Voorwoord van de Bellamy Stichting in Nederland


Homepage Grondvest . . . . . SDN homepage . . . . Homepage Bellamy

BELLAMY STICHTING 

Rechtspersoon erkend door goedkeuring van de statuten bij Koninklijk Besluit 060866 nr. 150
Voorzitter is: W. Sweers, Gasthuislaan 22, 6883 JD Velp Tel. 026-3610689.
Penningmeester: W. Wolbrink sr., Old Ruitenborgh 68, 7556 NH, Hengelo, 074-2913554.

Girorekening 21005 ten name van de Bellamy Stichting, te Hengelo (O).
Ingeschreven bij de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente nr. 40412623.
Postbanknummer: 21005 op naam van penningmeester van de Bellamy Stichting.

EEN NIEUWE MAATSCHAPPIJ

VERANTWOORDING     HOE SNEL DE WERELD VOORUIT GAAT.

LEVENSBESCHRIJVING    IN HET JAAR 2000    ECONOMISCHE GELIJKHEID    LINKS


                  HOOFDSTUK 16.

Een verontschuldiging, die de zaak erger maakte.

'Ik heb gelezen," zei Edith, "dat nooit een systeem van onder drukking zo slecht is geweest, of zij die er door baat bij hadden, ontkenden dat het niet deugde, omdat ze altijd wel een of andere verontschuldiging voor zich zelf vonden. Was het oude systeem van verdeling van bezit, waarbij de weinigen de velen in bedwang hielden door vrees voor honger, een uitzondering op deze regel? De rijken zoude de armen niet hebben durven aankijken, als ze niet de een of andere verontschuldiging bij de hand hadden, een of andere schijn van rechtvaardiging, die het wrede verschil verklaarde, dat er nu eenmaal bestond, tussen hun levensomstandigheden."                                                                                                                     
'Ik ben je zeer dankbaar dat je ons daaraan herinnert," zei de dokter. "Zoals je met recht zegt, was nooit een systeem zo slecht, dat men er niet een verontschuldiging voor heeft gevonden. Wij zouden het oude systeem onrecht aandoen als we niet de verontschuldiging ervoor gingen onderzoeken. Aan de anderen kant zou het misschien voor het systeem beter zijn geweest, er over te zwijgen, want het was eerder een aanleiding om het nog meer te veroordelen, dan om het te rechtvaardigen."

'Welke verontschuldiging was dat dan?" vroeg Edith.

