HOOFDSTUK VI
blz. 35 - 38
Dr. Leete zweeg, en ik trachtte in stilte eenig algemeen denkbeeld te krijgen
van de wijzigingen in de inrichting van de maatschappij, die opgesloten lagen in
de ontzettende omwenteling, die hij had aangeduid.
Eindelijk zeide ik: "Het idee van een dergelijke uitbreiding van de bemoeiingen
van het gouvernement, is op zijn minst nogal overweldigend."
~ "Uitbreiding!" herhaalde hij. "Welke uitbreiding?"
~ "In mijn tijd" antwoordde ik, "vond men dat de eigenlijke werkkring van
de regeering, strikt genomen bepaald moest zijn tot het bewaren van de
orde en het verdedigen van het land tegen vijanden, dat wil zeggen, tot de
instellingen van politie en van leger."
~ "En wie zijn in 's hemelsnaam de vijanden van het land?" riep Dr. Leete
uit. "Zijn het Frankrijk, Engeland, Duitschland, of honger, koude en naaktheid?
In uw dagen waren de regeeringen gewoon bij de minste
buitenlandsche moeilijkheden de lichamen van de burgers bij honderden en
duizenden over te geven aan dood en verminking, hun bezittingen te verspillen
als water en dit meestal zonder eenig denkbaar voordeel voor de slachtoffers.
Wij hebben geen oorlogen meer en deze regeering heeft niet het middel om oorlog
te voeren, maar om ieder burger tegen honger, koude en
naaktheid te beschermen en om in al zijn lichamelijke en geestelijke behoeften
te voorzien bezit de regeering het middel om gedurende een zeker aantal jaren
over zijn werkkrachten te beschikken. Neen, Mijnheer West, ik
ben er zeker van, dat in uw tijd en niet in den onzen, de
regeeringsbemoeiing groot was. Zelfs niet voor het beste doel zouden de menschen
thans aan het gezag zulk een macht verleenen, als toen gebruikt werd voor de
verderfelijkste oogmerken."
~ "Vergelijkingen daargelaten." zeide ik, "zouden de zucht naar
populariteit en de omkoopbaarheid van onze openbare personen, in mijn tijd als
een onoverkomelijke hinderpaal beschouwd zijn voor de aanvaarding van
regeeringswege van het beheer der nationale industrie. Wij zouden gemeend
hebben, dat geen schikking erger kon wezen, dan om aan de staatslieden de
controle van de rijkdomvoortbrengende kracht van het volk toe te
vertrouwen. Zijn stoffelijke belangen waren toch reeds veel te veel de speelbal
van partijen."
~ "Gij hadt ongetwijfeld gelijk." hernam Dr. Leete, "maar dit alles is nu
veranderd. Wij hebben geen partijen of staatslieden, en populariteitsbejag
of omkooperij zijn woorden alleen met een historische beteekenis."
~ De menschelijke natuur moet dan wel erg veranderd zijn,"
merkte ik op.
~ "Volstrekt niet," sprak Dr. Leete, "maar de toestanden van het leven
zijn veranderd, en daarmede de drijfveer van menschelijke handelingen. De
inrichting van de maatschappij bij U was zoo, dat ambtenaren voortdurend verleid
werden om hun macht te misbruiken ten behoeve van het persoonIijk voordeel van
henzelven of van anderen. Onder zulke omstandigheden schijnt het bijna vreemd,
dat gij hun een enkel van uw belangen durfdet opdragen.
Tegenwoordig, daarentegen is de maatschappij zoo ingericht, dat geen beambte,
hoe kwalijkgezind ook, op eenigerlei manier voordeel zou kunnen plukken of doen
plukken uit misbruik van gezag. Al ware hij zulk een
slechte ambtenaar als gij verkiest, hij zou niet omkoophaar kunnen zijn.
Hij heeft er geen enkele reden voor. Ons systeem stelt geen premie op
oneerlijkheid. Maar dit zijn zaken, die gij alleen begrijpen kunt, als gij
mettertijd ons beter leert kennen."
~ "Maar gij hebt rnij nog niet.gezegd, hoe gij de arbeidskwestie hebt
geregeld," zeide ik: "Wij spraken alleen over de kapitaal-kwestie. Nadat
de natie het beheer had overgenomen van molens, fabrieken, spoorwegen,
boerderijen, mijnen en in het algemeen van het kapitaal van het land, bleef toch
het arbeidersvraagstuk bestaan.
