Rechtszaak van A.M.L. van Rooij tegen machtsmisbruik door de politie rond een aangifte


EuroStaete . . EKC . . Klokkenluiders <===> SDN . . Wolmanzouten . . English

Initiële procedurestukken van A.M.L. van Rooij tegen machtsmisbruik door de politie bij een aangifte


Van: Ing. A.M.L. van Rooij,
't Achterom 9a
5491 XD Sint Oedenrode


AANTEKENEN (met bijlagen)
Per fax 073 - 6204381/6204383 (zonder bijlagen).

Aan:
    Gerechtshof 's-Hertogenbosch,
    t.a.v. Voorzitter mr. G.A.M. Stevens,
    Leeghwaterlaan 8, Postbus 70583,
    5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Sint Oedenrode, 11 oktober 2003.

      OPEN BRIEF


Uw kenmerk: K 01.0149.
Uw procedurenummer: 00/1816 BESLU V35 AZ.

Betreft:

  • Toezending nadere bewijsstukken op mijn beklag ex. Art. 12 Wetboek van Strafvordering tegen het niet vervolgen van de politiefunctionarissen M. Broekhuizen, H. Hamers en H. van Genugten werkzaam binnen de gemeente Schijndel, naar aanleiding van mijn aangifte van 10 augustus 2000, mutatienummer: pl2120/00-211967.
  • Reactie op het schriftelijk verslag d.d. 6 september 2001 van een anonieme advocaat-generaal.


Geachte College,

Geachte voorzitter mr. G.A.M. Stevens,

U als voorzitter tezamen met uw collega rechters mr. P.A.M. Hendriks en mr. F.J.M. Walstock behandelen op woensdag 15 oktober 2003 om 12.00 uur mijn klacht niet vervolging d.d. 2 januari 2003, bij u ingeboekt onder nummer K 01.0149.

Als reactie op het schriftelijke verslag van 6 september 2001, kenmerk: K 01.0149, van een anonieme advocaat-generaal laat ik u hierbij de volgende reactie, vergezeld met nadere bewijsstukken, toekomen:

Op 9 augustus 2000 ben ik in het bijzijn van mijn 17-jarige zoon Jos grof mishandeld door de opsporingsambtenaren van de Regiopolitie Brabant Noord te Schijndel, te weten: de heren M. Broekhuizen, H.P.L.J. van Genugten en H.J.M. Hamers.

Wat er toen is voorgevallen kunt u lezen in mijn ondernoemde aangifte van 9 augustus 2000, mutatienummer: pl2120/00-211967. Daarin staat letterlijk het volgende:



Kennisgeving Voorwaardelijke Niet Vervolging 4a/MHOO

Arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch
Leeghwaterlaan 8
Postbus 70581
5201 CZ 's-Hertogenbosch

              Aan de heer
              A.M.L. van Rooij
              't Achterom 9 a
              5491 XD Sint-Oedenrode


              's-Hertogenbosch, 15 juni 2001


De officier van Justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch
Overwegende, dat


Parketnummer:        01-040637-00
Naam :                    van Rooij
Voornamen :           Adrianus Marius Lambertus
Geboren op :          10 maart 1953 te Sint-Oedenrode
Wonende te :          Sint-Oedenrode
Adres :                    't Achterom 9a


Verdacht wordt van overtreding van:

Omschrijving strafbaar feit                 gepleegd

SR art 184 lid 1                 op 09 augustus 2000         te Schijndel

Belemmering buiten heterdaad - meerdere ambtenaren

Geeft kennis aan verdachte, dat hij, officier van justitie, hem/haar
terzake van bovenvermeld(e) feit(en) niet zal vervolgen onder de voorwaarde(n):


1e.
dat hij/zij, verdachte, gedurende een proeftijd van 1 jaar ingaande op de dag
van uitreiking van de kennisgeving, zich niet aan enig strafbaar feit zal schuldig
maken dan wel op andere wijze zich zal misdragen.



                De officier van justitie



AANTEKENEN EN PER FAX 073 - 6204383


Van: Ing. A.M.L. van Rooij,
        't Achterom 9a,
        5491 XD Sint Oedenrode.


Aan: Gerechtshof te 's-Hertogenbosch,
        sector strafzaken,
        Postbus 70583,
        5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Sint Oedenrode, 29 juni 2001.

Kenmerk: Vro/29061/bk.

Betreft:

    Beklag ex.artikel 12 Wetboek van strafvordering tegen het niet vervolgen van de politiefunctionarissen M. Broekhuizen, H. Hamers en H. van Genugten, werkzaam binnen de gemeente Schijndel, naar aanleiding van mijn aangifte van 10 augustus 2000, mutatienummer: pl2120/00-211967.


