Klacht jegens de weigering van officier van Justitie E. Boelen om vervolging in te stellen

IRM . . Juristen . . EU Grondwet <==> SDN . . Klokkenluider . . N.C. Burhoven

         H.J.A. Kerkhof

        OPEN BRIEF    

Gerechtshof Leeuwarden                                                          Aantekenen

 

Leeuwarden, 25 april 2003     

Aan de Hoofdofficier van Justitie
Postbus 1704
8901 CA  Leeuwarden

 

 

KLACHT.                                                                         Heerenveen, 15 april 2003.

 

 

Geachte heer, mevrouw,

 

Onderstaande Klacht bestaat uit twee delen:

 

Deel 1.  =   Klacht jegens en inhoudelijke behandeling van de weigering van officier van Justitie,

                     dhr. E. Boelen om vervolging in te stellen.

 

Deel 2.  =   Klacht betreffende de onjuiste taakopvatting, verkeerde intenties, onwettig handelen en

                     feitelijk machtsmisbruik van officier dhr. E. Boelen in het bijzonder en de

                     de kennelijke 'cultuur' bij het arrondissementsparket Leeuwarden, die wordt gekenmerkt

                     door afweren, ontwijken, kennelijke partijdigheid en collusie, gepaard aan eigenmachtig

                     onwettig handelen om vervolging in de aangegeven strafbare feiten te voorkomen, in het

                     algemeen, waarvan Boelen naar eigen zeggen feitelijk een representant is en wil zijn.                  

 

Deel 1.  = Klacht jegens en inhoudelijke behandeling van de weigering van officier van Justitie, dhr.

                   E. Boelen om te vervolgen.

 

Hierbij beklaag ik mij over de Milieuofficier van Justitie, dhr. E. Boelen, wegens zijn weigering om over te gaan tot vervolging inzake de in hierbij gevoegde aangifte van 20 februari 2003 (als Bijlage: B a-i toe te voegen aan het dossier) onder A.1-6 en B.1-3 genoemde misdrijven, die door de gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat zijn gepleegd bij:

 

A.      Het aanleggen van parkeerplaatsen in het natuurgebied van Oranjewoud.

B.      Het kappen van bomen op het talud van de oude N-32 ter hoogte van Heerenveen.

 

Mijn klachten tegen dhr. Boelen richten zich in Deel 1. op de motivering van zijn weigering.

Zie hiervoor zijn brief van 24 februari 2003, die als (Bijlage: 16a,b) aan het dossier kan worden toegevoegd.

 

Ik wil u er nadrukkelijk op wijzen, dat de weigering van de officier en de argumenten, die hij daarbij aanvoert, moeten worden bezien in het licht van zijn onjuiste taakopvatting, verkeerde intenties, onwettig handelen en feitelijk machtsmisbruik, die blijkt uit de keuze en kwaliteit van zijn argumenten, maar vooral ook blijkt uit de uitlatingen, die de officier in een telefoongesprek op 17 maart '03 tegen mij heeft gedaan.

 

In dat telefoongesprek heeft dhr. Boelen ondermeer uit eigener beweging gesteld, dat hij onder geen beding wil gaan vervolgen. Hij heeft toen ook gezegd, dat wanneer ik de aangifte in weerwil van zijn weigering de aangifte toch zou willen doorzetten, hij zijn macht en bevoegdheden zou gaan aanwenden om mij te beletten, dat ik daarin mijn zin zou krijgen.

 

Deze officier van Justitie wil dus opzettelijk zijn functie en macht misbruiken, om rechtspleging te blokkeren, onrecht te laten voortbestaan en gepleegde misdrijven onbestraft te laten !!!Zie voorts hiervoor Deel 2. van deze Klacht.

 

Dhr. Boelen motiveert zijn weigering voorts ondermeer met de volgende argumenten:

 

    1a.  Vervolging zou niet meer opportuun zijn, omdat het OM als uitgangspunt zou hanteren, dat alle

           economische delicten binnen twee jaar, nadat ze zijn gepleegd, bij de rechter zouden moeten

           zijn gebracht. Als deze termijn wordt  overschreden zou er een niet-ontvankelijk verklaring

           volgen bij geringe feiten, of een strafkorting bij meer ernstige feiten.

    1b.  De gegeven 9 misdrijven zouden geen 'goede dingen' zijn; overbelaste opsporingsinstanties 

           zouden hiermee niet belast mogen worden of zouden hiervoor niet bedoeld zijn.

    2a.  De 'Pikmeer-arresten' zouden een te groot proces-risico zijn en zouden een te groot gevaar

           betekenen voor een succesvolle vervolging.    

    2b.  Er zou al voldoende reactie gegeven zijn, nu justitie een 'schriftelijke waarschuwing' naar de

           gemeente gestuurd heeft.

    3a.  Ander dan strafrechtelijk ingrijpen zou prevaleren. Hij noemt het administratieve traject en/of

           een civiele procedure om Gemeente en/of Rijkswaterstaat aan te spreken voor de schade.

    3b.  De moeilijkheid om de gemeente te vervolgen, nu bomenkap noodzakelijk zou zijn gebleken in

           verband met de verkeersveiligheid, temeer nu zij zichzelf achteraf ook nog een kapvergunning

           zou hebben verleend.

 

Bij deze motivatie moet in aanmerking genomen worden, dat dhr. Boelen in zijn beoordeling van de door mij aangegeven misdrijven op feitelijk onjuiste wijze blijkt terug te grijpen naar vorige van mijn aangiften en hetgeen ik hierover in mijn actuele aangifte van 20 februari 2003 heb geschreven, verkeerd blijkt op te vatten. Ook hieruit blijkt, hoezeer deze bemerkingen moeten worden bezien in het licht van bovengenoemde onjuiste taakopvatting, verkeerde intenties en feitelijk machtsmisbruik.

 

NB.  Dhr. Boelen behandelt hier een geheel nieuwe aangifte van concreet omschreven misdrijven

        waarbij opzettelijkheid overtuigend wordt aangetoond. Deze nieuwe aangifte vervangt in feite de

        voorgaande aangiften geheel en dient ook als op zichzelf staand te worden beoordeeld.

 

Voorts zijn mijn bemerkingen tegen bovengenoemde argumenten als volgt:

 

ad. 1a.

Met de in 1a. genoemde uitgangspunten en handelwijze (als deze inderdaad wordt gehanteerd) wordt feitelijk een nieuw  verkort 'verjaringsproces' geschapen. Zo'n handelwijze lijkt tenminste in strijd met de Wet te zijn; zij staat een goede rechtspleging in de weg; zij frustreert het rechtsgevoel en het recht op rechtsbescherming; en ontmoedigt burgers in het doen van aangifte. Ook lijkt dit te getuigen van een eerder genoemde onjuiste taakopvatting, verkeerde bedoelingen en feitelijk machtsmisbruik.Als capaciteitgebrek en/of overbelasting van het opsporingsapparaat het onmogelijk maken, om op korte termijn tot vervolging over te gaan, dan nog dient de Wet te worden gevolgd, en verjaring te worden voorkomen en gestuit.

 

Juist nu het hier misdrijven door overheden betreft en dus het zeer grote algemene belang van behoud van geloofwaardigheid, integriteit en onpartijdigheid van overheden en Rechterlijke Macht, ja zelfs van de democratische rechtstaat Nederland in het geding is, is het van het grootste belang, dat er een voorbeeld wordt gesteld en deze overheden in volle openbaarheid en publiciteit door een zich onpartijdig tonende Rechterlijke Macht met voorrang worden vervolgd en gecorrigeerd. 

 

De reeds wijd verspreide indruk van partijdigheid, collusie en klassenjustitie zou op deze manier mogelijk kunnen worden ontzenuwd. Tegelijk daarmee zou er een krachtig signaal kunnen worden afgegeven naar overheden en de hele samenleving, dat de Rechterlijke Macht geen onrechtmatig en onwettig gedrag tolereert.            

 

   NB.  Onpartijdigheid en integriteit zijn niet een vast gegeven, maar zullen doorlopend met

            een voorbeeldig beleid en handelwijze publiekelijk moeten worden 'verdiend'.

Zie ook de standpunten van de Commissie Roelvink  (Bijlage: 8 a,b,c,d).

 

De mogelijkheid tot vervolging op een later tijdstip moet in het belang van een goede rechtspleging worden opengehouden. Een officier van Justitie dient juist dan al zijn bevoegdheden, bekwaamheden en macht aan te wenden, om vervolging in te stellen en elke schijn van partijdigheid uit te bannen, om dreigende verjaring te voorkomen. 

 

NB.1.  Hij blijkt nu evenwel het wettige begrip verjaring te misbruiken, om vervolging te kunnen

           vermijden.

 

NB.2.  Het is onjuist, om de datum van het plegen van delicten als begin van de verjaringstermijn 

           te nemen, omdat het in vele gevallen niet onmiddellijk duidelijk is, of en wanneer het strafbare

           feiten betreft en burgers bovendien veelal niet direct weten wat hen in voorkomende gevallen te

           doen staat. Daar komt nog bij, dat de overheden met het plegen van valsheid in geschrift deze

           zaken wel zeer ondoorzichtig hebben gemaakt, terwijl ook het langdurige proces van

           besluitvorming bij de officier van Justitie, gevolgd door de onjuiste uitspraken van het

           Gerechtshof, veel kostbare tijd verloren hebben doen gaan.

           Natuurlijk staan de wettelijke verjaringstermijnen vast, maar van verjaring door een feitelijk

           onwettige werkwijze bij Justitie kan in de geschetste situatie redelijkerwijs geen sprake zijn.

