Manifest van stichting Behoud Leefmilieu en Natuur Maas & Waal


Kaliwaal . . . Kamerzetel 151 . . . Klokkenluiders <====> SDN . . . Schandpaal

Stichting Leefmilieu en Natuur Maas en Waal

Het milieu moet je niet privatiseren en exploiteren maar genieten

Zie video

Belangengroep 'Geen Gif in de Kaliwaal'
Ir. J.L.H.T. van Heck en M.A.L. van Heck-Bosch
p/a Waalbandijk 69
6658 KA Beneden-Leeuwen
tel.: 0487-592454
Fax: 0487-592485
ABN-Amro Bank rek. 51.62.16.694
Handelsregister nr. 11043199

Geen Gif in de Kaliwaal


Beneden-Leeuwen 9 september 1998

Arnhem, Sector Bestuursrecht
6803 AD ARNHEM

Uw kenmerk: Procedurenummer 98/485 WET 08
Inzake: verzoek voorlopige voorziening


Betreft: PLEITNOTA zitting d.d. 9 september 1998


-------------------------------------------------------------------------------------------------


PRESIDENT ARRONDISSEMENTSRECHTBANK
Sector Bestuursrecht te ARNHEM
Zitting d.d. 7 mei 1998 13:30 u. Zittingsnota
procedurenummer 98 / 484 WET 08
Belangengroep 'geen gif in de Kaliwaal'
per adres: Van Heck te Beneden-Leeuwen
spreker: M.A.L. van Heck-Bosch

contra:

Ministerie van Verkeer & Waterstaat /
Gedeputeerde Staten van Gelderland / en
3e belanghebbende: Delgromij te Arnhem



    Mevrouw/meneer de President,

In het kort worden een 5-tal punten naar voren gebracht terzake de Rivierenwet - zoals die thans van kracht is - die in dit stadium van de procedure van groot belang zijn.

Ten eerste, het onomkeerbare effect van de in de vergunning opgesloten activiteiten. Namelijk het opvullen van de Kaliwaalplas met ernstig verontreinigde baggerspecie en te noemen gevaarlijk en giftig afval.

Ten tweede, het verloop van de procedure. In de publicatie van november 1996 is slechts sprake van vergunningaanvragen ingevolge de Wet Milieubeheer (WM), de Wet vervuiling oppervlaktewateren (WVO) en van een Milieu effect Rapportage. In de daarop volgende hoorzitting - gehouden d.d. 9 januari 1997 - werd reeds door verzoeksters de (nu aan de orde zijnde) zienswijze ingebracht dat a) het voorgelegde plan Waaier van Geulen een onaanvaardbare waterstandverhoging geeft; b) dat het project strijdig is met de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier.

Na deze hoorzitting is door de 3de belanghebbende - Delgromij BV - in overleg met verweerders bij brief van 27 januari 1997 - kenmerk 12.70231/3/D505/ - de aanvraag tot vergunning op grond van artikel 4, 5 en 7 van de Rivierenwet ingediend. Deze aanvraag diende tevens beschouwd te worden als een aanvraag in de zin van het Baggerreglement. De basis tot de vergunningaanvragen wordt gevormd door het inrichtplan Waaier van Geulen. De in dit plan voorgenomen activiteiten zijn als één onlosmakelijk geheel te bezien, aldus de aanvrager zelf.

Eerst in september 1997 - in een nieuwe hoorzitting - kan door verzoekster gereageerd worden op de Rivierenwet. Het desbetreffende ontwerpbesluit is nooit ter visie gelegd. Dit ontwerpbesluit werd eerst na afloop van de hoorzitting van 16 september 1997 aangereikt. Het verzoek om deze te kunnen bestuderen en daarop nog een hoorzitting te houden, werd door verweerders ambtshalve afgewezen met het argument dat dit niet doelmatig zou zijn.

Wij vragen ons af of hiermee bedoeld wordt doelmatig voor het algemeen belang of voor het persoonlijk belang van een enkeling. Opvallend is dat uit dit ontwerpbesluit blijkt dat verweerder zelf tot de beoordeling is gekomen dat op grond van artikel 7 van de Rivierenwet het plan Waaier van Geulen een onaanvaardbare waterstandverhoging geeft. Vervolgens is verweerder tot de conclusie gekomen dat het plan niet voldoet aan artikel 4 lid 1a van de Rivierenwet, danwel niet voldoet aan het criterium van de Beleidslijn Ruimte voor de rivier.

