Edward Bellamy: HOOFDSTUK XXVI. (blz. 149-162)


Homepage Grondvest . . . . . SDN homepage . . . . Homepage Bellamy

BELLAMY STICHTING 

Rechtspersoon erkend door goedkeuring van de statuten bij Koninklijk Besluit 060866 nr. 150
Voorzitter is: W. Sweers, Gasthuislaan 22, 6883 JD Velp Tel. 026-3610689.
Penningmeester: W. Wolbrink sr., Old Ruitenborgh 68, 7556 NH, Hengelo, 074-2913554.

Girorekening 21005 ten name van de Bellamy Stichting, te Hengelo (O).
Ingeschreven bij de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente nr. 40412623.
Postbanknummer: 21005 op naam van penningmeester van de Bellamy Stichting.

EEN NIEUWE MAATSCHAPPIJ

VERANTWOORDING     HOE SNEL DE WERELD VOORUIT GAAT.

LEVENSBESCHRIJVING    IN HET JAAR 2000    ECONOMISCHE GELIJKHEID    LINKS


HOOFDSTUKXXVI.  (blz. 149 -162)

Ik denk. dat als het iemand ten goede gehouden kon worden, dat hij de dagen van de week kwijt raakte, de omstandigheden mij moesten verontschuldigen. Inderdaad,indien men mij gezegd had, dat de tijdrekening geheel veranderd was en de dagen nu geteld werden bij vijf- en tientallen in plaats van zeven, zou ik volstrekt niet verbaasd zijn geweest na alles, wat ik reeds van de twintigste eeuw had gehoord en gezien. Den eersten keer dat het mij inviel naar de dagen van de weekte vragen. was op den ochtend, die volgde op het gesprek. dat in het laatste hoofdstuk is medegedeeld. Aan de ontbijttafel vroeg Dr. Leete mij of ik genegen was een preek te hooren.

-    "Is het dan Zondag?" riep ik uit.

-    "Ja." antwoordde hij. "Het was op een Vrijdag. dat wij de gelukkige ontdekking van de begraven kamer maakten, waaraan wij nu uw gezelschap te danken hebben. Zaterdagmorgen. even na middernacht. werd gij voor het eerst wakker en Zondag­middag voor de tweede maal, toen gij al uw vermogens weer teruggekregen hadt."

-    "Dus hebt gij nog Zondagen en preeken." zeide ik. "Wij bezaten profeten die voorspelden. dat lang voor dezen de wereld ze zou afgeschaft hebben. Ik ben zeer nieuwsgierig. hoe uwe kerkelijke inrichtingen samengaan met uw andere stelsels. Ik denk, dat gij een soort van nationale kerk met nationale geeste­lijken hebt."
Dr. Leete lachte en Mevrouw Leete en Edith schenen veel pleizier te hebben.

-    "Wel Mijnheer West," zeide Edith, "wat moet u ons voor rare menschen houden. In uw tijd hadt u reeds afgedaan met de nationale kerkelijke instellingen. en dacht u, dat wij daar­toe weer teruggekeerd waren?"

-    "Maar hoe kunnen particuliere kerken en geestelijken bestaanbaar zijn met algemeen eigendom van alle gebouwen en denarbeid in openbaren dienst, die van iedereen gevergd wordt?

-    "De godsdienstoefeningen van de menschen zijn natuurlijk in een eeuw veel veranderd," antwoordde Dr. Leete; , ,maar al waren zij dat niet, dan zouden zij toch heel goed op haar plaats zijn in onze maatschappij. De natie voorziet iedereen of iedere vereeniging van personen van gebouwen als de huur betaald wordt en zij blijven eigenaren. zoolang dit geschiedt. Wat den predikanten betreft: als een zeker aantal menschen iemand wenschen te hebben voor een bepaald doel. kunnen zij hem altijd krijgen. natuurlijk met de toestemming van den betrokkene. precies zooals wij de dagbladredacteuren krijgen. door de natieschadeloos te stellen voor het verlies van zijn productie in den dienst. Deze schadeloosstelling komt overeen met het salaris. dat in uw tijd de persoon zelf ontving en de verschillende toe­passingen van dit beginsel laten vrij spel aan het particulier initiatief in alle zaken. die niet aan het algemeen bestuur onderworpen zijn. En wat nu aangaat het hooren van een preek: als gij dat wenscht, kunt gij naar een kerk gaan of thuis blijven."

-      "Hoe kan ik naar een preek luisterenals ik thuis blijf?"

