HOOFDSTUK V
blz. 28 -35
Toen in den loop van den avond de dames naar haar kamers waren gegaan,probeerde Dr. Leete of ik lust had om te gaan slapen, zeggende, dat als ik
wilde, mijn bed gereed was, maar als ik op wilde blijven, hem niets grooter genoegen zou doen, dan mij gezelschap te houden. "Ik ben zelf een
plakker," zeide hij, "en zonder een schijn van vleierij, mag ik zeggen, dat een belangwekkender kameraad dan gij moeilijk te
bedenken zou zijn. Het gebeurt werkelijk niet elken dag, dat men in de gelegenheid is met iemand
uit de negentiende eeuw te praten."
Nu had ik juist den geheelen avond met eenigen
angst het oogenblik tegemoet gezien, waarop ik, bij het naar bed gaan, alleen zou zijn. Omringd
van deze aller beminnelijkste vreemdelingen, opgewekt en gesteund door hun vriendelijk medegevoel, was ik in staat gebleven om mijn geestelijk
evenwicht te bewaren. Maar toen zelfs, in de gapingen van het discours, had ik gezichten gehad, zoo helder als bliksemflitsen, van de gruwelijkheid der
bevreemding, die ik onder de oogen zou moeten zien als ik geen afleiding meer had. Ik wist, dat ik dien nacht niet zou kunnen slapen, en om wakker
te liggen en te denken, ik geloof niet, dat het lafhartigheid verraadt, wanneer ik zeg, dat ik daar bang voor was. Toen ik, in antwoord op mijn
gastheers vraag, hem dit openhartig meedeelde, zeide hij, dat het vreemd zou zijn als ik niet zoo dacht, maar dat ik geen angst behoefde te hebben
voor het slapen; als ik naar bed zou willen gaan zou hij mij een middel geven, dat mij een goede nachtrust zou verschaffen, zonder fout. Den
volgenden morgen zou ik bepaald wakker worden met het gevoel van een oud burger van den nieuwen staat.
~ "Alvorens ik dat krijg," antwoordde ik, "moet ik eerst wat meer
weten van het Boston, waarin ik nu ben teruggekeerd. U vertelde mij, toen wij op
het plat waren, dat, ofschoon maar een eeuw voorbijgegaan was sedert ik in slaap gevallen ben, er meer merkwaardige veranderingen in den toestand van
het menschdom waren voorgevallen dan in menig voorafgaand duizendtal jaren.
Met de stad voor mij kon ik dat zeer goed gelooven, maar ik hen zeer begeerig te weten, waarin sommige van de veranderingen hebben bestaan. Om
ergens een begin te maken, want het onderwerp is zoo groot, welke oplossing hebt gij wel gevonden voor het
arbeiders-vraagstuk? Het was een onverstaanbaar raadsel in de negentiende eeuw. Toen ik verdween was de
maatschappij den ondergang nabij, omdat men het antwoord maar niet kon vinden, Het is wel de moeite waard om honderd jaar te slapen om te weten te
komen, wat het juiste antwoord was, indien gij het tenminste al gevonden hebt."
~ "Nu er tegenwoordig geen arbeiders-vraagstuk bestaat," antwoordde
Dr. Leete, "en er geen mogelijkheid is om er weer een te krijgen, geloof ik, dat wij kunnen zeggen het opgelost te hebben. De maatschappij zou inderdaad
ten volle verdiend hebben ondergegaan te zijn, als zij in gebreke was gebleven zulk een gemakkelijk raadsel te ontsluieren, Om de waarheid te
zeggen, had de maatschappij niet eens noodig het raadsel te raden. Men kan zeggen, dat het vanzelf opgelost is.
"De oplossing kwam als de slotsom van een proces van een maatschappelijke evolutie, die niet anders had kunnen eindigen. Alles wat men te doen had,
was die evolutie erkennen en ondersteunen, toen hare strekking onmiskenbaar werd."
~ "Ik kan alleen zeggen," antwoordde ik, "dat toen mijn verdooving begon, zulk een evolutie nog niet erkend geworden was."
~ "Het was immers in 1887, dat uwe verdooving begon?"
~ "Ja, 30 Mei 1887."
Mijn ondervrager beschouwde mij peinzend gedurende eenige oogenblikken. Toen merkte hij op: ~ "En gij zegt mij, dat zelfs toen er geen algemeene
erkenning was van de soort van crisis, die de samenleving tegemoet ging?
Natuurlijk geloof ik uwe mededeeling ten volle. De zonderlinge verblindheid van uwe tijdgenooten voor de teekenen der dagen, is een verschijnsel, dat
door vele geschiedschrijvers besproken is, maar weinig historische feiten zijn voor ons moeilijker te begrijpen dan juist dit, zoo duidelijk en
onmiskenbaar schijnen ons de teekenen, die ook onder uwe oogen hebben moeten komen, van de naderende verandering. Ik zou u verplicht zijn,
Mijnheer West, als gij mij een eenigszins meer bepaalde voorstelling kondt geven van de opvatting, die gij en menschen van uwe ontwikkeling van den
staat en de vooruitzichten van de samenleving in 1887 waart toegedaan. Gij moet toch tenminste hebben ingezien, dat de uitgebreide industrieele en
maatschappelijke moeilijkheden, en de onderliggende ontevredenheid van alle klassen over de maatschappelijke ongelijkheid en de algemeene ellende van
het menschdom, dragers waren van groote veranderingen, van welken aard dan ook."