Het instrument, op grond waarvan de aanvragen rusten, het inrichtingsplan Waaier van Geulen, is door verweerder zelf beoordeeld als niet te voldoen aan de gestelde regelgeving. Hieruit had verweerder zelf de conclusie moeten trekken dat de vergunning niet verleend kon worden. Hetgeen overigens verzoeksters reeds vooraf - in de hoorzitting van januari 1997 - hebben ingebracht.

Ten derde, door verweerders werd het vaststellen van de zogenaamde nul-situatie - het nul-onderzoek dat voorafgaande aan de MER gedaan dient te worden - niet van node geacht. De vergunning is verleend op basis van te weinig informatie, terwijl de hoofdactiviteit van het plan inhoudt het aanvoeren en storten op de waterbodem van de Kaliwaalplas van vele miljoenen kubieke meters klasse 4+ specie met gevaarlijke en giftige afvalstoffen. Het mag bij verweerders bekend geacht worden dat de bodemopbouw van de Kaliwaalplas zodanig is dat daarbij geen sprake kan zijn van een isolerende bodem, als bedoeld naar de IBC-criteria richtlijnen.

Het toestaan van storten van milieubezwaarlijke en gezondheidsschadelijke stoffen op een dergelijke goeddoorlatende bodem achten wij een ernstige vorm van onbehoorlijk bestuur. Temeer daar het een groot gevaar van een onomkeerbare aard vormt voor het milieu en de in het gebied wonende bevolking. Zeer kwalijk achten wij het dat het bevoegd gezag en de belanghebbende - beiden als profiteurs van het slibstortplan te beschouwen - trachten om onder meer de Rivierenwet te omzeilen door het project op te delen in fases en de risico's in te delen in het hoofdstuk "Leemten in kennis".

Ten vierde, wij hebben bezwaar gemaakt dat het door verweerders zelf opgerichte projectbureau Hergebruik Baggerspecie in casu niet is ingeschakeld om het hergebruik van de baggerspecie en het reinigen en/of verwerken van afvalstoffen te bezien als alternatieve methoden tot het oplossen van het collectief baggerspecieprobleem. Ook het Service Centrum Grondreinigingen (SCG) is in dezen op verzoek van 3de belanghebbende (Delgromij BV) uitgeschakeld.

Door verzoeksters zijn vele alternatieve verwerkingsmethoden aangedragen, welke tot het milieuvriendelijk en definitief opruimen van de baggerspecie kunnen leiden. Dat deze methoden tevens als een waardevol exportartikel - hoogwaardig ontwikkelde technologie - kan leiden, evenals tot het creëren van zeer vele nieuwe arbeidsplaatsen, dient eveneens in de berekeningen te worden meegewogen bij de financiële haalbaarheid daarvan. Dit te verzuimen, achten wij fundamenteel onjuist.

Ten vijfde, verweerders hebben kennelijk een dermate groot belang als leverancier van de baggerspecie, dat de voor de activiteiten op te stellen doelvoorschriften zijn gewijzigd in voorschriften die tot nadere voorschriften kunnen leiden en geen enkele waarborg tot leefbaarheid en veiligheid inhouden. Bij de afweging tot vergunningverlening heeft het eigenbelang als slibleverancier kennelijk geprevaleerd boven de taak van de overheid als handhaver van de bij wetgeving vastgestelde regels, normen en waarden - Rivierenwet, Wet milieubeheer. Doelvoorschriften, welke als een waarborg gelden voor de controle op naleving van de regelgeving, ontbreken. Terwijl het juist deze aspecten zijn die werden toegelicht als het argument voor de integrale samenwerking tussen overheid, Grontmij en WNF.

Verzoeksters kunnen niet anders constateren dan dat de betrokken overheden misleidend hebben voorgelicht. Essentieel en kern van de zaak vormt het component waarbij een gigantische berg chemisch afval wordt achtergelaten in het winterbed en zomerbed in de uiterwaarden van de rivier de Waal. Verweerders vergunnen 3de belanghebbende zelfs om een terp van 58 hectaren groot en visueel 5 meter hoog (boven het wateroppervlak) te maken.
Deze 'terp' zal rivierkundig hetzelfde effect hebben als een krib, zodat bij hoog water de stroom van de rivier naar de dijk wordt geleid, welke daarop niet is berekend. Feit is, hoe men het ook keert of wendt, verweerders zelf tot de conclusie zijn gekomen dat ingevolge de Rivierenwet geen vergunning kan worden verleend maar verweerders desondanks en ambtshalve toch vergunning hebben verleend. Het gevolg hiervan is dat ons geen andere weg rest dan ons te wenden tot u President met het verzoek de vergunning te schorsen totdat in de hoofdzaak is beslist. Wij verzoeken u tevens verweerders te veroordelen in de kosten van dit geding.
gemachtigde woordvoerder