-    ,.Eenvoudig door met ons naar de muziekkamer tegaan op het bepaalde uur en een gemakkelijken stoel te nemen. Sommige menschen houden er nog meer van naar de kerk te gaan. maar het meeste preeken. evenals onze muziek, is niet publiek. maar gebeurt in daartoe ingerichte vertrekken, met draden verbonden aan de huizen van de abonnees. Als u liever naar een kerk gaat. zal ik u graag vergezellen. maar ik denk niet, dat gij ergens een betererede zult hooren dan thuis. Ik zie in de krant, dat de Heer Barton van morgen preekt, en hij preekt alleen telefo­nisch, zijn gehoor bedraagt dikwijls honderd en vijftigduizend personen.

-      ,.De nieuwigheid van een preek te hooren onder zulke omstandigheden. zou mij doen besluiten naar den Heer Barton te luisteren, al was het nergens anders om," zeide ik. Een paar uur later, toen ik in de bibliotheek zat te lezen, kwam Edith mij halen en ik volgde haar in de muziekkamer, waar Dr. Leete en zijn vrouw op ons wachtten. Wij waren nauwelijks goed en wel gezeten. toen het geluid van een bel werd vernomen, en eenige oogenblikken daarna de stem van een man, op de sterkte van den gewonen gesprektoon. zoodat het scheen dat een onzichtbaar wezen in de kamer met ons praatte. Wij hoorden het volgende:

 Preek van den Heer Barton.

 -          "Wij hebben gedurende de vorige week iemand bij ons gehad. een beoordeelaar uit de negentiende eeuw, een levende vertegenwoordiger van het tijdvak onzer overgrootouders. Het zou vreemd zijn, indien een zoo buitengewone omstandigheid niet een diepen indruk had gemaakt op onze verbeelding. Misschien zijn de meesten van ons in zekere mate geprikkeld geworden om zich de maatschappij van een eeuw geleden te gaan voorstellen, en te bedenken wat het moet geweest zijn in dien tijd te leven. Als ik u thans uitnoodig eenige overwegingen te vernemen, die bij mij naar aanleiding hiervan zijn gerezen, zal ik trachten den loop van uw eigen gedachten te volgen." Hier fluisterde Edith even met haar vader, die toestemmend knikte en zich tot mij wendde.

-    "Mijnheer West," zeide hij, "Edith denkt,dat het u eenigszins onaangenaam zal zijn een rede te hooren over het onder­werp,dat de Heer Barton aanduidt; als dat zoo is, behoeft u er de preek niet bij te verliezen. Zij zal ons verbinden met Dr. Sweetsers spreekkamer, en ik kan u dan ook iets heel goeds beloven."

-    "Neen, neen," zeide ik. , ,Geloof mij. ik hoor veel liever wat Mijnheer Barton te zeggen heeft."

-    "Zooals gij wilt," antwoordde mijn gastheer.
Toen haar vader sprak had Edith een schroef aangeraakt, en de stem van Barton was verstomd.
Bij een tweede aanraking vulde zich het vertrek opnieuw met de ernstige en sympathieke klanken, die reeds zulk een aangenamen indruk op mij gemaakt hadden.

-    "Ik neem de vrijheid te onderstellen, dat één impressie door ons allen gedeeld is geworden. als een gevolg van deze poging om het verleden terug te roepen, en dat dit geweest is eene verbazing, grooter dan ooit te voren, wegens de machtige veranderingen. die de korte spanne tijds van een enkele eeuw teweeggebracht heeft in den stoffelijken en zedelijken toestand van de menschheid.

-    "Niettemin, wat aangaat het verschil tusschen de armoede van de wereld en van het volk in de negentiende eeuw en, hun rijkdom nu, dit onderscheid is wellicht niet grooter dan te voren in de geschiedenis aanschouwd geworden was, niet grooter wellicht dan tusschen de armoede van dit land in de vroegste koloniale periode, in de zeventiende eeuw, en debetrekkelijk groote welvaart, waartoe het was geklommen aan het eind van de negentiende, of tusschen het Engeland van Willem den Veroveraar en dat van Victoria. Ofschoon de gemiddelde rijkdom van een volk toen niet, zooals thans, een juisten maatstaf opleverde voor de groote menigte der menschen, verschaffen toch gevallen als de genoemde, ten deele juiste punten van vergelijking voor den zuiver stoffelijken kant van het contrast tusschen de negentiende en de twintigste eeuw. Maar als wij den moreelen kant van dit contrast beschouwen, bevinden wij ons tegenover een verschijnsel, dat eenig is in de geschiedenis der wereld, hoe ver achterwaarts wij den blik ook mogen slaan. Iemand mocht bijna verontschuldiging vinden, die zou uitroepen:

