Alleen de markt regeert
Dr. W.P. Roelofs . . . De Markt . . . Silvio Gesell <===> Euroblunder . . . EuroStaete

Originele Duitse tekst, ontleend aan het tijdschrift 'Der Spiegel'

Wat de Wereldeconomie aangaat, die is vervlochten (Kurt Tucholsky)

Een nieuwe industriële revolutie ontstaat: kapitalisme zonder grenzen. De wereldwijde wedstrijd om banen zal het leven radicaal veranderen. Hulpeloos staan nationale regeringen, die slechts het welzijn van hun land op het oog hebben, tegenover de concerns en de beleggers die allang globaal denken. Verliest de politiek haar macht?

Wanneer Heinrich von Pierer een globe in de hand neemt, kan hij die draaien en keren als hij wil: Siemens is overal. In het Indische Bangalore ontwikkelen programmeurs in een filiaal hoogintelligente software. In Brazilië, Argentinië en Mexico produceren goedkope arbeiders van ouds bekende Osram-Lampen. En in North Tyneside, van een stad in Noord-Engeland, ontstaat voor goed twee miljarden mark een chipfabriek, waarin spoedig 1500 Britten zullen werken. "Wij zijn in rond 190 landen op de wereld aanwezig", verkondigt de concernbaas trots. Globaler kan het nauwelijks. Tot het wereldrijk tellen meer dan 400 productiecentra op zes continenten, rond 382.000 medewerkers, waarvan 170.000 in het buitenland. Sinds lange tijd zet Siemens in het buitenland meer aan geld om als in het eigen land. "Wij hebben productiecapaciteit verplaatst", bekent de directeur "maar we hebben vooral nieuwe markten ontsloten."

Daar plannen Siemens-technici in Aktjubinsk, een landstreek in Kazachstan, een energiecentrale. Daar graven ze in de Chinese stad Guangzhou een metrobuis in de ondergrond en installeren in Zuid-Afrika een supersnel multimedia netwerk. Daarvoor komen de transformatoren, "made by Siemens" uit Hongarije of de glasvezelkabels uit Indonesië; steeds zeldzamer is het echter "made in Germany ". Zonder het globale zaken zou de firma uit Beieren "een zielige voorstelling zijn.", zegt von Pierer.

Onophoudelijk verwijst de bestuurder van de hightech-reus vanwege zijn credo naar de markten van de toekomst, die te veroveren zouden zijn. Wie in Zuidoost "Azië wil blijven bestaan, die heeft echt meer nodig dan een fraai ingericht en representatief kantoor". Alleen in China wil Pierer binnen vier jaar rond de 40.000 mensen tewerkstellen: "Het is onmogelijk deze groeimarkt alleen met export vanuit Europa te beleveren".

Globalisering, heet de magische macht die concerns als Siemens aanspoort, en vormt tegelijk diens belangrijkste drijfveer. Het is allang niet meer genoeg om hun goederen naar alle werelddelen te exporteren. Nu wil men ook ter plaatse produceren, waar nieuwe nog niet ontsloten markten wachten - of goedkope arbeidskrachten. Tegelijkertijd verplaatsen beleggers miljarden van de ene beurs naar de andere, uit derivaten van aandelen, uit aandelen en dan weer in leningen. Landsgrenzen spelen ook in het globale casino al lang geen rol meer. De geweldige krachten die er werken, zullen de wereld veranderen als nooit tevoren; en de concerns drijven deze verandering steeds sneller aan. Hulpeloos zien de nationale staten toe. Stukje bij beetje verliezen zij hun macht aan de werkelijke "global players".

Een economisch keerpunt baant zich een weg. Siemens-chef Pierer registreert een "nog nooit vertoonde concurrentiedruk". Renato Ruggiero, Chef van de Wereldhandelsorganisatie WTO, ziet een "geopolitieke revolutie" naderbij komen; en het Amerikaanse magazine Newsweek schermt met een "nieuw multinationaal tijdperk" - een periode die gevaren en kansen tegelijk brengt. In een adembenemend tempo groeit de wereld aan elkaar, via netwerken als CNN, telefax en Internet. Steeds sneller ontstaan nieuwe producten die beter en goedkoper worden. De internationale handel ontwikkelt zich procentueel bijna dubbel zo snel als het globale bruto sociaalproduct. De som van de wereldwijde directe investeringen is sinds de tachtiger jaren zelfs verviervoudigd. "Voor het eerst in de geschiedenis van de mensheid", zegt Lester Thurow, Professor aan het Massachussetts Institute of Technology, "staat ons een wereldomvattende economie ter beschikking, waarin alles en overal op elk moment geproduceerd en verkocht kan worden".