    M.A.L. van Heck-Bosch                          Ir. J.L.H.T. van Heck 

    (voorzitter)                                    (secretaris)                        




Arrondissementsrechtbank Arnhem
Sector Bestuursrecht
bureau voorlopige voorzieningen
Postbus 30160
6803 AD ARNHEM


Uw kenmerk:Procedurenummer 98/485 WET 08
Betreffende:verzoek om voorlopige voorziening
zitting Arrondissementsrechtbank te Arnhem, d.d. 07.05.1998
Inzake:de voorgenomen gifstort in de Kaliwaal bij Boven-Leeuwen van
circa 5 miljoen kubieke meter giftige afvalstoffen c.q. saneringsspecie.


Weledelgestrenge dames en heren,

Op 28 april jl hebben wij via mr. H.J. Kastein uw uitnodiging tot bijwonen van de zitting van 7 mei a.s. ontvangen. Aangezien wij het van groot belang vinden dat wij - en met ons getuige-deskundige A.M.L. van Rooij (milieu- en veiligheidsdeskundige) - gehoord worden, doch dat laatstgenoemde verhinderd is om op 7 mei a.s. aanwezig te kunnen zijn in Arnhem aangezien hij elders reeds een zitting moet bijwonen, verzoeken wij om uitstel van de zitting danwel dat alvorens uitspraak te doen in onderhavige kwestie genoemde getuige-deskundige eerst gehoord wordt.

Tevens maken wij hiermee gaarne gebruik van de mogelijkheid om u reeds nu nadere toelichting en motivering te doen toekomen. Hier bijgaand zenden wij u de stukken die wij van Ing. Van Rooij hebben ontvangen. Wij verzoeken u deze stukken als reeds een onderdeel uitmakend van de processtukken te aanvaarden.

Voor de goede orde worden de hierbij per fax gezonden stukken nog in tweevoud per gewone post aan u toegezonden.
Hoogachtend,










    M.A.L. van Heck-Bosch                          Ir. J.L.H.T. van Heck 

    (voorzitter)                                    (secretaris)                        



bijlage: aantal pagina's


C.c. mr. H. Kastein
Hekkelman Terheggen & Rieter
Ing. A. van Rooij


Procedurenummer 98 / 485 WET 08


De hoorzitting van 9 januari 1997 handelde niet over de rivierenwet, evenmin over de Milieuwethandhaving, evenmin over de Wet bodembescherming. Wij verwijzen hiervoor naar de bekendmakingsberichten van G.S. en Rijkswaterstaat. Uit deze hoorzitting werd door de daartoe gemachtigde afgevaardigden van Provincie Gelderland en van Rijkswaterstaat zelf de conclusie getrokken dat tot en met de hoorzitting van januari 1997 geen rekening is gehouden met het milieuzorgsysteem zoals dat in de milieuwetten is vastgelegd.
Uit de conclusie dat de aanvraag om vergunning voor het project Waaier van Geulen, waarin de opvulling van de Kaliwaal de hoofdactiviteit vormt, niet is te koppelen aan het Bedrijfs Intern Milieuzorgsysteem van de vergunningaanvrager, had naar onze mening het besluit moeten volgen dat de aanvraag geweigerd moest worden. Door de vergunninghouder, die eigenaar is van grote delen van deze uiterwaarden, is terreinverlaging uitgevoerd door speciewinning voor onder meer de keramische en de baksteenindustrie.

Wij mogen zowel Rijkswaterstaat als G.S. van Gelderland bekend achten met het feit dat de bodemgesteldheid van de betreffende locatie een bodemopbouw heeft, die niet omschreven kan worden als een bodem van een plas met een geheel afdichtende kleilaag. Bij minimaal 5% = ruim 28.000 m2 ontbreekt de sliblaag en is de bodem zandig. Wetenschappelijk is vastgesteld dat op deze locatie sprake is van een zeer waterdoorlatende bodem en er tussen het eerste en tweede watervoerende pakket geen tot praktisch geen scheidende kleilaag aanwezig is tot een diepte van 200 meter beneden het maaiveld.