Geacht college,

Hierbij doe ik beklag ex artikel 12 Wetboek van strafvordering tegen het niet vervolgen van de politiefunctionarissen M. Broekhuizen, H. Hamers en H. van Genugten, werkzaam binnen de gemeente Schijndel, naar aanleiding van mijn aangifte van 10 augustus 2000, mutatienummer: pl2120/00-211967.

Motivering beklag.

Op 20 juni 2001 ontving ik een aangetekend schrijven, gedateerd 15 juni 2001, van de officier van justitie N.N. met als parketnummer: 01-040637-00 (zie bijlage A). Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen.

Betreffend aangetekend schrijven van deze officier van justitie N.N. impliceert dat hij/zij weigert over te gaan tot vervolging van de politiefunctionarissen M. Broekhuizen, H. Hamers en H. van Genugten van de door hen gepleegde strafbare feiten op 9 augustus 2000, waarvan ik op 10 augustus 2000 aangifte heb gedaan (zie bijlage B). Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen.

Voor de motivering van mijn beklag vindt u bijgevoegd mijn klacht van 24 juni 2001 aan mr. R.M. Peters, Procureur - Generaal bij het ressortsparket Den Bosch (zie bijlage C). Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen.

Gezien de inhoud van die klacht verbaast het mij dat mr. R.M. Peters, ondanks mijn nadrukkelijk verzoek om vóór uiterlijk 27 juni 2001 te reageren, tot op heden niets van zich heeft laten horen. Ik heb van hem zelfs nog geen ontvangstbevestiging mogen ontvangen. Om die reden verzoek ik u beleefd mij, voor het aanvullen van deze motivering, een termijn te vergunnen van tenminste drie maanden nadat mijn aan mr. R.M. Peters gerichte klacht en de eventueel daarop volgende klacht bij de Procureur Generaal van de Hoge Raad, zijn afgehandeld.

In afwachting van uw antwoord, teken ik,

ing.A.M.L. van Rooij, veiligheids- en milieudeskundige


Hoogachtend,
Ing. A.M.L. van Rooij,




Bijlage:

  • Brief d.d. 15 juni 2001 van de officier van justitie N.N. (1 pagina).
  • Mijn aangifte van 10 augustus 2000, mutatienummer pl2120/00-211967 (4 pagina's).
  • Mijn klacht van 24 juni 2001 aan mr. R.M. Peters, Procureur-Generaal bij het Ressortsparket Den Bosch. (2 pagina's).



    Aantekenen en per fax 073 - 6204087.

    Van: Ing. A.M.L. van Rooij,
            't Achterom 9a,
            5491 XD Sint Oedenrode.


    Aan: Mr. R.M. Peters,
            Procureur-Generaal
            Ressortsparket Den Bosch
            Postbus 90155,
            5200 MG Den Bosch.

    Sint Oedenrode, 24 juni 2001.


    Geachte Procureur-Generaal,

    Met enige nadruk vraag ik uw aandacht voor de ingesloten documenten, te weten:

    1. Een schrijven, van de officier van justitie, gedateerd 15 juni 2001.
    2. Mijn aangifte van 10 augustus 2000 te Schijndel wegens de behandeling - ik mag wel zeggen mishandeling - die ik van de zijde van de politie heb moeten ondervinden.

    Vanzelfsprekend ga ik er van uit dat u de ingesloten documenten zult beschouwen als geheel herhaald, ingelast en ook aan u gericht.

    Het bericht van de officier van justitie heeft bij mij vragen opgeroepen. Alvorens inhoudelijk op deze kwalijke zaak in te gaan, merk ik het volgende op:

    1. het bericht is kennelijk niet gesteld op officieel papier van het parket.
    2. de naam van de ondertekenaar is niet vermeld en het bericht is niet ondertekend.
    3. als het niet zo was dat dit bericht mij bereikte in een officieel aandoende enveloppe, zou ik denken te maken te hebben met een bedenkelijke 'practical joke'
    4. van de werkervaring die ik in de loop van jaren heb opgedaan, heb ik geleerd dat organisaties bestaan uit mensen die verantwoordelijkheden hebben en de daarbij passende bevoegdheden. Een uitvloeisel van dat fundamentele organisatieprincipe is dan ook dat mensen brieven voorzien van hun naam en handtekening, zodat zij kunnen worden aangeschreven bij naam en eventueel kunnen worden aangesproken op hun handelen, indien dat noodzakelijk mocht zijn.
    5. het genoemde schrijven maakt dan ook de indruk dat men bij het parket in Den Bosch de vrijheid heeft, c.q. neemt om zich op te stellen als heer/vrouw N.N., en zo eigen bevoegdheden misbruikt om eigen verantwoordelijkheden door de vlucht in de anonimiteit bij voorbaat te ontlopen.
    6. met mijn aangifte is kennelijk nog niets gedaan; ook dat lijkt men vergeten te zijn en het past in hetzelfde beeld.
    7. een en ander lijkt mij fundamenteel zeer bedenkelijk voor het parket.

