zodanig worden erkend en
de ernst ervan wordt bepaald.
Welke beletselen zouden er dan nog kunnen zijn, om deze toch
ernstige misdrijven voor de rechter te brengen? Als niet tot vervolging
wordt overgegaan, zal
daarmee dan niet eens temeer de indruk van partijdigheid, collusie en
klassenjustitie, die er nu
reeds bij een steeds groter deel van de bevolking leeft, worden
gevoed? ad.1b. Overbelasting van het opsporingsapparaat en/of
een te grote werkvoorraad mogen nooit een aanvaardbaar motief zijn, om
verzoeken tot vervolging af te wijzen. Met betrekking tot zijn stelling dat de
door mij aangegeven misdrijven geen 'goede' dingen zouden zijn, waarmee het
justitionele apparaat niet zou mogen worden belast, vraag ik me
af: 'Als
ernstige misdrijven, zoals overtreding van wet- en regelgeving, valsheid in
geschrift, gepleegd door een gemeentelijke- en rijksoverheid, waarmee de
geloofwaardigheid en integriteit van overheden op het spel staan en die
kennelijk al wel als werkelijk gepleegde delicten zijn erkend (zie 1a en 2b),
niet goed en geschikt zouden zijn, om door de opsporingsinstanties voor de
rechter te worden gebracht, waarvoor is dit opsporingsapparaat dan wèl bedoeld
en ingesteld?' Zie ook
punt
ad.1.a.hierboven. NB. Juist het
straffen en corrigeren van overtreders zal het aantal overtredingen doen
afnemen en het
opsporingsapparaat kunnen ontlasten en tegelijk de schijn van
partijdigheid en collusie bij justitie
kunnen wegnemen. ad.2a. In mijn aangifte (Bijlage: B) onder punt C. heb ik overtuigend aangetoond, dat de immuniteit
van het Pikmeer-arrest niet geldt voor de door mij aangegeven misdrijven,
omdat het hier niet specifieke overheidsgedragingen betreft. Voorts heb ik
gewezen op andere jurisprudentie van ondermeer de Commissie Roelvink, die
juist immuniteit afwijst en het belang van strafrechtelijke vervolging van
individuele raads-, staten- en parlementsleden en ambtenaren voorop stelt. Zie
hiervoor Klachtschrift 1 onder C= (Bijlage: A1) en
aangifte 20 febr.'03 onder C = (Bijlage: B). NB. De Klachtschriften 1, 2 en 3
zijn al in uw bezit; ik verzoek u, om deze als Bijlage: A1, A2, en A3 aan het dossier toe te
voegen. Ik beklaag me over het feit, dat dhr.
Boelen zijn weigering om te vervolgen blijft baseren op het oneigenlijke
argument van de jurisprudentie van de Pikmeer-arresten, die overheden mogelijk
immuun zou maken voor vervolging en dus vervolging in de weg zou
staan. NB. Goed
beschouwd is de uitspraak van de Hoge Raad geen wetsregel, maar slechts
jurisprudentie, waarmee men in een strafrechtprocedure weliswaar te
maken kan krijgen,
maar toch nooit een reëel argument zal mogen zijn, om een procedure
niet te starten.
m.b.t. de eventuele hindernissen die men lopende de procedure zal
moeten overwinnen. Het
voeren van een procedure alleen al, is een krachtig signaal, om herhaling te
voorkomen
en zal speculaties over partijdigheid, collusie en onwil van justitie
de kop kunnen indrukken. Zie
ook punt ad.1.a. hierboven. ad.2b. Op zich is het al ongerijmd en in
tegenspraak met het vigerende recht, om ernstige misdrijven, die als zodanig
door Justitie zijn erkend, niet voor de rechter te willen brengen, maar af te
willen doen met een 'waarschuwing'. Natuurlijk is zo'n reactie zwaar
onvoldoende, omdat deze in geen verhouding staat tot de straf, die de Wet aan
plegers van zulke misdrijven oplegt. Dienaangaande heeft dhr. Boelen mij in het
reeds genoemde telefoongesprek op 17 maart '03 medegedeeld, dat niet hij zelf
een 'waarschuwing' heeft gestuurd, maar dat het zou gaan om hetgeen zijn
voorganger dhr. P.C.T. van Dam in een aan mij gerichte brief (12 juli '01,
kenmerk 095201/202-00 Bijlage: 10 a,b) heeft
geschreven, dat deze de gemeente zou hebben aangesproken op een vermeende
overtreding inzake bomenkap aan de Tjeerd Roslaan. NB.1. De 'waarschuwing'
zou dus een oude zaak/overtreding betreffen, die helemaal niets te
maken heeft met de in mijn actuele aangifte genoemde misdrijven. NB.2. De aan de
gemeente gerichte brief blijkt het OM niet te kunnen achterhalen; mogelijk
bestaat deze niet eens. De inhoud ervan kan dhr. Boelen dus in geen
geval bekend zijn.
Daar komt nog bij, dat het vaststaat, dat deze brief (als deze al
geschreven is) handelt over
een oude overtreding, die niets te maken heeft met de door mij
aangegeven misdrijven.
