Voorwoord van de Bellamy Stichting in Nederland


Homepage Grondvest . . . . . SDN homepage . . . . Homepage Bellamy

BELLAMY STICHTING 

Rechtspersoon erkend door goedkeuring van de statuten bij Koninklijk Besluit 060866 nr. 150
Voorzitter is: W. Sweers, Gasthuislaan 22, 6883 JD Velp Tel. 026-3610689.
Penningmeester: W. Wolbrink sr., Old Ruitenborgh 68, 7556 NH, Hengelo, 074-2913554.

Girorekening 21005 ten name van de Bellamy Stichting, te Hengelo (O).
Ingeschreven bij de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente nr. 40412623.
Postbanknummer: 21005 op naam van penningmeester van de Bellamy Stichting.

EEN NIEUWE MAATSCHAPPIJ

VERANTWOORDING     HOE SNEL DE WERELD VOORUIT GAAT.

LEVENSBESCHRIJVING    IN HET JAAR 2000    ECONOMISCHE GELIJKHEID    LINKS


                            HOOFDSTUK  9.

 Iets dat niet veranderd was.

Toen we van de hoofdopzichtster van de papierfabriek afscheid hadden genomen zei ik Edith, dat ik die morgen zoveel nieuwe indrukken en wijsgerige zienswijze had opgedaan, dat ik voorlopig genoeg had, om het geestelijk te verwerken en dat ik grote behoefte voelde, mijn geest enigen tijd rust te geven door naar iets te kijken (als het te vinden was), dat in de laatste honderd jaar niet veranderd of verbeterd was.
Nadat ze zich een ogenblik bedacht had riep Edith uit: "Gevonden, vraag me niets, ga alleen maar met me mee."
Toen we daarop de weg vervolgden, die ze ingeslagen had tikte ze op mijn arm, terwijl ze zei: "Laten we ons een beetje haasten."

Nu was haasten de gewone gang van de negentiende eeuw. 'Haast je wat' was de meest gangbare zin in de Engelse taal en moest eigenlijk veel eerder de zinspreuk zijn van het Amerikaanse volk dan: 'E pluribus unum' (een uit velen). Het was echter de eerste keer, dat een teken van haast indruk op mijn bewustzijn had gemaakt, sinds ik in het nieuwe millennium leefde. Dit feit met het tikje van mijn gezellin op mijn arm, toen ze vlugger wilde lopen, was de oorzaak dat ik om me heen keek en terwijl ik dat deed, plotseling stil bleef staan.

