HOOFDSTUK
XVIII (blz. 107 - 109) Dienavond bleef ik nog eenigen tijd met Dr. Leete zitten praten, na het vertrek vande dames, over het stelsel om mannen van verdere diensten te ontslaan op hunvijf-en-veertigste jaar, een punt, dat mijn aandacht getrokken had bij zijnverhaal van hun aandeel in de regeering. ~ "Op
vijf-en-veertigjarigenleeftijd," zeide ik, "heeft iemand nog tien jaar handenarbeid v66r zich entweemaal tien jaar van goeden geestesarbeid. Dan reeds als verouderd beschouwden afgedankt te worden, moet eerder een ongeluk dan een gunst gevonden wordendoor menschen met wilskracht." ~ "Waarde Mijnheer West,"hervatte Dr. Leete met glinsterende oogen, "u weet niet hoe curieus uwenegentiendeeeuwsche denkbeelden voor ons zijn, hoe uiterst zonderling huneffect is. Weet, o kind van een ander en toch hetzelfde geslacht, dat de arbeid,dien wij moeten verrichten als ons aandeel om de natie een goed stoffelijkbestaan te verzekeren, geenszins beschouwd wordt als de belangrijkste, devoornaamste of de waardigste inspanning van onze vermogens. Wij beschouwen hemals een noodzakelijken plicht, die vervuld moet worden, alvorens wij ons geheelkunnen wijden aan de hoogere oefening van onze krachten, de geestelijke enverstandelijke genietingen en bezigheden, die alleen leven mogen heeten. Al hetmogelijke wordt inderdaad gedaan door een billijke verdeeling van lasten, endoor alle soorten van bijzondere aantrekkelijkheden, om den arbeid hetvervelende te ontnemen en betrekkelijk is het werken dan ook niet vervelend, hetis dikwijls zelfs opwekkend. Maar het is niet de arbeid, het is de hoogereinspanning, waarin wij vrij zijn zoodra onze andere taak verricht is, dieaangezien wordt als het hoofddoel van het bestaan. Natuurlijk hebben niet allenof zelfs de meesten de liefde voor wetenschap, kunst of letteren, die vrijentijd stempelt tot de eenig kostbare zaak voor zijn bezitters. Velen beschouwende laatste helft van het leven voornamelijk als een periode van genietingen vananderen aard: voor reizen, voor gezellig verkeer met de vrienden uit hunwerktijd; een periode van de beoefening van alle soorten van persoonlijkeliefhebberijen en smaken, en het zoeken van allerlei vermaak, in één woord,als een periode voor het gemakkelijk en ongestoord genot van de goede dingendezer wereld, die zij hebben helpen voortbrengen. Maar welke ook hetonderscheid is tusschen onze persoonlijke voorkeur in het gebruik, dat wij vanonzen vrijen tijd zullen maken, wij komen allen hierin overeen, dat wij allenhet oogenblik van ons ontslag tegemoet zien als het oogenblik, waarop wij eerstin het volle bezit van ons geboorterecht zullen komen, het tijdstip, waarop wijpas waarlijk meerderjarig zullen worden en ontheven van tucht en toezicht, methet loon voor ons geheele leven in eigen beheer. Zooals vlugge jongens in uwtijd verlangden naar het drie-en-twintigste, zoo verlangen wij thans naar hetvijf-en-veertigste jaar. Een-en-twintig jaar oud, worden wij mannen, metvijf-en-veertig jaar, hernieuwen wij de jeugd. Middelbare leeftijd en wat gijouderdom noemdet worden nu, eerder dan de jeugd, gehouden voor denbenijdenswaardigen tijd des levens. Dank zij den beteren voorwaarden van bestaantegenwoordig, en vooral vrijheid van zorgen voor iedereen, nadert de ouderdomeerst vele jaren later en met een veel vriendelijker gelaat dan vroeger.Personen van een gewoon gestel worden in den regel vijf en tachtig of negentigjaar oud, en met ons vijf-en-veertigste zijn wij lichamelijk en geestelijkjonger, denk ik, dan gij waart op uw vijf-en-dertigste. Het is zonderling, datmet vijf-en-veertig. als wij juist heginnen aan den besten tijd van het leven.gij reeds aan oud-worden begont te denken en op het verleden terug te zien. Biju was het de morgen, bij ons de middag, die de aangenaamste helft van onsbestaan is." Daarna herinner ik mij, dat ons gesprek kwam op het onderwerp van spelen envermaken, vergeleken bij die van de negentiende eeuw. ~ "In éénopzicht," sprak Dr. Leete, "is er een duidelijk verschil. Desportslieden van beroep, die een zonderlinge karaktertrek van uw tijd waren,zijn verdwenen, en de prijzen die men elkaar betwist zijn geen prijzen in geld,zooals bij u. Onze wedstrijden zijn alleen om de eer. De vriendschappelijkeconcurrentie tusschen de verschillende gilden en de gehechtheid van elkenarbeider aan het zijne, leveren een voortdurende bron van allerlei spelen enwedstrijden te water en te land, waarin de jongelieden haast niet meer belangstellen dan de eereleden, die hun tijd hebben uitgediend. 't Hardzeilen van degilden heeft plaats in de volgende week, en u zult zelf kunnen oordeelen over degroote geestdrift die zulke gebeurtenissen nu teweegbrengen vergeleken bijvroeger. De eisch van brood en spelen van het Romeinsche volk wordt tegenwoordigbeschouwd als zeer natuurlijk. Als brood de eerste behoefte des levens is, danvolgt uitspanning spoedig als tweede behoefte, en de natie verlangt beide. DeAmerikanen van de negentiende eeuw waren zoo ongelukkig, aan beide eischenniet behoorlijk te kunnen voldoen. Zelfs als de menschen toen meer vrijen tijdbezeten hadden, zouden zij, denk ik, dikwijls verlegen zijn geweest om er eenaangenaam gebruik van te maken. Wij bevinden ons nooit in die verlegenheid."
|