-   Hier is, zeker, een wonder geschied! Evenwel, wanneer wij ijdel wonder prijsgeven, en het schijnbaar onverklaarbare ernstig aanzien, vinden wij het geenszins onverklaarbaar, veelminder een wonder. Het is niet noodig een zedelijke wedergeboorte van het menschdom te onderstellen, of een algeheele uitroeiïng van het kwade en een uitsluitend behoud van het goede, om reken­schap te geven van de gebeurtenis,die wij voor ons hebben. Zij vindt hare eenvoudige en duidelijke uitlegging inde uitwerking van de veranderde omgeving op de menschelijke natuur. Zij vertegenwoordigt bloot het verschijnsel, dat een vorm van samenleving, die berustte op een kwalijk~begrepen eigenbelang, en zich uitsluitend wendde tot de antisociale en dierlijke zijde van de menschelijke natuur, vervangen is geworden door instel­lingen, gegrondvest op het juiste inzicht van een zedelijke zelf­verloochening en een beroep doende op de maatschappelijke en edelmoedige aandriften van de schepselen.
-          "Mijn vrienden, als gij wederom de menschen zoudt willen zien,roofdieren, zooals zij schenen in de negentiende eeuw, zoudt gij enkel hebben te herstellen de oude maatschappelijke inrichtingen, die hun leerden in hunne medemenschen hun natuurlijke prooi te aanschouwen en hun winst te zoeken in anderer verlies. Zonder twijfel schijnt het u toe, dat geen nijpende noodzakelijkheid u ooit zou hebben kunnen bewegen om te bestaan van hetgeen gij door meerdere bekwaamheid of kracht aan anderen had weten te ontwringen die even behoeftig waren als gij. Maar stel u voor, dat gij niet alleen verantwoordelijk waart voor uw eigen leven. Zeer wel weet ik, dat onder onze voorouders er velen geweest zullen zijn die, indien enkel hun eigen leven op het spel stond, dat eerder zouden hebben prijs­gegeven dan het verlengd door brood aan anderen ontrukt. Maar om dit te doen vonden zij geen vrijheid.

Dierbare levens hingen van hen af. Mannen hadden vrouwen lief in die dagen even­als nu. Gode is het bekend, van waar zij den moed haalden vader te worden, maar zij hadden kinderen, zoo teeder bemind als de onzen, die zij moesten voeden, kleeden en grootbrengen. De zachtste schepselen worden toornig als zij jongen hebben te verzorgen en in die wolfsche samenleving ontleende de worste­ling om brood een bijzondere felheid aan de liefelijkste gevoelens. Ter wille van hen, die van hem afhankelijk waren, stond geen man de keuze vrij: hij moest zich begeven in denakeligen strijd - mede bedriegen, overvragen. onderkruipen. afzetten, koopen onder de waarde, verkoopen daarboven, den arbeid ver­nietigen. waardoor zijn buurman zijne kleinen in het leven hield, menschen bewegen te koopen wat zijniet behoefden en te verkoopen wat zij behoorden te behouden, zijne werklieden uitmergelen. zijne schuldenaren afpersen, zijne schuldeischers om den tuin leiden. Schoon een man het angstig zocht met tranen in zijn oogen. het wasmoeilijk voor zijn gezin den kost te ver­dienen zonder een zwakkeren mededing erop zijde te duwen en hem het brood uit den mond te nemen.

Zelfs de dienaren van den godsdienst waren niet ontslagen van deze wreede noodzakelijkheid. Terwijl zij hunne toevertrouwde kudden waar­schuwden tegen de liefde voor het geld. dwong hen de zorg voor de hunnen, het oog gevestigd te houden op de bijzondere voordeelen van hun beroep. Arme lieden - inderdaad, een harde taak was hunopgelegd: aan de menschen een edelmoedigheid en eene zelfverloochening te prediken. welker beoefening zij zelf en iedereen wisten, dat in den bestaanden toestand van de wereld hen tot den bedelstaf zouden brengen, die naar hun stem luisterden; zij gaven regelen van gedrag. die de wet van zelfbehoud de lieden dwong te breken. Neerziende op het onmenschelijke schouwspel van de samenleving,beweenden die waardige mannen bitterlijk de laagheid van de menschelijke natuur;alsof zelfs een engelennatuur niet bedorven ware geworden in zulk een school des duivels! 0 mijne vrienden, geloof mij, niet nu,  in deze geluk­kige eeuw, bewijst de zachtaardigheid den goddelijken oorsprong van ons geslacht. Juist in die booze dagen toen zelfs inden strijd om het leven, waarbij genade voor dwaasheid moest gelden. de edelmoedigheid en de liefde niet geheel zijn verbannen, bleek hij onmiskenbaar.

"Het is niet moeilijk de wanhoop te begrijpen. waarmede man en vrouw, die anders vol zachtheid en vriendelijkheid geweest zouden zijn. elkander havenden in den strijd om het goud. als wij weten, wat het beteekende het te missen, wat armoede was in die dagen. Voor het lichaam was het honger en dorst, marte­lingdoor vorst en hitte; in ziekte, verwaarloozing; rustelooze arbeid bijgezondheid; voor den zedelijken aanleg beduidde het onderdrukking, verachting en het geduldig lijden van onwaardige behandeling, verdierlijking van de jeugd af,het verlies van de onschuld der kindsheid, van de bevalligheid der vrouwen, de fierheid der mannen; voor den geest beteekende het den dood door onwetendheid,de verdooving van alle vermogens, die ons van het beest onderscheiden, het terugbrengen van het leven tot een opeenvolging van lichamelijke verrichtingen.

