Voorwoord van de Bellamy Stichting in Nederland


Homepage Grondvest . . . . . SDN homepage . . . . Homepage Bellamy

BELLAMY STICHTING 

Rechtspersoon erkend door goedkeuring van de statuten bij Koninklijk Besluit 060866 nr. 150
Voorzitter is: W. Sweers, Gasthuislaan 22, 6883 JD Velp Tel. 026-3610689.
Penningmeester: W. Wolbrink sr., Old Ruitenborgh 68, 7556 NH, Hengelo, 074-2913554.

Girorekening 21005 ten name van de Bellamy Stichting, te Hengelo (O).
Ingeschreven bij de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente nr. 40412623.
Postbanknummer: 21005 op naam van penningmeester van de Bellamy Stichting.

EEN NIEUWE MAATSCHAPPIJ

VERANTWOORDING     HOE SNEL DE WERELD VOORUIT GAAT.

LEVENSBESCHRIJVING    IN HET JAAR 2000    ECONOMISCHE GELIJKHEID    LINKS


HOOFDSTUK XII 
(Blz.70-78)

Devragen, die ik doen moest, voor ik zelfs maar een opper­vlakkige bekendheid metde instellingen van de twintigste eeuw kon krijgen, waren eindeloos, en evenonuitputtelijk scheen mij het geduld van Dr. Leete; wij zaten nog verscheideneuren te praten, nadat de dames naar haar kamer waren gegaan. Ik her­innerdemijn gastheer aan het punt waar ons gesprek in den morgen afgebroken was, envroeg hem mij te vertellen, hoe de organisatie van het arbeidsleger eenvoldoenden prikkel op­leverde voor ijver, wanneer geen broodzorg den werkman be­hoefdebezig te houden.
~   "In de eerste plaats moetu weten," antwoordde de dokter, "dat het verschaffen van prikkels maar eenvan de bedoelingen was, waarmede het leger is ingericht. De andere en evenbelangrijke, is om voor de vleugelmannen en aanvoerders, en de hoogsteambtenaren van de natie, menschen van beproefde bekwaam­heid te krijgen, die inhun eigen loopbaan den waarborg geven, dat zij hunne ondergeschikten zullenaansporen tot de meeste krachtsontwikkeling en geen verslapping zullen dulden.Met het oog op deze beide doeleinden is het leger ingesteld. Eerst heeft men denrang van gewone werklieden, mannen van alles, waar­toe alle rekruten gedurendede eerste drie jaar behooren. Deze graad is een soort van school, en een zeerstrenge, waar de jongelieden leeren gehoorzaamheid, onderwerping aan hoogeren enplichtsbesef. Terwijl de uiteenloopende soorten van arbeid, die door deze klassewordt verricht, de systematische indeeling van de leden belet, die later wordttoegepast, worden toch gedragslijsten van ieder bijgehouden en de goedenontvangen een belooning, terwijl de nalatigen gestraft worden. Het is evenwelonze gewoonte niet om door jeugdige zorgeloosheid of over­moed, indien niet vanschuldigen aard, de verdere loopbaan te laten bederven, en allen, die dezealgemeene indeeling hebben doorloopen, zonder ernstige moeilijkheden, zijngelijk in hun keus voor de levenstaak, die zij wenschen. Na die keus gedaan tehebben, beginnen zij het vak als leerlingen. De duur van het leerlingschapverschilt natuurlijk in verschillende beroepen. Na afloop daarvan wordt deleerling volle werkman en lid van zijn vakvereeniging of gilde. Nu worden nietalleen de gedragslijsten van de leerlingen stipt bijgehouden en hun bijzondereijver en bekwaamheid beloond door gepaste onderscheidingen, maar op hetresultaat van deze lijsten berust ook de plaats, die de leerling inneemt alsvolle werkman.