De wereld muteert tot een grenzeloos stoppingcentrum. Sinds geruime tijd zijn films van Kodak, videocamera's van Sony en wijn uit Frankrijk tot in de uiterste uithoeken van de aarde doorgedrongen. En software van Microsoft bestuurt de computers in Kuala Lumpur net als die in Nairobi of Buenos Aires. Tegelijkertijd beleeft de ontketende wereldeconomie een genadeloze strijd om het loon en de arbeid. Welstand en armoede worden opnieuw verdeeld. Duitse staalarbeiders moeten zich met goedkope arbeiders in Oost-Europa meten, de westelijke welvaartsstaten concurreren met sociaal onontwikkelde maatschappijen in Azië, die vestigingsplaatsen bieden in harde concurrentie voor investeerders, kapitaal en arbeidsplaatsen.

Een kloof opent zich tussen de concerns, die wereldwijd plannen en de regeringen die het welzijn van hun land op het oog hebben. Het conflict zou een vrijwel totale omwenteling ten gevolge hebben, voorspellen economen en politicologen: regimes komen ten val, staten zijn gedwongen in sociale voorzieningen te snijden, en miljoenen mensen worden gedwongen zich steeds sneller een nieuwe arbeidsplaats te zoeken. En velen zullen geen werk meer kunnen vinden. Sneller dan ooit tevoren ontstaat een nieuwe topografie van de macht. Nieuwe landen komen op en vermeerderen hun welstand - eerst de tijgerstaten Hongkong, Singapore, Zuid-Korea en Taiwan, dan Mexico, India of Brazilië; oude imperia zakken weg in een zee van middelmatigheid - waartoe misschien ook Europa behoort. Al in het jaar 2004, zo voorspelt het Internationaal Monetair Fonds, zullen de ontwikkelingslanden meer produceren dan alle industrielanden tezamen. En in 2020 zal Duitsland onder de economische machten nog slechts op de zesde plaats staan, tussen Indonesië en Zuid-Korea en heel ver achter de nieuwe nummer een, China.

Sociale schokken en economische uitbarstingen zullen het gevolg zijn, voorspelt Thurow. Zoals ooit Karl Marx, ziet ook deze US-econoom een nieuw "lompenproletariaat" ontstaan dat geen plaats meer in het kapitalisme vindt. Daarnaast ontstaat een klasse van "kennisarbeiders" die rijkdom en macht verwerft - de elite van de toekomst. Vooral in Europa roept de snelle omwenteling angst op. Toen in de herfst van het afgelopen jaar honderdduizenden door de straten van Frankrijk trokken om tegen de bezuinigingspolitiek van de regering protesteerden, vermelde het dagblad Le Monde de "eerste anti-globaliseringsstaking" in de geschiedenis.

Ook in Duitsland wordt om de vestigingsplaats, om de welvaartsstaat, om de concurrentiekracht en de arbeidsvoorwaarden, heftig gevochten. De gevolgen van de globalisering zijn steeds sterker waar te nemen. Bijna vier miljoen mensen zoeken in Duitsland werk - zo velen als sinds de oorlog niet is voor gekomen. Tegelijkertijd rukken de bedrijven zo massief op naar het buitenland als nooit tevoren. Duitsland heeft, wanneer men de werkgevers gelooft, een nieuwe exportschlager: arbeidsplaatsen. Emigreert de economie dus het land uit? Moeten de Duitsers aan lonen gewennen, die nauwelijks hoger zijn als die in Maleisië of in Tsjechië? Brengt de globalisering een neerwaartse spiraal in beweging, waarbij; zegt SPD-chef Oskar Lafontaine, "geen land meer iets winnen kan, en uiteindelijk allen zullen verliezen"? Verwoest het zelfs het "turbokapitalisme", zoals de auteurs Hans-Peter Martin en Harald Schumann denken, "en de fundamenten van diens existentie; en die van het functioneren van de staat en zijn democratische stabiliteit?"

Het geeft ook een andere kijk op de dingen, volgens welke de globalisering "aanzienlijk meer welzijn en welvaart genereert", zegt het communiqué van de G-7 topconferentie in Lyon; de globalisering biedt, zoals wordt genoemd, "kansen, niet alleen voor rijke landen, maar ook voor alle andere". Deze optimistische wereldvisie steunt op de economische theorie die reeds in de 19e eeuw geformuleerd werd door de Brit David Ricardo "de wet van het comparatieve kostenvoordeel" - in een leerstelling, die tot op de dag van vandaag de economische wetenschappen beheerst: Elk land moet dat produceren wat het in vergelijking tot andere landen het beste kan; wanneer ieder zich specialiseert, stijgen productie en inkomen.