 

NB.3.  Van sommige aangegeven misdrijven (A.4, A.6 en B.3) kan de verjaringstermijn nog niet

           worden vastgesteld, omdat in geval A.4 de termijn voor herplant pas op 30 april '03 eindigt en

            in geval A.6 en B.3 het niet het duidelijk is wanneer van de valsheid in geschrift gebruik is of

           zal worden gemaakt.

 

NB.4.  Uit de bewering, dat na het verlopen van de eigenmachtig ingestelde termijn van twee jaren, er

           toch een niet-ontvankelijk verklaring en/of een strafkorting volgt, kan worden opgemaakt, dat er

           toch wel degelijk onderzoek wordt gedaan en de strafbare feiten als zodanig worden erkend en

           de ernst ervan wordt bepaald.  Welke beletselen zouden er dan nog kunnen zijn, om deze toch

           ernstige misdrijven voor de rechter te brengen? Als niet tot vervolging wordt overgegaan, zal

           daarmee dan niet eens temeer de indruk van partijdigheid, collusie en klassenjustitie, die er nu

           reeds bij een steeds groter deel van de bevolking leeft, worden gevoed?

 

ad.1b.

Overbelasting van het opsporingsapparaat en/of een te grote werkvoorraad mogen nooit een aanvaardbaar motief zijn, om verzoeken tot vervolging af te wijzen. Met betrekking tot zijn stelling dat de door mij aangegeven misdrijven geen 'goede' dingen zouden zijn, waarmee het justitionele apparaat niet zou mogen worden belast, vraag ik me af: 'Als ernstige misdrijven, zoals overtreding van wet- en regelgeving, valsheid in geschrift, gepleegd door een gemeentelijke- en rijksoverheid, waarmee de geloofwaardigheid en integriteit van overheden op het spel staan en die kennelijk al wel als werkelijk gepleegde delicten zijn erkend (zie 1a en 2b), niet goed en geschikt zouden zijn, om door de opsporingsinstanties voor de rechter te worden gebracht, waarvoor is dit opsporingsapparaat dan wèl bedoeld en ingesteld?'

Zie ook punt  ad.1.a.hierboven.

 

      NB. Juist het straffen en corrigeren van overtreders zal het aantal overtredingen doen

            afnemen en het opsporingsapparaat kunnen ontlasten en tegelijk de schijn van

             partijdigheid en collusie bij justitie kunnen wegnemen.

 

ad.2a.

In mijn aangifte (Bijlage: B) onder punt  C. heb ik overtuigend aangetoond, dat de immuniteit van het Pikmeer-arrest niet geldt voor de door mij aangegeven misdrijven, omdat het hier niet specifieke overheidsgedragingen betreft. Voorts heb ik gewezen op andere jurisprudentie van ondermeer de Commissie Roelvink, die juist immuniteit afwijst en het belang van strafrechtelijke vervolging van individuele raads-, staten- en parlementsleden en ambtenaren voorop stelt. Zie hiervoor Klachtschrift 1 onder C= (Bijlage: A1) en aangifte 20 febr.'03 onder C = (Bijlage: B).      

 

NB. De Klachtschriften 1, 2 en 3 zijn al in uw bezit; ik verzoek u, om deze als Bijlage: A1, A2, en A3 aan het dossier toe te voegen.

 

Ik beklaag me over het feit, dat dhr. Boelen zijn weigering om te vervolgen blijft baseren op het oneigenlijke argument van de jurisprudentie van de Pikmeer-arresten, die overheden mogelijk immuun zou maken voor vervolging en dus vervolging in de weg zou staan.

 

     NB.   Goed beschouwd is de uitspraak van de Hoge Raad geen wetsregel, maar slechts

               jurisprudentie, waarmee men in een strafrechtprocedure weliswaar te maken kan krijgen,

               maar toch nooit een reëel argument zal mogen zijn, om een procedure niet te starten.

               De belangen, die gemoeid zijn met het voeren van procedures, overstijgen ver het bezwaar

               m.b.t. de eventuele hindernissen die men lopende de procedure zal moeten overwinnen.

               Het voeren van een procedure alleen al, is een krachtig signaal, om herhaling te voorkomen

               en zal speculaties over partijdigheid, collusie en onwil van justitie de kop kunnen indrukken.

               Zie ook punt ad.1.a. hierboven.

 

ad.2b.

Op zich is het al ongerijmd en in tegenspraak met het vigerende recht, om ernstige misdrijven, die als zodanig door Justitie zijn erkend, niet voor de rechter te willen brengen, maar af te willen doen met een 'waarschuwing'. Natuurlijk is zo'n reactie zwaar onvoldoende, omdat deze in geen verhouding staat tot de straf, die de Wet aan plegers van zulke misdrijven oplegt.

 

Dienaangaande heeft dhr. Boelen mij in het reeds genoemde telefoongesprek op 17 maart '03 medegedeeld, dat niet hij zelf een 'waarschuwing' heeft gestuurd, maar dat het zou gaan om hetgeen zijn voorganger dhr. P.C.T. van Dam in een aan mij gerichte brief (12 juli '01, kenmerk 095201/202-00 Bijlage: 10 a,b) heeft geschreven, dat deze de gemeente zou hebben aangesproken op een vermeende overtreding inzake bomenkap aan de Tjeerd Roslaan.

 

      NB.1.  De 'waarschuwing' zou dus een oude zaak/overtreding betreffen, die helemaal niets te

                 maken heeft met de in mijn actuele aangifte genoemde misdrijven.

     

      NB.2.  De aan de gemeente gerichte brief blijkt het OM niet te kunnen achterhalen; mogelijk

                 bestaat deze niet eens. De inhoud ervan kan dhr. Boelen dus in geen geval bekend zijn.

                 Daar komt nog bij, dat het vaststaat, dat deze brief (als deze al geschreven is) handelt over

                 een oude overtreding, die niets te maken heeft met de door mij aangegeven misdrijven.

                 Derhalve is het uitgesloten, dat het sturen van zo'n 'waarschuwing' een voldoende reactie

                 zou kunnen zijn in inzake de door mij aangegeven misdrijven. De stelling, dat er met deze

                 'waarschuwing' voldoende reactie zou zijn gegeven, moet daarmee als volstrekt ongepast

                 en 'uit de lucht gegrepen', of als opzettelijk misleidende onzin te worden gediskwalificeerd.

                 Zijn poging om bij mij de indruk te wekken, dat hij zijn taak toch wel serieus zou opvatten en

                 een reëel argument zou hebben om vervolging te weigeren, lijkt zich hiermee tegen hem te

                 keren. Veel reëler is de kans dat de gemeente deze waarschuwing als een geruststellend

                 signaal heeft gezien, waarna zij zich veilig deze misdrijven meende te kunnen permitteren.

 

      NB.3.  Ook dit geval lijkt typerend te zijn voor de wijze waarop deze officier van Justitie te werk

                 blijkt te gaan. Het lijkt de bovengenoemde opmerkingen over een onjuiste taakopvatting,

                 verkeerde intenties en machtsmisbruik nadrukkelijk te onderstrepen.

 

Overigens lijkt een dergelijke meegaande, volstrekt onbetekenende en niet ter zake doende afdoening van ernstige delicten dan ook eerder een blijk van misleidende hypocrisie, van onwil en van een onjuiste taakopvatting, die herhaling ván en volharding ín het plegen van strafbare delicten door overheden eerder in de hand zal werken dan voorkomen?  Ook hiermee wordt de schijn van partijdigheid, collusie en klassenjustitie gewekt. Dan dringt vraag zich op, of hiermee niet alleen de geloofwaardigheid, onpartijdigheid en integriteit van de officier, maar ook die van Justitie en het OM zèlf niet op het spel wordt gezet?

 

Zie tevens Deel 2. van deze Klacht.

 

Deze vraag klemt temeer, nu de officier op geen enkele manier ingaat op inhoud en onderbouwing van mijn aangiften. Hij noemt geen zwakke argumenten en/of onjuistheden, terwijl hij wel de ernst van de misdrijven blijkt te erkennen, ondermeer gezien het feit, dat justitie in deze aangiften aanleiding heeft gezien, om een 'waarschuwing' te sturen naar de Gemeente. De juistheid van de misdrijven blijkt dus in geen enkel opzicht in het geding te zijn. Dan mag ik als burger toch verwachten, dat zo'n opsporingsinstituut de wil zal tonen, om recht te doen, om de plegers van delicten te corrigeren, om herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen?

Alles overziend kan dan toch worden gesteld, dat, gezien de ernst van de misdrijven en het grote aantal delicten en gezien de positie, taak en functie van het OM in het Nederlandse rechtsbestel, de Officier alles in het werk had moeten stellen, om tot vervolging over te gaan en juist daarom deze zaak met voorrang te gaan behandelen?

 

ad.3a.

Het is onjuist en feitelijk misleidend, als dhr. Boelen stelt, dat ander dan strafrechtelijk ingrijpen zou prevaleren en mij verwijst naar alternatieven als een 'administratief traject' dan wel een 'civiele procedure', om schade te verhalen. Hij zal maar al te goed weten, dat, nog afgezien van het financiële kostenaspect, deze wegen voor mij onbegaan zullen blijken te zijn, omdat daar slechts resultaat valt te boeken als de onrechtmatigheid van de gedragingen van de Gemeente en Rijkswaterstaat vast staat. Deze kan pas vast staan als het Gerechtshof deze overheden in een onherroepelijke uitspraak heeft veroordeeld.