De inwendige dienst van de verschillende industrieën ver­schilt natuurlijknaar gelang van haar bijzonderen toestand; zij komen hierin overeen, dat al dewerklieden verdeeld zijn in werklieden eerste, tweede en derde klasse, naarmatevan be­kwaamheid, en deze klassen zijn nog somtijds in twee onder­afdeelingengesplitst. Overeenkomstig zijn positie als leerling wordt den jongen een plaatsaangewezen in een van de drie klassen. Natuurlijk stappen alleen jongelieden vanbuitengewone kundigheden de beide eerste klasse over. De meesten komen in eendier twee, naarmate zij meer ondervinding krijgen, klimmen zij op bij deregelmatige verhoogingen. Deze verhoogingen vinden plaats in elk vak mettusschenpoozen, die overeenkomen met den duur van het leerlingschap bij dat vak,zoodat verdienste nooit lang behoeft te wachten om te stijgen, of het rusten opvroegere inspanning iemand kan beletten spoedig in een lagere klasse terug tevallen. Een van de voornaamste voordeelen van een verhooging is het recht om tekunnen kiezen, welke van de verscheidene takken of methoden in zijn beroep doorden werk­man zal worden beoefend als zijn specialiteit. Natuurlijk wil menniet, dat er één van deze methoden of takken onevenredig bezwaarlijk zal zijn,maar het onderscheid is dikwijls vrij groot, en dus wordt het recht van kiezenop hoogen prijs gesteld. Inderdaad wordt ook bij de minste arbeiders hunvoorkeur geraadpleegd bij het uitdeelen van werk, niet alleen, omdat daar­doorhun geluk, maar ook hun nuttigheid wordt verhoogd. Maar, terwijl de wenschen vanden lageren werkman invloed hebben in zooverre als de belangen van den diensttoelaten, wordt eerst voor de hoogeren gezorgd, en dikwijls moet hij tevredenzijn met een tweede of derde keus. of wel met een willekeurige toewijzing waarzijn hulp wordt vereischt. Dit recht van kiezen gaat samen met elke verhooging,en als iemand zijn rang verliest, loopt hij tevens gevaar van den arbeid, diehem bevalt, te moeten ruilen voor ander werk, minder naar zijn smaak. De uitslagvan elke verhooging, die de hoogte van iedereen in zijn vak aanduidt, wordtafgedrukt in de couranten, en zij, die bevorderd zijn geworden sedert denlaatsten keer, ontvangen den dank van de natie en worden in het openbaarbegiftigd met het teeken van hun nieuwen rang."
~  "Wat mag dat teeken wel zijn?"vroeg ik.
~  "Elk vak," hervatte Dr. Leete",heeft zijn figuurlijk teeken; en dit teeken, in den vorm van een medaille, zooklein dat gij haar nauwelijks zoudt zien als gij niet wist waar zij gedragenwerd, is het eenige wat de menschen van het leger onderling onderscheidt,behalve in die gevallen als het openbaar belang een afzonder­lijke uniformnoodig maakt. Dit insigne is gelijk voor alle klassen, wat den vorm betreft,maar terwijl de derde graad een medaille van ijzer heeft, is de tweede vanzilver en de eerste verguld. Afgescheiden van den krachtigen prikkel, gelegen inde omstan­digheid, dat de hooge rangen in het leger alleen openstaan voor dewerklieden van de derde klasse, en dat een hooge rang in het leger de eenigegelegenheid om eer te behalen vertegen­woordigt voor die overgroote menigte,die geen beoefenaars zijn van kunst, letteren of wetenschappen, zijn vele andereprikkels, geringe maar misschien even doeltreffende, aanwezig in den vorm vanbijzondere voorrechten en vrijheden, die de hoogere arbeiders genieten. En dezeprivileges, die zoo onschadelijk mogelijk voor de minder gelukkigen zijn, hebbenhet nut van steeds voor ieders oogen de begeerlijkheid van een hoogere klasse teonderhouden.