Door de verantwoordelijkheid van den kapitalist te aanvaarden, had de natie
tevens de moeilijkheden van zijn positie aanvaard."
~ "Van het oogenblik af," antwoordde Dr. Leete, "dat de natie de
verantwoordelijkheid van het kapitalisme had aanvaard, verdwenen die
moeilijkheden. De algemeene organisatie van den arbeid onder een bestuur
bevatte de oplossing van een vraagstuk, dat in uw tijd en met uw stelsel
onoplosbaar werd gerekend te zijn. En terecht."
~ "Dus," was mijn vermoeden, "gij hebt eenvoudig het beginsel van
algemeenen dienstplicht, zooals wij het opvatten, op de arbeidskwestie
toegepast?"
~ "Ja," zeide Dr. Leete, "dit was iets, dat vanzelf volgde, zoodra de
natie de eenige kapitaliste was geworden. Men was reeds aan het denkbeeld
gewoon, dat de verplichting van elk burger, die lichamelijk niet ongeschikt was
om zijn militairen dienst te vervullen ter verdediging van het vaderland, gelijk
en onafwendbaar was. Dat het evenzeer de plicht van elk burger was om zijn
aandeel bij te dragen in diensten met hand of hoofd tot onderhoud van het
vaderland, was even duidelijk, ofschoon niet voordat het volk werkgever werd, de
burgers in staat waren deze soort van diensten te
bewijzen, rechtvaardiglijk en algemeen. Geen organisatie van den arbeid was
mogelijk, toen de werkgevers bestonden uit honderden en duizenden personen en
lichamen, die geen onderlinge samenwerking begeerden of zelfs mogelijk maakten.
Het gebeurde dus onophoudelijk dat lieden die werken wilden, geen werk konden
vinden, terwijl aan den anderen kant zij, die een gedeelte of het geheel van hun
verplichtingen tegenover de maatschappij niet wilden
nakomen, dit gemakkelijk konden doen."
~ "De dienstplicht is nu algemeen, denk ik...?"
~ "Algemeen, maar niet gedwongen," antwoordde Dr. Leete. "Het wordt
beschouwd als iets zoo natuurlijks en redelijks, dat het denkbeeld van dwang
verdwenen is. Men zou iemand een ongeloofelijk verachtelijke persoon
vinden, die in zoo'n geval dwang zou nodig hebben Toch zou het noemen van ons
stelsel 'dienstplicht', een zwakke aanduiding van de volstrekte algemeenheid
zijn. Onze maatschappelijke orde is er zoo geheel opgebouwd en uit afgeleid, dat
als het denkbaar ware, dat iemand er aan ontsnapte, hij zonder mogelijkheid van
bestaan zou geraken. Hij zou zich hebben gesloten buiten de wereld, zich van
zijne natuurgenooten hebben afgesneden; hij zou, in een woord, zelfmoord hebben
gepleegd."
~ "Is de duur van inlijving in dit arbeidsleger levenslang?"
~ "O neen, het begint later en het eindigt eerder dan de gemiddelde werkduur in
uw tijd. Uwe werkplaatsen waren vol kinderen en oude menschen, maar wij wijden
de geheele jeugd aan de opvoeding en den rijperen leeftijd, wanneer de
lichamelijke krachten beginnen af te nemen, wijden wij aan rust en aangename
verpoozing. Het tijdvak van arbeid duurt vier en twintig jaar
het begint als de opvoeding afgeloopen is, op een en twintigjarigen leeftijd, en
het eindigt bij vijf en veertig. Na vijf en veertig, vrijgesteld van arbeid,
blijft de burger nog beschikbaar voor bijzondere oproepingen in gevallen van
plotselinge en groote toeneming van vraag naar werkkrachten, totdat hij den
leeftijd van vijf en vijftig bereikt, maar zulke oproepingen worden zelden,
inderdaad bijna nooit gedaan. De vijftiende October is wat wij noemen
inlijvingsdag, omdat dan zij, die een en twintig jaar geworden zijn, ingelijfd
worden bij het arbeidsleger, en tegelijk worden zij, die na vier en twintig
jaren dienst, den ouderdom van vijf en veertig hebben bereikt, op eervolle wijze
ontslagen. Het is de groote dag van het jaar bij ons, van welken wij alle andere
gebeurtenissen rekenen, onze Olympiade, behalve dat hij jaarlijks is."
|