'Wat is dat?" riep ik uit.
'Dat is erg," zei mijn gezellin. "Ik probeerde je voorbij te laten gaan, zonder dat je het zou zien."
En werkelijk, hoewel ik gevraagd had wat voor gebouw voor ons stond, kon niemand dit beter weten dan ik. Het was echt een raadsel voor me, hoe het hier te midden van deze prachtige stad van gelijken stond, waar armoede een onbekend woord was. Ik stond n.l. tegenover een huurkazerne van het ergste soort, recht uit de negentiende eeuw. Eén van de broedplaatsen van ellende, waarvan het Noord-Einde en enige van de andere gedeelten van de stad vol waren. De omgeving was echter in schreeuwende tegenstelling met dergelijke woningen van mijn tijd, toen ze gewoonlijk omgeven waren door een labyrint van walgelijke steegjes en donkere vochtige binnenplaatsen, die stinkende verzamelplaatsen waren van bedorven luchtjes, omgeven door hoge muren, die geen licht toelieten. Dit gebouw stond alleen te midden van een open plein, alsof het een paleis was, of een of andere bezienswaardigheid. Maar juist, omdat het zo goed geplaatst was, kwam de zielige vuilheid van het smerige gebouw des te meer uit. Het scheen een atmosfeer van somberheid en kilheid uit te wasemen, die door de heldere zon van de frisse Septembermiddag niet overheerst kon worden. Men zou zich niet verwonderen, zelfs midden op de dag, geesten voor de zwarte vensters te zien. Er stond een opschrift boven de deur en ik stak het plein over om het te lezen, terwijl Edith mij onwillig volgde. Het waren deze woorden, die ik boven de middelste hoofdingang las: 'Deze woonplaats van wreedheid heeft men behouden als een waarschuwing voor komende geslachten tegen de heerschappij van de rijken.'                                                                                               "Dit is een van de spookhuizen," zei Edith die men intact gelaten heeft, om de mensen er mee af te schrikken ooit weer iets op te laten komen, waarmee men gevaar zou lopen de oude orde van zaken terug te krijgen, door iemand onder een of ander voorwendsel toe te staan, een economisch voorrecht boven een ander te hebben. Ik persoonlijk geloof, dat het beter is het gebouw te slopen, want er is geen gevaar meer voor een terugkeer van de wereld naar de oude orde, zoals er ook geen gevaar bestaat dat de aardbol ooit andersom zal draaien."
Een troepje kinderen door een jonge vrouw begeleid, stak het plein over, toen we voor het gebouw stonden en ging in een rij door de ingang naar het donkere trappenhuis. De gezichtjes van de kleintjes stonden zeer ernstig en ze spraken fluisterend met
elkaar.
'Dat zijn schoolkinderen," zei Edith "wij zijn allemaal door dit, of een dergelijk gebouw geleid, toen we op school waren en de onderwijzeres vertelt er bij, wat voor dingen daar gedaan en geduld werden. Ik herinner me dat alles nog heel goed en korte tijd later kwam ik onder de indruk die het op mij gemaakt had. Ik geloof niet dat het een goed idee is jonge kinderen hier te brengen, maar het is een oude gewoonte, aangenomen kort na de omwenteling, toen de bevrijding aan het knechtschap nog vers in de herinnering lag en er nog grote angst bestond dat door gebrek aan waakzaamheid, de overheersing van de rijken weer zou worden hersteld".
'Natuurlijk," vervolgde ze, "werd dit gebouw en werden andere dergelijke, die bewaard gebleven zijn als afschrikwekkende voorbeelden, toen men de andere met de grond gelijk maakte, grondig gereinigd, verstevigd, hygiënisch en in alle opzichten veilig gemaakt. Maar onze kunstenaars hebben het oude voorkomen heel handig nagemaakt, zodat alles vuil en vies lijkt, zoals het was. Bordjes in de kamers beschrijven hoeveel menselijke wezens er in huisden en de afschuwelijke toestand, waarin ze leefden. Het ergste is, dat de historische feiten uit de archieven geput zijn en absoluut waar. Er zijn gebouwen van dit soort, waar de mensen, die ze in zwermen bewoonden uit was of gips zijn nagemaakt met alle karakteristieke bijzonderheden van kleding, meubilering en omgeving, volgens de archieven en schilderijen uit die tijd. Daar is iets onbeschrijfelijk vreselijks in, om door zulke gebouwen te gaan. De stomme gestalten schijnen een beroep op je te doen, hen te helpen. Het was lang geleden en toch krijgt men er gewetenswroeging van, niet in staat te zijn ze bij te staan. Kom Julius, ga mee. Het was alleen een dom toeval, dat ik je hier voorbij liet gaan. Toen ik van plan was je iets te laten zien, dat in al die tijd niet veranderd was, lag het niet in mijn bedoeling, je voor de gek te houden."
Dank zij de moderne vlugge vervoermiddelen, waren we binnen tien minuten aan het strand van de Atlantische oceaan met zijn ruisende, brekende golven aan onze voeten en zijn blauwe oppervlakte, die tot aan de horizon reikte. Hier was dus echt iets, wat niet veranderd was, en een machtig bestaan vormde waarvan duizend jaren als één dag waren en één dag als duizend jaren. Niets kon mij beter versterken dan de tegenwoordigheid van deze zich immer gelijkblijvende getuige van alle aardse veranderingen. Hoe onbeduidend kwam mij nu de streek voor, die de tijd met mij had uitgehaald, toen ik in de tegenwoordigheid van dit symbool van eeuwigheid stond, waarvoor verleden, heden en toekomst woorden van weinig betekenis waren.