'Men beweerde, dat het niet anders dan rechtvaardig was, dat iedereen het resultaat van zijn bekwaamheden, de vruchten van zijn inspanning genoot. Aangezien de eigenschappen, bekwaamheden en inspanning van verschillende personen anders waren, was het niet meer dan natuurlijk, dat iedereen voorrechten boven anderen wilde verkrijgen, door rijkdom te verzamelen en ook in andere opzichten. Aangezien men dit overal in de natuur aantrof, dacht iedereen dat het juist was en niemand had het recht, iemand anders daarvoor aan te klagen, dan de Schepper."
'Nu betekent in de eerste plaats de theorie, dat iemand het recht heeft zijn meerdere bekwaamheden te gebruiken, om zich te bevoordelen boven zijn medemensen, ongeveer hetzelfde, als dat macht recht is. Het was juist, om dit te voorkomen, dat de politieagent op z'n post stond, de rechter in de rechtbank zat en de beul zijn werk deed. Doel en opzet van de beschaving is daarom altijd geweest, om tegenover de natuurlijke wet van macht is recht, wetten te plaatsen, die niettegenstaande de natuurlijke verschillen, de zwakke en eenvoudige mensen in het gelijk stelden tegenover de sterken en sluwen en door middel van de gezamenlijke macht of staatsmacht hen beschermden."
'Maar hoewel de zedenmeesters van de negentiende eeuw even scherp als wij veroordeelden, dat iemand het recht had zijn meerdere fysieke krachten te benutten om met een ander te doen wat hij wilde, waren zij toch van mening, dat hij indirect zijn geestelijke meerderheid mocht misbruiken, door zich van alles meester te maken. D.w.z. iemand mocht een ander niet aanraken, als hij een glas water dronk, omdat hij anders zou morsen, maar hij mocht zich wel meester maken van de waterbron, waarvan het volk afhankelijk was en het dwingen een dollar voor elke druppel te betalen, of anders dorst te lijden. Of als hij de bron wilde dichtgooien, om het volk helemaal van water te beroven, dan was het zijn recht dit te doen. Het was hem verboden met geweld een kluif weg te pakken van de hond van een bedelaar, maar hij kon wel de voorraad graan opkopen en miljoenen mensen laten verhongeren.
'Als men aan iemands levensonderhoud raakt, dan raakt men aan hem. Dit lijkt ons zo'n voor de hand liggende waarheid als maar onder woorden te brengen is. Maar onze voorouders deden niet de minste moeite er zich van af te maken."
'Natuurlijk," zeiden ze, "mag je niemand aanraken. Een vinger naar iemand uitsteken zou een aanranding betekenen, die voor de wet strafbaar is. Maar met zijn levensonderhoud is het anders gesteld. Dat is afhankelijk van brood, kleding, land, huizen en andere materiële dingen, die men het onbegrensde recht heeft zich toe te eigen en om er mee te doen wat men wil, zonder zich te bekommeren of er iets overblijft voor de rest van de wereld.
'Ik geloof, dat ik niet langer stil hoef te staan bij het gebrek aan zedelijk rechtvaardigheidsgevoel van onze voorouders, wat de beide zienswijzen betreft, waardoor men gebruik mocht maken van zijn superieure hoedanigheden, direct door fysieke kracht of indirect door economische dwang. Niemand heeft meer het recht, het levensonderhoud van iemand weg te nemen, door ruimer economisch inzicht of geslepenheid op financieel gebied, dan dat hij gebruik zou mogen maken van een knuppel. Niemand heeft het recht zich te bevoordelen ten koste van een ander, of hem anders dan rechtvaardig te behandelen. Aangezien het doel op zich zelf al onzedelijk
was, konden de middelen onmogelijk anders zijn. Zedenmeesters mochten desnoods beweren, dat een goed doel slechte middelen heiligt, maar niemand gaat zo ver te zeggen, dat goede middelen een slecht doel rechtvaardigen. En toch was het juist dit laatste wat de verdedigers van het eigendomsrecht feitelijk deden als ze beweerden, dat het rechtvaardig was, als iemand het levensonderhoud van anderen weg nam, hen tot zijn dienaren maakte en zijn succes een gevolg was van superieure gaven, of omdat hij zich vlijtiger dan anderen toelegde op het verkrijgen van materiele dingen."
'Maar zelfs als de theorie, dat het monopolie van bezittingen gerechtvaardigd kon worden door meerdere bekwaamheid, zedelijk juist was, dan zou het toch niet kloppen met het oude systeem van eigendomsrecht. Want onder alle denkbare methoden van verdeling van eigendom, was er geen die meer elk begrip uitsloot van verdienste als gevolg van economische inspanning. Niets was onjuister dan de uitspraak, dat de goederen verdeeld moesten worden in verhouding tot de vlijt en bekwaamheid, waarvan de mensen blijk gaven.
'Wat ik hier zeg is het gevolg van ons gesprek over het fortuin van Julius. Vertel me nu eens, Julius, waren je miljoenen het resultaat van economische bekwaamheid en dus de vrucht van je vlijt?"

'Natuurlijk niet,'" antwoordde ik. "Elke cent was geërfd. Ik heb altijd gezegd dat ik in mijn leven nooit een vinger heb uitgestoken om me nuttig bezig te houden."