~ "Dat zagen wij inderdaad in," antwoordde ik. "Wij voelden, dat de
samenleving haar anker verloor en gevaar Iiep te stranden. Waar het zou stranden wist niemand, maar iedereen was bang voor de rotsen."
~ "Evenwel," zeide Dr. Leete, "was de richting van den stroom toch duidelijk waarneembaar, als gij maar de moeite had genomen van te kijken,
en de richting was niet naar de rotsen, maar naar een dieper vaarwater."
~ "Dat het niet moeilijk is om het gebeurde te voorspellen, gevoel ik nu beter dan ooit. Maar wat ik zeggen kan is, dat het vooruitzicht zoodanig
was, toen ik mijn langen slaap begon, dat ik niet verwonderd zou geweest zijn, indien ik vandaag neergezien had op een hoop gezengde en begroeide
bouwvallen, in plaats van op deze machtige stad."
Dr. Leete luisterde zeer aandachtig naar mij en knikte peinzend toen ik uitgesproken was.
~ "Wat gij daar zeidet," hernam hij, "zal beschouwd worden als een merkwaardige voldoening van Storiot, wiens beschrijving van uw tijdvak
algemeen overdreven werd gevonden in de schildering van de duisternis en de verwarring in de gemoederen der
menschen.
"Dat een tijdvak van overgang, gelijk het uwe, vol opwinding en beweging zou zijn, kon men inderdaad verwachten, maar met het
oog op de duidelijkheid van de strekking der beweging, zou men gelooven, dat hoop, meer dan vrees, de doorgaande
stemming van de openbare meening zou geweest zijn."
~ "U hebt mij nog niet verteld, welke de oplossing van het raadsel was, die gij gevonden hebt," zeide ik. "Ik ben begeerig te weten, door welke
stoornis in de natuurlijke gevolgen, de vrede en de voorspoed teweeggebracht zijn, die gij nu schijnt te genieten als een vervolg op ons
tijdvak."
~ "Pardon," zeide mijn gastheer, "rookt U ook?"
En niet voordat onze sigaren aangestoken waren en goed
brandden zetten wij het gesprek voort.
~ "Nu gij meer lust hebt om te praten dan om te slapen, evenals ik, kan ik misschien niet beter doen, dan u een denkbeeld trachten te geven van ons
hedendaagsch stelsel van arbeid, om tenminste den indruk weg te nemen, als zou er eenig geheim steken achter den gang van deze evolutie.
"De Bostonners van uw tijd hadden den naam van veel te vragen, en ik zal mijn afkomst toonen door U een vraag te stellen om te beginnen. Wat noemt
gij wel het meest in het oog vallende van de werkkwestie van uw tijd?"
~ "Natuurlijk de werkstakingen," antwoordde ik.
~ "Juist, maar wat maakte de stakingen zoo geducht?"
~ "De groote vakvereenigingen."
~ "En wat was de oorzaak van die groote vereenigingen?"
~ "Wel, de arbeiders beweerden, dat zij georganiseerd moesten zijn om hunne rechten te verdedigen tegen de groote kapitalen."
~ "Dat is het juist," zeide Dr. Leete; "de vakvereenigingen en de werkstakingen waren alleen een gevolg van de concentratie van kapitaal tot
grootere hoeveelheden, dan ooit te voren gezien was. Voordat deze concentratie begon, terwijl tot nog toe handel en nijverheid gedreven
werden door ontelbare kleine belanghebbenden met weinig kapitaal, inplaats van door een klein getal van groote belanghebbenden met uitgebreid
kapitaal, was de werkman betrekkelijk onafhankelijk in zijn verhouding tot den werkgever. Bovendien, toen een klein kapitaal of een nieuw denkbeeld
voldoende was voor iemand om zich in zaken te vestigen, werden werklieden onophoudelijk werkgevers en er bestond geen onoverkomelijke scheiding
tusschen de beide klassen. Vakvereenigingen waren overbodig en er was geen sprake van werkstakingen. Maar toen de periode van beperkte kapitalen opgevolgd was door groote ophoopingen van kapitaal, veranderde alles. De
afzonderlijke werkman, die betrekkelijk van belang was voor den kleinen werkgever, werd onbeduidend en machteloos tegenover de groote concentratie,
terwijl tegelijkertijd het hem onmogelijk werd gemaakt op te klimmen tot patroon. Zelfverdediging moest hij zoeken in vereeniging met zijn
kameraden.
"De stukken uit dien tijd bewijzen, dat de aanvallen op de concentratie van kapitaal geweldig waren. De menschen geloofden, dat de maatschappij er door bedreigd werd met een tirannie, erger dan ooit
doorstaan was. Zij geloofden, dat de groote ondernemingen een juk van erger slaafschheid smeedden, dan ooit aan de menschen was opgelegd, van
slavernij, niet onder menschen, maar onder machines, ongevoelig voor eenigen anderen drang dan onverzadelijke hebzucht. Achteraf beschouwd, kunnen wij ons niet verbazen over hun wanhoop, want zeker was nooit de
menschheid blootgesteld geweest aan een ellendiger lot dan de periode van afgrijselijken dwang zou zijn, die zij tegemoet
zagen.
|