Derhalve is het uitgesloten, dat het sturen van zo'n 'waarschuwing' een
voldoende reactie
zou kunnen zijn in inzake de door mij aangegeven misdrijven. De
stelling, dat er met deze
'waarschuwing' voldoende reactie zou zijn gegeven, moet daarmee als
volstrekt ongepast
en 'uit de lucht gegrepen', of als opzettelijk misleidende onzin te
worden gediskwalificeerd.
Zijn poging om bij mij de indruk te wekken, dat hij zijn taak toch wel
serieus zou opvatten en
een reëel argument zou hebben om vervolging te weigeren, lijkt zich
hiermee tegen hem te
keren. Veel reëler is de kans dat de gemeente deze waarschuwing als een
geruststellend
signaal heeft gezien, waarna zij zich veilig deze misdrijven meende te
kunnen permitteren. NB.3. Ook dit geval
lijkt typerend te zijn voor de wijze waarop deze officier van Justitie te werk
blijkt te gaan. Het lijkt de bovengenoemde opmerkingen over een
onjuiste taakopvatting,
verkeerde intenties en machtsmisbruik nadrukkelijk te onderstrepen. Overigens
lijkt een dergelijke meegaande, volstrekt onbetekenende en niet ter zake
doende afdoening van ernstige delicten dan ook eerder een blijk van
misleidende hypocrisie, van onwil en van een onjuiste taakopvatting, die
herhaling ván en volharding ín het plegen van strafbare delicten door
overheden eerder in de hand zal werken dan voorkomen? Ook hiermee wordt
de schijn van partijdigheid, collusie en klassenjustitie
gewekt. Dan dringt vraag
zich op, of hiermee niet alleen de geloofwaardigheid, onpartijdigheid en
integriteit van de officier, maar ook die van Justitie en het OM zèlf niet op
het spel wordt gezet? Zie
tevens Deel 2. van deze Klacht. Deze vraag klemt temeer, nu de officier op
geen enkele manier ingaat op inhoud en onderbouwing van mijn aangiften. Hij
noemt geen zwakke argumenten en/of onjuistheden, terwijl hij wel de ernst van
de misdrijven blijkt te erkennen, ondermeer gezien het feit, dat justitie in
deze aangiften aanleiding heeft gezien, om een 'waarschuwing' te sturen naar
de Gemeente. De juistheid van de misdrijven blijkt dus in geen enkel opzicht
in het geding te zijn. Dan mag ik als burger toch verwachten, dat
zo'n opsporingsinstituut de wil zal tonen, om recht te doen, om de plegers van
delicten te corrigeren, om herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen? Alles overziend kan dan toch worden gesteld,
dat, gezien de ernst van de misdrijven en het grote aantal delicten en gezien
de positie, taak en functie van het OM in het Nederlandse rechtsbestel, de
Officier alles in het werk had moeten stellen, om tot vervolging over te gaan
en juist daarom deze zaak met voorrang te gaan behandelen? ad.3a. Het is onjuist en feitelijk misleidend, als
dhr. Boelen stelt, dat ander dan strafrechtelijk ingrijpen zou prevaleren en
mij verwijst naar alternatieven als een 'administratief traject' dan wel een
'civiele procedure', om schade te verhalen. Hij zal maar al te goed weten, dat, nog
afgezien van het financiële kostenaspect, deze wegen voor mij onbegaan zullen
blijken te zijn, omdat daar slechts resultaat valt te boeken als de
onrechtmatigheid van de gedragingen van de Gemeente en Rijkswaterstaat vast
staat. Deze kan pas vast staan als het Gerechtshof deze overheden in een
onherroepelijke uitspraak heeft veroordeeld. Als de Officier met succes zijn macht zal
kunnen aanwenden om vervolging te voorkomen, dan zal er nooit zo'n
onherroepelijke uitspraak komen en zal hij ook die wegen voor een
rechtzoekende burger kunnen blokkeren. Het aanvoeren van dit argument lijkt
daarmee een daad van pure misleiding te zijn. Hij kan bovendien ook weten, dat het doel van
deze aangiften niet zozeer ligt in het verkrijgen van schadevergoedingen, maar
in het feit, dat de Gemeente en Rijkswaterstaat zullen worden veroordeeld en
gecorrigeerd, zodat herhaling mogelijk kan worden voorkomen en de
geloofwaardigheid en integriteit van het openbaar bestuur, als ook van
Justitie en het OM, overeind zullen kunnen blijven. ad.3b. Zijn bewering, dat de Gemeente niet zou kunnen
worden vervolgd, omdat de bomenkap noodzakelijk was voor de verkeersveiligheid
en omdat de Gemeente zichzelf achteraf ook nog een kapvergunning had gegeven,
bewijst andermaal, dat dhr. Boelen mijn aangifte niet eens serieus heeft
gelezen. Hij zou dan immers hebben moeten zien, dat deze bomenkap niet (meer)
in mijn actuele aangifte is opgenomen. Ten overvloede vertel ik hem op blz. 1
onderaan, dat ik deze aangifte heb laten vallen, omdat mij gebleken was, dat