De vrije handel brengt vervolgens welvaartsgroei voor iedereen die meedoet. Later verfijnden de Zweden Eli Reckscher en Bertil Ohlin deze leerstelling. Hun these is: landen die veel geld hebben, moeten zich op kapitaalintensieve producten specialiseren - op hightech; en landen die overvloedig over arbeidskrachten beschikken, moeten goederen produceren die weinig kapitaal, maar veel arbeidsinzet eisen - dus eenvoudige massaproducten.

De welstand nam bijna onafgebroken toe in de afgelopen decennia in de industrielanden. Toen het ijzeren gordijn viel die de kapitalistische van de communistische wereld gescheiden had, was er geen enkele twijfel meer over de hogere kwalificatie van het marktgerichte economische model. Nieuwe, onverzadigde markten meldden zich aan met willige consumenten en goedkope arbeidskrachten. Ook dozijnen ontwikkelingslanden volgden de liberale lokroep. Door de schuldencrisis getroffen, hadden ze zich geruime tijd van geïmporteerde goederen afgesloten en wilden liever alles zelf produceren.

Plotseling echter oriënteren zich de regeringen op de wereldmarkt, en de multinationals, die ooit als uitbuiters bestempeld waren, zijn op vele plaatsen nu hoogst welkom, en brengen alsnog kapitaal en techniek in het land. In vier jaren, zoals de UNO-organisatie voor Handel en Ontwikkeling (Unctad) heeft bekend gemaakt, liberaliseerden vooral de staten van de Derde Wereld en van Oost-Europa 368 economische wetten, om deuren voor investeerders te openen.

Wereldwijd vielen handelsbelemmeringen weg. De Algemene Douane- en Handelsovereenkomst GATT en de Wereldhandelsorganisatie WTO, die sinds 1995 die Handelsregels vaststelt, lieten het gemiddelde niveau van invoerrechten voor industriegoederen dalen naar ongeveer 5 procent; 50 jaar geleden eisten de staten nog 40 procent. Ook het kapitaal stoot op de financiële markten op steeds minder belemmeringen. De tijden zijn voorbij dat de wedstrijd alleen tussen de triade beslecht werd; tussen de Europese Unie, de USA en Japan. Ondertussen beschouwen de concerns de gehele wereld als hun marktgebied, waarop ze volgens Daimler-chef Jürgen Schrempp, vooral een ding bereiken willen: "Winst, winst, winst."

Sneller dan ooit tevoren bouwen de multinationals productieafdelingen op, en fuseren over de grenzen heen en smeden, zoals in de telecommunicatie en de luchtvaart, strategische allianties. Steeds zijn ze op zoek naar de beste technici, naar de goedkoopste arbeiders, de snelste leveranciers - ongeacht of die nu uit Spanje, Sachsen of Singapore komen. Een monopolie zonder grenzen en zonder scrupules: "Sentimentele aspecten voor een bepaald deel van de wereld zijn daarin niet voorzien", zegt de US-econoom Thurow, "tenslotte zijn de minimalisering van de kosten en de maximalisering van de winsten het kernpunt van het kapitalisme." De productie wordt slanker en tegelijk internationaler. Percy Barnevik nam rond 1982 een bedrijf over met de naam Asea, toenmaals "een Zweeds elektrotechnisch bedrijf, wiens technici voor 95 procent in Zweden werkzaam waren". Na de fusie met het Zwitserse Brown Boveri & Cie., vormde hij daaruit de "global player" ABB.

Barnevik geldt onder collega-managers als voorbeeld in zakelijke globalisering: Hij verlegde de ABB-centrale naar Zürich; ontsloeg in West-Europa en Noord-Amerika 54.000 medewerkers en stelde in Oost-Europa en Azië 46.000 nieuwe aan. Hij kocht er nog eens meer dan 200 bedrijven bij en verweefde ze in een wereldwijd net van ongeveer 5000 zelfstandige winstcentra. Knalhard concurreren nu verschillende ABB-ondernemingen met elkaar om opdrachten van buitenaf. Circa 171 functionarissen sturen vanuit Zürich het wijdvertakte concern met 212.000 medewerkers. Barnevik, de globale bedrijfsleider, vliegt per jet van fabriek naar fabriek en beziet de directiecentrale als de plaats, "waar mijn post binnenkomt en de belangrijkste brieven naartoe gefaxt worden; en waar ik mij toevallig bevind".