'En was je de enige die aan zijn fortuin kwam zonder inspanning, alleen door erfenis?"
'Integendeel, het hele systeem van eigendomsrecht was gebaseerd op aanspraak op erfenissen: Al het land, behalve in de nieuwe gebieden, te samen met het grootste deel van onroerende goederen verkreeg men door erfenis."
'Zo was het. We horen het uit de mond van Julius zelf. Terwijl de zedenmeesters en de geestelijkheid plechtig het verschil in bezit rechtvaardigden en de ontevredenheid van de armen berispten, omdat de ongelijkheden gerechtvaardigd waren door natuurlijke verschillen in bekwaamheid en vlijt, wisten zij maar al te goed -en die hun aanhoorden wisten het ook- dat het grondbeginsel van het hele systeem van eigendomsrecht geen bekwaamheid, inspanning of enige soort van verdienste was, maar enkel het toeval van geboorte. Er was geen recht dat meer met alle begrippen van hogere moraal spotte."
'Maar ]ulius," riep Edith uit, "je moest toch zeker voor je zelf een of andere verontschuldiging hebben, dat je te midden van een behoeftige wereld zo'n overvloed van goede dingen bezat?"

'Ik ben bang," zei ik, "dat je je moeilijk kunt voorstellen hoe dik de huid was van de negentiende-eeuwers. Zo nu en dan was er wel eens een kleine Hans de Hoornblazer uit Moeder de Gans, die tot de slotsom kwam, dat hij een goede jongen was, omdat hij wel eens een flinke som aan liefdadigheid offerde. Maar ik behoorde niet tot dat soort. Ik heb nooit veel nagedacht over de vraag of ik het recht had op een overvloed, waarvoor ik me nooit had ingespannen in het te verdienen, te midden van een hongerende wereld van zwoegers. Maar de weinige keren dat ik er aan dacht, had ik het gevoel of ik de bedelaar, die mij om een aalmoes vroeg, om vergeving moest smeken, omdat ik de macht had hem die te geven."
'Het is onmogelijk, om met ]ulius te twisten," zei de dokter, "maar anderen van zijn klasse waren minder verstandig. In het nauw gebracht als ze niemand ervan konden overtuigen, dat ze een zedelijke aanspraak op hun bezittingen hadden, wezen ze op hun voorouders. Zij beweerden, dat deze voorouders het recht op hun bezittingen door verdienste hadden verworven. Deze verdienste bleef aan de bezittingen, die op anderen overgingen, verbonden. Hier verwisselden ze natuurlijk alle  begrippen van wettelijk en zedelijk recht. De wet kon vroeger werkelijk iemand de macht geven, een aanspraak op bezittingen over te dragen op een wijze, die aan hen die de wetten hadden gemaakt, paste. Maar het recht op bezittingen door verdienste kon niet worden overgedragen, omdat de verdienste persoonlijk was en tot het gebied van de moraal behoorde. Die kon dus niet aan iemand anders worden toegeschreven. De knapste rechtsgeleerde zou nooit beweerd hebben, dat hij een acte kon opstellen, waarin de geringste aanspraak op verdienste van de een op de ander overgedragen werd, hoe na zij ook bloedverwanten waren.
In vroegere tijden was het de gewoonte de kinderen voor de schulden van hun ouders verantwoordelijk te stellen, zodat ze als slaven werden verkocht om de schuldeisers tevreden te stellen. De mensen vonden het in de dagen van Julius zeer onrechtvaardig, op die wijze de fouten van de ouders op onschuldige kinderen te verhalen. Maar als deze kinderen niet verdienden voor de luiheid van hun ouders te boeten, hoe konden zij dan aanspraak maken op het resultaat van de vlijt hun ouders? De barbaren, bij wie beide wijzen van overerven voorkwamen, waren logischer dan de mensen uit de tijd van Julius, die het ene verwierpen en het andere behielden. Was het omdat de laatste wijze van doen humaner was, hoewel eenzijdiger? Vraag dit maar eens aan het onterfde volk. Doordat van generatie tot generatie de aarde met haar hulpbronnen het bezit was van de ervende klasse, was er geen plaats waar het kon staan en wist het niet hoe te leven, behalve met toestemming van de ervende klasse."