-      0, mijne vrienden, als zulk een lot uen uwen kinderen geboden werd, als de eenige keuze naast welslagen in het opstapelen van rijkdommen. hoe lang denkt gij, dat gij zoudt ver­heven blijven boven het peil van uwe voorvaderen?
-      "Twee of drie eeuwen geleden werd een daad van barbaarschheid in Indië bedreven, die, schoon het aantal menschenlevens dat verloren ging. slechts enkele twintigtallen bedroeg, vergezeld was van zulke bijzondere gruwelen, dat de heugenis wel nooit zal sterven. Een aantal Engelsche gevangenen werd opgesloten in een vertrek, dat niet genoeg lucht bevatte om een tiende deel er van in het leven te houden. Deze ongelukkigen waren dappere mannen, vertrouwde kameraden in den dienst; maar, toen 'de pijniging van denverstikkingsdood hen overviel, vergaten zij al het overige en er ontstond eene afzichtelijke wor­steling, ieder voor zich en met alle andere, om zich een weg te banen naar een van de smalle vensters in de gevangenis, waar het alleen mogelijk was adem te halen.

"Het was een gevecht. waarin mannen beesten werden en het verhaal van zijn verschrikkingen door de weinige overblijvers heeft onze voorvaders zoo ontzet,dat wij het een eeuw later in hunne boeken aantreffen als een klassiek bewijsvoor de moge­lijke uitersten van de menschelijke natuur, zoo heftig in hare ruwheid, lichamelijk en zedelijk beide. Zij konden niet hebben voorzien, dat het Zwarte Gat te Calcutta, met zijn gedrang van waanzinnig geworden mannen, die elkander verscheurden en vertrapten in den strijd om een plaatsje te veroveren bij de luchtgaten. voor ons een treffend beeld zou schijnen van de samenleving in hun eeuw. Er ontbrak iets aan om een volledig beeld te wezen, want in het Zwarte Gat bevonden zich geen kleine kinderen, geen zwakke vrouwen en geen oude mannen of gebrekkigen. Zij waren tenminste allen mannen, sterk in het verdragen.

-      "Indien wij bedenken, dat de oude orde van zaken waar­van ik gesproken heb, heerschte tot in het eind van de negen­tiende eeuw, terwijl voor ons de nieuwe orde, die naderhand kwam, reeds oud schijnt. en zelfs onze ouders geene andere hebben gekend. kunnen wij niet nalaten verbaasd te zijn over de plotselingheid,waarmede een verandering zoo groot als in de vorige lotgevallen van het geslacht nog niet was bereikt. tot stand gekomen is. Een beschouwing van den staat der menschelijke gedachte in het laatste kwartgedeelte van de negentiende eeuw, zal deze verwondering grootendeels helpen verdrijven. Ofschoon algemeene ontwikkeling in den modernen zin van het woord niet kon gezegd worden in eenig gewest van dien tijd te bestaan, toch was, vergeleken bij vorige geslachten. het toen levende zeer ont­wikkeld. Het onvermijdelijke gevolg van dezen betrekkelijken graad van ontwikkeling. was een inzicht in de euvelen van de maatschappij, zooals te voren de menigte niet had bezeten. Het is volkomen waar,dat die euvelen nog erger geweest waren, veel erger in vroegere eeuwen. De toenemende scherpzinnigheid van de massa's maakte het onderscheid duidelijk, zooals het aanbreken van den dag de afschuwelijkheid van sommige voorwerpen blootlegt. die in de duisternis draaglijk kunnen geschenen hebben. De grondtoon van de litteratuur van dat tijdvak was medelijden met de armen en ongelukkigen en verontwaardiging over het mislukken van het maatschappelijk stelsel in het verbeteren van den ellendigen toestand. Het blijkt duidelijk uit die klachten,dat de zedelijke afgrijselijkheid van het schouwspel om hen heen, ten minste bij tusschenpoozen, ten volle begrepen werd door de beste menschen van dien tijd, en dat het leven van eenige gevoelige en edelaardige lieden ondraaglijk werd gemaakt door de hevigheid van hunne aandoeningen.