Met het oorspronkelijke thuisland voelen zulke ondernemingen zich nauwelijks nog verbonden. Ze rekenen hun zaken af in dollars en niet meer in nationale geldsoorten. Belastingen betalen ze indien mogelijk daar waar het niveau laag is. Dat is eenvoudig, want rond een Derde van de wereldhandel beweegt zich binnen de concerns. Wanneer dochterondernemingen elkaar wederzijds diensten leveren, dan kunnen de boekhouders via de verrekeningstarieven de winsten naar die plaats verschuiven - tot schade van landen als Duitsland of Zweden - die door hoge belastingen hun sociale netwerk financieren.

Meer dan ooit profiteren de Finnen daarbij van de verworvenheden van de techniek. Pas de telefax, glasvezelkabel en computers veroorloven het, snel groeiende bedrijfsvervlechtingen te sturen. De transportkosten dalen gestaag; in de afgelopen eeuw sleepten paard en wagen de exportgoederen over de bergen, vandaag ruist aardolie door pipelines en software door ultrasnelle datalijnen. De onderzoekers hebben de industrie tegelijk mobieler gemaakt. Ten tijde van de eerste industriële revolutie ontstonden staalbedrijven daar, waar steenkool beschikbaar was, weverijen daar waar de meeste klanten leefden, en spoorwegenfabrieken daar waar het nodige weten beschikbaar was - en ook het nodige geld.

Toen rond de eeuwwisseling de economie ook al aaneengroeide, toen ten tijde van het imperialisme Amerikaanse industriemagnaten en Europese handelsfirma's naar Afrika en Azië trokken, toen zagen ze de koloniën slechts als bronnen van grondstoffen, niet als markten of als vestigingsplaatsen voor fabrieken. Spoorwegen, telegraafkantoren en stoomschepen stuwden de globalisering naar voren. De bonanza eindigde met een grote knal: met Zwarte Vrijdag op de New-Yorkse beurs. In de volgende economische wereldcrisis schutten de staten zich weer af, de wereldproductie daalde snel. Toenmaals betrof de globalisering de handel, vandaag is het de productie. Ook de omstandigheden zijn totaal anders. Tegenwoordig komen de toekomstgerichte bedrijfstakken zonder grote bodemschatten uit de voeten; en bedrijven kunnen kapitaal bij banken en beurzen in de gehele wereld opnemen.

Wanneer echter fabrieken mobiel zijn, dan laten zich grote loonverschillen van land tot land steeds moeilijker handhaven. Anders dan vroeger zal een werknemer niet zomaar meer verdienen, vanwege het feit dat hij in Europa woont. Zelfs de knowhow is aan geen enkele monopolist meer voorbehouden. Allang is het Indische Bangalore tot het grootste softwarecentrum buiten Silicon Valley opgekomen. "Weten", zegt Siemens-chef van Pierer, "weten is wereldwijd aanwezig en door de internationale netwerken ook altijd beschikbaar."

Het is tot doorslaggevende productiefactor geworden, belangrijker dan werk en kapitaal. Op de weg naar de 21e eeuw geven bedrijfstakken de toon aan, die zich op hoofdarbeid richten en geen natuurlijk vaderland meer hebben. Micro-elektronica en biotechnologie kunnen zich op bijna iedere plek vestigen, evenals de grondstoffenindustrie en telecommunicatie, vliegtuigbouw en computerindustrie. De computerfabrikant Hewlett-Packard bijvoorbeeld heeft zijn concernzetel in Californië. Zijn wereldwijde centrum voor medische installaties bevindt zich echter aan de Amerikaanse oostkust, die voor personal computers in Zwitserland, die voor fiberglasoptica in Duitsland en die voor laserprinters in Singapore.

Ook Fiat laat zijn nieuwste auto, de Palio, zelfs in 13 landen tegelijk van de band rollen; in Ecuador net als in Algerije, India of Venezuela. Een computer in Turijn, waarin via satelliet alle materiaalbewegingen samenkomen, controleert de montage. Onophoudelijk werken ondernemingen, die overal en nergens thuis zijn, aan een nieuwe wereldcultuur. Regionale voorkeuren spelen bij hun producten steeds zeldzamer een rol, de commercie bepaalt onmerkbaar wat de mensen voelen en waarnemen. Hollywood verblijdt miljoenen mensen met Arnold Schwarzenegger en Sharon Stone, Gillette adverteert op de halve aardbol "Met het beste in de man", de Marlboro-cowboy rijdt in de Andes precies zo als in de Ardennen, en de Big Mac smaakt sowieso overal hetzelfde.