    In het licht van het bovengestelde verzoek ik u om volledige inhoudelijke opheldering van zaken. Aangezien de kwestie urgent is, omdat ik vervolgactie moet overwegen, ontvang ik uw reactie wel gaarne per fax uiterlijk 27 juni 2001.


    Hoogachtend,

    ing.A.M.L. van Rooij, veiligheids- en milieudeskundige

    Ing. A.M.L. van Rooij.


    5 pagina's volgen.



    RESSORTSPARKET TE 'S-HERTOGENBOSCH

              Aan het Gerechtshof
              te
              's-Hertogenbosch


              's-Hertogenbosch
              6 september 2001.


    Kenmerk       : PL
    Uw kenmerk     : K01.0149
    Bijlagen       : klacht niet-vervolging van A.M.L. van Rooij

    Naar aanleiding van het beklag d.d. 29 juni 2001 ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering gedaan door klager A.M.L. van Rooij, over de beslissing van de Officier van Justitie te 's-Hertogenbosch om niet over te gaan tot vervolging van beklaagden M. Broekhuizen, H. Hamers en H. van Genugten, allen politieambtenaren van de Regiopolitie Brabant-Noord, terzake overtreding van artikel 300 Wetboek van Strafrecht, heb ik de eer Uw college, onder overlegging van de terzake betrekkelijke bescheiden, overeenkomstig het bepaalde in art. 12a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, schriftelijk verslag te doen.

    In haar ambtsbericht aan de Hoofdofficier van Justitie d.d. 14 augustus 2001 schetst parketsecretaris mw. mr. M.H. Hoogendam een helder beeld van de gebeurtenissen die zich op 9 augustus 2000 in het politiebureau te Schijndel hebben afgespeeld en waarvoor klager thans de interventie van Uw Hof wenst. Kortheidshalve en ter voorkoming van doublures moge ik Uw Hof naar dat ambtsbericht verwijzen.

    Gelet op de inhoud van het hierbij gaande proces-verbaal ben ik van mening dat klager de gebeurtenissen in belangrijke mate aan zichzelf te wijten heeft. Door de politie zijn naar mijn oordeel de grenzen van het toelaatbare geenszins overschreden.

    Gelet op het vorenstaande moge ik uw Hof raden de klacht met inachtneming van het bepaalde in artikel 12d Wetboek van Strafvordering als ongegrond van de hand te wijzen.

            De advocaat generaal,




    Het ressortsparket is gevestigd Leeghwaterlaan 8
    Corresp. Adres: Postbus 70582, 5201 CZ 's-Hertogenbosch
    Telefoon: 073 - 620 41 00
    Telefax: 073 - 620 40 81


Arrondissementsparket 's-Hertogenbosch

"Ministerie van Justitie

Aan de Edelachtbare Heer
Hoofdofficier van justitie
bij het arrondissementsparket
te 's-Hertogenbosch


Onderdeel       Team Den Bosch Contactpersoon   M.H. Hoogendam Doorkiesnr.(s)   073 6202172 Datum         14 augustus 2001 (noot 23/8) Ons kenmerk       012/5286/01 Uw kenmerk         K 01.0149 Bijlage(n)         Dossier 040637-00 Onderwerp         Klacht artikel 12


Inzake de klacht niet vervolging van A.M.L. van Rooij bericht ik u het volgende.

Klager heeft aangifte gedaan van mishandeling gepleegd op 9 augustus 2000 te Schijndel door opsporingsambtenaren van regiopolitie Brabant Noord, te weten de heren M. broekhuizen, H.P.L.J. van Genugten en H.J.M. Hamers.

Voormelde aangifte is opgenomen in het strafdossier met parketnummer 040637-00, in welk dossier klager is aangemerkt als verdachte van het in artikel 184 Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde feit "belemmering van een ambtshandeling". De aangifte van klager en de strafzaak tegen klager hebben alles met elkaar te maken.

In de strafzaak tegen klager is besloten tot een voorwaardelijk (beleidas)sepot: klager zal niet worden vervolgd onder de voorwaarde dat hij gedurende een proeftijd van een jaar ingaande op de dag van uitreiking van de kennisgeving zich niet aan enig strafbaar feit zal schuldig maken dan wel op andere wijze zich zal misdragen.