-     "Ofschoon het denkbeeld van de werkelijke eenheid van het menschelijk geslacht. de praktische broederschap onder de menschen, zeer verre verwijderd was van de opvatting als zedelijk axioma zooals wij het beschouwen, zou het toch een vergissing zijn, te onderstellen, dat er geen gevoel bestond dat er mede overeenkwam. Ik zou u kunnen voorlezen stukken van groote schoonheid uit sommige van hunne schrijvers, die bewijzen dat ze opvatting levendig beseft werd door enkele en waarschijnlijk in mindere mate door velen. Bovendien moet men niet vergeten. dat de negentiende eeuw in naam Christelijk was, en de omstandigheden dat de geheele maatschappelijke en industrieele inrichting de belichaming van den onchristelijken geest was, moet eenigszins gewogen hebben bij de volgelingen van Christus, ofschoon ik moet erkennen, dat dit zeer weinig was.

-      "Als wij onderzoeken waarom dit niet meer was, waarom, in het algemeen,lang nadat een overgroote meerderheid van de menschen gelijk dachten ten aanzien van de schreeuwende misbruiken van de bestaande maatschappelijke orde, zijhaar niette­ min duidden, of zich tevreden stelden met eenige kleine hervormingen. komen wij op een zonderling feit. Het werd ernstig geloofd door de beste menschen zelfs van dien tijd. dat de eenige vaste elementen in de menschelijke natuur, waarop een maat­schappelijk stelsel veilig kon worden gebouwd. hare slechtste neigingen waren. Zij hadden geleerd en zij geloofden. dat hebzucht en zelfzucht de wereld bijeenhielden. en dat alle menschelijke vereenigingen zouden uiteenvallen, als er iets gedaan werd om dezen drijfveeren haar scherpte te ontnemen of haar invloed te beperken. In één woord, zij geloofden - zelfs zij, die zoo gaarne iets anders geloofd hadden - juist het tegendeel van hetgeen ons zoo vanzelfsprekend voorkomt; zij geloofden. dat de onmaatschappelijke eigenschappen van de menschen, en niet hunne maatschappelijke. de bindende krachten van de samen­leving uitmaakten. Het scheen hun goed. dat de lieden met elkander verkeerden om elkander te verdringen en te onderdrukken, en omonderdrukt en verdrongen te worden, en dat, wijl een maatschappij. die deze neigingen den vrijen loop liet, kon blijven bestaan, er geen mogelijkheid bestond voor eene andere, die gegrondvest zou zijn op het denkbeeld van samenleving ten algemeenen nutte. Het schijnt belachelijk, dat zulke opvattingen ooit bij menschen geheerscht hebben; maar dat zij niet alleen ge­koesterd werden door onze overgrootvaders. maar dat aan hen te wijten is dat de oude orde van zaken niet afgeschaft werd, zoodra de onduidbare fouten er van aan het licht kwamen, is een feit, zoo goed bewezen als eenig historisch feit kan zijn.

Gij zult juist hier de verklaring vinden van het pessimisme in de litteratuur van het laatste vierde gedeelte van de negentiende eeuw, van de melancholie inde verzen, van het cynisme in de luim. Zij gevoelden. dat de toestand van het ras onhoudbaar was, maar zij hadden geen vast geloof in iets beters. Zij geloofden. dat de evolutie van de menschheid uitgeloopen was in een cul de sac, en dat er geen kans bestond om vooruitte gaan. De stem­ming van de gemoederen wordt treffend verduidelijkt door hunne geschriften die tot ons gekomen zijn. en nog in bibliotheken doorbelangstellenden kunnen worden opgeslagen. en waarin uitvoerig wordt betoogd, dat, ondanks den kwaden weg en leven volgt. het leven toch, door een gering overwicht van goede, de moeite nog loonde. Zij verachtten zich zelve en zij verachtten hunnen Schepper. Er was een algemeen verval van het godsdienstig geloof. Bleeke en waterige schijnsels. van een uitspansel gedaald. dat zwaarbewolkt was door twijfel en vrees, was alles wat de wereld verlichtte. Dat menschen konden twijfelen aan Hem wiens adem in hunne neusgaten is, of de handen zouden vreezen, die hen hebben geformeerd, schijnt ons een beklagenswaardige waanzinnigheid, maar wij moeten bedenken, dat kinderen die moedig zijn bij dag, somtijds bang zijn in den nacht. Sedert is de dageraad gekomen. Het is gemakkelijk in de twin­tigste eeuw te vertrouwen op Gods vaderliefde.

"In het kort, zooals geboden is in een toespraak van deze soort, heb ik gezinspeeld op sommige van de oorzaken, die de gemoe­deren der menschen hadden voorbereid op de verandering van de oude orde in de nieuwe, zoowel als op eenige oorzaken van de wanhoop aan het behoud die haar tegenhielden, nadat de tijdenwaren rijp geworden. Zich te verbazen over de snelheid waarmede de verandering voltrokken werd zoodra de mogelijk­heid er van werd ingezien. is de opwindende invloed van de hoop vergeten, wanneer de zielen reeds lang alle vertrouwen hebben verloren. De zonsopgang, na een nacht zoo lang en donker, moet een verblindende kracht hebben bezeten. Van het oogenblik af dat de menschen zich veroorloofden voor waar te houden, dat de menschheid niet bestemd was een dwerg te zijn, dat hare bekrompen gestalte niet de maatstaf was van haar uiterstengroei. maar dat zij zich bevond op den drempel van een onbegrensde ontwikkeling,moet de reactie overweldigend ge­weest zijn. Het spreekt vanzelf, dat niets bestand is geweest tegen de geestdrift door het nieuwe geloof gewekt.

