Stichting Leefmilieu en Natuur Maas en WaalBelangengroep 'Geen Gif in de Kaliwaal'Ir. J.L.H.T. van Heck en M.A.L. van Heck-Bosch p/a Waalbandijk 69 6658 KA Beneden-Leeuwen tel.: 0487-592454 Fax: 0487-592485 ABN-Amro Bank rek. 51.62.16.694 Handelsregister nr. 11043199 Geen Gif in de KaliwaalBeneden-Leeuwen 9 september 1998 Arnhem, Sector Bestuursrecht6803 AD ARNHEM Uw kenmerk: Procedurenummer 98/485 WET 08
contra:
Ministerie van Verkeer & Waterstaat /
In het kort worden een 5-tal punten naar voren gebracht terzake de Rivierenwet - zoals die thans van kracht is - die in dit stadium van de procedure van groot belang zijn. Ten eerste, het onomkeerbare effect van de in de vergunning opgesloten activiteiten. Namelijk het opvullen van de Kaliwaalplas met ernstig verontreinigde baggerspecie en te noemen gevaarlijk en giftig afval. Ten tweede, het verloop van de procedure. In de publicatie van november 1996 is slechts sprake van vergunningaanvragen ingevolge de Wet Milieubeheer (WM), de Wet vervuiling oppervlaktewateren (WVO) en van een Milieu effect Rapportage. In de daarop volgende hoorzitting - gehouden d.d. 9 januari 1997 - werd reeds door verzoeksters de (nu aan de orde zijnde) zienswijze ingebracht dat a) het voorgelegde plan Waaier van Geulen een onaanvaardbare waterstandverhoging geeft; b) dat het project strijdig is met de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier. Na deze hoorzitting is door de 3de belanghebbende - Delgromij BV - in overleg met verweerders bij brief van 27 januari 1997 - kenmerk 12.70231/3/D505/ - de aanvraag tot vergunning op grond van artikel 4, 5 en 7 van de Rivierenwet ingediend. Deze aanvraag diende tevens beschouwd te worden als een aanvraag in de zin van het Baggerreglement. De basis tot de vergunningaanvragen wordt gevormd door het inrichtplan Waaier van Geulen. De in dit plan voorgenomen activiteiten zijn als één onlosmakelijk geheel te bezien, aldus de aanvrager zelf. Eerst in september 1997 - in een nieuwe hoorzitting - kan door verzoekster gereageerd worden op de Rivierenwet. Het desbetreffende ontwerpbesluit is nooit ter visie gelegd. Dit ontwerpbesluit werd eerst na afloop van de hoorzitting van 16 september 1997 aangereikt. Het verzoek om deze te kunnen bestuderen en daarop nog een hoorzitting te houden, werd door verweerders ambtshalve afgewezen met het argument dat dit niet doelmatig zou zijn. Wij vragen ons af of hiermee bedoeld wordt doelmatig voor het algemeen belang of voor het persoonlijk belang van een enkeling. Opvallend is dat uit dit ontwerpbesluit blijkt dat verweerder zelf tot de beoordeling is gekomen dat op grond van artikel 7 van de Rivierenwet het plan Waaier van Geulen een onaanvaardbare waterstandverhoging geeft. Vervolgens is verweerder tot de conclusie gekomen dat het plan niet voldoet aan artikel 4 lid 1a van de Rivierenwet, danwel niet voldoet aan het criterium van de Beleidslijn Ruimte voor de rivier. Het instrument, op grond waarvan de aanvragen rusten, het inrichtingsplan Waaier van Geulen, is door verweerder zelf beoordeeld als niet te voldoen aan de gestelde regelgeving. Hieruit had verweerder zelf de conclusie moeten trekken dat de vergunning niet verleend kon worden. Hetgeen overigens verzoeksters reeds vooraf - in de hoorzitting van januari 1997 - hebben ingebracht. Ten derde, door verweerders werd het