Een begrensd aantal imperiale concerns vormen zo het nieuwe beeld van de Aarde. De 20 grootste ondernemingen van de wereld, met daaronder Mitsubishi (Nr.1), die Royal Dutch/Shell (nr. 10) en Daimler-Benz (nr. 17), zetten meer om dan de 80 armste landen tezamen produceren; en de hoeveelheid producten die ze controleren groeit geweldig. De giganten van de "Global 500", die het Amerikaanse magazine Fortune jaarlijks beoordeelt, verhoogden hun omzet in 1995 met elf procent; ze groeiden daarmee viermaal sneller dan de wereldeconomie. De winsten van de multinationals namen nog meer toe: bijna 15 procent in het jaar 1995 en zelfs 62 procent een jaar eerder.

Daarnaast registreert de Handels- en Ontwikkelingsorganisatie Unctad 40.000 andere ondernemingen, die eveneens in de categorie multi's vallen. Daaronder zijn ook detailbedrijven, die maar een paar dozijn personeelsleden aan de andere kant van de grens tewerkstellen. In totaal controleren deze ondernemingen ongeveer 250.000 buitenlandse dochterondernemingen; de invloed van de internationale strijdmacht is, zo oordeelt de Unctad: "onomkeerbaar". Ook de Duitsers mengen zich steeds sterker in dit spel. In het afgelopen jaar investeerden de bedrijven 50 miljard mark buiten de Bondsrepubliek, bijna dubbel zoveel als twaalf maanden daarvoor (zie de grafiek). Zo gaf Hoechst alleen 7,1 miljard mark uit voor de Amerikaanse geneesmiddelenproducent Marion Merrel Dow.

Onverbloemd zegt president-directeur Jürgen Dormann, dat Hoechst "geen Duitse onderneming meer" is, dat over enige fabrieken in het buitenland beschikt, "maar op weg is naar een globaal handelend geneesmiddelen- en chemieconcern". Sinds de Muur viel, produceren Duitse bedrijven met voorkeur ook in lagelonenlanden als Hongarije of Tsjechië. Voor de Beierse middenstander ligt Hongkong daarmee quasi voor de huisdeur. De lonen in de transitiestaten, rekent Siemens-chef von Pierer voor, liggen "80 tot 90 procent onder de Duitse". Zelfs in Frankrijk of Italië moet hij ingenieurs vaak maar de helft betalen van wat in München gebruikelijk is.

Maar het zijn niet alleen de lonen. Zo trekken de Duitse autobouwers weg, om in de USA of in Latijns-Amerika nieuwe klanten te winnen. Ze wilden graag het risico van dollarschommelingen uitschakelen of eenvoudig handelsbarrières overwinnen zoals BMW. De Münchenaren schroeven hun wagens alleen in Indonesië in elkaar, omdat bij de import van complete voertuigen reusachtige bedragen aan accijnzen betaald moeten worden, niet echter bij de invoer van losse onderdelen.

Hoeveel arbeidsplaatsen uiteindelijk Duitsland verlaten is onzeker. 300.000 in vijf jaar, beweert BDI-chef Hans-Olaf Henkel; slechts 75.000, gelooft de DOB. Ondertussen verzekert de buitenlandse handel ook arbeidsplaatsen in het binnenland. Bedenkelijk is daartegenover, hoe vaak buitenlandse bedrijven een grote boog om Duitsland heen maken. Ze staken in 1995 net 14 miljard mark in bestaande fabrieken - 36 miljard mark minder, als de Duitse in het buitenland pompten. Japanners of Amerikanen vestigen zich liever daar, waar de belastingen en bureaucratische belemmeringen gering zijn.

Zoals in Groot-Brittannië: daar schuift de Koreaanse LG-Groep een van de grootste directe investeringen naar voren die West-Europa ooit gezien heeft - een elektronicafabriek, vier miljard mark duur, met meer dan 6000 jobs. In de vestiging Wales, zo lieten de Zuid-Koreanen weten, zijn de lonen gedeeltelijk lager dan in hun thuisland; tienduizenden Welshmen werken voor minder dan zes mark per uur. Nog sneller dan fabrieken en bedrijven snellen ideeën rond de globe. De Duitsers leerden van de Japanners 'lean-management' en 'just-in-time' productie en van de Amerikanen 're-engineering' en 'downsizing'. en sinds kort moet nu ook iedere 'shareholder' zijn 'value' krijgen, iedere aandelenbezitter dus zijn hoge rendement - een trend, die als gemaakt lijkt voor een geglobaliseerde wereld. Het is het scharnier tussen de multinationals en de nog machtiger kapitaalmarkten. Overal eisen internationale beleggers nu de gelijke opbrengst, van bedrijven in South Carolina evenzo als die in Schwaben; overal schrappen ondernemers daarom dure arbeidsplaatsen en creëren ze goedkope in den vreemde. Want dat voert het rendement op.