De beslissing om naar aanleiding van de aangifte klager niet tot vervolging over te gaan behoeft enige toelichting, zeker nu achteraf blijkt dat klager ten onrechte nooit schriftelijk is geïnformeerd omtrent deze beslissing. Een resumé van het dossier 040637-00 verschaft meer duidelijkheid.

Broekhuizen, Van Genugten en Hamers relateren in de processen-verbaal van bevindingen d.dis 25 en 26 augustus 2000 onder meer het volgende:

Op 9 augustus werd de minderjarige zoon van klager verhoord als verdachte van diefstal. Klager verzocht de behandeld opsporingsambtenaar Broekhuizen dit verhoor bij te mogen wonen, aan welk onderzoek werd voldaan. Met klager werd daarbij afgesproken dat hij zich tijden verhoor afzijdig zou houden. Omdat klager zich tijdens het verhoor herhaaldelijk niet aan deze afspraak hield en daarop meermalen door Broekhuizen was gewezen, heeft deze laatste om assistentie van zijn collegae Hamers Van Genugten verzocht, die zich daarna in de buurt van de verhoorkamer hebben opgehouden.

Na het verhoor verzocht klager aan Broekhuizen om een kopie van het proces-verbaal van verhoor van zijn zoon. Broekhuizen voldeed niet aan dit verzoek. Desondanks weigerde klager, die het proces-verbaal van verhoor inmiddels uit handen van zij zoon ter lezing had gekregen, deze stukken aan Broekhuizen terug te geven. En klager bleef dit weigeren, ook na herhaalde bevelen gegeven door broekhuizen en Hamers.

Klager is op grond daarvan aangehouden. Broekhuizen, Van Genugten en Hamers hebben klager bij zijn armen vastgepakt. Klager probeerde zich los te rukken om te voorkomen dat voormelde opsporingsambtenaren de stukken in handen zouden krijgen. Hamers heeft uiteindelijk de klinkerarm van klager met licht kracht naar zijn rug gebracht en heeft, met assistentie van Van Genugten, het proces-verbaal van verhoor uit klagers rechterhand teruggepakt.

Na zijn aanhouding om 19.30 uur is klager opgehouden voor verhoor en daartoe in een ophoudkamer geplaatst, waar hij om 20.50 uur is voorgeleid aan hulpofficier van justitie de heer M.H. Kampman. Klager is om 21.00 uur verhoord, waarna hij omstreeks 21.30 uur in vrijheid is gesteld.

Klager verklaart in zijn aangifte van 10 augustus 2001 onder meer het volgende:

Klager stelt dat hij recht had op een kopie van het proces-verbaal van verhoor. Nadat hij de stukken uit handen van zij zoon had genomen, sprongen een drietal politiemensen op brute wijze op hem af. Klager had de verklaring in zijn rechterhand gepakt. Zij wrongen zijn linkerarm om een draaiden die tot achter in zijn nek. Zij trokken hem in die houding van de stoel en sleepten hem de gang door en gooide hem op brute wijze in de isoleercel. Korte tijd daarna had hij veel pijn in zijn bovenarm en de pijn trok via zijn nek tot aan zijn linkeroor. Op het moment van aangifte had hij daar veel last van. Zijn zoon heeft moeten toezien hoe zijn vader is mishandeld en heeft als gevolg daarvan migraine gekregen. Hij moet daarvan regelmatig overgeven en ligt de hele dag in bed.


Conclusie.

Ik kan mij goed voorstellen dat het voor klager moeilijk was dat zijn minderjarige zoon als verdachte werd gehoord en dat klager de wijze waarop dit verhoor door Broekhuizen werd afgenomen kritisch wilde aanschouwen. Van disproportioneel handelen door Broekhuizen, Van Genugten of Hamers is echter geen sprake geweest. Broekhuizen heeft tijdens het verhoor langdurig getolereerd dat klager zich niet aan de gemaakte afspraak hield. Ten onrechte heeft klager zich vervolgens ten overstaan van Broekhuizen beroepen op een recht op een kopie proces-verbaal van verhoor. In zijn algemeenheid geldt dat, wanneer een verdachte bij de politie wordt gehoord, het opsporingsonderzoek in zodanig stadium verkeert - waarin nog geen enkele vervolgingsbeslissing is genomen - dat het verstrekken van stukken dit opsporingsonderzoek kan schaden. Broekhuizen heeft derhalve op goede gronden een kopie proces-verbaal van verhoor geweigerd.