'Dokter," zei ik "daar kan ik niets tegen inbrengen. Wij, die rijkdom erfden, hadden er geen morele aanspraak op. Dat wisten we evengoed als iedereen, maar men vond het niet beleefd, er in onze tegenwoordigheid toespelingen op te maken. Maar als ik nu hier aan de schandpaal moet staan als vertegenwoordiger van de ervende klasse, dan zijn er toch ook anderen die naast mij moesten staan. Wij waren niet de enigen die geen recht op ons geld hadden. Waarom zegt u niets over de geldmakers, die schavuiten die in weinige jaren grote fortuinen bijeen schraapten door bedrog op grote schaal en afpersing ?"

'Pardon," daar was ik juist aan toe," zei de dokter. "De dames moeten dan weten," vervolgde hij, "dat de rijken, die in de tijd van Julius bijna alles bezaten wat waarde had in alle landen, terwijl ze het volk alleen brokjes en kruimeltjes overlieten, uit twee soorten bestonden: zij die hun fortuin hadden geërfd en zij die het zoals men dat noemde zelf hadden gemaakt. Wij hebben gezien in hoeverre de ervende klasse gerechtvaardigd was in haar houding door het beginsel, dat iedereen recht had op de vruchten van zijn arbeid. Laat ons nu eens onderzoeken in hoeverre dat zelfde beginsel de bezittingen rechtvaardigde van de anderen, waarop Julius zinspeelde, n.l. van hen die beweerden hun eigen fortuin gemaakt te hebben. Gedurende hun hele leven van jongs af aan tot hun ouderdom, zonder zich rust te gunnen, hadden zij getoond zich geheel te hebben gewijd aan het opeenhopen van winsten. Nu moet men bedenken dat arbeid op zich zelf, hoe inspannend ook, geen morele verdienste in zich sluit. Het kan bijvoorbeeld een misdadige bezigheid zijn. Laat ons nu eens zien of deze mensen, die beweerden hun fortuin zelf gemaakt te hebben, er meer recht op hadden dan de klasse, waartoe Julius hoorde. Want men plaatste op de voorgrond, als verontschuldiging voor het verschil in bezit, dat iedereen recht had op het resultaat van zijn werk, de volledigste verklaring die tot ons is gekomen van het beginsel van het recht op eigendom, gebaseerd op economische inspanning, is deze grondstelling: "Iedereen heeft het recht op wat hij voortbrengt, op alles wat hij voortbrengt en op niets anders dan hij voortbrengt. Deze grondstelling had twee kanten: een positieven en een negatieven kant. De negatieve kant was heel scherp. Als iedereen het recht had op wat hij zelf voorbracht, dan had iemand anders geen recht op een deel daarvan. Als in zijn opgehoopt bezit iets was, dat hij niet had voortgebracht, dan was hij volgens de wet, die hij zelf te hulp riep, als dief gebrandmerkt. Als in de grote fortuinen van de beursspeculanten, de spoorwegkoningen, de bankiers, de grootgrondbezitters en andere geldmagnaten, die bluften dat ze hun carrière maar met een beetje geld zijn begonnen, als in deze grote fortuinen, die met de snelheid van paddestoelen waren opgekomen, iets was dat alleen door de inspanning van een ander en niet van de bezitter was voortgebracht, dan was het niet zijn eigendom en brandmerkte het bezit ervan hem als een dief. Als hij rechtvaardig was, dan moest hij toegeven te bezitten wat hij zelf niet had voortgebracht. Als hij er op stond, het halve kilo vlees te hebben, dat de letter van de wet hem toestond, dan moest ook hij zich aan de letter houden en denken aan de waarschuwing van Portia aan Shylock: 'Snijdt niet meer of minder af dan juist een pond van 't vlees; als Gij meer neemt ,of minder neemt dan juist een pond, al was het zóó, dat de hoeveelheid lichter of zwaarder wordt met een verschil van half een grein, zelfs als de schaal dan stijgt of daalt. Een haar meer dan het juist gewicht, dan moet Gij den dood sterven, en uw goederen zijn verbeurd verklaard'.