Langzamerhand geraken zo ook Duitse concerns in de afhankelijkheid van grootinvesteerders, die met een pennenstreek over wel en wee van de aandelenkoersen beslissen - en daarmee over waar arbeidsplaatsen ontstaan. Wie zich niet voegt, die dreigt de onttrekking van het kapitaal. De USA tonen, hoe dat functioneert. Daar opereren institutionele beleggers met geweldige sommen. Decent benutten de beleggingsmaatschappijen deze macht en schrijven - wanneer hun het aandeel niet bevalt - ondertussen ook blauwe brieven aan de concerns. Dan wordt ook nog onverbloemd aangeraden deze of gene afdeling te sluiten. Fidelity Investments bijvoorbeeld beheert 548 miljard dollar. Acht procent van de omzet van de New Yorkse beurs lopen over de rekening van Fidelity-chef "Ned" Crosby Johnson. Ook in Duitsland adverteert de grootste beleggingsmaatschappij ter wereld tegenwoordig voor kleine beleggers. Niet minder invloedrijk zijn de pensioenfondsen. Omdat de Amerikaanse staat nauwelijks voor de toekomst van zijn burgers zorgt, sparen ongeveer tienduizend leraren hun vermogen op bij het fonds TIAA-CREF.

Daarachter verbergen zich 136 miljard dollar en aandelenbezit uit alle delen van de wereld. "Aan wie behoren die Global 500 toe?" vroeg Fortune onlangs aan zijn lezers. Het antwoord: "Ze behoren U toe!". Tevens verwijderen de financiële markten zich van de reële wereld. Dag na dag suizen 1,5 biljoen mark over datalijnen, waarachter geen bedrijven en goederen staan, maar wedden op de toekomst. Slechts voor een deel dienen swaps, futures en opties daartoe om risico's uit andere zakelijke overeenkomsten af te dekken; vaak zijn die zelf een risico, zoals het geval Nick Leeson van de Barings-Bank aantoont.

De handelskamers van de banken, waarin de valutahandelaren dicht op elkaar zitten, zijn tot een eigen kosmos geworden. Nergens is het geruis van de globalisering zo sterk, nergens heeft de techniek deze zo sterk aangejaagd. Vroeger stuurde het persbureau van Reuter's duivenpost met de beurskoersen weg, vandaag levert een multimedia-ticker informatie in "real time": iedereen heeft alle koersen, alle bedrijfsinformatie, alle kaarten op hetzelfde moment; wie een seconde eerder reageert, kan miljoenen verdienen of verliezen; en met het Internet komen ook de kleine beleggers steeds dichter bij de virtuele beurzen van de toekomst.

In het globale casino heerst als in Las Vegas nooit rust: 's morgens opent de beurs in Tokio, vervolgens gaat het naar Hongkong, later naar Europa. Sluiten Frankfurt en Londen, dan neemt New York de zaak over - een eeuwige kringloop. De bedragen die daarbij dagelijks verplaats worden, zijn bijna dubbel zo groot als de monetaire reserves van alle centrale banken tezamen. Staten moeten zich voor deze macht buigen, of ze willen of niet: tenslotte financieren ze over de kapitaalmarkt hun schuldenlast. Wanneer een regering al te zeer overdrijft, eisen de beleggers prompt een premie. Hogere rente voor hogere risico's. Steeds weer demonstreren de kapitaalmarkten de politici hun machteloosheid. Zo kraakten in de herfst van 1992 een paar geldgoeroes, aangevoerd door George Soros, de Bank van Engeland. De valutahandelaren brachten met een speculatiegolf, die op een vallend pond en een zwakke lire gokte, het Europese monetaire systeem ten val.