 

Als de Officier met succes zijn macht zal kunnen aanwenden om vervolging te voorkomen, dan zal er nooit zo'n onherroepelijke uitspraak komen en zal hij ook die wegen voor een rechtzoekende burger kunnen blokkeren. Het aanvoeren van dit argument lijkt daarmee een daad van pure misleiding te zijn. Hij kan bovendien ook weten, dat het doel van deze aangiften niet zozeer ligt in het verkrijgen van schadevergoedingen, maar in het feit, dat de Gemeente en Rijkswaterstaat zullen worden veroordeeld en gecorrigeerd, zodat herhaling mogelijk kan worden voorkomen en de geloofwaardigheid en integriteit van het openbaar bestuur, als ook van Justitie en het OM, overeind zullen kunnen blijven.

 

ad.3b.

Zijn bewering, dat de Gemeente niet zou kunnen worden vervolgd, omdat de bomenkap noodzakelijk was voor de verkeersveiligheid en omdat de Gemeente zichzelf achteraf ook nog een kapvergunning had gegeven, bewijst andermaal, dat dhr. Boelen mijn aangifte niet eens serieus heeft gelezen. Hij zou dan immers hebben moeten zien, dat deze bomenkap niet (meer) in mijn actuele aangifte is opgenomen. Ten overvloede vertel ik hem op blz. 1 onderaan, dat ik deze aangifte heb laten vallen, omdat mij gebleken was, dat dit een overtreding was, die inderdaad reeds verjaard was.

Ook dit laatste argument om niet te vervolgen blijkt hem aldus te ontvallen, maar getuigt eens te meer van zijn onjuiste taakopvatting, verkeerde intenties, feitelijk machtsmisbruik en mogelijke collusie. In dit geval lijkt er tevens sprake te zijn van grove onverschilligheid die leidt tot feitelijke misleiding van een rechtzoekende burger. (Zie ook  Deel 2.)

 

Alles overziend, blijkt de officier van Justitie geen enkel inhoudelijk bezwaar, onjuistheid, of knelpunt met betrekking tot de aangifte te hebben aangevoerd. Hij heeft uitsluitend min of meer praktische bezwaren en/of factoren als overbelasting van het opsporingsapparaat genoemd, die volgens hem de procedure enigszins zouden kunnen bemoeilijken. Hieruit kan worden afgeleid, dat de aangifte van de genoemde misdrijven juist moet zijn en dat alles, met name de opzettelijkheid van de handelingen, overtuigend is aangetoond en met deugdelijke argumenten en bewijzen is onderbouwd.

In tegenstelling hiermee, blijken alle door de officier aangevoerde argumenten onjuist, ongepast en/of niet van betekenis te zijn en/of door mij zodanig overtuigend weerlegd, dat zij een vervolging niet in de weg kunnen staan.

 

Mede uit de uitlatingen in het telefoongesprek blijkt, dat zijn tegenargumenten feitelijk lijken te zijn ingegeven door een onjuiste taakopvatting, verkeerde intenties, onwettig handelen en feitelijk machtsmisbruik, om te voorkomen dat ik, met het doorzetten van deze aangifte van opzettelijk gepleegde misdrijven, mijn zin zou krijgen. Noch in zijn brief, noch in het telefoongesprek geeft de officier aan welke belangen ermee zouden zijn gediend of welk belang hij erbij zou kunnen hebben, dat de Gemeente en Rijkswaterstaat niet vervolgd zouden worden voor de misdrijven die zij toch onmiskenbaar opzettelijk hebben gepleegd.

 

Gelet op het bovenstaande lijkt niets een vervolging in de weg te kunnen staan en het belang van vervolging om de geloofwaardigheid en integriteit van het bestuur en justitie te behouden heel groot is, verzoek ik u, om in weerwil van de weigering en bedenkingen van de Officier van Justitie, dhr. Boelen, het recht zijn beloop te laten en over te gaan tot vervolging van de gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat. Ik verzoek u tevens, om ook de feiten en omstandigheden, die ik in  Deel 2 heb beschreven, in uw beoordeling van mijn verzoek tot vervolging, te betrekken en in aanmerking te nemen.

Ik dring er bij u op aan, om als getuige te worden gehoord en mijn aangifte nader toe te lichten en met  feiten en bewijzen te onderbouwen.

Tevens wil ik u verzoeken, om de in totaal negen aangegeven misdrijven afzonderlijk van elkaar te bezien en daarin los van elkaar uitspraak te doen, maar deze wegens hun onderlinge samenhang toch in één zitting gevoegd te behandelen.                                            

 

 

Deel 2.  =   Klacht betreffende de onjuiste taakopvatting, verkeerde intenties, onwettig handelen en

                     feitelijk machtsmisbruik van officier dhr. E. Boelen in het bijzonder en de kennelijke

                     'cultuur' bij het arrondissementsparket Leeuwarden, die wordt gekenmerkt door afweren,

                     ontwijken, kennelijke partijdigheid en collusie, gepaard aan eigenmachtig en onwettig

                     handelen om vervolging in de aangegeven strafbare feiten te voorkomen in het

                     algemeen, waarvan Boelen naar eigen zeggen een representant is en wil zijn.                    

 

Opstelling, houding en beleid van de Officieren van Justitie en OM.

 

Het betreft hier de onjuiste opstelling, houding en beleid van de Officier van Justitie van het Arrondissementsparket Leeuwarden, dhr. E. Boelen in het bijzonder en die van zijn voorganger, dhr. P.C.T. van Dam en collega dhr. K. Bunk in het algemeen.

 

Uit het onderstaande blijkt dat er sprake zou kunnen zijn van een scheef gegroeide 'cultuur' in deze dienst; een 'cultuur' waarvan dhr. Boelens blijkens zijn handelwijze en blijkens zijn mondelinge uitlatingen een representant is en wil zijn.

 

Tevens betreft het de weigerachtige houding van de politie in Heerenveen.

 

Deze onjuiste taakopvatting en 'cultuur' en de weigerachtige houding kan ondermeer worden opgemaakt en afgeleid uit:

1.        De weigering (tot driemaal toe) van de politie Heerenveen om aangiften op te nemen.

2.        De kwaliteit van de motivatie van de besluiten van de officieren om inzake de aangegeven strafbare feiten van vervolging af te zien.

3.        De telefoon- en persoonlijke gesprekken, die er met alle drie de officieren zijn gevoerd.

4.        De acties die er door hen zijn ondernomen naar de overtreders/plegers toe; in casu de brief die dhr. Van Dam naar de gemeente Heerenveen heeft gestuurd en het gewicht dat dhr. Boelen hieraan heeft toegekend.

 

Ad. 1.  =  Weigering van de politie Heerenveen.

De politie Heerenveen heeft tot driemaal toe geweigerd om de aangifte van strafbare feiten, die zijn begaan door de gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat, op te nemen. Van het opmaken van een proces-verbaal bleek al helemaal geen sprake te zijn.

Pas nadat ik mij daarover bij de officieren van justitie, dhr. K. Bunk en E. Boelen in een persoonlijk gesprek had beklaagd, heeft dhr. Bunk de politie op hun weigerachtige houding gecorrigeerd.

 

Op de op 20 en 22 febr. '03 per e.mail gestuurde aangifte van de betreffende misdrijven naar W.H. de Vries van de politie Heerenveen wordt tot op heden niet gereageerd; ook niet na mijn telefoongesprek dat ik op 8 april '03 met beambte Akke Gees Wind ter aanmaning heb gevoerd.

 

Ad. 2.  =   Kwaliteit van de motivatie van de afwijzing.

De motivatie en argumentatie van de besluiten van de bovengenoemde officieren van justitie is van een (juridisch) slechte kwaliteit:

 

a). M.b.t. de afwijzing door dhr. Van Dam van een aangifte van wel zes strafbare feiten inzake illegale

      bomenkap zonder kapvergunning: Zie brief 12 juli 2001, kenmerk 095201/202-00 (Bijlage: 10 a,b)

---  Hij beperkt zich tot slechts twee van de zes feiten; de overige vier worden volstrekt genegeerd.

---  Over de twee wel behandelde zaken schrijft hij de aangeklaagde gemeente de brief van 6 febr.            

      2001, kenmerk 095201/202-00 (Bijlage: 17 a,b)

 

      Daarin pleit hij de gemeente al bij voorbaat vrij van schuld, door haar niet te houden aan

      het door haar zelf opgestelde 'Kapvergunningenbeleid' en haar dus onreglementair terug te laten  

      grijpen naar de APV en AWB waarvoor zij dit Kapvergunningenbeleid in de plaats had gesteld,

      inzake het kappen van bomen in de gemeente Heerenveen.

 

---  M.b.t. de tweede overtreding is hij hypocriet en kennelijk partijdig door enerzijds te verklaren: 

      'Goed beschouwd moet ik uw college van B&W vervolgen. Immers door bomen te kappen zonder

      de vereiste vergunning(en) of lastgeving, wordt het bestuur en de bestuurlijke besluitvorming

      inzake kapvergunningen, niet serieus genomen en dat acht ik een ernstige overtreding. Dat is ook

      wat ik particulieren en bedrijven voorhoud, wanneer zij voor dit soort feiten worden vervolgd'.

      Uit de laatste zin blijkt, dat hij in zijn beleid met twee maten meet en partijdig lijkt te zijn !!!.   

     

      Van cruciaal belang is, dat hij tevens stelt:

      'Voor de geloofwaardigheid van een gemeentebestuur en het openbaar gezag in zijn

      algemeenheid is het om die reden ook van het grootste belang dat het openbare gezag, alle

      wetten en verordeningen, zelf ook steeds nauwgezet en zorgvuldig naleeft.'

     

      Anderzijds lijkt hij daaraan evenwel geen consequenties te willen verbinden en conform zijn

      opdracht en stellingname, de gemeente gaan vervolgen en stelt derhalve:

      'Omdat ik eigenlijk verwacht dat u die mening deelt, beschouw ik uw handelwijze waar het gaat

      om het kappen van bomen aan de Tjeerd Roslaan, vooralsnog als een misslag waar u alle

      verantwoordelijkheid voor zult accepteren en naar aanleiding waarvan u interne maatregelen zult

      treffen of al heeft getroffen om herhaling te voorkomen'.