'Zeg nu eens Julius, hoe veel van de grote fortuinen, opgehoopt door de mensen die zich in jouw dagen door eigen kracht er bovenop hebben gewerkt, zouden die toets hebben kunnen doorstaan?"
'Men kan gerust zeggen," antwoordde ik, "dat geen advocaat hun heeft geadviseerd, evenals Shylock, liever afstand te doen van zijn rechten, dan straf te riskeren. Lieve hemel, er zou nooit gelegenheid zijn, een groot fortuin gedurende een leven bijeen te brengen, als de bezitter ervan zich had beperkt tot dat, wat hij zelf had voortgebracht. De welbekende kunst, om op grote schaal rijk te worden, bestond uit het listig in bezit nemen van wat een ander had voortgebracht, zonder te veel met de wet in conflict te komen. Er werd in die tijd dan ook algemeen aangenomen, dat niemand eerlijk aan een miljoen kon komen. Ieder wist dat dit alleen kon worden verkregen door afzetterij, speculatie, gokken of een anderen vorm van diefstal, die onder de schijn van wettigheid kon worden volbracht. Dokter, zelfs u kunt de menselijke raten, die deze slecht verkregen winsten ophoopten, niet bitterder veroordelen, dan het algemene oordeel van hun tijdgenoten. De afschuw en verachting van het publiek volgden de grote geldmakers tot hun graf en dat zeer terecht. Ik kan niets zeggen tot verontschuldiging van mijn eigen klasse, die door erfenis rijk was, maar het volk had werkelijk meer respect voor ons, dan voor hen die beweerden hun fortuin zelf gemaakt te hebben. Want als wij, die ons fortuin geërfd hadden, ontegenzeglijk daarop geen moreel recht hadden, zo hadden wij er toch geen werkelijk kwaad voor gedaan."
'Nu zien jullie eens, " zei de dokter, "hoe jammer het geweest zou zijn als we vergeten hadden de verontschuldiging, die de negentiende eeuw aan te bieden had voor de ongelijke verdeling van goederen, te vergelijken met de werkelijke resultaten van de verdeling. Ethische maatstaven gaan met de eeuwen vooruit en het is niet altijd rechtvaardig, de instellingen van enige eeuw te beoordelen met de morele standaard van een latere. Het systeem van eigendomsrecht van de negentiende eeuw zou bovendien niets hebben gewonnen, met een beroep op de latere eeuwen, om het milder te beoordelen. Het was niet nodig om het  vonnis te rechtvaardigen door de moderne begrippen aan te halen, wat betreft het recht op bezit, want dit leidt zijn rechten van mensenrechten af. Het was alleen maar nodig de wet aan te halen, die het systeem rechtvaardigen moest n.l. dat iedereen recht had op de vruchten van de eigen inspanning en met die van de inspanning van een ander om het hele systeem af  te breken."
'Maar was er dan helemaal geen klasse onder het systeem," zei Edith's moeder, "die dus met de maatstaf van jouw tijd even goed een ethische, als wettige aanspraak had op haar bezittingen. "Zeker," antwoordde ik. "Tot nu toe hebben we het over de rijken gehad. U kunt als regel aannemen, dat de bezitters van grote fortuinen daarop geen morele aanspraak hadden, als dit op verdienste werd gebaseerd. Hun fortuinen waren immers geërfd, dan wel gedurende een leven opgehoopt, hoofdzakelijk door de prestaties van anderen en derhalve meer of minder door geweld of bedrog verkregen. Maar een groot aantal mensen genoot bescheiden inkomsten, die volgens het algemene oordeel werden erkend als een rechtvaardige vergoeding voor aan de gemeenschap bewezen diensten. Dan volgt echter de grote massa zwoegers, die geen cent bezat, het eigenlijke volk. Deze zwoegers hadden uit een moreel oogpunt alle aanspraak op bezit, want zij waren de voortbrengers van alles. Maar behalve de haveloze kleding die ze droegen bezaten ze weinig of niets."
'Men zou zeggen," zei Edith, "dat over het algemeen gesproken de klasse, die hoofdzakelijk bezittingen had, er weinig of geen recht op had, zelfs volgens de toenmalige begrippen, terwijl het volk, dat zonder bezittingen was, er wel recht op had. "