"Het spreekt van zelf, dat niet enkel de goede, maar ook de gewone en deslechte werklieden, de eerzucht van op te klimmen met reden zullen kunnenkoesteren. Ja, omdat het aantal van deze laatsten zooveel grooter is, is hetzelfs noodiger, dat dit klasse-stelsel hen niet ontmoedigt, dan dat het deanderen aan­spoort. Daarom zijn de klassen nog onderverdeeld. Afdeelingen enonder-afdeelingen worden bij elke verhooging van gelijke getalsterkte gemaakt,en er is dus nooit meer dan een negende van het geheele leger in de laagsteafdeelingen van de laagste klasse, en de meerderheid van dit cijfer zijn gewezenleerlingen, die allen hopen op bevordering. Zij. die gedurende den geheelendienst in de laagste klassen blijven, zijn maar een geringe fractie van hetleger en in den regel even ongevoelig voor hun toestand als onbekwaam om zich teverbeteren.
"Het is zelfs niet noodig, dat een arbeider stijgt om althans eenigebevrediging van zijn eerzucht te ondervinden. Terwijl voor bevordering eenalgemeene uitmuntendheid als werkman onmisbaar is, worden eervolle vermeldingenen verschillende soorten van belooningen toegekend voor verdiensten die geenbevordering medebrengen, en ook voor bijzondere daden en op zich zelf staandeverrichtingen in eenig bedrijf. Er zijn ook nog andere onderscheidingen, nietalleen in de klassen, maar ook in de onderafdeelingen, die elk op zichzelfprikkelend werken op de handelingen van een groep. De bedoeling is, dat geenenkele vorm van verdienste onbeloond zal blijven.
~  "Verwaarloozing van arbeid,bepaald slecht werk, of andere grove nalatigheid bij menschen met kwadegezindheid, de tucht in het leger is veel te streng om iets van dit alles toe testaan.
~  "De laagste rang van leider wordtbekleed door de lieden, die gedurende twee jaren hun plaats hebben behouden inde eerste afdeeling van de eerste klasse, en als deze keus te ruim is, komtalleen de eerste groep van die afdeeling in aanmerking. Niemand komt op dezewijze tot het bevelen over anderen voor zijn dertigste jaar. Nadat iemand leiderwordt, hangt zijn rang niet meer af van de voortreffelijkheid van zijn eigenarbeid, maar van dien van zijn menschen. Bij de benoemingen voor hoogere rangengeldt nog een ander beginsel, dat nu te lang op zou houden om uit te leggen.
~  "Natuurlijk kon zulk eenklassestelsel, als ik beschreven heb, niet toegepast worden in de kleineondernemingen van uw tijd, u moet niet vergeten, dat bij de nationale uitvoeringvan den arbeid, alle bedrijven een groot aantal personen tellen, alsof vele vanuwe hoerderijen of werkplaatsen tot één vereenigd waren. Het is ook alleenwegens de reusachtige schaal waarop alle beroepen zijn ingericht, metsoortgelijke instellingen in alle deelen van het land, dat wij door ruil enverplaatsing iedereen vrij wel het werk kunnen geven, dat hij het best kan doen.
~  "En nu, mijnheer West, nu vraagik u, op grond van de ruwe schets, die ik u van ons systeem gegeven heb, of zij,die bijzondere prikkels behoeven, die zullen ontberen? Schijnt het u niet toe,dat menschen, die gedwongen waren om te werken, of zij wilden of niet, bij zulkeen stelsel zich sterk aan­gespoord zouden voelen om hun best te doen?"
Ik antwoordde, dat naar mijn meening de prikkels te sterk waren, als men eenigeaanmerking wilde maken; dat de jonge lieden te hard van stal gingen; en,voorloopig houd ik mij hierbij, tot ik door een langer verblijf beter op dehoogte ben van het geheele onderwerp.