vaststellen van de zogenaamde nul-situatie - het nul-onderzoek dat voorafgaande aan de MER gedaan dient te worden - niet van node geacht. De vergunning is verleend op basis van te weinig informatie, terwijl de hoofdactiviteit van het plan inhoudt het aanvoeren en storten op de waterbodem van de Kaliwaalplas van vele miljoenen kubieke meters klasse 4+ specie met gevaarlijke en giftige afvalstoffen. Het mag bij verweerders bekend geacht worden dat de bodemopbouw van de Kaliwaalplas zodanig is dat daarbij geen sprake kan zijn van een isolerende bodem, als bedoeld naar de IBC-criteria richtlijnen. Het toestaan van storten van milieubezwaarlijke en gezondheidsschadelijke stoffen op een dergelijke goeddoorlatende bodem achten wij een ernstige vorm van onbehoorlijk bestuur. Temeer daar het een groot gevaar van een onomkeerbare aard vormt voor het milieu en de in het gebied wonende bevolking. Zeer kwalijk achten wij het dat het bevoegd gezag en de belanghebbende - beiden als profiteurs van het slibstortplan te beschouwen - trachten om onder meer de Rivierenwet te omzeilen door het project op te delen in fases en de risico's in te delen in het hoofdstuk "Leemten in kennis". Ten vierde, wij hebben bezwaar gemaakt dat het door verweerders zelf opgerichte projectbureau Hergebruik Baggerspecie in casu niet is ingeschakeld om het hergebruik van de baggerspecie en het reinigen en/of verwerken van afvalstoffen te bezien als alternatieve methoden tot het oplossen van het collectief baggerspecieprobleem. Ook het Service Centrum Grondreinigingen (SCG) is in dezen op verzoek van 3de belanghebbende (Delgromij BV) uitgeschakeld. Door verzoeksters zijn vele alternatieve verwerkingsmethoden aangedragen, welke tot het milieuvriendelijk en definitief opruimen van de baggerspecie kunnen leiden. Dat deze methoden tevens als een waardevol exportartikel - hoogwaardig ontwikkelde technologie - kan leiden, evenals tot het creëren van zeer vele nieuwe arbeidsplaatsen, dient eveneens in de berekeningen te worden meegewogen bij de financiële haalbaarheid daarvan. Dit te verzuimen, achten wij fundamenteel onjuist. Ten vijfde, verweerders hebben kennelijk een dermate groot belang als leverancier van de baggerspecie, dat de voor de activiteiten op te stellen doelvoorschriften zijn gewijzigd in voorschriften die tot nadere voorschriften kunnen leiden en geen enkele waarborg tot leefbaarheid en veiligheid inhouden. Bij de afweging tot vergunningverlening heeft het eigenbelang als slibleverancier kennelijk geprevaleerd boven de taak van de overheid als handhaver van de bij wetgeving vastgestelde regels, normen en waarden - Rivierenwet, Wet milieubeheer. Doelvoorschriften, welke als een waarborg gelden voor de controle op naleving van de regelgeving, ontbreken. Terwijl het juist deze aspecten zijn die werden toegelicht als het argument voor de integrale samenwerking tussen overheid, Grontmij en WNF. Verzoeksters kunnen niet anders constateren dan dat de betrokken overheden misleidend hebben voorgelicht. Essentieel en kern van de zaak vormt het component waarbij een gigantische berg chemisch afval wordt achtergelaten in het winterbed en zomerbed in de uiterwaarden van de rivier de Waal. Verweerders vergunnen 3de belanghebbende zelfs om een terp van 58 hectaren groot en visueel 5 meter hoog (boven het wateroppervlak) te maken.