Broekhuizen en Hamers hebben klager meermalen bevolen het proces-verbaal terug te geven alvorens zij en Van Genugten ertoe zijn overgegaan klager aan te houden, vervolgens vast te pakken en zijn arm op de rug te draaien teneinde het proces-verbaal terug te krijgen. Een dergelijk ingrijpen was gelet op de situatie van dat moment geheel gerechtvaardigd.

Klager heeft de grenzen van het toelaatbare overschreden door eerst meermalen het bevel tot teruggave van het proces-verbaal in de wind te slaan en het zover te laten komen dat verbalisanten zich genoodzaakt zagen klagers arm(en) vast te pakken en op zijn rug te draaien. Dat zij klager daarbij enige pijn hebben berokkend was in die situatie nagenoeg onvermijdelijk. Dat deze gang van zaken voor klagers zoon pijnlijke gevolgen hebben gehad komt voor eigen rekening van klager.

Namens de officier van justitie
de parketsecretaris

Mw. mr. M.H. Hoogendam



    Aantekenen/Fax 070 - 3399850

    Van: Ing. A.M.L. van Rooij,
    't Achterom 9a,
    5491 XD Sint Oedenrode.


    Aan: Jhr. mr. J.L. de Wijkerslooth de Weerdesteyn,
    Voorzitter van het college van Procureurs-Generaal,
    Prins Clauslaan 16,
    2595 AJ 's-Gravenhage,
    Postbus 20305,
    2500 EH 's-Gravenhage.

    Sint Oedenrode, 18 november 2001.

    Ons kenmerk: Vro/18111/kl

    Betreft:

      Klacht over de handelwijze en machtsmisbruik van Advocaat-Generaal NN, officier van justitie NN, al degenen binnen het openbaar ministerie van 's-Hertogenbosch en de politie Brabant-Noord die op enige wijze een betrokkenheid hebben gehad in de hieronder beschreven zaak.


    Geachte Jhr. mr. J.L. de Wijkerslooth de Weerdesteyn,

    Met enige nadruk vraag ik uw aandacht voor de ingesloten documenten, te weten:

    1. een schrijven d.d. 6 september 2001 met als onderwerp "klacht niet-vervolging", van de Advocaat-Generaal van het ressortsparket te 's-Hertogenbosch met als kenmerk K01.0149 (4 pagina's).
    2. de uitnodigingsbrief d.d. 9 november 2001 (kenmerk: K01.0149) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op woensdag 5 december 2001 om 9.50 uur voor de behandeling van het onder punt 1 genoemde beklag niet-vervolging, (1 pagina).
    3. een schrijven d.d. 5 oktober 2001 (kenmerk: 0107/0778/412) van korpsbeheerder mr. dr. A.G.J.M. Rombouts van de politie Brabant-Noord (2 pagina's).
    4. mijn proces-verbaal van aangifte van 10 augustus 2000, mutatienummer PL2120/00-211967, van de regiopolitie Brabant Noord (4 pagina's).
    5. een schrijven d.d. 15 juni 2001 van de officier van justitie NN ( 1 pagina)
    6. mijn klacht d.d. 24 juni 2001 gericht aan mr. R.M. Peters, hoofdadvocaat-generaal bij het ressortsparket te 's-Hertogenbosch (2 pagina's).
    7. brief (fax) d.d. 26 juli 2001 van mr. P.J.C. van Wiechen, beleidsmedewerker politie Brabant-Noord (1 pagina).
    8. mijn klacht d.d. 29 juli 2001 gericht aan E.T. van Hoorn, Korpschef Regiopolitie Brabant-Noord (3 pagina's).
    9. mijn verzoek om informatie d.d. 22 oktober 2001 aan E.T. van Hoorn, Korpschef Regiopolitie Brabant-Noord (1 pagina).
    10. brief van 28 oktober 2001 (kenmerk 0107/0778/412) van mr. P.J.C. van Wiechen, beleidsmedewerker politie Brabant-Noord (1 pagina).

    Vanzelfsprekend ga ik er van uit dat u de ingesloten documenten zult beschouwen als geheel herhaald en ingelast, en ook aan u gericht.