dit een overtreding was, die inderdaad reeds verjaard was. Ook dit laatste argument om niet te vervolgen
blijkt hem aldus te ontvallen, maar getuigt eens te meer van zijn onjuiste
taakopvatting, verkeerde intenties, feitelijk machtsmisbruik en mogelijke
collusie. In dit geval lijkt er tevens sprake te zijn
van grove onverschilligheid die leidt tot feitelijke misleiding van een
rechtzoekende burger. (Zie ook Deel 2.) Alles overziend, blijkt de officier van
Justitie geen enkel inhoudelijk bezwaar, onjuistheid, of knelpunt met
betrekking tot de aangifte te hebben aangevoerd. Hij heeft uitsluitend min of
meer praktische bezwaren en/of factoren als overbelasting van het
opsporingsapparaat genoemd, die volgens hem de procedure enigszins zouden
kunnen bemoeilijken. Hieruit kan worden afgeleid, dat de aangifte van de
genoemde misdrijven juist moet zijn en dat alles, met name de opzettelijkheid
van de handelingen, overtuigend is aangetoond en met deugdelijke argumenten en
bewijzen is onderbouwd. In tegenstelling hiermee, blijken alle door de
officier aangevoerde argumenten onjuist, ongepast en/of niet van betekenis te
zijn en/of door mij zodanig overtuigend weerlegd, dat zij een vervolging niet
in de weg kunnen staan. Mede uit de uitlatingen in het telefoongesprek
blijkt, dat zijn tegenargumenten feitelijk lijken te zijn ingegeven door een
onjuiste taakopvatting, verkeerde intenties, onwettig handelen en feitelijk
machtsmisbruik, om te voorkomen dat ik, met het doorzetten van deze aangifte
van opzettelijk gepleegde misdrijven, mijn zin zou krijgen.
Noch in zijn brief,
noch in het telefoongesprek geeft de officier aan welke belangen ermee zouden
zijn gediend of welk belang hij erbij zou kunnen hebben, dat de Gemeente en
Rijkswaterstaat niet vervolgd zouden worden voor
de misdrijven die zij toch onmiskenbaar opzettelijk hebben gepleegd. Gelet op het bovenstaande lijkt niets een
vervolging in de weg te kunnen staan en het belang van vervolging om de
geloofwaardigheid en integriteit van het bestuur en justitie te behouden heel
groot is, verzoek ik u, om in weerwil van de weigering en bedenkingen van de
Officier van Justitie, dhr. Boelen, het recht zijn beloop te laten en over te
gaan tot vervolging van de gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat.
Ik verzoek u
tevens, om ook de feiten en omstandigheden, die ik in Deel 2 heb beschreven, in uw beoordeling van mijn
verzoek tot vervolging, te betrekken en in aanmerking te nemen. Ik dring er bij u op aan, om als getuige te
worden gehoord en mijn aangifte nader toe te lichten en met feiten en
bewijzen te onderbouwen. Tevens wil ik u verzoeken, om de in totaal
negen aangegeven misdrijven afzonderlijk van elkaar te bezien en daarin los
van elkaar uitspraak te doen, maar deze wegens hun onderlinge samenhang toch
in één zitting gevoegd te behandelen.
Deel
2. = Klacht betreffende de onjuiste
taakopvatting, verkeerde intenties, onwettig handelen en
feitelijk machtsmisbruik van officier dhr. E. Boelen in het bijzonder
en de kennelijke
'cultuur' bij het arrondissementsparket Leeuwarden, die wordt
gekenmerkt door afweren,
ontwijken, kennelijke partijdigheid en collusie, gepaard aan
eigenmachtig en onwettig
handelen om vervolging in de aangegeven strafbare feiten te voorkomen
in het algemeen,
waarvan Boelen naar eigen zeggen een representant is en wil zijn.
Opstelling, houding en beleid van de Officieren van
Justitie en OM. Het betreft hier de onjuiste opstelling,
houding en beleid van de Officier van Justitie van het Arrondissementsparket Leeuwarden, dhr. E. Boelen in
het bijzonder en die van zijn voorganger, dhr. P.C.T.
van Dam en collega dhr. K. Bunk in het
algemeen. Uit het onderstaande blijkt dat er sprake zou
kunnen zijn van een scheef gegroeide 'cultuur' in deze dienst; een 'cultuur'
waarvan dhr. Boelens blijkens zijn handelwijze en blijkens zijn mondelinge
uitlatingen een representant is en wil zijn. Tevens betreft het de weigerachtige houding
van de politie in Heerenveen. Deze onjuiste taakopvatting en 'cultuur' en de
weigerachtige houding kan ondermeer worden opgemaakt en afgeleid uit: 1.
De weigering (tot
driemaal toe) van de politie Heerenveen om aangiften op te nemen. 2.
De kwaliteit van de
motivatie van de besluiten van de officieren om inzake de aangegeven strafbare
feiten van vervolging af te zien. 3.
De telefoon- en
persoonlijke gesprekken, die er met alle drie de officieren zijn gevoerd. 4.