"Hoofdzakelijk was dit zo," antwoordde ik. "Als je alles bij elkaar neemt, wat volgens erfrecht was verkregen, wat door speculatie, afzetterij of bedrog was toegeëigend of het resultaat was van bewezen diensten, dan kun je nagaan dat er maar weinig overbleef, in alle geval niets noemenswaardigs."

'Volgens de preken van de geestelijken in Julius tijd," zei de dokter, "zou men gedacht hebben, dat het eigendomsrecht de hoeksteen van het Christendom was en de hoofdzonde, het zich op onrechtmatige wijze toeëigenen van bezit. Maar als stelen alleen betekende, het zich toeëigenen van wat een ander met een wettelijk en moreel recht bezat, dan moet het heel moeilijk geweest zijn te zeggen, dat zo'n misdaad werkelijk een misdaad was. Als men het van de armen had weggenomen, dan zou het werkelijk diefstal geweest zijn. Maar ten slotte bezaten de armen niets, wat men kon wegnemen."

'Wat mij het ongelooflijkste van de hele droevige geschiedenis lijkt," zei Edith, "is dat een systeem dat, wat de algemene welvaart betreft, zo'n noodlottige mislukking was dat het onterfde volk haar bitterste vijand was en zelfs mensen als Julius, die het systeem begunstigden, het op geen enkelen grond als rechtvaardig konden verdedigen, nog langer dan een dag kon blijven bestaan."

'Geen wonder, dat je er zo over denkt en nu ik terug kijk denk ik er ook zo over," antwoordde ik. "Maar je kunt je niet voorstellen, zoals ik het in mijn nieuwe omgeving zelf bijna niet meer kan, hoe verstarrend voor de geest de invloed  was van ouderdom van het eigendomssysteem zoals wij het kenden en van de heerschappij van de rijken, die er op was gebaseerd. Geen andere inrichting, geen andere instelling van macht kon zo lang stand houden. Er is eigenlijk nooit een andere economische regeling bekend geweest. Alle andere menselijke instellingen waren aan verandering en mode onderhevig, maar een radicale verandering in het eigendomsstelsel heeft nooit plaats gehad. De opeenvolging van politieke, sociale en godsdienstige systemen, de koninklijke, keizerlijke, priesterlijke en democratische tijdperken en alle mogelijke andere fasen van menselijke instellingen zijn er geweest, als voorbijtrekkende schaduwen. Zij waren als staatsvormen van één dag, vergeleken bij de grijzen ouderdom van de heerschappij van de rijken. Bedenk eens welke diepe en wijdvertakte wortels in de menselijke vooroordelen zo'n systeem moet hebben gehad, hoe overweldigend voor het menselijke verstand de aanmatiging moest hebben geschenen om te overwegen, een einde te maken aan een instelling, waarvan men het begin niet kon nagaan. Was het nodig, dat een stelsel, dat zo diep ingeroest was in de gewoonten en zo lang had bestaan, verontschuldigd of verdedigd werd? Het is niet te veel gezegd, als men beweert, dat over het algemeen de mensen in mijn tijd de verdeling van de mensheid in rijken en armen en de onderwerping van de laatste aan de eersten als een natuurwet ondergingen. Zo ongeveer als de opeenvolging van de jaargetijden, iets dat misschien niet aangenaam, maar niet te veranderen was. Ik kan me voorstellen, dat juist hier de moeilijkste en noodzakelijk de eerste taak van de leiders van de omwenteling lag, d.w.z. het prijsgeven van het zware gewicht van een onheuglijk, overgeërfd vooroordeel, wat betreft de mogelijkheid om zich te ontdoen van misbruiken, die zo lang hadden bestaan. Ook heeft men de mensen de ogen moeten openen voor het feit, dat het stelsel van welvaartverdeling slechts een menselijke instelling was, evenals andere. Als er inderdaad sprake is van menselijke vooruitgang, dan moesten ook de maatschappelijke instellingen, die onveranderd waren gebleven, des te meer uit de pas raken naarmate de vooruitgang in de wereld voortschreed en moest de verandering, die deze in overeenstemming had te brengen met de sociale evolutie, des te radicaler zijn."