M.A.L. van Heck-Bosch Ir. J.L.H.T. van Heck (voorzitter) (secretaris) |
Arrondissementsrechtbank Arnhem Sector Bestuursrecht bureau voorlopige voorzieningen Postbus 30160 6803 AD ARNHEM
Op 28 april jl hebben wij via mr. H.J. Kastein uw uitnodiging tot bijwonen van de zitting van 7 mei a.s. ontvangen. Aangezien wij het van groot belang vinden dat wij - en met ons getuige-deskundige A.M.L. van Rooij (milieu- en veiligheidsdeskundige) - gehoord worden, doch dat laatstgenoemde verhinderd is om op 7 mei a.s. aanwezig te kunnen zijn in Arnhem aangezien hij elders reeds een zitting moet bijwonen, verzoeken wij om uitstel van de zitting danwel dat alvorens uitspraak te doen in onderhavige kwestie genoemde getuige-deskundige eerst gehoord wordt. Tevens maken wij hiermee gaarne gebruik van de mogelijkheid om u reeds nu nadere toelichting en motivering te doen toekomen. Hier bijgaand zenden wij u de stukken die wij van Ing. Van Rooij hebben ontvangen. Wij verzoeken u deze stukken als reeds een onderdeel uitmakend van de processtukken te aanvaarden. Voor de goede orde worden de hierbij per fax gezonden stukken nog in tweevoud per gewone post aan u toegezonden.
M.A.L. van Heck-Bosch Ir. J.L.H.T. van Heck (voorzitter) (secretaris) bijlage: aantal pagina's |
C.c. mr. H. Kastein Hekkelman Terheggen & Rieter Ing. A. van Rooij
Wij mogen zowel Rijkswaterstaat als G.S. van Gelderland bekend achten met het feit dat de bodemgesteldheid van de betreffende locatie een bodemopbouw heeft, die niet omschreven kan worden als een bodem van een plas met een geheel afdichtende kleilaag. Bij minimaal 5% = ruim 28.000 m2 ontbreekt de sliblaag en is de bodem zandig. Wetenschappelijk is vastgesteld dat op deze locatie sprake is van een zeer waterdoorlatende bodem en er tussen het eerste en tweede watervoerende pakket geen tot praktisch geen scheidende kleilaag aanwezig is tot een diepte van 200 meter beneden het maaiveld.
In casu is men tot de bestreden besluiten overgegaan, met de beoordeling dat voor de eerste fase van 10 jaar de vergunningen verleend kan worden en dat het verantwoord zou zijn dat eerst na deze eerste fase (na 10 jaar) de effecten van de hoofdactiviteit op het milieu geëvalueerd worden, waarbij de eens per 3 jaar op te maken monitoringsrapporten slechts passief openbaar zullen zijn. In de milieu-effectrapportage (MER) is men uitgegaan van een mengsel van slib in de categorie klasse 2 - 3 en 4. In werkelijkheid blijkt de intentie om uitsluitend klasse 4 te storten waaraan een topnormering is gegeven. Eveneens is men in de MER uitgegaan van het bergen van slib in een gesloten systeem, waarbij de bodem van de plas wordt omschreven als een put met een nagenoeg ondoordringbare kleilaag. Slechts in een regel wordt daarbij de kanttekening geplaatst dat mogelijk 5% van deze bodem uit zand bestaat. Onze zienswijze daarop dat onderzoek moet uitwijzen hoe de bodemgesteldheid werkelijk is, werd afgewimpeld met als argument: "te tijdrovend". Eerst uit de ontwerpbeschikkingen van G.S. - van augustus 1997 - blijkt dat de hoofdactiviteit van het project in werkelijkheid is het storten van vele miljoenen kubieke meters ernstig verontreinigde slib klasse 4 met te noemen gevaarlijke en giftige afvalstoffen.