De acties die er
door hen zijn ondernomen naar de overtreders/plegers toe; in casu de brief die
dhr. Van Dam naar de gemeente Heerenveen heeft gestuurd en het gewicht dat
dhr. Boelen hieraan heeft toegekend. Ad. 1. = Weigering van de
politie Heerenveen. De politie Heerenveen heeft tot driemaal toe
geweigerd om de aangifte van strafbare feiten, die zijn begaan door de
gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat, op te nemen. Van het opmaken van een
proces-verbaal bleek al helemaal geen sprake te zijn. Op de op 20 en 22 febr. '03 per e.mail
gestuurde aangifte van de betreffende misdrijven naar W.H. de Vries van de
politie Heerenveen wordt tot op heden niet gereageerd; ook niet na mijn
telefoongesprek dat ik op 8 april '03 met beambte Akke Gees Wind ter aanmaning
heb gevoerd. Ad. 2. = Kwaliteit van
de motivatie van de afwijzing. De motivatie en argumentatie van de
besluiten van de bovengenoemde officieren van justitie is van een (juridisch)
slechte kwaliteit: a). M.b.t. de
afwijzing door dhr. Van Dam van een aangifte van wel zes strafbare feiten
inzake illegale bomenkap zonder
kapvergunning: Zie brief 12 juli 2001, kenmerk 095201/202-00 (Bijlage: 10 a,b) --- Hij beperkt zich tot slechts twee van de
zes feiten; de overige vier worden volstrekt genegeerd. --- Over de twee wel behandelde zaken schrijft
hij de aangeklaagde gemeente de brief van 6 febr.
2001, kenmerk
095201/202-00 (Bijlage: 17 a,b) Daarin pleit hij de gemeente al
bij voorbaat vrij van schuld, door haar niet te houden aan het door haar zelf
opgestelde 'Kapvergunningenbeleid' en haar dus onreglementair terug te
laten
grijpen naar de APV
en AWB waarvoor zij dit Kapvergunningenbeleid in de plaats had gesteld, inzake het kappen
van bomen in de gemeente Heerenveen. --- M.b.t. de tweede overtreding is hij
hypocriet en kennelijk partijdig door enerzijds te verklaren: 'Goed beschouwd moet ik uw college van B&W
vervolgen. Immers door bomen te kappen zonder de vereiste
vergunning(en) of lastgeving, wordt het bestuur en de bestuurlijke
besluitvorming inzake
kapvergunningen, niet serieus genomen en dat acht ik
een ernstige overtreding. Dat is ook wat ik
particulieren en bedrijven voorhoud, wanneer zij voor dit soort feiten worden
vervolgd'. Uit de laatste zin blijkt, dat hij in zijn beleid met
twee maten meet en partijdig lijkt te zijn !!!.
Van cruciaal belang
is, dat hij tevens stelt: 'Voor de geloofwaardigheid van een
gemeentebestuur en het openbaar gezag in zijn
algemeenheid is het om die reden ook van het
grootste belang dat het openbare gezag, alle
wetten en verordeningen, zelf ook steeds
nauwgezet en zorgvuldig naleeft.'
Anderzijds lijkt hij daaraan evenwel geen consequenties te willen
verbinden en conform zijn
opdracht en stellingname, de gemeente gaan vervolgen en stelt derhalve:
'Omdat ik eigenlijk verwacht dat u die mening deelt, beschouw ik uw handelwijze waar het gaat om het kappen van bomen aan de Tjeerd Roslaan, vooralsnog
als een misslag waar u alle
verantwoordelijkheid voor zult accepteren en naar aanleiding waarvan u
interne maatregelen zult
treffen of al heeft getroffen om herhaling te voorkomen'.
Even hypocriet, tegenstrijdig en kennelijk partijdig is het als hij
enerzijds schrijft: aanleiding van deze
overtreding. Naar aanleiding hiervan zal ik een definitief besluit nemen over
de vervolging van
uw gemeentebestuur en betrokken medewerkers. Het ligt overigens wel in mijn
voornemen om de
zaak te seponeren in het geval uw college een adequate een doortastende reactie biedt.' Terwijl anderzijds
zijn besluit al blijkt vast te staan en hij geen verder belang blijkt te
stellen in deze informatie,
als hij schrijft: 'Ik wijs uw
college er tenslotte op, dat u, gelet op art. 29 van het Wetboek van
Strafvordering, niet verplicht bent te reageren op mijn brief'.
NB.
Hij spreekt over een eenmalige misslag en maatregelen om zich
vrijwillig te voegen naar
het eigen Kapvergunningenbeleid, terwijl hij een aangifte van zes
overtredingen/
'misslagen' van illegale bomenkap op zijn bureau heeft liggen en weet,
dat de gemeente
kennelijk reeds herhaalde malen dit Kapvergunningenbeleid en andere
wet- en regelgeving
aan haar laars heeft gelapt.
Blijkens zijn uitlating scheert hij particulieren en bedrijven dus over
een andere kam als de
gemeente !!