 

      Even hypocriet, tegenstrijdig en kennelijk partijdig is het als hij enerzijds schrijft:

      'Ik verzoek u om mij te informeren over de maatregelen, die u heeft getroffen/zal treffen naar

      aanleiding van deze overtreding. Naar aanleiding hiervan zal ik een definitief besluit nemen over

      de vervolging van uw gemeentebestuur en betrokken medewerkers. Het ligt overigens wel in mijn

      voornemen om de zaak te seponeren in het geval uw college een adequate een doortastende

      reactie biedt.'

 

      Terwijl anderzijds zijn besluit al blijkt vast te staan en hij geen verder belang blijkt te stellen in deze

       informatie, als hij schrijft:

       'Ik wijs uw college er tenslotte op, dat u, gelet op art. 29 van het Wetboek van Strafvordering, niet

      verplicht bent te reageren op mijn brief'.

 

         NB.  Hij spreekt over een eenmalige misslag en maatregelen om zich vrijwillig te voegen naar

                 het eigen Kapvergunningenbeleid, terwijl hij een aangifte van zes overtredingen/

                 'misslagen' van illegale bomenkap op zijn bureau heeft liggen en weet, dat de gemeente

                 kennelijk reeds herhaalde malen dit Kapvergunningenbeleid en andere wet- en regelgeving

                 aan haar laars heeft gelapt.

 

                 Blijkens zijn uitlating scheert hij particulieren en bedrijven dus over een andere kam als de

                 gemeente !!  Dit bevestigt de opvatting dat er sprake is van klassenjustitie en/of

                 partijdigheid.

 

                Met de verwijzing naar art. 29 Sr. geeft hij indirect te kennen, dat de gemeente wat hem

                 betreft op dezelfde onjuiste wijze mag doorgaan; hij laat weten al bij voorbaat te hebben

                 besloten, dat hij  alles zal seponeren en in geen geval tot vervolging zal overgaan.

               

                 Zijn belerende woorden over geloofwaardigheid van bestuur en openbaargezag en het               

                 grote belang van naleving van wetten en verordeningen blijken dus slechts inhoudsloze

                 'lippendienst' en schone schijn te zijn, waaraan kennelijk geen gewicht hoeft te worden

                 toegekend en door de gemeente dus rustig terzijde kunnen worden gelegd.

 

b). M.b.t. de afwijzing door officier dhr. K. Bunk

Bij brief van 4 febr. 2002 (Bijlage: 1) schaart hij zich klakkeloos achter het besluit van zijn voorganger Van Dam, zonder dit op juistheid te onderzoeken. Bij brief van 19 april 2002 (Bijlage: 2) weigert hij vervolging in te stellen inzake de aanleg van parkeerplaatsen in Oranjewoud, door:

 

     -  Te verwijzen naar een andere aanpak?

     -- Zich te verschuilen achter de door hen eigenmachtig ingevoerde regel dat zij na twee jaar altijd van vervolging afzien.!!

     -- Zich te verschuilen achter de jurisprudentie van de Pikmeer-arresten.

     -- Deze zaak van strafbare feiten te verwijzen naar de bestuursrechter?

 

NB. Voor mijn commentaar óp en weerlegging ván deze argumenten verwijs ik naar  Klachtschrift 2.

       onder A en B, alsmede  Klachtschrift 3. onder A (de Klachtschriften 1, 2  en 3 zijn al in uw bezit;

       ik verzoek u om deze als Bijlage: A1, A2 en A3 aan het dossier toe te voegen.

NB. Met deze opstelling lijkt ook officier Bunk de schijn van partijdigheid en collusie op zich te laden.

 

c). M.b.t. de afwijzing door officier dhr. E. Boelen.

Bij brief van 24 febr. 2003 (Bijlage: 16 a,b) motiveert hij zijn afwijzing van vervolging in de nieuw-aangegeven misdrijven, die gepleegd zijn door gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat, als volgt:

n       Ook hij sluit zich kritiekloos bij zijn voorgangers aan.

n       Ook hij verschuilt zich achter hun eigenmachtig ingevoerde 'regel dat zij na twee jaar geen enkel strafbaar feit zullen gaan vervolgen.

n       Hij stelt, dat deze misdrijven geen 'goede dingen' zouden zijn, waarmee de schaarse capaciteit van het reeds zwaar belaste opsporingsapparaat volgens zijn normen niet belast zou mogen worden? Zie onder punt ad.1a.

n       Ook hij verschuilt zich achter de jurisprudentie van de Pikmeer-arresten en gaat daarmee geheel voorbij aan de opvattingen en feitelijke jurisprudentie van de Commissie Roelvink, die ik in mijn aangifte uitgebreid heb behandeld.

n       Hij wil zich verschuilen achter de hierboven behandelde brief van dhr. Van Dam aan de gemeente Heerenveen (6 febr. 2001=Bijlage: 17a.b) en stelt dat daarmee voldoende reactie zou zijn gegeven inzake de nieuw-aangegeven misdrijven.

NB.  Zie ook: Deel 1. punt ad.2b, alsmede Deel 2. punten Ad. 2a en Ad. 3c

n       Ook hij verwijst deze strafbare misdrijven naar de administratieve- en/of civiele rechter,

       terwijl hij kan weten, dat daar alleen succes te boeken valt als inzake deze misdrijven reeds

       een onherroepelijke uitspraak is gedaan.

Zie voor uitgebreidere bespreking ook in  Deel 1. onder de punten ad. 1, 2 en 3.

 

Ad. 3  =   Telefoon- en persoonlijke gesprekken die ik met alle drie de officieren heb gevoerd.

 

a)        M.b.t. de telefoongesprekken met dhr. P.C.T. van Dam

 

In de telefoongesprekken die ik met dhr. Van Dam  heb gevoerd, heb ik hem niet kunnen overtuigen van de juistheid van mijn aangiften, noch van het belang van vervolging van openbare besturen (gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat) met het oog op behoud van geloofwaardigheid en integriteit. Ondanks het feit dat hij dit belang onderschreef (zie zijn brief 6 febr.'01 = Bijlage: 17a,b), liet hij zich kennelijk (argeloos) misleiden door de valse beweringen van de gemeente en bleef star vasthouden aan zijn weigering.

 

Deze argeloosheid en naïviteit hebben mij verbaasd en ik was tevens onaangenaam getroffen door het feit dat hij in zijn functie kennelijk zo ondeskundig kon zijn en niet in staat was, of bereid bleek, om op basis van feitelijke argumenten de informatie objectief en zakelijk te beoordelen en de consequenties ervan te overzien en te aanvaarden. Hij leek een zachte heelmeester te zijn, die in al zijn oprechtheid blijkbaar niet kon of wilde inzien, dat hij met deze lankmoedige handelwijze stinkende wonden maakte, overtreders vrij uit liet gaan, recidive aanmoedigde en de schijn van kennelijke partijdigheid en/of collusie op zich laadde..

 

De tijd ontbrak, om mij in een persoonlijk gesprek mijn gelijk te laten bewijzen en het ongelijk van de gemeente aan te tonen. Zijn argeloosheid bleek ook,  toen hij mij vroeg om desondanks toch door te gaan met het aangeven van misstanden en onwettig gedrag. Hij bleef  mij het antwoord schuldig op mijn wedervraag: Welk belang ik bij het doen van nieuwe aangiften zou kunnen hebben, als hij, zoals nu het geval was, mij daarbij steeds weer in de kou zou laten staan. Hij betuigde wel zijn spijt daarvoor, maar beriep zich op het feit dat hij vertrok naar een andere betrekking.

 

b)        M.b.t. telefoongesprekken met dhr. K. Bunk

 

In tegenstelling tot de gesprekken met dhr. Van Dam waren de telefoongesprekken met dhr. Bunk hard, zakelijk en pertinent afwijzend. Bij hem geen argeloosheid, maar een cynisch afwerende en ontwijkende opstelling. Hij leek zich feitelijk op te stellen tegenover de burger, die de moed had om het openbaarbestuur aan te geven en stond derhalve vóór de door mij bedreigde overheden.

Het persoonlijke gesprek dat mij na mijn herhaalde verzoeken tenslotte op 22 januari '02 werd toegestaan, verliep in dezelfde gespannen sfeer. Dhr. Boelen, die voor het eerst in zijn nieuwe functie dit gesprek bijwoonde, leek zich hier in te kunnen vinden; hij heeft althans geen poging willen of kunnen ondernemen om daarin verandering te brengen.

 

Dhr. Bunk bleef sceptisch over de mogelijkheden tot vervolging en zei te worstelen met het probleem, dat hij het allemaal zou moeten bewijzen. Toen ik benadrukte, dat ik hem daar bij zou helpen; ik was daarvoor speciaal naar hem toegekomen en had alle bewijzen en belastende documenten meegebracht; ging hij daar niet op in. Hij bleek geen prijs te stellen op mijn hulp; sterker nog: ik kon deze bewijzen wel in mijn tas laten. Steeds meer leek hij zich te ergeren aan mijn vasthoudendheid met betrekking tot mijn aangifte en de wens om gemeente en Rijkswaterstaat te vervolgen.

Tenslotte werd het gesprek beëindigd en werd mij feitelijk de deur gewezen.