Wat dit bestreden besluit in de praktijk betekent, weet men niet aan de belanghebbende bevolking uiteen te zetten.! Wij verwijzen naar de hierbij overgelegde bladzijden A t/m E (afkomstig uit het MER) waarin dit ALARA-beginsel stap 3 wordt vertaald als zijnde: dat maatregelen moeten passen binnen het door de vergunningverlener uitgestippelde beleid, en mogen geen op voorhand te voorziene procedurele moeilijkheden veroorzaken. (* bijlage A t/m E) Vooraf was te voorzien dat de locatiekeuze moeilijkheden zou opleveren. Uit de afweging 5.9 'geohydrologische maatregelen' wordt ten onrechte er van uitgegaan dat "Waarschijnlijk is er ter plaatse van Kaliwaal sprake van een scheidende laag op ongeveer 50 meter". Terwijl onder Conclusie' staat dat "Door de grote dikte (200 meter) van het watervoerend pakket ter plaatse van de put (plas in open verbinding met de Waal) is het aanleggen van halflange damwandschermen in combinatie met beheersing niet effectief." Het opvangen van het verontreinigd grondwater dat zich in stroomafwaartse richting verspreidt, wordt aangegeven als een beheersmaatregel. Dit houdt in het instellen van een verlaagd open waterpeil van het gehele gebied en/of het bepompen van het gehele gebied, onder invloed van wisselende open waterpeilen en grondwaterstanden. De door belanghebbende gestelde vragen aangaande de geohydrologische maatregelen zijn zonder hierop in te gaan ongegrond verklaard. Daarbij stelde G.S. van Gelderland zich op het standpunt in de definitieve beschikkingen naar haar mening alle ingebrachte opmerkingen integraal meegenomen te hebben in de vergunningprocedure. Dat dit niet het geval is moge eveneens blijken uit (* bijlage E) zijnde de zienswijze die appellant Van Heck heeft ingebracht en die niet, danwel onvoldoende zijn meegewogen. Het Service Centrum Grondreiniging is op verzoek van de vergunningaanvrager omzeild, met het argument Er zijn op dit moment geen landelijke reinigbaarheidscriteria voor baggerspecie. Baggerspecie is in de Circulaire inwerkingtreding saneringsregeling Wet bodembescherming (pag. 16) uitgezonderd van de verplichte advisering door het SCG, omdat voor baggerspecie middels bestuurlijke afspraken een afzonderlijke oplossing is gevonden. (slib 4) Het SCG heeft hierin dan ook geen taak. Wij zijn van mening dat ook de provincie Gelderland niet vooruit moet lopen op eventueel toekomstige landelijke reinigbaarheidscriteria, dan wel zelf reinigbaarheidscriteria moet ontwikkelen. Wij stellen voor voorschrift art. 2.8 te laten vallen. In het definitief besluit blijkt dan niet alleen aan het voorstel ten aanzien van deze omzeiling van de verplichte saneringsregeling gevolg gegeven te zijn, maar blijken tevens de gehalten boven de interventiewaarden - zoals deze zijn vastgesteld voor waterbodems (zoals de Kaliwaal) - op één lijn gesteld te zijn met de interventiewaarden die zijn vastgesteld voor landbodems (* zie bijlage G). Onder artikel 2.7 van het definitieve besluit blijkt bij het bepalen van de "Kaliwaal acceptatiecriteria" telkens het hoogst toegestane concentratieniveau als basis gebruikt te zijn. (* zie bijlage H). Uit bijlage B blijkt dat in het MER t.a.v. bijvoorbeeld de stoffen Chroom en Cadmium respectievelijk de streefwaarden zijn aangehouden zoals deze voor waterbodems/ grondwater op 1 µg/l en 0,4 µg/l zijn vastgesteld en de interventiewaarden voor deze stoffen op respectievelijk 30 µg/l en 6 µg/l. Bij gehalten boven deze interventiewaarde is er sprake van een geval van ernstige grondwater/waterbodemverontreiniging. Door de interventiewaarden die afkomstig