Dr. Leete verzocht mij evenwel nog eens na te denken, en ik geef toe, dat hetmijne opmerking mogelijk voldoende weerlegt, dat het bestaan van den werkmanniet van zijn rang afhangt en onrust daarvoor dus nimmer zijn teleurstelling kanverbit­teren; dat de werkuren kort zijn, de vacantiën regelmatig, en dat allewedijver op het vijf en veertigste jaar gestaakt wordt, als de middelbareleeftijd is bereikt.    ~ "Ik moet nog een paar dingen zeggen," voegde Dr. Leete er bij, "om ugeen verkeerden indruk te geven. u moet voor­eerst begrijpen, dat het beginselom de goede werkers vóór te trekken boven de minder goeden, in geenen deeleingrijpt in het fundamenteele denkbeeld, dat allen die hun best doen dezelfdeaanspraken kunnen maken, al is dat best doen veel of weinig. Ik heb uaangetoond, dat het stelsel zoo is ingericht, dat zoowel sterken als zwakkenaangespoord worden door uitzicht op be­vordering. Terwijl de omstandigheid, datde sterken gekozen worden tot leiders niet een kritiek is op de zwakken, maareen maatregel in het algemeen belang.  ~  "Bovendien moet u niet denken, omdat wij vrij spel laten aan onderlingenwedijver als een prikkel tot inspanning, wij dat een geschikte beweegredenvinden voor de besten onder ons. Dezulken zoeken hun drijfveeren van binnen,niet van buiten, en meten hunne resultaten met hunne eigen begaafdheden, nietmet de resultaten van anderen. Zoolang hunne verrichtingen geëvenaard blijvenaan hun krachten, zouden zij het vreemd vinden geprezen of gelaakt te worden alsbij toeval wat zij tot stand brengen weinig of veel is. Wedijver is onzinnigvoor zulke naturen en uit een zedelijk oogpunt verwerpelijk, omdat daar­doornijd in de plaats van bewondering komt en verheffing op eigen verdienste in deplaats van droefheid over den tegenspoed van anderen.
~  "Maar niet alle menschen, zelfsin het laatste jaar van de twintigste eeuw, zijn van deze betere soort, en deprikkels tot inspanning, die zij noodig hebben, moeten daarmede reke­ninghouden. Voor de meerderheid is scherpe wedijver de scherpste spoor. Zij, die erboven verheven zijn, hebben geen aansporing noodig.
~  "En dan mag ik niet vergeten tezeggen, dat voor hen die te kort schieten in geestelijke oflichamelijke vermogen, wij eene afzonderlijke klasse hebben, niet verbonden metde andere - een soort invaliden-corps - waarvan de leden een lichten arbeidhebben, die met hunne krachten overeenkomt. Al onze zieken naar ziel en lichaam,de dooven en stommen, de lammen, de blinden, de kreupelen en zelfs dekrankzinnigen, be­hooren tot dit corps en dragen zijne teekenen. De sterkstendoen dikwijls bijna het werk van een gezond man, de zwaksten natuur­lijk zoogoed als niets; maar niemand, die iets kan doen, zal gaarne geheel ledig zijn;zelfs de krankzinnigen, in hunne heldere oogenblikken, doen wat zijkunnen."
~  "Dat invaliden-corps is eenaardig denkbeeld," zeide ik. "Zelfs iemand van de negentiende eeuwzou dat op prijs stellen. Het is een edelmoedige manier om weldadigheid te ver­bergen,en moet zeer streelend zijn voor het gevoel van de verpleegden."
~    "Weldadigheid!"herhaalde Dr. Leete. "Gelooft gij, dat wij de onbekwamen, waar wijvan spreken, beschouwen als voor­werpen van weldadigheid?"
~  "Ja, natuurlijk," antwoorddeik, "voorzoover zij niet in hun eigen onderhoud kunnen voorzien." Maar hierviel de dokter mij snel in de rede.