Dit bevestigt de opvatting dat er sprake is van klassenjustitie en/of
partijdigheid.
Met de verwijzing naar art. 29 Sr. geeft hij indirect te kennen, dat de
gemeente wat hem
betreft op dezelfde onjuiste wijze mag doorgaan; hij laat weten al bij
voorbaat te hebben
besloten, dat hij alles zal seponeren en in geen geval tot
vervolging zal overgaan.
Zijn belerende woorden over geloofwaardigheid van bestuur en
openbaargezag en het
grote belang van naleving van wetten
en verordeningen blijken dus slechts inhoudsloze
'lippendienst' en schone schijn te zijn, waaraan kennelijk geen gewicht
hoeft te worden
toegekend en door de gemeente dus rustig terzijde kunnen worden
gelegd. b). M.b.t. de
afwijzing door officier dhr. K. Bunk Bij brief van 4 febr. 2002 (Bijlage: 1) schaart hij zich klakkeloos achter het
besluit van zijn voorganger Van Dam, zonder dit op juistheid te onderzoeken.
Bij brief van 19 april
2002 (Bijlage: 2) weigert hij vervolging in te
stellen inzake de aanleg van parkeerplaatsen in Oranjewoud, door:
- Te
verwijzen naar een andere aanpak? -- Zich te verschuilen
achter de door hen eigenmachtig ingevoerde regel dat zij na twee jaar altijd van vervolging
afzien.!! -- Zich te verschuilen
achter de jurisprudentie van de Pikmeer-arresten.
-- Deze zaak van strafbare feiten te verwijzen naar de bestuursrechter?
NB. Voor mijn commentaar óp en weerlegging ván
deze argumenten verwijs ik naar Klachtschrift
2. onder A en B, alsmede Klachtschrift 3. onder A
(de Klachtschriften 1, 2 en 3 zijn al in uw bezit; ik verzoek u
om deze als Bijlage: A1, A2 en A3 aan het dossier
toe te voegen. NB. Met deze opstelling lijkt ook officier
Bunk de schijn van partijdigheid en collusie op zich te laden. c). M.b.t. de afwijzing door officier dhr. E.
Boelen. Bij brief van 24 febr. 2003 (Bijlage: 16 a,b) motiveert hij zijn afwijzing van
vervolging in de nieuw-aangegeven misdrijven, die gepleegd zijn door gemeente
Heerenveen en Rijkswaterstaat, als volgt: n
Ook hij sluit zich
kritiekloos bij zijn voorgangers aan. n
Ook hij verschuilt
zich achter hun eigenmachtig ingevoerde 'regel dat zij na twee jaar geen enkel
strafbaar feit zullen gaan vervolgen. n
Hij stelt, dat deze
misdrijven geen 'goede dingen' zouden zijn, waarmee de schaarse capaciteit van
het reeds zwaar belaste opsporingsapparaat volgens zijn normen niet belast zou
mogen worden? Zie onder punt ad.1a. n
Ook hij verschuilt
zich achter de jurisprudentie van de Pikmeer-arresten en gaat daarmee geheel
voorbij aan de opvattingen en feitelijke jurisprudentie van de Commissie
Roelvink, die ik in mijn aangifte uitgebreid heb behandeld. n
Hij wil zich
verschuilen achter de hierboven behandelde brief van dhr. Van Dam aan de
gemeente Heerenveen (6 febr. 2001=Bijlage: 17a.b)
en stelt dat daarmee voldoende reactie zou zijn gegeven inzake de
nieuw-aangegeven misdrijven. NB. Zie ook: Deel 1.
punt ad.2b, alsmede Deel 2. punten Ad. 2a en Ad. 3c n
Ook hij verwijst
deze strafbare misdrijven naar de administratieve- en/of civiele rechter, terwijl hij
kan weten, dat daar alleen succes te boeken valt als inzake deze misdrijven
reeds een
onherroepelijke uitspraak is gedaan. Zie voor
uitgebreidere bespreking ook in Deel 1. onder
de punten ad. 1, 2 en 3. Ad. 3 = Telefoon- en
persoonlijke gesprekken die ik met alle drie de officieren heb gevoerd. a)
M.b.t. de telefoongesprekken met dhr. P.C.T.
van Dam b)
M.b.t. telefoongesprekken met dhr. K.
Bunk In tegenstelling tot de gesprekken met dhr.