zijn uit de Circulaire bodemsanering, danwel de signaleringswaarden afkomstig uit de Evaluatienota Water te koppelen aan die van landbodems/grondsediment droge stof (mg/kg) betekent dit op zich reeds extreme overschrijdingen van deze vastgestelde grenswaarden. Voor landbodems is bijvoorbeeld voor de stoffen chroom en cadmium de interventiewaarde vastgesteld op resp. 380 mg/kg en 12 mg/kg. Waarbij het betreffende de Kaliwaal niet opgaat te spreken van een standaardbodem met 10% organische stof en 25% lutum. Indien slib met een dergelijk hoog genormeerd gehalte boven de interventiewaarde gestort gaat worden in een plas die in open verbinding staat met Rijkswateren en op een bodem die zo lek is als een vergiet, is dat catastrofaal te noemen voor het betreffende gebied. Ten bewijze dat in dezen geen sprake is van leemten in kennis verwijzen wij naar bijlage I en J (*), zijnde enige bladzijden uit het verslag van de hoorzitting 16.09.1997 Op blz. 11 zijn de functies en namen op te maken van de personen die namens RWS de voorgenomen activiteiten rond de Kaliwaal en de grootschalige baggerstort aan de belanghebbende bevolking hebben toegelicht. Uit blz. 20 blijkt dat door Ir. Ing. Banken terecht de bedenkingen zijn ingebracht dat de MER niet is uitgegaan van risico's ten gevolge van stort van klasse 4 slib, doch van een mengsel van klasse 2, 3 en 4. Uit deze bijlage blijkt eveneens dat de adviseur van RWS - de heer Hartnack van het RIZA - bevestigt dat ten aanzien van het gevaarlijk afval er een stof de grens van het BAGA (besluit aanwijzing gevaarlijk afval) overschrijdt, namelijk arseen. Aldus de heer Hartnack zou daar de ecotoxicologische benadering achter zitten, dat organismen die in het water leven veel minder gevoelig zijn voor arseen dan organismen die op het land leven. Als je op land levende organismen aan arseen bloot stelt dan zullen ze daaraan dood gaan. Als het aan de betrokken overheden ligt, willen zij slib met extreem hoge concentratieniveau aan arseen, chroom en cadmium gaan dumpen in de Kaliwaal en zich daarbij aan de aansprakelijkheid voor alle gevolgschade onttrekken. Aldus de bestreden besluiten. Hetgeen de betrokken overheden in de Kaliwaal willen storten vormt een gevaar voor het milieu en de volksgezondheid. In de gehele modelvorming van het Waaier van Geulenproject is daarmee geen rekening gehouden. Wij verwijzen met nadruk hierbij naar het belang dat Ing. A.M.L. van Rooij gehoord wordt in dezen, aangezien deze deskundige bij uitstek gespecialiseerd is en bekend is met deze stoffen die op de zogenoemde 'zwarte lijst' staan. Zwarte lijststoffen vormen een bedreiging voor de kwaliteit van bodem, water en lucht. Uit blz. 23 (bijlage J) blijkt dat belanghebbenden terecht de zienswijze hebben ingebracht dat bij deze vergunningverlening geen rekening is gehouden met het milieuzorgsysteem. dit bezwaar wordt door voornoemde heer Hartnack als juist bevestigd. Uit bijlage E (vraag e) is het door appellant Van Heck inbrengen van onder meer alternatieve verwerkingsmethoden en deskundigenrapporten inzake de snelheid en doorlatendheid van gifstoffen naar grondwater en de kwelstromen aangegeven. Uit blz. 19 (bijlage K) blijkt: mevr. Van Leeuwen - milieuambtenaar van de provincie - bevestigt deze rapporten wel ontvangen te hebben, maar dat antwoorden daarop tot dusverre en ook nadien achterwege blijven. Hieruit volgt dat aan het oplossen van de baggerspecieproblematiek geen beoordeling naar alternatieve reinigings- en verwerkingsmethoden is opgemaakt, althans niet als een volwaardig belang in de problematiek is