 

De klokkenluider/aangever wordt, als zo vaak, ook door deze officieren van justitie verguisd en dat terwijl hij met zijn opsporing van deze misdrijven het overbelaste opsporingsapparaat assisteert en daarbij ook nog met het aandragen van alle belastende feiten en bewijzen de taak van de officier van justitie enorm verlicht; een dergelijke verguizing zal goedwillende burgers totaal ontmoedigen en een grote weerzin en tegenstand tegen OM en Justitie oproepen.

De schijn van partijdigheid, collusie en klassenjustitie lijkt hiermee bevestigd te worden. !!

 

Zijn negatieve opstelling tegen deze aangifte kent u uit de reeds genoemde brieven. Het resultaat is voor een goedwillende burger niet alleen teleurstellend, maar zeker ook uitermate frustrerend voor het geloof in de (straf)rechtspraak en in de integriteit van zowel justitie en OM waarvoor zij model staan, als van het openbaar bestuur en de democratische rechtstaat die Nederland nog steeds heet te zijn.

 

c)        M.b.t. telefoongesprek met dhr. E. Boelen.

In een telefoongesprek op 17 maart 2003 heeft hij uit eigener beweging tegen mij ondermeer het

volgende uitdrukkelijk verklaard:  Zie ook in Deel 1. aanhef vetgedrukt en onder ad. 2b.

>>    Hij verklaarde uitdrukkelijk, dat hij sowieso geen vervolging wilde instellen; noch tegen de

        gemeente Heerenveen, noch tegen Rijkswaterstaat.

>>    Op niet mis te verstane wijze verklaarde hij daarbij, dat 'wanneer ik deze aangifte toch zou willen

        doorzetten, hij alles zou doen, om te voorkomen dat ik daarin mijn zin zou krijgen.'

>>    Ter verklaring van het feit, dat hij een mededeling in een door Van Dam aan mij geschreven brief

         (12 juli'01=Bijlage: 10) gebruikte zonder het bestaan en inhoud van de betreffende brief te

         kennen en/of te onderzoeken, zei hij Van Dam hoog te achtten en zondermeer in alle opzichten 

         zijn beleid en handelen goedkeurde en in zijn voetsporen  zou willen treden.

         NB.  Als de hopeloze miskleun met deze brief de maat is waarmee het oordeel van dhr. Boelen

                 gemeten moet worden, dan moet, gelet ook op de andere hierboven genoemde

                 miskleunen, van zijn beleid en functioneren het ergste worden gevreesd.

>>    Hij zei mij toe, dat zijn secretaresse Anneke van Klaveren naar deze brief zou gaan zoeken.

        Op 20 maart '03 verklaarde zij, dat de brief niet te achterhalen was en dhr. Boelen noch van het

        bestaan, noch van de inhoud ervan op de hoogte kan zijn geweest..

 

Ad. 4 =  De brief van Van Dam, die Boelen als een 'waarschuwing' wilde voorstellen is reeds in het

             voorgaande ruim voldoende behandeld.

 

Met het bovenstaande meen ik te hebben aangetoond, dat er inderdaad kan worden gesproken van een in de aanhef genoemde 'cultuur', die gekenmerkt wordt door afweren en ontwijken gepaard aan eigenmachtig onwettig handelen, kennelijke willekeur met tevens aanwijzingen voor mogelijke collusie en/of partijdigheid, die tot doel lijkt te hebben om vervolging inzake aangegeven strafbare feiten en vervolging van de openbare besturen in het algemeen en  van gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat in het bijzonder, te voorkomen. 

Dat dhr. Boelen zich voegt in en aansluit bij deze 'cultuur' en er duidelijk een representant van is en wil zijn, blijkt niet alleen uit hetgeen hij heeft geschreven in zijn brief van 24 febr. '03 (Bijlage: 16 a,b), maar zeer zeker ook uit hetgeen hij in dat telefoongesprek van 17 maart '03 tegen mij heeft gezegd.

 

Als brief en (telefoon)gesprek in samenhang met elkaar worden bekeken, lijkt daaruit een beeld van  Boelen te ontstaan van een officier van Justitie met een onjuiste taakopvatting, met verkeerde intenties en een bereidheid/wil, om zijn macht(spositie) te misbruiken, om burgers rechten te ontnemen en een goede rechtspleging te frustreren en/of te blokkeren.

Men kan zich de vraagt stellen, of dhr. Boelen in zijn positie/functie als Officier van Justitie de geloofwaardigheid, integriteit en onpartijdigheid van de (straf)Rechtspraak niet ernstig zal gaan schaden en/of anderszins in diskrediet zal gaan brengen?

 

Al het bovenstaande in aanmerking nemende, verzoek ik u nogmaals om alle feiten en omstandigheden van zowel Deel 1. als Deel 2. te betrekken in uw oordeel over mijn verzoek en in weerwil van de weigering van de officier van justitie, dhr. E. Boelen, toch vervolging in te stellen tegen de gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat.

 

Ik dring er nogmaals bij u op aan, om als getuige te worden gehoord en mijn aangifte nader toe te kunnen lichten en met bewijzen te kunnen onderbouwen.

 

Ik verzoek u andermaal, om de in totaal negen aangegeven misdrijven afzonderlijk van elkaar te bezien en daarin los van elkaar uitspraak te doen, maar deze wegens hun onderlinge samenhang toch in één zitting gevoegd te behandelen.

 

 

Hoogachtend,

mede namens Milieu Platform Heerenveen e.o.

 

 

H.J.A. Kerkhof

 

 

 

 

Sjollemastraat 6

8442 JS  Heerenveen

tel. 0513-624907

fax. 0513-645700

E-mail: hjakerkhof@zonnet.nl

 

Bijlagen :  B. a-i          =  Aangifte van negen misdrijven,  20 februari 2003.

               16 a,b.        =  Brief van E. Boelen, 24 februari 2003.

               17 a,b         =  Brief van P.C.T. van Dam,  6 februari 2001, kenmerk 095201/202-00.

Aangifte bij het Openbaar Ministerie te Leeuwarden


Aan het Arrondissementsparket
Tav. de Milieuofficier van het O.M., dhr. Boelen
Postbus 21035
8900 JA Leeuwarden
fax. 058-2341631

Heerenveen, 20 februari 2003.


Om tijdverlies en strubbelingen, die de vorige aangifte kenmerkten, te voorkomen wordt deze aangifte-brief rechtstreeks gestuurd naar de Milieuofficier, dhr. Boelen. Om toch een correcte aangifte-procedure mogelijk te maken, zal er tevens een afschrift van deze brief worden gestuurd naar de Gemeente Politie Heerenveen, t.a.v. dhr. W.H. de Vries, Haskeruitgang 105, 8447 CK Heerenveen, zodat van deze schriftelijke aangifte een passend proces-verbaal kan worden gemaakt.


    Geachte heer Boelen,

Hierbij doet ondergetekende H.J.A. Kerkhof, mede namens de Stichting Milieu Platform e.o. aangifte van hieronder genoemde misdrijven, zoals die zijn begaan door de gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat (RW) inzake de aanleg van parkeeropvangplaatsen in het natuurgebied van Oranjewoud en het kappen van bomen op het talud van de oude rijksweg N-32 bij Heerenveen. In het belang van normhandhaving en behoud van de integriteit van het openbaar bestuur verzoek ik u, om vervolging in te stellen tegen de Gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat.

Het doel van deze aangifte is tevens, dat de overtreders zullen worden gestraft, in die zin, dat tenminste de door hen aangerichte schade zal worden hersteld en vergoed.


Toelichting

Van verschillende van de hieronder genoemde strafbare feiten heb ik reeds eerder aangifte gedaan. Bij uitspraak van het Gerechtshof in Leeuwarden van 29 november 2002 inzake nrs. 02/00170, 02/00171 en 02/00172 zijn deze strafbare feiten als werkelijk gepleegde feiten erkend. Ze zijn toen evenwel aangemerkt als "overtredingen", die op het moment van de uitspraak reeds zouden zijn verjaard. Mijn klachten zijn daarop als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen, zonder dat ik daarover ben gehoord.

Nader onderzoek naar feiten en omstandigheden en voortschrijdend inzicht heeft nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht gebracht. Nieuwe feiten zijn tenminste, dat de in deze aangifte/brief genoemde strafbare feiten niet als "overtredingen", maar als "misdrijven" moeten worden aangemerkt. Immers, de hieronder genoemde strafbare feiten zijn tenminste in strijd met de Boswet Art. 2 en 3, Natuurbeschermingswet Art.12, Vogelwet-1936 Art.8, welke alle staan genoemd in Wet Economische Delicten (WED) Art. 1a onder 2o, terwijl in Art.2 lid 1 de hierin genoemde delicten als misdrijven worden aanmerkt, vooropgesteld dat de delicten opzettelijk zijn begaan. Deze opzettelijkheid wordt door mij aangetoond. De onder punt A.1 en A.6. genoemde strafbare feiten zijn misdrijven, omdat ze ondermeer vallen onder de Artikelen 225 en 226 van het Wetboek van Strafrecht(Sr) en alle in dit wetboek genoemde strafbare feiten misdrijven zijn.

    Misdrijven verjaren pas na zes jaren; Wetboek van Strafrecht(Sr) Art. 70 lid 2.

De hieronder genoemde misdrijven zijn dus nog lang niet verjaard.

In het licht van bovengenoemde nieuwe feiten en omstandigheden doe ik (opnieuw) aangifte, waarbij verschillende strafbare feiten nu, zoals ik heb aangetoond, als misdrijven moeten worden behandeld. Voortschrijdend inzicht heeft er toe geleid, dat ik de verschillende strafbare feiten op een iets andere wijze aangeef en deugdelijker onderbouw. Tevens heb ik nieuwe strafbare feiten toegevoegd. Enkele strafbare feiten uit de vorige aangifte heb ik weggelaten, omdat mij is gebleken dat dit inderdaad overtredingen betreft die nu reeds verjaard zijn.