-    "Hier eindelijk, moeten de lieden hebben gevoeld. was een kracht, waarbij vergeleken de meest grootsche van alle historische krachten kinderspel moet geweest zijn. Hoewel zij millioenen van martelaren had kunnen leveren, was er geen enkele noodig. De verandering van een vorstenhuis ineen klein land van de oude wereld heeft dikwijls meer levens gekost. dan de omwenteling deed, die ten laatste de menschen stuurde in de juiste richting.

-    "Ongetwijfeld past het iemand kwalijk, wien het voorrecht van het leven in onze verheven periode werd geschonken, een ander lot te wenschen, en toch heb ik dikwijls gemeend, dat ik gaarne mijn aandeel. In deze gelukkige en gouden eeuw zou prijsgeven voor een plaats in het bewogen tijdvak van over­gang, toen de helden de gesloten poorten van de toekomst openstieten, en aan den ontwakenden blik van een volk zonder hoop, in stede van een blinden muur die zijn pad afsneed, een vooruitzicht van beterschap opende. dat nog heden ten dage onze oogen verblindt door te veel licht. 0, mijne vrienden! wie zal zeggen. dat het niet waard is geweest toen geleefd te hebben, in dit tijdvak der vruchtbaring. toen de zwakste invloed een hefboom was, bij welks werking de eeuwen sidderen.

-   "Gij kent het verhaal van die laatste, grootste en onbloedigste van alle omwentelingen. In den tijd van één geslacht verbanden de menschen de zeden en gebruiken van barbaren, en haalden eene orde van zaken in. die redelijke menschelijke wezens waardig was. Zij hielden op met elkander te benadeelen, en zij werden samenwerkers, zij vondenplotseling in broederschap de kunst om rijkdom en geluk te verwerven. "Wat zal ik eten en drinken, en waarmede zal ik mij kleeden?" was, als een raadselgesteld van het begin af, eindeloos en onrustbarend ge­weest. Maar toen het eenmaal opgevat werd, niet door de men­schen afzonderlijk, maar door allen tezamen - toen verdwenen eensklaps alle bezwaren.

-      "Armoede en slaafschheid was het gevolg geweest, voor de groote meerderheid der menschen,van de poging om het vraagstuk van het zelfbehoud langs individueelen weg op te lossen, maar niet zoo spoedig was de natie de eenige kapitaliste geworden en de eenige werkgeefster, of niet enkel overvloed kwam in de plaats van armoede, maar het laatste overblijfsel van onderworpenheid van menschen aan menschen verdween van de aarde. Eindelijk, na vergeefsche pogingen, was de menschelijke slavernij gedood. De middelen van bestaan, niet langer toegeteld door mannen aan vrouwen, door werkgevers aan arbeiders, door rijken aan armen, werden rondgedeeld uit den algemeenen voorraad als onder kinderen aan de tafel van hun vader. Het was niet meer mogelijk, dat iemand zijn medeschepselen gebruikte als werktuigen tot zijn dienst. Hunne achting was het eenige voordeel, dat hij voortaan van hen behalen kon.

Uit de verhouding van de menschen onderling waren aanmatiging en slaafschheid verbannen. Voor het eerst sedert de schepping stonden de lieden rechtop voor Gods gezicht. De vrees voor gebrek en de zucht naar winst werden tot krachtelooze drijfveeren, toen overvloed aan allen verzekerd werd, en matelooze ophooping van goed voor niemand bereikbaar. Er waren noch bedelaars, noch uitdeelers van aalmoezen. Wegens de rechtvaardigheid bleef de barmhartigheid zonder doel. De tien geboden schenen verouderd in een land, waar geen verleiding tot diefstal bestond, geen noodzaak tot liegen uit vrees of winstbejag, geen aanleiding tot geweld, want de menschen bezaten niet langer het vermogen om elkander kwaad te doen. De oude droom van vrijheid, gelijkheid en broederschap, zoovele eeuwen bespot, was ten laatste werkelijkheid geworden.