  • Feit is dat de sterke onderstromen en het overal binnendijks opduikende kwelwater niet in de risicoaannames zijn meegenomen.
  • Feit is eveneens dat de betreffende locatie in open verbinding staat met de rivier de Waal, dus in open verbinding met rijkswateren.
  • Verzuimd is, om voorafgaande aan het M.E.R. op de locatie een nulsituatie onderzoek te doen. Slechts aan de hand van een dergelijk noodzakelijk onderzoek zijn de risico's van verspreiding via oppervlaktewater, grondwater en de kwelstromen van stoffen die een bedreiging vormen voor de functionele eigenschappen van bodem lucht en water, naar redelijkheid en billijkheid te voorspellen.

In casu is men tot de bestreden besluiten overgegaan, met de beoordeling dat voor de eerste fase van 10 jaar de vergunningen verleend kan worden en dat het verantwoord zou zijn dat eerst na deze eerste fase (na 10 jaar) de effecten van de hoofdactiviteit op het milieu geëvalueerd worden, waarbij de eens per 3 jaar op te maken monitoringsrapporten slechts passief openbaar zullen zijn. In de milieu-effectrapportage (MER) is men uitgegaan van een mengsel van slib in de categorie klasse 2 - 3 en 4. In werkelijkheid blijkt de intentie om uitsluitend klasse 4 te storten waaraan een topnormering is gegeven. Eveneens is men in de MER uitgegaan van het bergen van slib in een gesloten systeem, waarbij de bodem van de plas wordt omschreven als een put met een nagenoeg ondoordringbare kleilaag. Slechts in een regel wordt daarbij de kanttekening geplaatst dat mogelijk 5% van deze bodem uit zand bestaat.

Onze zienswijze daarop dat onderzoek moet uitwijzen hoe de bodemgesteldheid werkelijk is, werd afgewimpeld met als argument: "te tijdrovend". Eerst uit de ontwerpbeschikkingen van G.S. - van augustus 1997 - blijkt dat de hoofdactiviteit van het project in werkelijkheid is het storten van vele miljoenen kubieke meters ernstig verontreinigde slib klasse 4 met te noemen gevaarlijke en giftige afvalstoffen.
Onder voorschrift 2.7 is een tabel opgenomen waaruit blijkt dat voor de Kaliwaalstort extreem hoge concentratieniveaus boven de vastgestelde gehalten zijn bepaald als "acceptabele" norm. Dit betekent dat de vastgelegde interventiewaarden voor land- en waterbodems tot zelfs boven de grens van het Besluit Aanwijzing Gevaarlijke Afvalstoffen (BAGA) overschreden mogen worden. Deze activiteiten zouden zijn toegestaan onder het ALARA-beginsel stap 3.

Wat dit bestreden besluit in de praktijk betekent, weet men niet aan de belanghebbende bevolking uiteen te zetten.! Wij verwijzen naar de hierbij overgelegde bladzijden A t/m E (afkomstig uit het MER) waarin dit ALARA-beginsel stap 3 wordt vertaald als zijnde: dat maatregelen moeten passen binnen het door de vergunningverlener uitgestippelde beleid, en mogen geen op voorhand te voorziene procedurele moeilijkheden veroorzaken. (* bijlage A t/m E) Vooraf was te voorzien dat de locatiekeuze moeilijkheden zou opleveren.

Uit de afweging 5.9 'geohydrologische maatregelen' wordt ten onrechte er van uitgegaan dat "Waarschijnlijk is er ter plaatse van Kaliwaal sprake van een scheidende laag op ongeveer 50 meter". Terwijl onder Conclusie' staat dat "Door de grote dikte (200 meter) van het watervoerend pakket ter plaatse van de put (plas in open verbinding met de Waal) is het aanleggen van halflange damwandschermen in combinatie met beheersing niet effectief."

Het opvangen van het verontreinigd grondwater dat zich in stroomafwaartse richting verspreidt, wordt aangegeven als een beheersmaatregel. Dit houdt in het instellen van een verlaagd open waterpeil van het gehele gebied en/of het bepompen van het gehele gebied, onder invloed van wisselende open waterpeilen en grondwaterstanden. De door belanghebbende gestelde vragen aangaande de geohydrologische maatregelen zijn zonder hierop in te gaan ongegrond verklaard. Daarbij stelde G.S. van Gelderland zich op het standpunt in de definitieve beschikkingen naar haar mening alle ingebrachte opmerkingen integraal meegenomen te hebben in de vergunningprocedure. Dat dit niet het geval is moge eveneens blijken uit (* bijlage E) zijnde de zienswijze die appellant Van Heck heeft ingebracht en die niet, danwel onvoldoende zijn meegewogen.