A.  Mbt. de aanleg van parkeeropvangplaatsen in het natuurgebied aan de Marijke Muoiwei
      en de Bieruma Oostingweg in Oranjewoud vanaf 30 april 2000 betreft het de volgende misdrijven:

A.1.
Het overtreden van de Wet Ruimtelijke Ordening door het aanleggen van parkeeropvangplaatsen aan de Marijke Muoiwei en de Bieruma Oostingweg in Oranjewoud in strijd met het vigerende bestemmingsplan, zonder vergunning en zonder wettig vrijstellingsbesluit-Art.19 WRO. Zie hiervoor de bestemmingsplanbepalingen (Bijlage: 6 van het dossier dat reeds in uw bezit is).

NB.1. Het vrijstellingsbesluit van 12 oktober 1999 is onwettig, omdat daaraan een tekening is gehecht, die substantieel afwijkt van de tekening, zoals die is gehecht aan de Verklaring van geen Bezwaar die GS op 28 september 1999 hebben afgegeven. Het vrijstellingsbesluit treedt daarmee buiten de grenzen van deze Verklaring v.g. Bezwaar en is derhalve in strijd met de WRO Art. 19 genomen. Zie ook de rechterlijke uitspraak inzake de Beslissing op Bezwaar, 3 april '00, nrs. 2000/248 en 2000/249. De onwettigheid c.q. het wettelijk niet-bestaan van dit vrijstellingsbesluit van 12-10-'99 wordt nader aangetoond in punt A.6. lid 1.

NB.2. Nadat de bomen waren gekapt, is de verdere aanleg aan de Bieruma Oostingweg op last van de eigenaresse gestaakt. Als de werkzaamheden worden hervat, zal ik opnieuw een vervolg-aangifte doen van dan te constateren strafbare feiten.

A.2.
Het overtreden van de Natuurbeschermingswet Art.12 door voornoemde parkeeropvangplaatsen aan te leggen in gebieden met de bestemming "natuurgebied". Zie ook (Bijlage: 6).

NB. De bestemmingsplanbepalingen van deze natuurgebieden hebben in Artikel 31 juncto 28 t/m 30 en WRO. Art. 59 (Bijlage: 6) deze handelingen uitdrukkelijk verboden en strafbaar gesteld. Deze bepalingen zijn door de Gemeente zelf opgesteld en moeten dus als "bij haar bekend" worden beschouwd. Daarmee is opzet aangetoond. Het tonen van het onwettige vrijstellingsbesluit van 12 okt.'99 (zie punt A.1 en A.6) maakt dit nog meer exlpiciet.

A.3.
Het overtreden van de Boswet Art. 2 lid 3 nu de kapmeldingen, zoals deze conform de Boswet zijn gedaan bij Staats Bos Beheer(SBB) en Laser-Noord, vals en ongeldig zijn, daar de motivering ervan middels een wettig vrijstellingsbesluit ontbreekt en er evenmin sprake is van uitvoering van een goedgekeurd bestemmingsplan. Voor het aantonen van opzet: zie punt A.2 en A.6.

A.4.
Het overtreden van de Boswet Art. 3 door aan de in de Boswet vastgelegde herplantverplichting binnen drie jaren tot nu toe niet te voldoen. Ook dit is een onmiskenbaar geval van opzet, daar de inhoud en betekenis van dit wetsartikel bij de Gemeente als "bij haar bekend" moet worden beschouwd. Iedere burger en rechtspersoon wordt geacht de Wet te kennen; bij de gemeentelijke juristen is dit per definitie het geval.

A.5.
Het overtreden van de Vogelwet 1936 Art.8 door de voor de aanleg noodzakelijke bomenkap uit te voeren in de periode van het vogelbroedseizoen (15 maart - 15 juli). Bij deze bomenkap, in een beschermd natuurgebied en in het broedseizoen, zijn er zeker vogels verstoord en nesten beschadigd.

NB. De gemeente Heerenveen heeft hiernaar geen onderzoek vooraf uitgevoerd, noch op andere wijze overtuigend aangetoond, dat verstoring en/of vernieling zou zijn uitgesloten. Ook hier is opzet onmiskenbaar. Het staat vast dat deze bepaling in de Vogelwet bij de Gemeente bekend is, omdat de Gemeente, net als een ieder, de Wet moet kennen, maar ook omdat dezelfde bepaling is opgenomen in het Gemeentelijk Kapvergunningenbeleid en tevens uitdrukkelijk staat vermeld in alle kapvergunningen die de Gemeente verleent.

A.6.
Het overtreden van de bepalingen van Wetboek van Strafrecht Art. 225 en 226 juncto Wetboek van Strafvordering Art. 356 = Valsheid in geschrift.

  1. De gemeente heeft opzettelijk valselijk voorgewend, dat gebruik kon worden gemaakt van het vrijstellingsbesluit van 12 okt. '99, terwijl men wist dat dit besluit onwettig was en feitelijk niet meer bestond. De wetenschap van zowel valsheid, onwettigheid, als het feitelijk niet meer bestaan van dit Vrijstellingsbesluit blijkt uit tenminste vier feiten:
    • Nadere bestudering van het besluit met de daaraan gehechte tekening en vergelijking met de Verklaring van geen Bezwaar van 28-9-'99. Zie tevens de uitspraak genoemd in A.1. NB.1.
    • De gemeente is een geheel nieuwe art.19-procedure is begonnen onder het regiem van de nieuwe WRO, om een nieuw wettig vrijstellingsbesluit te verkrijgen.
    • In de Commissie Bezwaarschriften (26 sept.'00) heeft dhr. S. Doelman namens de gemeente verklaard, dat de parkeeropvangplaats(en) inmiddels zonder vrijstelling waren aangelegd.(Bijlage: 7a, b, c).
    • Uit het zelfde verslag(Bijlage: 7a) kan worden opgemaakt, dat de gemeente het vrijstellingsbesluit van 12-10-'99 als niet meer bestaand beschouwt en daarom de intrekking ervan niet meer zou hoeven publiceren.

  2. De gemeente heeft opzettelijk valse kapmeldingen gedaan(zie A.3.), terwijl men wist van de onwettigheid en het feitelijk niet meer bestaan van het vrijstellingsbesluit van 12 okt.'99. (zie punt 1.a,b,c,d hierboven). De kapmelding is dus met een vals document gemotiveerd. Zie Wetboek van Strafvordering Art. 356.

  3. De Gemeente heeft valsheid in geschrift gepleegd, door de Verklaring van geen Bezwaar (1 aug.'00), die met de nieuwe Art.19-procedure, onder het regiem van de nieuwe WRO, was verkregen, niet te gebruiken als onderbouwing van een nieuw vrijstellingsbesluit, maar in plaats daarvan feitelijk te gebruiken, om het onwettige en volgens haar zelf niet meer bestaande vrijstellingsbesluit van 12 okt.'99 met terug werkende kracht, te wettigen.

    Zij heeft valselijk gehandeld door voor te wenden, dat het onwettige besluit van 12 okt.'99 niet meer in overeenstemming hoefde te zijn met de oude Verklaring v.g. Bezwaar (28 sept.'99), maar op die zelfde datum 12 okt.'99 zou kunnen worden gedekt door de nieuwe Verklaring v.g. Bezwaar, die pas een jaartje later op 1 aug.'00 zou worden afgegeven ter dekking van een geheel ander vrijstellingsbesluit, dat de Gemeente voorwendde te gaan nemen. Dit gebruik van deze Verklaring is een chronologische onmogelijkheid, die slechts schijnbaar mogelijk leek doordat de Gemeente overging tot de verboden handeling van het feitelijk anti-dateren van deze nieuwe Verklaring v.g. Bezwaar van 1-8-'00 terug naar 12-10-'99.

U kunt zich van dit schier onnavolgbare gesjoemel op de hoogte stellen door het bestuderen van de inhoud van de brief van 2 okt.'00 inzake de "Beslissing op Bezwaar" van 2 okt.2000, kenmerk: StD-00.3003849 inzake vrijstelling bestemmingsplan Buitengebied voor parkeeropvangplaatsen. Zie (Bijlage: 9 a-f)

Let wel !!

  • Deze Beslissing op Bezwaar, die dateert van 2 okt.'00 is dus niet een Vrijstellingsbesluit; niet van 2 okt.'00 en kan ook chronologisch onmogelijk een Vrijstellingsbesluit van 12 okt.'99 zijn.
  • Deze Beslissing is op 2 okt.'00 genomen en kan dus nooit een legitimatie zijn voor de aanleg van parkeeropvangplaatsen, die (op 30-4-'00) ver voor deze datum is uitgevoerd.
  • Het onwettige en feitelijk niet meer bestaande Vrijstellingsbesluit van 12 okt.'99 is feitelijk niet gewijzigd, zoals in deze Beslissing op Bezwaar wordt gesuggereerd:
    De zgn. nieuwe tekening die er aan zou zijn gehecht, is feitelijk gelijk aan die welke reeds aan het oude Vrijstellingsbesluit was gehecht (en is dus evenzeer in strijd met de oude Verklaring v.g. Bezwaar van 28-9-'99); ook dit zgn. nieuwe Besluit is derhalve in strijd met de Wet R.O. Art.19 lid 1 en dus evenzo onwettig.