Toen ik Edith begeleidde naar dat gedeelte van het strand waar we stonden, had ik er niet op gelet, waarheen we gingen, maar nu begon ik het strand op te nemen en bemerkte met hevige ontroering dat ze mij, zonder het te weten, gebracht had naar de plaats waar mijn zomerhuisje in Nahant gestaan had. De gebouwen waren er niet meer en de hoge bomen hadden het landschap een heel ander aanzien gegeven. Maar het strand verliep als vroeger en ik herkende het onmiddellijk. Ik vroeg Edith, mij te volgen en leidde haar naar een plaats waar een kleine strook van het strand tussen de zee en rotsmuur, zo gelegen was, dat men niets zien of horen kon van het land daarachter. In mijn vroeger leven was dit lievelingsplekje een toevluchtsoord voor mij, als ik naar het strand ging. Hier was ik gewend in dat langgeleden bestaan, dat ik me herinnerde alsof het gisteren was, te dromen van mijn jongensjaren af. Elk hoekje van dit gezellige plekje was mij zo vertrouwd als mijn slaapkamer en alles was even onveranderd. De zee voor mij, de hemel boven mij, de eilandjes, de blauwe berglanden van de verafgelegen kust, het hele uitzicht tot in de kleinste kleinigheden was hetzelfde. Ik wierp mij op het warme zand aan de rand van de zee, zoals ik gewend was en in eens had de vloed van vertrouwde herinneringen, mij zo absoluut teruggebracht naar mijn oude leven, dat alle wonderen, die ik beleefd had, toen ik ze mij voor de geest riep, terug kwamen als fantasieën, die zo vaak op dat strandplekje in mij opdoken. Maar wat voor een droom was de werkelijkheid van het heden, waarlijk van de dromen, die ik bij de zee gedroomd had, de wonderlijkste van allemaal. Er was een meisje in mijn droom. Een zeer begerenswaardig meisje. Ik zou ziek zijn geworden als ik haar verloren had. Maar dat had ik niet. Hier stond zij in een vreemde gratievolle klederdracht. Zij stond naast mij en zag glimlachend op mij neer. Ik had haar door een of ander groots gebeuren meegebracht uit droomland, haar met de kracht van mijn grote liefde vastgehouden toen al het andere van mijn visioen oploste bij het openen van mijn ogen.
Waarom ook niet? Welke jongeling werd in zijn dromen niet geregeld bezocht door idealen van meisjes, schoner dan die op aarde rondlopen, waarnaar hij dagen gesmacht had, bezeten door de schoonheid van haar half vergeten gelaatstreken? Ik, gelukkiger dan zij, heb de wakenden wachter van de poort der dromen verschalkt en heb mijn koningin van droomland meegenomen. Toen ik Edith  volgens deze opvatting haar tegenwoordigheid begon te verklaren, vond ze het een heel redelijke zienswijze en gingen we er verder mee door op dit thema te fantaseren. Toen verviel ik in de verwaandheid, Edith een voorloopster van de vrouw van het nieuwe millennium te noemen, in plaats van te bedenken dat ik maar een opgegraven overblijfsel van een negentiende-eeuwse man was, en toen bespraken we verder wat we de volgenden zomer zouden doen. Voortgaande te doen alsof we in de negentiende eeuw leefden, kwamen wij overeen de grote badplaatsen te bezoeken waar ze onder de oude omstandigheden (als voorloopster van de eenentwintigste eeuw) groot opzien zou baren en tegelijkertijd in de gelegenheid zou komen die type van mensen te bestuderen, die aan haar moderne geest wonderlijker zouden schijnen dan zij aan hen. Namelijk mensen, die omgeven door een wereld van ellende en angst, willens en wetens zich daarin schikten, gelukkig in een lichtzinnig en verkwistend nietsdoen. Dan zouden we naar Europa gaan en die dingen onderzoeken, die natuurlijk rariteiten zouden zijn voor een meisje uit het nieuwe millennium, zoals een Rothschild, een keizer, enige soorten van menselijke wezens, waarvan sommige nog in Duitsland, Oostenrijk en Rusland bestonden, die eerlijk geloofden, dat God aan zekere medemensen het heilige recht gegeven had, om over andere medemensen te heersen. 
       

Overzicht van informatie bij de Bellamy Stichting

    Statuten van de Bellamy Stichting
    Uittreksel uit het boek van Edward Bellamy
    Een nieuw democratisch bestel n.a.v. het vastlopen van de democratie
    Christmas in the Year 2000
    Henry George, 1839-1897, De profeet van San Francisco
    Lijst van te ondersteunen zaken/onderwerpen, vanaf 08 januari 2006
    Table of contents in English
    The blindmans world (1886)
    To whom this may come (1888)
    With the eyes shut ! (1889)
    De workshops van Stichting Grondvest, Stichting SDN en Bellamy Stichting op het NSF

    Rubrieken bij SDN
    Hoofdstukken overzicht
    Homepage Bellamy Stichting