Het Service Centrum Grondreiniging is op verzoek van de vergunningaanvrager omzeild, met het argument Er zijn op dit moment geen landelijke reinigbaarheidscriteria voor baggerspecie. Baggerspecie is in de Circulaire inwerkingtreding saneringsregeling Wet bodembescherming (pag. 16) uitgezonderd van de verplichte advisering door het SCG, omdat voor baggerspecie middels bestuurlijke afspraken een afzonderlijke oplossing is gevonden. (slib 4) Het SCG heeft hierin dan ook geen taak. Wij zijn van mening dat ook de provincie Gelderland niet vooruit moet lopen op eventueel toekomstige landelijke reinigbaarheidscriteria, dan wel zelf reinigbaarheidscriteria moet ontwikkelen. Wij stellen voor voorschrift art. 2.8 te laten vallen.

In het definitief besluit blijkt dan niet alleen aan het voorstel ten aanzien van deze omzeiling van de verplichte saneringsregeling gevolg gegeven te zijn, maar blijken tevens de gehalten boven de interventiewaarden - zoals deze zijn vastgesteld voor waterbodems (zoals de Kaliwaal) - op één lijn gesteld te zijn met de interventiewaarden die zijn vastgesteld voor landbodems (* zie bijlage G).

Onder artikel 2.7 van het definitieve besluit blijkt bij het bepalen van de "Kaliwaal acceptatiecriteria" telkens het hoogst toegestane concentratieniveau als basis gebruikt te zijn. (* zie bijlage H).

Uit bijlage B blijkt dat in het MER t.a.v. bijvoorbeeld de stoffen Chroom en Cadmium respectievelijk de streefwaarden zijn aangehouden zoals deze voor waterbodems/ grondwater op 1 µg/l en 0,4 µg/l zijn vastgesteld en de interventiewaarden voor deze stoffen op respectievelijk 30 µg/l en 6 µg/l. Bij gehalten boven deze interventiewaarde is er sprake van een geval van ernstige grondwater/waterbodemverontreiniging. Door de interventiewaarden die afkomstig zijn uit de Circulaire bodemsanering, danwel de signaleringswaarden afkomstig uit de Evaluatienota Water te koppelen aan die van landbodems/grondsediment droge stof (mg/kg) betekent dit op zich reeds extreme overschrijdingen van deze vastgestelde grenswaarden.

Voor landbodems is bijvoorbeeld voor de stoffen chroom en cadmium de interventiewaarde vastgesteld op resp. 380 mg/kg en 12 mg/kg. Waarbij het betreffende de Kaliwaal niet opgaat te spreken van een standaardbodem met 10% organische stof en 25% lutum. Indien slib met een dergelijk hoog genormeerd gehalte boven de interventiewaarde gestort gaat worden in een plas die in open verbinding staat met Rijkswateren en op een bodem die zo lek is als een vergiet, is dat catastrofaal te noemen voor het betreffende gebied.

Ten bewijze dat in dezen geen sprake is van leemten in kennis verwijzen wij naar bijlage I en J (*), zijnde enige bladzijden uit het verslag van de hoorzitting 16.09.1997 Op blz. 11 zijn de functies en namen op te maken van de personen die namens RWS de voorgenomen activiteiten rond de Kaliwaal en de grootschalige baggerstort aan de belanghebbende bevolking hebben toegelicht. Uit blz. 20 blijkt dat door Ir. Ing. Banken terecht de bedenkingen zijn ingebracht dat de MER niet is uitgegaan van risico's ten gevolge van stort van klasse 4 slib, doch van een mengsel van klasse 2, 3 en 4.

Uit deze bijlage blijkt eveneens dat de adviseur van RWS - de heer Hartnack van het RIZA - bevestigt dat ten aanzien van het gevaarlijk afval er een stof de grens van het BAGA (besluit aanwijzing gevaarlijk afval) overschrijdt, namelijk arseen. Aldus de heer Hartnack zou daar de ecotoxicologische benadering achter zitten, dat organismen die in het water leven veel minder gevoelig zijn voor arseen dan organismen die op het land leven. Als je op land levende organismen aan arseen bloot stelt dan zullen ze daaraan dood gaan.