Van Dam waren de telefoongesprekken met dhr. Bunk hard, zakelijk en pertinent
afwijzend. Bij hem geen argeloosheid, maar een cynisch afwerende en
ontwijkende opstelling. Hij leek zich feitelijk op te stellen tegenover de
burger, die de moed had om het openbaarbestuur aan te geven en stond derhalve
vóór de door mij bedreigde overheden. Het persoonlijke gesprek dat mij na mijn
herhaalde verzoeken tenslotte op 22 januari '02 werd toegestaan, verliep in
dezelfde gespannen sfeer. Dhr. Boelen, die voor het eerst in zijn nieuwe
functie dit gesprek bijwoonde, leek zich hier in te kunnen vinden; hij heeft
althans geen poging willen of kunnen ondernemen om daarin verandering te
brengen. Dhr. Bunk bleef sceptisch over de
mogelijkheden tot vervolging en zei te worstelen met het probleem, dat hij het
allemaal zou moeten bewijzen. Toen ik benadrukte, dat ik hem daar bij zou
helpen; ik was daarvoor speciaal naar hem toegekomen en had alle bewijzen en
belastende documenten meegebracht; ging hij daar niet op in. Hij bleek geen
prijs te stellen op mijn hulp; sterker nog: ik kon deze bewijzen wel in mijn
tas laten. Steeds meer leek hij zich te ergeren aan mijn vasthoudendheid met
betrekking tot mijn aangifte en de wens om gemeente en Rijkswaterstaat te
vervolgen. Tenslotte werd het gesprek beëindigd en werd
mij feitelijk de deur gewezen. De klokkenluider/aangever wordt, als zo vaak,
ook door deze officieren van justitie verguisd en dat terwijl hij met zijn
opsporing van deze misdrijven het overbelaste opsporingsapparaat assisteert en
daarbij ook nog met het aandragen van alle belastende feiten en bewijzen de
taak van de officier van justitie enorm verlicht; een dergelijke verguizing
zal goedwillende burgers totaal ontmoedigen en een grote weerzin en tegenstand
tegen OM en Justitie oproepen. De schijn van partijdigheid, collusie en
klassenjustitie lijkt hiermee bevestigd te worden. !! c)
M.b.t. telefoongesprek met dhr. E. Boelen. In een telefoongesprek op 17 maart 2003 heeft
hij uit eigener beweging tegen mij ondermeer het volgende uitdrukkelijk verklaard: Zie ook in Deel
1. aanhef vetgedrukt en onder ad. 2b. >> Hij verklaarde uitdrukkelijk,
dat hij sowieso geen vervolging wilde instellen; noch tegen de
gemeente Heerenveen, noch tegen Rijkswaterstaat. >> Op niet mis te verstane wijze
verklaarde hij daarbij, dat 'wanneer ik deze aangifte toch zou willen
doorzetten, hij alles zou doen, om te voorkomen dat ik daarin mijn zin
zou krijgen.' >> Ter verklaring van het feit,
dat hij een mededeling in een door Van Dam aan mij geschreven brief
(12 juli'01=Bijlage: 10) gebruikte zonder
het bestaan en inhoud van de betreffende brief te
kennen en/of te onderzoeken, zei hij Van Dam hoog te achtten en
zondermeer in alle opzichten
zijn beleid en handelen goedkeurde en in zijn voetsporen zou willen
treden.
NB.
Als de hopeloze miskleun met deze brief de maat is waarmee het oordeel
van dhr. Boelen
gemeten moet worden, dan moet, gelet ook op de andere hierboven
genoemde miskleunen,
van zijn beleid en functioneren het ergste worden gevreesd. >> Hij zei mij toe, dat zijn
secretaresse Anneke van Klaveren naar deze brief zou gaan zoeken. Op 20
maart '03 verklaarde zij, dat de brief niet te achterhalen was en dhr. Boelen
noch van het
bestaan, noch van de inhoud ervan op de hoogte kan zijn
geweest.. Ad. 4 = De brief van Van
Dam, die Boelen als een 'waarschuwing' wilde voorstellen is reeds in het
voorgaande ruim voldoende behandeld. Met het bovenstaande meen ik te hebben
aangetoond, dat er inderdaad kan worden gesproken van een in de aanhef
genoemde 'cultuur', die gekenmerkt wordt door afweren en ontwijken gepaard aan
eigenmachtig onwettig handelen, kennelijke willekeur met tevens aanwijzingen
voor mogelijke collusie en/of partijdigheid, die tot doel lijkt te hebben om
vervolging inzake aangegeven strafbare feiten en vervolging van de openbare
besturen in het algemeen en van gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat
in het bijzonder, te voorkomen. Dat dhr. Boelen zich voegt in en aansluit bij
deze 'cultuur' en er duidelijk een representant van is en wil zijn, blijkt
niet alleen uit hetgeen hij heeft geschreven in zijn brief van 24 febr. '03
(Bijlage: 16 a,b), maar zeer zeker ook uit hetgeen hij in dat telefoongesprek
van 17 maart '03 tegen mij heeft gezegd. Als brief en
(telefoon)gesprek in samenhang met elkaar worden bekeken, lijkt daaruit een
beeld van
Boelen te ontstaan van een officier van Justitie met een onjuiste
taakopvatting, met verkeerde intenties en een bereidheid/wil, om zijn
macht(spositie) te misbruiken, om burgers rechten te ontnemen en een goede
rechtspleging te frustreren en/of te blokkeren. Men
kan zich de vraagt stellen, of dhr. Boelen in zijn positie/functie als
Officier van Justitie de geloofwaardigheid, integriteit en onpartijdigheid van
de (straf)Rechtspraak niet ernstig zal gaan schaden en/of anderszins in
diskrediet zal gaan brengen? Ik dring er
nogmaals bij u op aan, om als getuige te worden gehoord en mijn aangifte nader
toe te kunnen lichten en met bewijzen te kunnen onderbouwen. Ik verzoek u andermaal, om de in totaal negen
aangegeven misdrijven afzonderlijk van elkaar te bezien en daarin los van
elkaar uitspraak te doen, maar deze wegens hun onderlinge samenhang toch in
één zitting gevoegd te behandelen. Hoogachtend, mede
namens Milieu Platform Heerenveen e.o. H.J.A. Kerkhof Sjollemastraat 6 8442 JS Heerenveen tel. 0513-624907 fax.