meegenomen. Appellanten kunnen hieruit geen andere conclusie trekken dan dat uitsluitend de stortprijs en het belang van één particulier bedrijf - dat van de vergunningaanvrager - als centraal uitgangspunt tot de vergunningverlening gehanteerd zijn. Met de hoofdactiviteit uit het Waaiervan Geulenproject voor ogen, achten appellanten het laakbaar dat dit project als een natuurontwikkelingsproject aan de burgers is toegelicht. Ook de aard, hoeveelheid, samenstelling en herkomst van deze zogenaamde "acceptatiecriteria slib" is niet onthuld. Het handelt terzake deswege om blanco vergunningen, waarbij het fair play-beginsel niet van toepassing is gebracht. Door de vergunningaanvrager is aan de vergunningverleners bij brief van 18.09.1997 kenmerk 676/97.209 MLM/TB medegedeeld zelf geen onderzoek naar de vervuilingsgraad van het aangeboden slib te doen. In de besluiten is daarna opgenomen dat slechts een monster per 1000 ton specie geanalyseerd behoefd te worden. Hetgeen neerkomt op slechts één bemonstering op ca 40 vrachtwagens slibaanvoer. Wij verwijzen hierbij naar het onderzoeksrapport betreffende grondverzet van de Erasmus Universiteit te Rotterdam, met de titel: schijn bedriegt. Uit de ontwerpbeschikking blijkt dat RWS reeds zelf tot de beoordeling is gekomen dat voor het project Waaier van Geulen de aangevraagde vergunning niet verleend kan worden, gelet op de van kracht zijnde Rivierenwet en de Beleidslijn ruimte voor de rivier. Betekenisvol is dat deze ontwerpbeschikking Rivierenwet eerst na afloop van de hoorzitting van 16 september 1997 aan de daar aanwezigen werd uitgereikt. Daarin blijkt dat, zonder terinzagelegging, door RWS op voorhand reeds vermeld werd dat aan alle voorschriften inzake de Awb is voldaan, hetgeen - gelet op het voornoemde voorval - niet het geval is. Aldus het daaropvolgend bestreden besluit mogen in de voorbereidingsfase bouwwerken in de uiterwaarden geplaatst worden en wegen worden aangelegd voor het aanvoeren en storten van het giftig slib. Eveneens mag de voornoemde vogelplas de Kaliwaal opgevuld worden met milieubezwaarlijk en gezondheidsschadelijk slib.
Als voorbeeld mogen wij u verwijzen naar de recente milieuramp in het zuiden van Spanje. Ook daar handelt het om een stroom van 5 miljoen m3 gifslib, dat door onbeheersbare natuurkrachten - die in het algemeen door technici onderschat worden - uit een geïsoleerd, beheersbaar en controleerbaar aangemerkt depot is vrijgekomen. Deze gifslib heeft inmiddels duizenden hectaren akkerland voor vele tientallen jaren onbruikbaar gemaakt. Een parallel is te trekken met de gifstort in de Kaliwaal.
Juist om deze risico's aan u uiteen te zetten is het - naar onze mening - noodzakelijk om Ing. A. van Rooij als getuige-deskundige te horen. Zijn getuigenis is essentieel. Deze argumenten vormen in al hun facetten onze motivering tot schorsingsverzoek en het verzoek tot nietig verklaren van de bestreden besluiten.
M.A.L. van Heck-Bosch Ir. J.L.H.T. van Heck (voorzitter) (secretaris) Ir. Ing. M.J.G. Banken (vice-voorzitter) W.Th.M. Visee P. Cobussen |
I N D E X van producties behorende bij: procedurenr. 98 / 485 WET 08
Toelichting:
|
Ir. J.L.H.T. van Heck M.A.L. van Heck-Bosch Waalbandijk 69 6658 KA Beneden-Leeuwen.dagtekening: 5 mei 1998
M.A.L. van Heck-Bosch Ir. J.L.H.T. van Heck (voorzitter) (secretaris) Waalbandijk 69 6658 KA Beneden-Leeuwen.dagtekening: 7 mei 1998 Bijlage: PLEITNOTA
Manifest-PM-1998 Zie ook: milieu39.htm
|
Protest tegen gifstort in Marspolder
Stichting Sociale Databank Nederland
E-mailadres: sdn@planet.nl
Internet site:
kali-pl1.htm