~  "Wie kan in zijn eigen onderhoudvoorzien?" vroeg hij. "Dat bestaat niet in de beschaafde maatschappij. In eenstaat zoo achterlijk. dat zelfs samenwerking in het huisgezin onbekend is, kanmisschien ieder individu zich zelf onderhouden en dan zelfs alleen voor eengedeelte van zijn leven, maar van het oogenblik dat de menschen begonnen samente leven en den ruwsten vorm van maatschappij hadden gesticht, werd eigenonderhoud onmogeluk. Naargelang de menschen en diensten be­schaafder worden, ende verdeeling van beroepen plaats vindt, wordt de algemeene regel eensamengestelde onderlinge afhan­kelijkheid. Iedereen, hoe op zich zelf staandzijn bezigheid ook moge schijnen, is lid van een uitgebreide compagnieschap,zoo groot als het volk, zoo groot als de menschheid. De noodzakelijk­heidvan onderlinge afhankelijkheid behoorde mede te brengen den waarborg en deverplichting van onderling hulpbetoon, en dat dit niet het geval wasin uw tijd, was juist de groote wreed­heid en inkonsekwentie van uwstelsel."
~   "Dat kan alles zoozijn," antwoordde ik, "maar dit raakt niet het geval van hen, die buitenstaat zijn aan de produktie mede te werken."
~   "Maar ik heb u tochgezegd," hernam Dr. Leete, "of ik dacht ten minste dat ik u gezegd hadvanmorgen, dat iemands recht om te zitten aan de tafel der natie, voortkomt uithet feit, dat hij een mensch is, en niet op de hoeveelheid kracht en gezondheid,die hij toevallig bezit, zoolang als hij doet wat hij kan."
~   "Dat hebt u gezegd,"antwoordde ik, "maar ik dacht, dat de regel alleen werklieden van verschillendebekwaamheden betrof. Geldt de regel ook voor hen, die niets kunnen doen?"
~   "Zijn dat dan ook geenmenschen?"
~   "Moet ik dus gelooven datde lammen, de zieken, de onmachtigen, even goed af zijn als de deugdelijkstearbeiders en hetzelfde inkomen genieten?"
~   "Zeker," was hetantwoord.
~   "Het denkbeeld vanliefdadigheid op zulk een schaal," her­vatte ik, "zou onze warmstefilantropen uit het veld geslagen hebben."
~   "AIs gij een ziekenbroeder thuis hadt," sprak Dr. Leete, "buiten staat om te werken, zoudt gijhem dan grover voedsel geven, hem slechter kleeden en laten wonen, dan gij zelf?Neen, gij zoudt hem het beste geven, en gij zoudt het geen aalmoes noemen. Zouzelfs het woord in dat verband u niet hoogst stuitend wezen?"
~   "Natuurlijk." zeide ik",maar de gevallen zijn niet dezelfde. In zekeren zin zijn de menschenongetwijfeld broeders, maar deze soort van broederschap kan niet, tenzij metrhetorische bedoelingen, vergeleken worden bij de broederschap van bloed, nochin de gevoelens, noch in de verplichtingen."
~   "Daar hoor ik denegentiende eeuw!" riep Dr. Leete. "O, Mijnheer West, u hebt wel langgeslapen. Als ik u in één woord een sleutel moest geven op wat u schijnt hetraadsel van onze hedendaagsche beschaving te zijn, dan zou ik zeggen dat hetgevoel van solidariteit van ons ras en de broederschap van de menschen, die biju slechts groote woorden waren, in onze ge­dachten en voor ons gevoel, evensterke banden zijn als broeder­schap naar den vleeze.
~   "Maar zelfs buiten dezeoverweging, zie ik niet in waarom het u zoo verbaast, dat zij die niet werkenkunnen, het volle recht hebben om te leven van den arbeid van anderen. Ook in uwtijd, toen de militaire dienst, waarmede ons arbeidsleger overeenkomt,verplichtend was voor ieder die in staat was zich er van te kwijten verlorenzij, die daartoe niet in staat waren, toch niet hunne rechten als burgers. Zijbleven thuis en werden beschermd door hen die streden, en niemand betwijfeldehun recht op bescherming. Op dezelfde manier ontneemt de ver­plichting totarbeid voor hen die kunnen, de burgerrechten niet aan hen die buiten staat zijn.En die burgerrechten bevatten nu het recht op een bestaan. De arbeider is geenburger, omdat hij werkt, maar hij werkt, omdat hij een burger is. Zooals gijerkent de verplichting van den sterke om voor den zwakke te vechten, zooerkennen wij zijn plicht, nu het vechten voorbij is, om voor hem te werken.