"Speculanten zijn het Aids van de economie", schimpte de Franse president Jacques Chirac. "De wereld ligt in de handen van deze mensen", gelooft IMF-president Michel Camdessus. Lester Thurow formuleert het nuchter: "Overal regeert de markt, alleen de markt". Kunnen de regeringen dus terugtreden? Hebben ze de macht over dit griezelige monster verloren, dat ze met de liberalisering en deregulering zelf opgeroepen hebben: de vrije markt? Bepalen alleen makelaars, investeringsfonds en concerns over de globale toekomst? De staten zijn chantabel geworden. Wanneer de concerns het eisen, krijgen ze subsidies of belastingfaciliteiten; want anders trekken ze naar het buurland. De spelers beslissen onder elkaar waar ze hun gevechten zullen voeren", zegt Jenoptik-chef Lothar Späth, "en wanneer hun het speelveld niet bevalt, dan gaan ze doodgewoon ergens anders heen". De concurrentie om de vestigingsplaats dreigt tot een subsidiewedloop te worden.

In de USA behoren de ondernemingen tot de machtigste lobbyisten, ook in Duitsland laten zich sommige wetten niet tegen de verenigde weerstand van de industrie ten uitvoer leggen. Jammerlijk mislukken alle pogingen om voor het welzijn van het milieu een ecotaks in te voeren. Mogelijk slechts alleen in een Europese beslotenheid. Want, zo waarschuwden industrievertegenwoordigers als BDI-Chef Henkel, wordt het met de vestigingsplaats nog slechter gesteld; in de chemie of de auto-industrie zijn ontslagen dan onvermijdelijk. Bonn reageerde.

Het tijdperk waarin afzonderlijke staten de ondernemingen regels voorschrijven konden, schijnt voorbij te zijn. De US-minister van arbeid Robert Reich voorziet daarom: "Het einde van de nationale economieën". De bazen denken globaal, de regeringen nationaal. Omdat de internationale kapitaalvervlechting groeit, hebben nationale kartelbureaus steeds minder macht. "Des te meer de multinationals hun bedrijven over de wereld verdelen", stelt Reich, "des te minder aanwijzingsmacht en controle bezit een enkele regering ten opzicht van hen". Slechts door internationale samenwerking zullen de conflicten van de toekomst onschadelijk gemaakt kunnen worden, maar organisaties als de WTO en de EU hebben nauwelijks middelen om werkelijk op te kunnen treden.:

  • De USA stoken, in weerwil van de WTO, steeds weer politiek gemotiveerde handelsoorlogen op: met Japan over auto's of Europa over de betrekkingen tot Iran.

  • De landen van de Derde Wereld klagen over protectionisme, want met de snelle verwijzing naar sociale- en milieudumping sluiten de industrielanden hun grenzen af voor goedkope producten.

De Duitsers beschermen met de uitzettingswet weliswaar hun bouwvakkers. Tegelijkertijd ondergraven ze echter de doelstellingen van de binnenmarkt, want door minimumlonen remmen ze indirect de vrije mobiliteit van de EU-werknemers af. Aan de andere kant voelen veel wetenschappers zich nauwelijks nog aan hun vaderland verplicht: ze profiteren in Duitsland von het hoge niveau van kennis, van goede universiteiten en het van staatswege gefinancierde onderzoek, maar de winsten verplaatsen ze naar het buitenland. Dat de eenmalige solidariteit van de gemeenschap door het wegvallen van inkomsten verloren gaat, interesseert ze niet.

Bondspresident Roman Herzog bekritiseerde dit gedrag zeer heftig op een conferentie van topmanagers: "Een onderneming, die in Duitsland zijn productiecentra heeft, zijn arbeidsplaatsen afbreekt en bijna geen belasting betaalt, kan in zijn naamvoering net zo vaak het woord Duits hebben staan, zo'n bedrijf erken ik niet meer als een Duitse onderneming". Onophoudelijk, zo waarschuwt politicoloog John Cavanagh, "verpulveren de traditionele sociale contracten tussen regeringen, ondernemingen en werknemers".

De kloof die zich opent tussen de ondernemingen aan de ene kant, en de maatschappij aan de andere kant, stelt westelijke democratieën bloot aan een harde proef - en zal deze mogelijk tot ineenstorting brengen. James Goldsmith, miljardair en Europees afgevaardigde uit Groot-Brittannië, ziet de industrielanden reeds in een "valkuil" trappen. Onvermoeibaar predikt hij de terugkeer naar het protectionisme. "De vrije wereldhandel verslindt de maatschappij die hij aanvankelijk dienen zou".