Gelijk in de oude samenleving de edelmoedigen, de rechtvaardigen, de teerhartigen in een ongunstigen toestand raakten wegens de eigenschappen van hun hart, zoo bevonden zich in de nieuwe wereld de gevoel loozen, de hebzuchtigen, de onverzadelijken in strijd met de maatschappij. Nadat de omstandigheden van het leven voor de eerste maal ophielden te werken als een kweekplaats voor de dierlijke neigingen van het menschdom, en de belooning, die voorheen op zelfzucht was ingesteld, niet alleen afgeschaft werd, maar voor opoffering werd uitgeloofd, werd het voor de eerste maal mogelijk te zien, waartoe de onbedorven natuur der menschen in staat is. De kwade neigingen, die te voren de beteren hadden overschaduwd en verstikt, verwelkten nu als kelderzwammen in de openlucht, en de edeler eigen schappen toonden een plotselinge weelderigheid van bloei, die twijfelaars omschiep in lofdichters, en, ongezien schouwspel in de historie, de menschheid bewoog zich zelve beminnelijk te achten. Snel werd duidelijk gemaakt, wat de godgeleerden en wijsgeeren van de Oude wereld nooit hadden willen gelooven, dat de menschelijke natuur in hare grondvormen goed, en niet slecht is, dat menschen uit hun oorspronkelijken aard edelmoedig en niet zelfzuchtig zijn, medelijdend en niet wreed, liefhebbend en niet aanmatigend,goddelijk in het streven van hun ziel, vatbaar voor de hoogste aandriften vanteederheid en toewijding, beelden van God en niet de bespotting van hem, zooals zij schenen te zijn.

-     "De stage drukking, sedert ontelbare geslachten, van de toestanden van het leven, zou ten laatste de engelen hebben ontzedelijkt, maar zij was niet bij machte geweest om den natuurlijken adel van het geslacht te doen vervallen, en, die toestanden eenmaal veranderd, sprong de menschheid, als een gebogen boom, terug in den eersten stand van ongekreuktheid.

-     "En, om de geheele zaak in ééne vergelijking samen te vatten, laat mij de menschheid vanden ouden tijd vergelijken bij een rozenstruik in een moeras geplant, besproeid door zwart water, onreine dampen ademend bij dag, des nachts bedorven doorvergiftige dauw. Tallooze geslachten van tuiniers hadden getracht hem tot bloeite brengen, maar meer dan een schaarschen knop met een worm in het hart, hadden hun pogingen niet uitge­werkt. Velen inderdaad beweerden, dat de struik geen rozestruik was, maar een onkruid, goed om uitgeroeid en verbrand te worden. Maar de meeste tuiniers hielden vol, dat de plant tot de familie der rozen behoorde,doch een ongeneeslijk gebrek bezat, dat de knoppen verhinderde open te gaan en de oorzaak was van den kwijnenden toestand. Weinigen evenwel waren er, die geloofden dat de stam goed genoeg was, dat de bezwaren in den bodem lagen en dat onder gunstiger omstandigheden de struik beter zou groeien. Maar deze liedenwaren geen tuiniers, en werden veroordeeld door hen als plannenmakers en droomers overdag. wat iedereen voor waar hield. Bovendien betoogden eenige uitstekende moralisten, dat, indien men zelfs voor het oogenblik toegaf dat de struik elders beter zou gedijen, het toch een heilzame straf voor de knoppen was in een moeras te moeten bloeien. De knoppen die in bloei kwamen mochten schaarsch zijn, en de bloemen bleek en geurloos, maar zij vertegenwoordigden een grootere zedelijke inspanning. dan indien zij zonder moeite waren ontloken ineen tuin.

-      "De tuiniers en de moralisten kregen hun zin. De struik bleef wortelen in het moeras en de oude manier van behandeling werd voortgezet. Onophoudelijk werden nieuwe soorten van versterkende middelen aan den stam ten koste gelegd, en meer voor­schriften dan men tellenkan, elk door zijn verdediger aangekon­digd als het beste en eenig geschikte recept. werden gebruikt om het ongedierte te dooden en de ziekte te verdrijven. Dat duurde een zeer langen tijd. Een enkelen keer beweerde iemand een lichte verbetering te bespeuren. maar daar waren altijd anderen, die het voorkomen van den rozeboom niet zoo goed vonden als anders. Over het geheel kon men niet zeggen. dat er een duidelijke ver­betering was waar te nemen. Ten slotte,gedurende een periode van algemeene wanhoop over de plaats van den struik, werd het denkbeeld om hem over te planten weer opgeworpen en vond ditmaal ingang."Laten wij het probeeren," was ieders kreet. "Misschien zal de roos elders beter bloeien, en hier is het zeker twijfelachtig of het de moeite loont haar te verzorgen." Zoo geschiedde het, dat de rozestruik overgeplant werd,en gezet in goede. warme, droge aarde, waar hij baadde in de zon en geliefkoosd werd door de sterren en gestreeld door den zuidenwind. Toen bleek het in waarheid een rozestruik te zijn. Ongedierte en ziekte verdwenen en de plant tooide zich met honderd roode rozen, waarvan de geuren de lucht vervulden.