    De gemeente wil ons evenwel doen geloven in het sprookje, dat zij op 2 okt.'00 in haar Beslissing op Bezwaar wel zou kunnen vertellen, dat zij het oude Besluit zou hebben kunnen herroepen en vervolgens een nieuw Besluit zou hebben kunnen nemen, of eigenlijk dit oude Besluit toch in stand zou hebben kunnen laten, maar het nu (12-10-'99) zou kunnen laten dekken door de nieuwe Verklaring (1-8-'00) en dat dit alles al zou kunnen zijn geschiedt op 12 okt.'99. Of anders gezegd: Dat het zo zou kunnen zijn, dat het Besluit van 12 okt.'99 op dezelfde datum zou kunnen worden gedekt door een Verklaring v.g. Bezwaar, die pas een jaartje later zou worden afgegeven voor een heel ander (feitelijk niet genomen) Vrijstellingsbesluit in een geheel andere procedure.

  • Het betreft hier een Beslissing op uitsluitend de bezwaren die er waren ingediend tegen het oude Vrijstellingsbesluit(12 okt.'99). Hier wordt dubbel spel gespeeld. Immers, aan de ene kant wil de gemeente de bedenkingen, die er in de nieuwe procedure zijn ingediend, door het niet nemen van een nieuw Vrijstellingsbesluit, buiten beschouwing laten, maar krijgen de indieners van deze bedenkingen wel deze Beslissing op Bezwaren toegestuurd en zouden er zelfs beroep tegen kunnen instellen bij de rechtbank. Het dubbele hiervan is ook, dat geen nieuwe bezwaren konden worden ingediend, omdat er geen nieuw Vrijstellingsbesluit is genomen (zie a. hierboven), maar er door de gemeente kennelijk wel op zulke niet-ingediende bezwaren beslist zou kunnen worden.

    Omdat de gemeente heel goed weet hoe zulke procedures lopen en moeten worden opgevat, hebben we hier te maken met opzettelijke misleiding en feitelijke valsheid in geschrift. De opzet wordt nog explicieter, nu de gemeente heeft volhard in deze onjuiste handelwijze, ook nadat zij meerdere malen mondeling en schriftelijk (o.a. brief 1 juli '00 = Bijlage: 5) op deze onjuistheden is gewezen; in haar antwoord worden de feitelijke onjuistheden nogmaals herhaald.

    Het doel van deze misleiding lijkt te zijn, dat het oude onwettige en feitelijk niet meer bestaande vrijstellingsbesluit van 12-10-'99 (A.6.lid 1 a,b,c,d) op enigerlei wijze toch als een wettig besluit kan worden voorgesteld, om daarmee de feitelijk illegale aanleg van de parkeeropvangplaatsen te kunnen legitimeren en rechtvaardigen. Tegelijk lijkt men op deze wijze de "ongemakkelijke" zienswijzen en bezwaren van de nieuwe bezwaarmakers te kunnen omzeilen en een beoordeling daarvan door de rechter te kunnen ontlopen.

  • Nu de gemeente het doet voorkomen, alsof zij toch een nieuw aangepast Vrijstellingsbesluit heeft genomen, schrijft de Wet voor, dat dit Besluit wordt bekend gemaakt en belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld daartegen ook weer nieuwe bezwaren in te dienen. Een nieuwe Beslissing op oude (reeds gegrond verklaarde bezwaren) is, zowel chronologisch als procedureel uitgesloten. In het onwaarschijnlijke geval dat er wel een nieuw Besluit is genomen, dan moet dit worden gevolgd door een nieuwe Beslissing op nieuwe bezwaren. Hoe dan ook, procedureel kon en kan er op 2 okt.'00 geen sprake zijn van een beslissing op welke bezwaren dan ook.

    Ik bied u mijn verontschuldigingen aan voor dit lange verhaal, maar ik zag geen kans om u op een kortere wijze enigszins wegwijs te maken in het onwaarachtige doolhof, dat de Gemeente Heerenveen ons hier heeft voorgetoverd. Ter verificatie van het hierboven genoemde, alsmede voor een beter inzicht in de materie wijs ik u op de Beslissing op Bezwaar die ons op 4 okt.'00 is toegestuurd. (Bijlage: 9 a, b, c, d, e en f)

B. = Mbt. de illegale bomenkap op het talud van de voormalige N-32 langs Heerenveen
        door Rijkswaterstaat (RW) doe ik aangifte van de volgende misdrijven:


B.1.
Het overtreden van de Boswet Art. 2. door het kappen van een groot aantal bomen op voornoemd wegtracé zonder de daarvoor benodigde vergunning = "Kapmelding" c.q. "Kennisgeving van voorgenomen velling".

NB. De door Rijkswaterstaat (RW) getoonde Kapmelding (7 nov.1996) was ongeldig, omdat:

  • Deze was verlopen. De geldigheidsduur van een kapmelding is één jaar. Nu de Kapmelding is gedaan op 7 november 1996 liep de geldigheid ervan op 6 nov.'97 af. De kap c.q. velling vond plaats rond 5 juni 1998. De Kapmelding was op dat tijdstip verlopen en dus ongeldig. Zie het Bedrijfscontrolerapport van de Algemene Inspectiedienst (AID) nr. 1781/98/0110 van juni '98 van A.J. Kemperman en M. Hamstra. (Bijlage: 13 a-f)

  • De Kapmelding c.q. Kennisgeving van voorgenomen velling was niet gedaan middels het voorgeschreven meldings formulier kennisgeving. Zie voornoemd AID-rapport, Bijlage:13.

  • De Kapmelding/Kennisgeving is aan de verkeerde instantie gedaan. De mandatering is op 01-10-1998 van DLG overgegaan naar de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (LNV) in casu het regionale kantoor van LASER. De Kapmelding aan DLG had na deze datum geen rechtskracht meer. Zie eveneens het rapport-AID, (Bijlage: 13).


B.2.
Het overtreden van de Boswet Art. 3. door het geen gevolg geven aan de in de Boswet Art.3 opgelegde verplichting tot herplant op dezelfde plaats binnen drie jaren nadat de bomen zijn gekapt.

  1. Ten tijde van de illegale velling was er geen goedgekeurd bestemmingsplan; er kan dus geen sprake van zijn, dat Art. 2 en 3 geen toepassing zouden vinden wegens uitvoering van een goedgekeurd bestemmingsplan.

  2. Ter bevestiging van deze herbeplantingsverplichting heeft LASER op 16 september 1998 een zogenaamde ILL-melding, nr. ILL 021.98.0002 gezonden aan RW, omdat RW als eigenaar van de gekapte bomen nu eenmaal krachtens Art.3 lid 1van de Boswet verplicht is deze boompercelen te herbeplanten. Het feit, dat de bomen op het moment van kappen feitelijk niet vielen onder de Boswet, maar onder het regiem van het Gemeentelijk Kapvergunningenbeleid (zie punt B.3 lid 2), maakt deze verplichting niet anders. Zie ook AID-rapport. (Bijlage: 13).


B.3.
Het overtreden van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht Art. 225 en 226 juncto Wetboek van Strafvordering Art. 356 = "Valsheid in geschrift".

  1. Rijkswaterstaat heeft valselijk gebruik gemaakt van de ongeldige Kapmelding van 7 nov. '96, die valselijk was opgesteld. Zie punt B.1.a,b,c en zie rapport-AID, (Bijlage: 13).

    NB. Omdat moet worden aangenomen, dat RW bekend is met de procedures, die verband houden met het vellen van haar eigen bomen op hun eigen grond, is bewezen dat hier sprake moet zijn van opzettelijke misleiding. Daar komt als belastend feit nog bij, dat RW de juistheid van de constateringen van de AID feitelijk is blijven ontkennen, de consequenties ervan niet heeft willen aanvaarden en heeft volhard in haar valsheid.

  2. Het feit, dat de Bebouwdekom-grens van de Boswet al op 4 februari 1997 was verschoven van de oude N32 naar de nieuwe A-32, waardoor de betreffende bomen niet meer onder de Boswet vielen, onder het regime van het gemeentelijk Kapvergunningenbeleid en RW dus feitelijk een Kapvergunning bij de Gemeente Heerenveen had moeten aanvragen ipv. het doen van een kapmelding, maakt bovengenoemde misdrijven niet anders. Immers:

    • Zie de bevindingen van de AID in haar rapport 1781/98/0110 (Bijlage: 13 d): "Alle vellingen zowel binnen als buiten de bebouwde kom van de Boswet worden uitgevoerd t.b.v. de aanleg van Rijksweg 32 en de afbraak van het oude tracé van deze weg, alsmede herinrichting van de vrijkomende ruimte. De werkzaamheden zijn gestart met goedkeuring van gemeentelijke- en provinciale overheden, e.e.a. in afwachting van de definitieve goedkeuring van het bestemmingsplan. Als deze is verkregen, dan treedt de Boswet overeenkomstig Artikel 5, lid 1, terug". "Deze goedkeuring zal naar alle waarschijnlijkheid worden verkregen in 1999".

      NB. De onderhavige bomenkap viel op het moment van kappen (juni '98) dus onder het regime van de Boswet.

    • De feitelijke misleiding, die hier door RW en Gemeente gezamenlijk is toegepast, wordt door deze verschuiving nog vergroot, ook al omdat beide instanties de feiten betreffende de grens van de Boswet steeds hebben ontkend en de rechtsgevolgen daarvan hebben genegeerd en feitelijk hebben volhard in hun misleidende valsheid.

    • Ook de AID stelt in haar rapport, dat RW en de gemeente Heerenveen moeten zorgdragen voor de herbeplantingsverplichtingen in het kader van de APV/Kapverordening en de herinrichting van terreinen gelegen binnen de bebouwde kom van de Boswet.

    • Ter bevestiging van de herbeplantingsverplichting werd op 16 september 1998 door LASER middels het schrijven van een ILL-melding nummer: ILL 021.98.0002 aan RW de verplichting opgelegd, om de gekapte percelen te herplanten conform Art. 3, lid 1 van de Boswet. Zie ook punt B.2.lid 2.