De winnaars van de globalisering, oordeelt Goldsmith, zullen "diegenen zijn, die het bijna onuitputtelijke aanbod van goedkope arbeidskrachten voor zich benutten kunnen". Maar het doet herinneren aan de winnaars van een pokerspel op de Titanic" - die waren net als de verliezers aan de spoedige ondergang overgeleverd. Profiteren zullen ook die landen, die de toekomstgerichte bedrijfstakken aanlokken, omdat ze over hooggekwalificeerde arbeidskrachten beschikken. Ze kunnen zich ook wezenlijk hogere lonen veroorloven. "Heden ten dage zijn de kennis en de bekwaamheden de enige bronnen van het huidige concurrentievoordeel", oordeelt US-econoom Thurow, "de technologiepolitiek van een land is zijn industriële strategie. Die bepaalt, waar een land het spel meespelen zal". "De wetenschappers en sociologen", oordeelt zijn collega Jeremy Rifkin, "zijn de katalysatoren van de derde industriële revolutie, en ze houden de hightech-wetenschap aan de gang". De elite van morgen - dat zijn advocaten of onderzoekers, biotechnici of ingenieurs, ondernemingsadviseurs of programmeurs.

Maar de kloof tussen de verliezers, tussen de ongeschoolde arbeidskrachten, wordt steeds groter. Een deel van de ontwikkelingslanden heeft de aansluiting kunnen maken of is op weg daar naartoe; doch de overigen dreigt, volgens IMF-president Michel Camdessus, "de marginalisering". De have-nots bezitten geen goederen, die de Eerste Wereld wenst, en geen geld om zelf iets te kopen. Investeerders blijven weg. Camdessus: "Er bestaat het gevaar, dat deze landen door de wereldeconomie eenvoudig weg achtergelaten worden".

Rijken en armen verliezen zo het contact met elkaar. De UNO rekende onlangs voor, dat 358 miljardairs in de wereld meer vermogen bezitten dan krap de helft van de mensheid verdient. Ook in de westelijke wereld groeien de inkomensverschillen. In Amerika valt reeds de middenlaag weg, de reële lonen dalen voortdurend en zijn op het niveau van de zeventiger jaren beland; daar tegenover stijgt het salaris van de bazen.

In de industrielanden hebben meer dan 30 miljoen mensen geen werkt, zoveel zelfs als sinds de grote wereldrecessie niet meer. Tegelijkertijd ontstaat een nieuwe klasse van "working poor" - van mensen, die werk hebben, maar nauwelijks meer verdienen dan in de Derde Wereld. De drempellanden halen ze in. Die hebben massief in het onderwijs geïnvesteerd, in Maleisië of Indonesië werken hooggekwalificeerde specialisten, die beter zijn dan vele Europeanen.

Nog beschutten de sociale netten de mensen in Europa voor een werkelijke val. Doch deze netten, die met de groeiende levensstandaard steeds dichter geweven werden, zijn tot scheuren toe gespannen; ziekenfondsen en uitkeringsverzekeringen glijden sluipend in het bankroet. Op die manier wordt de concurrentie met vestigingsplaatsen ook een concurrentie van de sociale systemen. Overal willen regeringen bezuinigen op sociale voorzieningen. Zweden werd ooit als alternatiefmodel voor de liberale maatschappijen bejubeld. Door hoge schulden gedwongen, verlaagde de regering het ziekengeld, schrapte subsidies voor arbeidstijdverkorting en voerde een wachtdag in bij een geval van ziekte.

In Duitsland groeit de overtuiging dat de republiek zich - tenminste voor een gedeelte - moet aanpassen aan de veranderde feitelijkheden op de wereldmarkt. Bij de verwarmingsindustrie Viessmann waren 3700 werknemers bereid, om voor het gelijke salaris drie uren per week langer te werken, en daardoor te voorkomen dat de productie naar Tsjechië verplaatst zou worden.

Ook elders worden bedrijfsmatige bondgenootschappen voor werkgelegenheid gesloten. Het vakbondachtige WSI-Instituut waarschuwt evenwel, dat met de "knuppel van de globalisering" al te vaak gezwaaid werd; meestal verbergt zich daarachter slechts "de welbewuste afbraak van de sociale staat".

Het bezuinigen op zich zal de vestigingsplaats Duitsland sowieso weinig nut bieden. Want ondertussen vergeten de Duitsers bij dit debat in de toekomst te investeren. Maar wanneer zij opleiding en wetenschap radicaal op een hoop gooien, in plaats zich door hun kunnen een concurrentievoordeel te verwerven - en daarmee hogere lonen en betere sociale voorzieningen te bedingen - zal het ook hun misschien zo gaan, zoals Lester Thurow aan sommige industriestaten voorspelt: Zij zullen sluipend ten onder gaan, zoals ooit het oude Rome.

Vertaling R.M. Brockhus

DER SPIEGEL 39/1996