'Dat is helemaal het moderne standpunt over deze kwestie," zei de dokter, "ik zal door jou als vertegenwoordiger van de negentiende eeuw, waarin poker werd uitgevonden, worden begrepen als ik zeg, dat toen de pioniers de rechtvaardigheid, die ten grondslag lag aan het oude eigendomsstelsel aanvielen, zijn verdedigers door aan zijn enorme ouderdom te herinneren, in staat waren met brutale moed de aanvallers tegemoet te gaan. Het was niet te verwonderen, dat hen dit voor een ogenblik uit het veld sloeg. Maar achter de bluf was niets, vanaf het ogenblik dat de publieke opinie krachtig genoeg was, om open kaarten te verlangen. Toen was het spel uit. Het beginsel van erfrecht, de ruggengraat van het hele eigendomssysteem, liet bij de eerste uitdaging en  kritiek alle morele verdediging varen. Het verschrompelde tot een overeenkomst door de wet bevestigd. Men kon er zich met evenveel recht van losmaken in naam van iets, dat rechtvaardiger was. En wat de piraten, de grote gelddieven betreft toen het licht eenmaal viel op hun manier van doen, was het voor hen niet zo zeer de vraag hoe hun buit te redden, dan wel hoe er heelhuids af te komen. "
'Er is een tekenend verschil in de geschiedenis," vervolgde de dokter, "tussen de ondergang van de koninklijke en priesterlijke macht en het verdwijnen van de heerschappij van de rijken. De eerste was diep geworteld in gevoel en romantiek en eeuwen na haar ondergang oefende ze nog invloed uit op de harten en de verbeelding van de mensen. Het edelmoedige mensenras herdacht zijn onderdrukking zonder wrok. Anders was het met de overheersing van de rijken. De heerschappij van de geldmacht is altijd zonder zedelijke basis of waardigheid geweest en van het ogenblik af, dat haar stoffelijke steunpunt was vernietigd ging zij niet alleen ten gronde maar ging zij dadelijk tot ontbinding over. Zodat men zich haastte haar te begraven, om haar voor altijd uit het gezicht en de herinnering te verbannen."

Overzicht van informatie bij de Bellamy Stichting

    Statuten van de Bellamy Stichting
    Uittreksel uit het boek van Edward Bellamy
    Een nieuw democratisch bestel n.a.v. het vastlopen van de democratie
    Christmas in the Year 2000
    Henry George, 1839-1897, De profeet van San Francisco
    Lijst van te ondersteunen zaken/onderwerpen, vanaf 08 januari 2006
    Table of contents in English
    The blindmans world (1886)
    To whom this may come (1888)
    With the eyes shut ! (1889)
    De workshops van Stichting Grondvest, Stichting SDN en Bellamy Stichting op het NSF

    Rubrieken bij SDN
    Hoofdstukken overzicht
    Homepage Bellamy Stichting