~   "Een oplossing die een neerslag overlaat is geen oplossing, en onzeoplossing van de sociale kwestie zou er geen geweest zijn, indien we de zieken,de lammen en de blinden hadden gezet bij de dieren, aan hun lot overgelaten.Veel beter om den sterken en gezonden onverzorgd te doen blijven dan debelasten, voor wie ieder het hart voelt kloppen en voor wiens rust naar lichaamen geest dient te worden gewaakt, in de allereerste plaats. Daarom is het,zooals ik u vanmorgen verhaalde, dat de aanspraak van iederen man, vrouw en kindop het middel van bestaan, berust op een grondslag zoo duidelijk, breed en on­wrikbaarals het feit dat zij leden zijn van een groot menschen­gezin.
~   "Ik geloof, dat er geentrek in de beschaving van uw tijd is, zoo stuitend voor ons, als deverwaarloozing van de afhanke­lijke klassen. Zelfs als gij geen medelijden,geen broederlijk gevoel had, hoe kwam het, dat gij niet zaagt, dat gij de machte­loozemenigte van hun eenvoudigste recht beroofdet door haar onverzorgd te laten?"
~  "Dat ben ik niet geheel met ueens," zeide ik. "Ik erken de aanspraken op ons medelijden, maar hoe kondenzij die niets voortbrachten, recht hebben op een aandeel in de produktie?"
~  "Hoe kwam het," vroeg Dr. Leete",dat uwe producenten meer konden maken dan de wilden? Was dat niet geheel en alhet gevolg van de erfenis van kennis en arbeidsproducten, van het samenstel dermaatschappij, dat duizenden jaren noodig had gehad om te worden, en door u kanten klaar was gevonden op de wereld? Hoe waart gij in het bezit gekomen van dezezaken en van deze kennis, die tienmaal meer waard waren dan wat gij zelf er aantoevoegdet? Gij hadt ze geërfd, niet waar? En waren niet die anderen, dieongelukkige en gebrekkige broeders, die gij uitwierpt, uwe mede-erfgenamen? Watdeedt gij met hun aandeel? Was het geen diefstal als gij hen tevreden steldetmet een broodkorst, die recht hadden om naast u aan te zitten, en was het geenbeleediging voegen bij diefstal, als gij de broodkorst liefdadigheid noemdet?
"O, mijnheer West," ging Dr. Leete voort, toen ik bleef zwijgen",wat ik vooral niet begrijp, is, met weglating van alle bedenkingen van rechtof van menschenliefde, hoe de werkers van uw dagen eenig hart voor hun werkkonden hebben, als zij wisten, dat hunne kinderen of kindskinderen, als zijtegenspoed zouden ondervinden, beroofd zouden worden van de gemakken, en zelfsvan de nooddruft des levens. Het is een raadsel, hoe menschen met kinderen eenstelsel konden verdedigen, waarin de sterkeren meer beloond werden dan dezwakken. Want volgens hetzelfde verschilmakend beginsel waar de ouder voor­deelbij had, kon de zoon, voor wien hij zijn leven zou gegeven hebben, die mogelijkzwakker was dan anderen, tot den bedel­staf worden gebracht. Hoe menschenkinderen durfden krijgen, heb ik nooit kunnen begrijpen."

Overzicht van informatie bij de Bellamy Stichting

    Statuten van de Bellamy Stichting
    Uittreksel uit het boek van Edward Bellamy
    Een nieuw democratisch bestel n.a.v. het vastlopen van de democratie
    Christmas in the Year 2000
    Henry George, 1839-1897, De profeet van San Francisco
    Lijst van te ondersteunen zaken/onderwerpen, vanaf 08 januari 2006
    Table of contents in English
    The blindmans world (1886)
    To whom this may come (1888)
    With the eyes shut ! (1889)
    De workshops van Stichting Grondvest, Stichting SDN en Bellamy Stichting op het NSF

    Rubrieken bij SDN
    Hoofdstukken overzicht
    Homepage Bellamy Stichting