Als het aan de betrokken overheden ligt, willen zij slib met extreem hoge concentratieniveau aan arseen, chroom en cadmium gaan dumpen in de Kaliwaal en zich daarbij aan de aansprakelijkheid voor alle gevolgschade onttrekken. Aldus de bestreden besluiten. Hetgeen de betrokken overheden in de Kaliwaal willen storten vormt een gevaar voor het milieu en de volksgezondheid. In de gehele modelvorming van het Waaier van Geulenproject is daarmee geen rekening gehouden. Wij verwijzen met nadruk hierbij naar het belang dat Ing. A.M.L. van Rooij gehoord wordt in dezen, aangezien deze deskundige bij uitstek gespecialiseerd is en bekend is met deze stoffen die op de zogenoemde 'zwarte lijst' staan. Zwarte lijststoffen vormen een bedreiging voor de kwaliteit van bodem, water en lucht.

Uit blz. 23 (bijlage J) blijkt dat belanghebbenden terecht de zienswijze hebben ingebracht dat bij deze vergunningverlening geen rekening is gehouden met het milieuzorgsysteem. dit bezwaar wordt door voornoemde heer Hartnack als juist bevestigd. Uit bijlage E (vraag e) is het door appellant Van Heck inbrengen van onder meer alternatieve verwerkingsmethoden en deskundigenrapporten inzake de snelheid en doorlatendheid van gifstoffen naar grondwater en de kwelstromen aangegeven. Uit blz. 19 (bijlage K) blijkt: mevr. Van Leeuwen - milieuambtenaar van de provincie - bevestigt deze rapporten wel ontvangen te hebben, maar dat antwoorden daarop tot dusverre en ook nadien achterwege blijven. Hieruit volgt dat aan het oplossen van de baggerspecieproblematiek geen beoordeling naar alternatieve reinigings- en verwerkingsmethoden is opgemaakt, althans niet als een volwaardig belang in de problematiek is meegenomen.

Appellanten kunnen hieruit geen andere conclusie trekken dan dat uitsluitend de stortprijs en het belang van één particulier bedrijf - dat van de vergunningaanvrager - als centraal uitgangspunt tot de vergunningverlening gehanteerd zijn. Met de hoofdactiviteit uit het Waaiervan Geulenproject voor ogen, achten appellanten het laakbaar dat dit project als een natuurontwikkelingsproject aan de burgers is toegelicht. Ook de aard, hoeveelheid, samenstelling en herkomst van deze zogenaamde "acceptatiecriteria slib" is niet onthuld. Het handelt terzake deswege om blanco vergunningen, waarbij het fair play-beginsel niet van toepassing is gebracht.

Door de vergunningaanvrager is aan de vergunningverleners bij brief van 18.09.1997 kenmerk 676/97.209 MLM/TB medegedeeld zelf geen onderzoek naar de vervuilingsgraad van het aangeboden slib te doen. In de besluiten is daarna opgenomen dat slechts een monster per 1000 ton specie geanalyseerd behoefd te worden. Hetgeen neerkomt op slechts één bemonstering op ca 40 vrachtwagens slibaanvoer. Wij verwijzen hierbij naar het onderzoeksrapport betreffende grondverzet van de Erasmus Universiteit te Rotterdam, met de titel: schijn bedriegt. Uit de ontwerpbeschikking blijkt dat RWS reeds zelf tot de beoordeling is gekomen dat voor het project Waaier van Geulen de aangevraagde vergunning niet verleend kan worden, gelet op de van kracht zijnde Rivierenwet en de Beleidslijn ruimte voor de rivier. Betekenisvol is dat deze ontwerpbeschikking Rivierenwet eerst na afloop van de hoorzitting van 16 september 1997 aan de daar aanwezigen werd uitgereikt. Daarin blijkt dat, zonder terinzagelegging, door RWS op voorhand reeds vermeld werd dat aan alle voorschriften inzake de Awb is voldaan, hetgeen - gelet op het voornoemde voorval - niet het geval is.