C = Vervolgbaarheid en Immuniteit

Gelet op het door dhr Bunk reeds eerder genoemde probleem, dat overheden, met name de Rijksoverheid, niet zouden kunnen worden vervolgd, omdat de jurisprudentie van de Hoge Raad inzake uitspraken in de beide Pikmeer-arresten en het Volkel-arrest vervolging in de weg zou staan wegens immuniteit, herhaal ik de argumenten dienaangaande, zoals ik die in Klachtschrift 1. onder C, van 10 juni 2002 aan het Gerechtshof heb verwoord. Tevens wijs ik u op het artikel uit "Overheid en Aansprakelijkheid" mei 2002 nr. 1 = Bijlage: 8. Ter verduidelijking van mijn zienswijze wil ik daaraan nog het volgende toevoegen:

  1. = mbt. niet-specifieke taken van lagere overheden.
    De Hoge Raad overwoog in het Pikmeer II-arrest mbt. lagere overheden: "Dat de immuniteit voor strafvervolging van een openbaar lichaam slechts dan dient te worden aangenomen, als de desbetreffende gedragingen naar haar aard en gelet op het wettelijk systeem rechtens niet anders dan door bestuursfunctionarissen kunnen worden verricht in het kader van de uitvoering van een aan het openbaar lichaam opgedragen bestuurstaak, zodat uitgesloten is dat derden in zoverre op gelijke voet als het openbaar lichaam aan het maatschappelijk verkeer deelnemen".

    Meteen na het Pikmeer II-arrest heeft het College van Procureurs-Generaal de zgn. "Aanwijzing voor de opsporing en vervolging van overheden" gepubliceerd (Stcrt.1998.82). Daarin wordt beklemtoond dat het "Gelijkheidsbeginsel" ertoe noopt dat, voor zover strafrechtelijke immuniteit daaraan niet in de weg staat, door (lagere)overheden gepleegde strafbare feiten actief worden opgespoord en vervolgens genuanceerd worden vervolgd.

    De Commissie Roelvink heeft de immuniteit getoetst aan:

    • de eis van Legitimiteit: overheidsoptreden moet in overeenstemming zijn met het recht en geloofwaardig zijn.
    • de eis van Effectiviteit: de maatschappelijke voordelen van vervolging moeten opwegen tegen de maatschappelijke nadelen. De Commissie stelt, dat het niet zozeer gaat om de hoogte van de sanctie, maar om de normbevestigende werking ervan en ziet naast politieke controle nog een nuttige aanvullende rol voor het strafrecht.
      NB. Ook de uitspraken van de Procureurs-Generaal en de Commissie Roelvink is jurisprudentie !!

    De onder A. 1-5 aangegeven misdrijven zijn in ieder geval niet specifieke overheidstaken, omdat het uitvoeren van werken zonder vergunning en het overtreden van wetten en bepalingen strafbare feiten zijn, die door ieder ander kunnen worden begaan. De Gemeente Heerenveen kan op grond van bovenstaande jurisprudentie voor deze misdrijven gewoon strafrechtelijk worden vervolgd en veroordeeld; er is hier geen sprake van immuniteit.

  2. = mbt. wel-specifieke taken van lagere overheden ?
    Het in A.6. aangegeven misdrijf "Valsheid in Geschrift" zou door u mogelijk wel als een specifiek overheids-delict kunnen worden opgevat, omdat het nemen van Besluiten e.d. uitsluitend is voorbehouden aan de Gemeente. In dat geval vraag ik u, of deze opvatting wel houdbaar is, c.q. of het inderdaad een specifieke overheidstaak is, om derden opzettelijk te misleiden en valselijk te informeren ?

    De Commissie Roelvink overweegt in deze, dat voor toepassing van het strafrecht de rechtspersoon (de Staat, of Gemeente) zou moeten worden opgesplitst in organische eenheden (afdeling of dienst) die zelfstandig aan het maatschappelijk verkeer deelnemen en als zodanig vervolgbaar zouden moeten zijn. Deze zelfstandige eenheden dienen vervolgens niet voor alle strafbare feiten, maar slechts voor overtredingen van ordeningswetgeving vervolgbaar te zijn. Het betreft in deze aangifte echter niet overtredingen, maar misdrijven. De Commissie stelt in geval van misdrijven, dat dan de individuele aansprakelijkheid voorop moet staan. (Bijlage: 8d)

    De Commissie bepleit voorts een uitbreiding van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van individuele overheidsfunctionarissen: feitelijk leiding- en opdrachtgevers, zouden, in tegenstelling tot de in de jurisprudentie ontwikkelde leer (Pikmeer 1), vervolgbaar moeten worden gemaakt, óók wanneer de publieksrechtelijke rechtspersoon om een of andere reden immuun zou zijn. Daarbij wijst de Commissie tevens op een opzienbarende ontwikkeling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van overheden: "Het heilige huisje van de strafrechtelijke immuniteit lijkt, mede naar aanleiding van een aantal tragische gebeurtenissen (Volendam en Enschede), in te storten".

    De komende jaren zal de aandacht gericht zijn op deze uitdijende aansprakelijkheden van de overheid. Gelet hierop en gelet op de eisen tot Legitimiteit en Effectiviteit, zou wellicht overwogen kunnen worden, om dit specifieke misdrijf van valsheid in geschrift, de "Ambtsmisdrijven" (Sr. 355 en 361) ook van toepassing te laten zijn op individuele overheidsfunctionarissen van lagere overheden. Met name 361 lijkt daarvoor mogelijkheden te bieden.

  3. = mbt. niet-specifieke taken van de Staat c.q. Rijkswaterstaat.
    Het (illegaal) kappen van bomen en het herbeplanten van gekapte perscelen zijn niet specifieke Staats taken, maar kunnen door ieder ander worden uitgevoerd. Gelet op bovenstaande jurisprudentie is RW, als zelfstandige dienst, derhalve niet immuun voor strafvervolging.

    Gelet op hetgeen de Commissie Roelvink heeft gesteld, zou Rijkswaterstaat (RW) moeten worden opgevat als een organisatorische eenheid die zelfstandig deelneemt aan het maatschappelijk verkeer. Zo zou ook de dienst, die belast is met de taak om wegen aan te leggen, e.d. als een zelfstandige eenheid kunnen worden opgevat. RW c.q. de dienst-wegenaanleg zou vervolgens voor de gepleegde misdrijven moeten worden vervolgd.

    In geval de zelfstandige dienst niet verantwoordelijk zou kunnen worden gesteld voor de gepleegde misdrijven, omdat deze misdrijven uitsluitend te wijten zou zijn aan individuele overheidsfunctionarissen en daarom misschien niet als rechtspersoon vervolgd zou kunnen worden, zouden wellicht deze individuele overheidsfunctionarissen aansprakelijk kunnen worden gesteld. Hier lijkt het Wetboek van Strafrecht "Ambtsmisdrijven" Art. 355 e.v. met name 361 mogelijkheden te bieden.


D = Motivatie

Er is een duidelijke trend te onderkennen, dat besturen en bestuurders steeds meer hun eigen weg gaan en zich daarbij afkeren ván of zich zelfs keren tégen de burgers die zij heten te vertegenwoordigen. Zij blijken in toenemende mate hun machtspositie te misbruiken, om persoonlijke ambities te bevredigen en hun eigen- en/of groepsbelangen veilig te stellen, zelfs tegen algemene belangen in.

In hun poging om dit gedrag tegenover hun burgers te rechtvaardigen, blijken besturen en bestuurders bij herhaling de argeloze burgers onjuist te informeren, opzettelijk te misleiden en zonodig te intimideren. De feiten in deze aangifte, die waarschijnlijk slechts een tipje van een ijsberg zijn, maken duidelijk, dat men er zelfs niet voor terug deinst, om Wet- en Regelgeving aan de laars te lappen en strafbare feiten te begaan, tot het plegen van Valsheid in geschrift toe. De geloofwaardigheid en integriteit van het openbaarbestuur en bestuurders staat hiermee zeer nadrukkelijk op de tocht.

Met deze aangifte wil ik pogen deze gevaarlijke trend openbaar te maken en tevens te doen stoppen. Tegelijk hiermee wil ik bereiken dat de schade die met het begaan van deze misdrijven is aangericht, zal worden hersteld en gedupeerden schadeloos zullen worden gesteld.

Ik wil u daarom verzoeken, om de negatieve afwerende houding, die de beoordeling van mijn vorige aangifte kenmerkte, te laten varen en deze toch zeer deugdelijk onderbouwde aangifte positief te benaderen en in het licht van hierboven genoemde wetgeving en jurisprudentie te bezien.

Als rechtzoekende burger van onze rechtstaat meen ik te mogen verwachten, dat u deze aangifte, waarmee toch onmiskenbaar grote algemene belangen als geloofwaardigheid en integriteit van het openbaar bestuur gediend zijn, zult behandelen met de oprechte intentie, om recht te doen en alles in het werk te stellen, om tot vervolging van de Gemeente Heerenveen en Rijkswaterstaat over te gaan.

Tenslotte:

Ik wil u graag helpen in het uitvoeren van deze taak. Ik vraag u daartoe, om in een persoonlijk gesprek deze aangifte nader te mogen toelichten en zonodig met nog meer bewijs(stukken) te mogen staven.

Bijvoorbaat dank ik u voor de door u te nemen moeite. Mag ik ten spoedigste van u horen?

Hoogachtend, mede namens Milieu Platform Heerenveen e.o.


H.J.A. Kerkhof
Sjollemastraat 6
8442 JS Heerenveen
tel. 0513-624907
fax. 0513-645700
E-mail: hjakerkhof@zonnet.nl