0513-645700 E-mail: hjakerkhof@zonnet.nl Bijlagen : B. a-i
=
Aangifte van negen misdrijven, 20 februari 2003.
16 a,b. = Brief van E.
Boelen, 24 februari 2003. 17
a,b
=
Brief van P.C.T. van Dam, 6 februari 2001, kenmerk
095201/202-00.
|
Heerenveen, 20 februari 2003.
Hierbij doet ondergetekende H.J.A. Kerkhof, mede namens de Stichting Milieu Platform e.o. aangifte van hieronder genoemde misdrijven, zoals die zijn begaan door de gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat (RW) inzake de aanleg van parkeeropvangplaatsen in het natuurgebied van Oranjewoud en het kappen van bomen op het talud van de oude rijksweg N-32 bij Heerenveen. In het belang van normhandhaving en behoud van de integriteit van het openbaar bestuur verzoek ik u, om vervolging in te stellen tegen de Gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat. Het doel van deze aangifte is tevens, dat de overtreders zullen worden gestraft, in die zin, dat tenminste de door hen aangerichte schade zal worden hersteld en vergoed.
Van verschillende van de hieronder genoemde strafbare feiten heb ik reeds eerder aangifte gedaan. Bij uitspraak van het Gerechtshof in Leeuwarden van 29 november 2002 inzake nrs. 02/00170, 02/00171 en 02/00172 zijn deze strafbare feiten als werkelijk gepleegde feiten erkend. Ze zijn toen evenwel aangemerkt als "overtredingen", die op het moment van de uitspraak reeds zouden zijn verjaard. Mijn klachten zijn daarop als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen, zonder dat ik daarover ben gehoord. Nader onderzoek naar feiten en omstandigheden en voortschrijdend inzicht heeft nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht gebracht. Nieuwe feiten zijn tenminste, dat de in deze aangifte/brief genoemde strafbare feiten niet als "overtredingen", maar als "misdrijven" moeten worden aangemerkt. Immers, de hieronder genoemde strafbare feiten zijn tenminste in strijd met de Boswet Art. 2 en 3, Natuurbeschermingswet Art.12, Vogelwet-1936 Art.8, welke alle staan genoemd in Wet Economische Delicten (WED) Art. 1a onder 2o, terwijl in Art.2 lid 1 de hierin genoemde delicten als misdrijven worden aanmerkt, vooropgesteld dat de delicten opzettelijk zijn begaan. Deze opzettelijkheid wordt door mij aangetoond. De onder punt A.1 en A.6. genoemde strafbare feiten zijn misdrijven, omdat ze ondermeer vallen onder de Artikelen 225 en 226 van het Wetboek van Strafrecht(Sr) en alle in dit wetboek genoemde strafbare feiten misdrijven zijn.
De hieronder genoemde misdrijven zijn dus nog lang niet verjaard. In het licht van bovengenoemde nieuwe feiten en omstandigheden doe ik (opnieuw) aangifte, waarbij verschillende strafbare feiten nu, zoals ik heb aangetoond, als misdrijven moeten worden behandeld. Voortschrijdend inzicht heeft er toe geleid, dat ik de verschillende strafbare feiten op een iets andere wijze aangeef en deugdelijker onderbouw. Tevens heb ik nieuwe strafbare feiten toegevoegd. Enkele strafbare feiten uit de vorige aangifte heb ik weggelaten, omdat mij is gebleken dat dit inderdaad overtredingen betreft die nu reeds verjaard zijn.
A. Mbt. de aanleg van parkeeropvangplaatsen in het natuurgebied aan de Marijke Muoiwei
A.1. NB.1. Het vrijstellingsbesluit van 12 oktober 1999 is onwettig, omdat daaraan een tekening is gehecht, die substantieel afwijkt van de tekening, zoals die is gehecht aan de Verklaring van geen Bezwaar die GS op 28 september 1999 hebben afgegeven. Het vrijstellingsbesluit treedt daarmee buiten de grenzen van deze Verklaring v.g. Bezwaar en is derhalve in strijd met de WRO Art. 19 genomen. Zie ook de rechterlijke uitspraak inzake de Beslissing op Bezwaar, 3 april '00, nrs. 2000/248 en 2000/249. De onwettigheid c.q. het wettelijk niet-bestaan van dit vrijstellingsbesluit van 12-10-'99 wordt nader aangetoond in punt A.6. lid 1. NB.2. Nadat de bomen waren gekapt, is de verdere aanleg aan de Bieruma Oostingweg op last van de eigenaresse gestaakt. Als de werkzaamheden worden hervat, zal ik opnieuw een vervolg-aangifte doen van dan te constateren strafbare feiten.