Aldus het daaropvolgend bestreden besluit mogen in de voorbereidingsfase bouwwerken in de uiterwaarden geplaatst worden en wegen worden aangelegd voor het aanvoeren en storten van het giftig slib. Eveneens mag de voornoemde vogelplas de Kaliwaal opgevuld worden met milieubezwaarlijk en gezondheidsschadelijk slib.
Niet alleen leveren deze activiteiten een zodanige waterstand verhoging op dat de aanvraag niet gehonoreerd mocht worden met de vergunning, ook de vervuiling van het oppervlaktewater is naar onze mening onaanvaardbaar. Immers, via de nevengeulen die in verbinding staan met de Kaliwaal en via de invaaropening zal het ernstig vervuilde poriënwater en proceswater afgevoerd worden naar de hoofdstroom, de rivier de Waal. Bovendien mag aangenomen worden dat RWS ermee bekend is dat de belanghebbende bevolking ernstige en goedonderbouwde bezwaren heeft tegen het voornoemde opvullen van de Kaliwaal met milieubezwaarlijke en gezondheidsschadelijke stoffen, welke schades van materiële en immateriële aard voor het gehele omliggende gebied tot gevolg zullen hebben.

Als voorbeeld mogen wij u verwijzen naar de recente milieuramp in het zuiden van Spanje. Ook daar handelt het om een stroom van 5 miljoen m3 gifslib, dat door onbeheersbare natuurkrachten - die in het algemeen door technici onderschat worden - uit een geïsoleerd, beheersbaar en controleerbaar aangemerkt depot is vrijgekomen. Deze gifslib heeft inmiddels duizenden hectaren akkerland voor vele tientallen jaren onbruikbaar gemaakt. Een parallel is te trekken met de gifstort in de Kaliwaal.

  • Uit het slib komen gasvormige stoffen vrij, die in verhoogde mate concentraties aan organochemische verbindingen bevatten als PAK's en PCB's;
  • Via het poriënwater en proceswater vloeien toxische stoffen in het milieu via de invaaropening, de nevengeulen;
  • Zwarte lijststoffen als arseen, chroom, etc.;
  • Geen rekening houden met het milieuzorgsysteem;
  • Risico's dienaangaande welke niet zijn meegewogen in de besluitvorming;

Juist om deze risico's aan u uiteen te zetten is het - naar onze mening - noodzakelijk om Ing. A. van Rooij als getuige-deskundige te horen. Zijn getuigenis is essentieel. Deze argumenten vormen in al hun facetten onze motivering tot schorsingsverzoek en het verzoek tot nietig verklaren van de bestreden besluiten.

Hoogachtend,

    M.A.L. van Heck-Bosch                          Ir. J.L.H.T. van Heck 

    (voorzitter)                                    (secretaris)                        

Ir. Ing. M.J.G. Banken (vice-voorzitter)

    
    
    
          W.Th.M. Visee                                  P. Cobussen
    
    
    

I N D E X van producties behorende bij: procedurenr. 98 / 485 WET 08

  • Bijlage A - het ALARA-principe (ex bijlage 5.2 uit het MER)
  • bijlage B - ALARA-beginsel stap 3----"-------"---
  • bijlage C - Te voorziene moeilijkheden bij ALARA (ex MER )
  • bijlage D - Beheersmaatregel opvangen verontreinigd grondwater (ex bijlage 5.9 uit het MER)
  • bijlage E - Lijstje met vragen van appellanten, inzake geohydrologische maatregelen
  • bijlage F - Brief van Grontmij aan G.S. en RWS met voorstel om artikel 2.8 te laten vervallen. Service Centrum Grondreiniging in dezen geen taak.
  • bijlage G - Tabel interventiewaarden waterbodems/grondwater. Wet bodembescherming
  • bijlage H - Interventiewaarden in dezen voor landbodem en waterbodem gekoppeld aan de in artikel 2.7 genoemde acceptatiecriteria

Toelichting:
In definitief besluit is artikel 2.7 wederom, op verzoek van de vergunningaanvrager gewijzigd in toevoeging.