    Alvorens inhoudelijk op deze kwalijke zaak in te gaan, merk ik het volgende op:

    • De naam van de Advocaat-Generaal is niet vermeld in het verslag, klacht niet-vervolging, kenmerk: K01-0149 van 6 september 2001. Ook aan de gezette paraaf kan geen enkele naam worden ontleend.
    • Van de werkervaring die ik in de loop van jaren heb opgedaan, heb ik geleerd dat organisaties bestaan uit mensen die verantwoordelijkheden hebben en de daarbij passende bevoegdheden. Een uitvloeisel van dat fundamentele organisatieprincipe is dan ook dat mensen brieven voorzien van hun naam en handtekening, zodat zij kunnen worden aangeschreven bij naam en eventueel kunnen worden aangesproken op hun handelen, indien dat noodzakelijk mocht zijn.
    • het genoemde schrijven maakt dan ook de indruk dat men bij het ressortsparket te 's-Hertogenbosch de vrijheid heeft c.q. neemt om zich op te stellen als heer/vrouw NN en zo eigen bevoegdheden misbruikt om eigen verantwoordelijkheden, door de vlucht in de anonimiteit, bij voorbaat te ontlopen.
    • Genoemde Advocaat-Generaal N.N. baseert haar verslag, overeenkomstig het bepaalde in art. 12a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering op de inhoud uit mijn aangifte van 10 augustus 2000, mutatienummer: PL2120/00-211967, en wijst mijn beklag met inachtneming van het bepaalde in artikel 12d Wetboek van Strafvordering als ongegrond van de hand. Bij brief van 5 oktober 2001 heeft korpsbeheerder mr. dr. A.G.J.M. Rombouts van de politie Brabant-Noord mij bericht dat het openbaar ministerie nog geen beslissing heeft genomen op mijn aangifte van 10 augustus 2000 en dat ook de politie, die de aangifte heeft opgenomen, niet in kennis is gesteld van de verdere afhandeling. Beklag ex-artikel 12 Wetboek van Strafvordering is pas mogelijk nadat het openbaar ministerie op mijn aangifte van 10 augustus 2000 heeft beslist dat niet tot strafvervolging zal worden overgegaan.

      Heden, na 1 jaar en 3 maanden, zit ik nog steeds op die beslissing te wachten. Kennelijk heeft hier de Advocaat-Generaal NN zich boven de wet gesteld.

    • Op de door politieambtenaren M. Broekhuizen, H. Hamers en H. van Genugten gedane aangiften over hetzelfde voorval gericht tegen mij heeft de officier van justitie NN al op 15 juni 2001 beslist. Op de door mij gedane aangifte d.d. 10 augustus 2000 over hetzelfde voorval gericht tegen bovengenoemd 3-tal politieambtenaren heeft de officier van justitie NN tot op heden nog geen beslissing genomen. Hiermee wordt door de officier van justitie NN bewust rechtsongelijkheid gecreëerd in een poging om deze rechtsongelijkheid via de Advocaat-Generaal NN omgezet te krijgen in een voor mij ongunstig vonnis en in een voor genoemde drie politieambtenaren gunstig vonnis bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

    Ook de onder punt E genoemde officier van justitie die op de aangiften van de drie politieambtenaren al op 15 juni 2001 heeft beslist, maar op mijn aangifte over hetzelfde voorval tot op heden nog niet heeft beslist, duikt weg onder een algehele anonimiteit.

    Hiertegen heb ik bij brief van 24 juni 2001 een klacht ingediend bij mr. R.M. Peters, Hoofdadvocaat-Generaal bij het ressortsparket te 's-Hertogenbosch.

    De inhoud van die klacht luidt als volgt:


Met enige nadruk vraag ik uw aandacht voor de ingesloten documenten, te weten:


  1. Een schrijven, van de officier van justitie, gedateerd 15 juni 2001.
  2. Mijn aangifte van 10 augustus 2000 te Schijndel wegens de behandeling - ik mag wel zeggen mishandeling - die ik van de zijde van de politie heb moeten ondervinden.

Vanzelfsprekend ga ik er van uit dat u de ingesloten documenten zult beschouwen als geheel herhaald, ingelast en ook aan u gericht.

Het bericht van de officier van justitie heeft bij mij vragen opgeroepen. Alvorens inhoudelijk op deze kwalijke zaak in te gaan, merk ik het volgende op:

  1. het bericht is kennelijk niet gesteld op officieel papier van het parket.
  2. de naam van de ondertekenaar is niet vermeld en het bericht is niet ondertekend.
  3. als het niet zo was dat dit bericht mij bereikte in een officieel aandoende enveloppe, zou ik denken te maken te hebben met een bedenkelijke 'practical joke'
  4. van de werkervaring die ik in de loop van jaren heb opgedaan, heb ik geleerd dat organisaties bestaan uit mensen die verantwoordelijkheden hebben en de daarbij passende bevoegdheden. Een uitvloeisel van dat fundamentele organisatieprincipe is dan ook dat mensen brieven voorzien van hun naam en handtekening, zodat zij kunnen worden aangeschreven bij naam en eventueel kunnen worden aangesproken op hun handelen, indien dat noodzakelijk mocht zijn.
  5. het genoemde schrijven maakt dan ook de indruk dat men bij het parket in Den Bosch de vrijheid heeft, c.q. neemt om zich op te stellen als heer/vrouw N.N., en zo eigen bevoegdheden misbruikt om eigen verantwoordelijkheden door de vlucht in de anonimiteit bij voorbaat te ontlopen.
  6. met mijn aangifte is kennelijk nog niets gedaan; ook dat lijkt men vergeten te zijn en het past in hetzelfde beeld.
  7. een en ander lijkt mij fundamenteel zeer bedenkelijk voor het parket.