A.2. NB. De bestemmingsplanbepalingen van deze natuurgebieden hebben in Artikel 31 juncto 28 t/m 30 en WRO. Art. 59 (Bijlage: 6) deze handelingen uitdrukkelijk verboden en strafbaar gesteld. Deze bepalingen zijn door de Gemeente zelf opgesteld en moeten dus als "bij haar bekend" worden beschouwd. Daarmee is opzet aangetoond. Het tonen van het onwettige vrijstellingsbesluit van 12 okt.'99 (zie punt A.1 en A.6) maakt dit nog meer exlpiciet.
A.3.
A.4.
A.5. NB. De gemeente Heerenveen heeft hiernaar geen onderzoek vooraf uitgevoerd, noch op andere wijze overtuigend aangetoond, dat verstoring en/of vernieling zou zijn uitgesloten. Ook hier is opzet onmiskenbaar. Het staat vast dat deze bepaling in de Vogelwet bij de Gemeente bekend is, omdat de Gemeente, net als een ieder, de Wet moet kennen, maar ook omdat dezelfde bepaling is opgenomen in het Gemeentelijk Kapvergunningenbeleid en tevens uitdrukkelijk staat vermeld in alle kapvergunningen die de Gemeente verleent.
A.6.
Let wel !!
B. = Mbt. de illegale bomenkap op het talud van de voormalige N-32 langs
Heerenveen
NB. De door Rijkswaterstaat (RW) getoonde Kapmelding (7 nov.1996) was ongeldig, omdat:
C = Vervolgbaarheid en Immuniteit Gelet op het door dhr Bunk reeds eerder genoemde probleem, dat overheden, met name de Rijksoverheid, niet zouden kunnen worden vervolgd, omdat de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake uitspraken in de beide Pikmeer-arresten en het Volkel-arrest vervolging in de weg zou staan wegens immuniteit, herhaal ik de argumenten dienaangaande, zoals ik die in Klachtschrift 1. onder C, van 10 juni 2002 aan het Gerechtshof heb verwoord. Tevens wijs ik u op het artikel uit "Overheid en Aansprakelijkheid" mei 2002 nr. 1 = Bijlage: 8. Ter verduidelijking van mijn zienswijze wil ik daaraan nog het volgende toevoegen:
Er is een duidelijke trend te onderkennen, dat besturen en bestuurders steeds meer hun eigen weg gaan en zich daarbij afkeren ván of zich zelfs keren tégen de burgers die zij heten te vertegenwoordigen. Zij blijken in toenemende mate hun machtspositie te misbruiken, om persoonlijke ambities te bevredigen en hun eigen- en/of groepsbelangen veilig te stellen, zelfs tegen algemene belangen in. In hun poging om dit gedrag tegenover hun burgers te rechtvaardigen, blijken besturen en bestuurders bij herhaling de argeloze burgers onjuist te informeren, opzettelijk te misleiden en zonodig te intimideren. De feiten in deze aangifte, die waarschijnlijk slechts een tipje van een ijsberg zijn, maken duidelijk, dat men er zelfs niet voor terug deinst, om Wet- en Regelgeving aan de laars te lappen en strafbare feiten te begaan, tot het plegen van Valsheid in geschrift toe. De geloofwaardigheid en integriteit van het openbaarbestuur en bestuurders staat hiermee zeer nadrukkelijk op de tocht. Met deze aangifte wil ik pogen deze gevaarlijke trend openbaar te maken en tevens te doen stoppen. Tegelijk hiermee wil ik bereiken dat de schade die met het begaan van deze misdrijven is aangericht, zal worden hersteld en gedupeerden schadeloos zullen worden gesteld. Ik wil u daarom verzoeken, om de negatieve afwerende houding, die de beoordeling van mijn vorige aangifte kenmerkte, te laten varen en deze toch zeer deugdelijk onderbouwde aangifte positief te benaderen en in het licht van hierboven genoemde wetgeving en jurisprudentie te bezien. Als rechtzoekende burger van onze rechtstaat meen ik te mogen verwachten, dat u deze aangifte, waarmee toch onmiskenbaar grote algemene belangen als geloofwaardigheid en integriteit van het openbaar bestuur gediend zijn, zult behandelen met de oprechte intentie, om recht te doen en alles in het werk te stellen, om tot vervolging van de Gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat over te gaan. Tenslotte: Ik wil u graag helpen in het uitvoeren van deze taak. Ik vraag u daartoe, om in een persoonlijk gesprek deze aangifte nader te mogen toelichten en zonodig met nog meer bewijs(stukken) te mogen staven. Bijvoorbaat dank ik u voor de door u te nemen moeite. Mag ik ten spoedigste van u horen? Hoogachtend, mede namens Milieu Platform Heerenveen e.o.
|
Stichting Sociale Databank Nederland
E-mailadres: sdn@planet.nl
Internet site:
klacht-kerkhof.htm