"Het is een onderpand voor de voltrekking van het lot dat de voorzienigheid ons heeft toegedacht, dat in ons hart een steeds werkzame neiging geplant is tot verbetering. die steeds onze vroegere verrichtingen achter zich laat en het doel nimmer be­reikt acht. indien onze voorvaderen zich eenen toestand van de maatschappij hadden voorgesteld. waarin de menschen naast elkander zouden leven als broederen in eendracht. zonder twist of nijd, geweld of achterstelling, en waarin met eene mate van arbeid niet grooter dan goed is voor de gezondheid. in hunne gekozen bezigheden, zij geheel vrij van angst voor den dag van morgenzouden zijn, en met even weinig zorg voor hun bestaan als boomen, die besproeid worden door vlietend water - hadden zij zich zulk een toestand voorgesteld, zeg ik, hij zou hun toege­schenen zijn niet onder te doen voor het Paradijs. Zij zouden er hun hemel in hebben gezien, en niet gedroomd hebben, dat een latere toekomst iets kon bevatten, dat de moeite waard zou zijn te worden begeerd.

-          "Maar hoe is het met ons, die reeds staan op de hoogte. waarnaar zij opblikten? Reeds zijn wij het zoo goed als vergeten, behalve wanneer het ons uitdrukkelijk voor den geest wordt ge­roepen door eene aanleiding als deze, dathet met de menschen niet altijd gesteld was als nu. Het is moeilijk voor onze verbeelding om ons de maatschappelijke inrichtingen van onze onmiddellijke voorouders in te denken. Wij achten die instellingen eene reusachtige dwaasheid. De oplossing van het vraagstuk van lichamelijk onderhoud, zonder bekommernis en misdaad, wei verre van haar te beschouwen als een verwijderd doel, schijnt ons enkel een noodzakelijk voorspel tot allen wezenlijken voor­uitgang. Wij hebben ons alleen ontdaan van een drukkenden en onnoodigen last, die onze voorouders belette te streven naar het doel van het leven. Wij hebben ons pas gereedgemaakt voor den tocht, anders niet. Wij zijn als een kind, dat pas geleerd heeft recht op te staan en te loopen. Lift is, uit een kinderlijk oogpunt. eene groote gebeurtenis als het kind voor het eerst loopt. Misschien denkt het, dat er weinig meer te behalen is dan dit, maar een jaar later is het vergeten, dat het niet altijd kon loopen. Zijn horizon verbreedde toen hij stond en verruimde toen hij ging.

Eene groote gebeurtenis. in zekeren zin, was hun eerste schrede,maar enkel als een begin. niet als het einde. Zijn ware loopbaan begon toen. De bevrijding van de menschheid in de laatste eeuw van verstandelijken en lichamelijken ondergang in den arbeid en in het plannen maken voor het zuiver stoffelijk behoud, mag beschouwd worden als een soort van wederge­boorte van het ras, zonder welke zijn eerste geboorte in een wereld die een plaats van jammeren was, zonder klaarblijkelijke bestemming gebleven zou zijn. Sedert is de menschheid de nieuwe phase van geestelijke ontwikkeling aangevangen, eene evolutie van de hoogere eigenschappen, waarvan zelfs het bestaan door onze voorvaderen nauwelijks werd vermoed. In de plaats van de sombere hopeloosheid van de negentiende eeuw, haar diep pessimisme ten aanzien van de toekomst vanons geslacht, is gekomen de levenwekkende gedachte van den modernen tijd, een geestdriftvolle ingenomenheid met de voordeelen van ons aardsch bestaan, en van de onbegrensde verwachtingen voor later. De wetenschap van de menschheid, van geslacht op geslacht, ten bate van lichamelijken, verstandelijken en zedelijken vooruitgang, wordt erkend als het groote doel, dat de hoogste zelfverloochening en inspanning waard is. Wij gelooven, dat het menschdom voor het eerst de verwezenlijking van Gods ideaal nabijkomt en elke generatie hoort te wezen een schrede voorwaarts.

-      ,.En vraagt gij, wat wij verwachten als geslachten zonder tal zullen zijn voorbijgegaan? Ik antwoord, de weg strekt zich verre uit, maar het einde is onzichtbaar tengevolge van het schitterende licht. Want dubbel is de terugkeer des menschen tot God, waar onze woonstede is:de terugkeer van den mensch langs den weg van den dood, en de terugkeer van he tgeslacht door de verwezenlijking van den vooruitgang, wanneer dit verheven raadsel, vervat in een kiem, volkomen zal worden ont­vouwd. Laten wij tranen wijden aan het duistere verleden, en met omfloerste oogen het licht dat vôôr ons is, tegemoet streven. De zomer is in de wereld. De menschheid heeft de schelp gebroken. De hemelen zijn voor haar geopend."

Index van hoofstukken van het boek Looking Backward van Eduward Bellamy

Overzicht van informatie bij de Bellamy Stichting