In het licht van het bovengestelde verzoek ik u om volledige inhoudelijke opheldering van zaken. Aangezien de kwestie urgent is, omdat ik vervolgactie moet overwegen, ontvang ik uw reactie wel gaarne per fax uiterlijk 27 juni 2001.



Met enige nadruk vraag ik uw aandacht voor enkele opmerkingen:

  1. Eén element van mijn klacht d.d. 24 juni 2001 aan de Procureur-generaal van Den Bosch is aan u doorgeleid ter verdere afhandeling; kennelijk is dit gedelegeerd aan uw medewerker Van Wiechen van uw Stafbureau Korpsleiding.

  2. In zijn deficiënte brief d.d. 26 juli 2001 wuift mr. Van Wiechen een en ander achteloos weg door ten onrechte te stellen dat er met mijn aangifte wel iets gedaan zou zijn door de politie. Kennelijk heeft uw medewerker de klok horen luiden, maar is deze niet bereid geweest de correspondentie ook meer één keer te lezen om uit te vinden waar de klepel hangt.

  3. De verdwijntruc die wordt toegepast draait om het verwarren van twee aangiften:

    3.1 een aangifte zijdens de politie gericht tegen mij; bij brief d.d. 15 juni 2001 - op niet officieel papier, voorzien van noch naam, noch handtekening van de afzender/officier van Justitie - werd mij medegedeeld dat besloten werd tot niet-vervolging op de voorwaarde dat ik gedurende een proeftijd van 1 jaar mij niet schuldig zou maken aan enig strafbaar feit of mij op andere wijze zal misdragen. Ik zie niet in waarom ik, als volledig onschuldig burger, mij een dergelijke à a-priori beperking van mijn vrijheid van handelen zou moeten laten welgevallen; leven we soms in oorlogstijd? Als abus de pouvoir is het evident een enormiteit.

    3.2 mijn aangifte d.d. 10 augustus 2000 tegen meerdere politiefunctionarissen. Met DIE aangifte is tot nu toe NIETS gedaan.

  4. 4. De conclusie dringt zich onvermijdelijk op dat uw medewerker Van Wiechen, al dan niet intentioneel, zich niet op minimale basis op de hoogte heeft gesteld van de feiten, c.q. deze dooreen mengt, met het resultaat en/of oogmerk mijn klacht de facto terzijde te schuiven, c.q. te ontzenuwen met deze verwarrende goocheltruc. Het is zo'n soort logica van: de mens is op de maan geland, dus lopen er drommen rond op Mars.

  5. 5. Uw medewerker Van Wiechen, per slot van rekening jurist, zou op de hoogte moeten zijn van elementaire fundamentele rechtsbeginselen zoals daar zijn: ... de feitelijke basis ... waarheidsvinding ... zorgvuldigheid ... gelijke behandeling, onpartijdigheid, niet-vooringenomenheid

  6. 6. Het komt mij voor dat uw medewerker Van Wiechen zich zou moeten gedragen in overeenstemming met die fundamentele juridische basisbeginselen. Dat is kennelijk een illusie aan mijn zijnde, want hij laat dat na; verregaand. Mij was een serieuze afhandeling van mijn klacht in het vooruitzicht gesteld; voorlopig heeft het er niet de minste schijn van.

  7. 7. Ik verzoek u mij te laten weten:

    7.1 op welk wetsartikel de "mondsnoer"-opmerking onderaan de brief van Mr. Van Wiechen d.d. 26 juli 2001 gebaseerd is en welke sanctie er wettelijk staat op overtreding daarvan. Op basis van welke rechtsgrond kunt u als Korpschef van de Regiopolitie zich met een kennelijk op het briefpapier voorgedrukte frase, permitteren aan de vrijheid van een onschuldig burger zulke beperkingen op te leggen?

    Wilt u ingrijpen in, c.q. tornen aan, het fundamentele grondwettelijk recht van de vrijheid van meningsuiting ? Trekt u bevoegdheden naar u toe als ware het land in staat van oorlog? Zonder verdere onderbouwing laat ook dit een indruk achter van hooghartige machtsuitoefening, c.q. van détournement de pouvoir, maar dan onder uw verantwoordelijkheid.