  • - getalswaarden gelden voor een standaardbodem. Als basis acceptatienorm Kaliwaal is telkens het hoogste gehalte van de vastgestelde normen van land- en waterbodems genomen. Daarboven is een topnormering in tabel artikel 2.7 opgenomen als "acceptatiecriteria". Dit werkt uit:
      
      stof: interventiewaardeacceptatie waterbodem en landbodem voor de Kaliwaal
      
               cadmium     6 µg/l       12              35 µg/l
               chroom      303801250
               kwik        0,3          10              20
               arseen    *60 µg/l       55 mg/kg       200 µg/l
      

  • tabel 3.4.4 (= zwarte lijst van stoffen inzake het milieubeleid) geeft als opmerking bij arseen: verboden. bijlage I-J-K4 bladzijden uit het woordelijk verslag hoorzitting 16.09.1997
  • MER niet uitgegaan van risico's acceptatiecriteria.
  • De intentie is om 100% klasse 4 acceptatiecriteria slib = saneringsspecie als artikel 2,7 te storten
  • t.a.v. het gevaarlijk afval arseen wordt in artikel 2.7 zelfs de grens van BAGA overschreden
  • bij deze vergunningverlening geen rekening gehouden met milieuzorgsysteem


bijlage L Nadere motivering appellant Ir. M.J.G. Banken
bijlage M Getuigschrift veiligheids- milieudeskundige Ing. A.M.L. van Rooij
bijlage N Bezwaarschrift Gelderse Milieu Federatie
bijlage O Brief Delgromij aan RWS 18.02.1998 nr 676.98.109 G7G.TB

  • Intentieverklaring Ecologisch Kennis Centrum BV
  • Intentieverklaring Edelchemie Panheel
  • Verklaring Vasim d.d. 24.03.1998 (storten moet worden verboden)


bijlage P 14 vragen over arseenlozing van lid Tweede Kamer
bijlage Q Brief Edelchemie (dec. '97) aan minister De Boer van VROM
bijlage R Ministerie van Verkeer en Waterstaat zendt de bevolking/bedrijven een schrijven - kenmerk ANKV 2310 - inzake lozingenbesluit WVO, met vermelding van aanpak bronnen verontreiniging door huishoudelijk afvalwater. Terwijl in casu de lozing van de 'zwarte lijststof als arseen, chroom, cadmium, zink in dezelfde uiterwaard is toegestaan aan Grontmij c.q. Delgromij door dit ministerie
bijlage S Brief 24.03.1998 ministerie VROM aan appellant Cobussen
bijlage T Klaagschrift d.d. 14.04.1998 inzake reeds aanvangen van activiteiten door Delgromij in de uiterwaarden van de gemeente West Maas en Waal, Bezwaarschrift d.d. 13.04.1998
bijlage U Bericht uit dagblad de Telegraaf 28.04.1998 milieuramp Zuid Spanje
bijlage V Verwerkingscapaciteit incl. BAGA-specie vanaf ƒ 15,- per m3 in situ
bijlage W Brief met 20 bijlagen van A.M.L. van Rooij inzake 98 / 485 WET 08
bijlage X Brief d.d. 05.04.1998 van E.K.C. aan Ministerie van Justitie
bijlage Y Alternatieve verwerkingsmethode Vortex (5 bladzijden)



Ir. J.L.H.T. van Heck
M.A.L. van Heck-Bosch
Waalbandijk 69
6658 KA Beneden-Leeuwen.dagtekening: 5 mei 1998


t.a.v. mr. S.I.A. Hensen (griffier)
Arrondissementsrechtbank Arnhem
Sector Bestuursrecht
bureau voorlopige voorzieningen
Postbus 30160
6803 AD ARNHEM


Uw kenmerk:Procedurenummer 98/485 WET 08

Bij controleren van de stukken hebben wij gezien dat blz. 9 (index) ontbreekt in de reeds per aangetekende post aan u gezonden stukken, evenals bijlage Y. Hierbij faxen wij deswege deze weggevallen pagina's (6) met het verzoek deze toe te voegen als zijnde deel uitmakend van het geheel. U bij voorbaat dankend voor uw medewerking hierin, tekenen wij,


Hoogachtend,

    M.A.L. van Heck-Bosch                          Ir. J.L.H.T. van Heck 

    (voorzitter)                                    (secretaris)                        



Waalbandijk 69
6658 KA Beneden-Leeuwen.dagtekening: 7 mei 1998

Bijlage: PLEITNOTA



Betreffende: verzoek om voorlopige voorziening zitting d.d. 07.05.1998 bij de Arrondissementsrechtbank te Arnhem
Inzake: de voorgenomen gifstort in de Kaliwaal bij Boven-Leeuwen van circa 5 miljoen kubieke meter giftige afvalstoffen c.q. saneringsspecie.

* Organochemische verbindingen bevatten als PAK's en PCB's;
* Via het poriënwater en proceswater vloeien


Manifest-PM-1998 Zie ook: milieu39.htm