    7.2 hoe ik, volgens uw inzichten en gaarne met redenen omkleed, verwacht kan worden nog enig vertrouwen te hebben in een verdere afhandeling van mijn klacht(en) door uw stafmedewerker Mr. Van Wiechen of iemand anders van uw Korps namens U als Korpschef.

Ook hier worden weer alle pogingen ondernomen om mijn aangifte van 10 augustus 2000 buiten behandeling te houden en de aangiften van de drie politieambtenaren over hetzelfde voorval door te laten gaan.

De hierboven beschreven handelwijze binnen justitie en politie wordt nog meer toegedekt vanwege het feit dat, ondanks mijn schriftelijk verzoek daarom, zowel de korpschef Regiopolitie Brabant-Noord als wel de hoofdofficier van justitie tot op heden hebben geweigerd mij een afschrift te laten toekomen van de 3 processen-verbaal van aangiften die opgemaakt zijn naar aanleiding van de aangiften van bovengenoemde 3-tal politieambtenaren, M. Broekhuizen, H. Hamers en H. van Genugten tegen mij.

Het moge u duidelijk zijn dat in deze aangelegenheid er veel mis is binnen het openbaar ministerie te 's-Hertogenbosch en de regiopolitie Brabant-Noord. Dit schreeuwt naar een uitgebreid onderzoek vanuit uw college van procureurs-generaal, waarbij alle betrokken partijen worden gehoord en op basis van hoor- wederhoor een beslissing wordt genomen. Dit alles in volledige openheid.

Aangezien de kwestie urgent is, in verband met de behandeling van het beklag K01 0149 op 5 december 2001, ontvang ik uw reactie wel gaarne uiterlijk vóór 1 december 2001.

Hoogachtend, ing.A.M.L. van Rooij, veiligheids- en milieudeskundige

Ing. A.M.L. van Rooij.

20 pagina's volgen.



REACTIE OP HET SCHRIFTELIJK VERSLAG

Mijn reactie op het schriftelijke verslag van eerder genoemde anonieme advocaat-generaal vindt u hieronder puntsgewijs uiteengezet:

Punt 1.

De anonieme advocaat generaal schrijft in haar schriftelijke verslag letterlijk het volgende:

Voormelde aangifte is opgenomen in het strafdossier met parketnummer 040637-00, in welk dossier klager is aangemerkt als verdachte van het in artikel 184 Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde feit "belemmering van een ambtshandeling". De aangifte van klager en de strafzaak tegen klager hebben alles met elkaar te maken.

Mijn reactie hierop is:
Van deze aangifte is mij niets bekend. Ik heb daarvan ook nooit een kopie mogen ontvangen. Ik weet dus ook niet wat erin staat.

Punt 2

De anonieme advocaat-generaal schrijft in haar schriftelijke verslag verder letterlijk het volgende;

In de strafzaak tegen klager is besloten tot een voorwaardelijk (beleids)sepot: klager zal niet worden vervolgd onder de voorwaarde dat hij gedurende een proeftijd van een jaar ingaande op de dag van uitreiking van de kennisgeving zich niet aan enig strafbaar feit zal schuldig maken dan wel op andere wijze zich zal misdragen.

Mij reactie hierop is:
Een beslissing met rechtsgevolg van een anonieme officier van justitie, zonder ondertekening op blanco papier is niet rechtsgeldig. Iedereen in Nederland kan een dergelijk schrijven laten uitgaan.

Waarom wordt in deze niet rechtsgeldige beslissing mij een proeftijd van een jaar opgelegd, terwijl ik helemaal geen strafbaar feit heb gepleegd. Wat er op 9 augustus 2000 omstreeks 19.45 uur op het politiebureau Schijndel heeft afgespeeld vindt kunt u lezen in mijn bovengenoemde aangifte met mutatienummer: PL2120./00-211967.

Aanvullend daarop wil ik u kenbaar maken dat het ging om een verhoor van mijn minderjarige zoon Jos op een valse aangifte van een of meerder anonieme personen. Toen mijn zoon was verhoord draaide de verhorende opsporingsambtenaar M. Broekhuizen een kopie uit zijn computer van het proces-verbaal dat hij had opgemaakt met het dwingende verzoek aan mijn minderjarige zoon Jos om het te ondertekenen.

Mij viel toen op dat de gehele getypte tekst van het verhoor op pagina 1 stond en de naam van mijn zoon Jos, waarop hij moest tekenen, op pagina 2 stond. Dit betekent dat de heer Broekhuizen, nadat wij het politiebureau zouden hebben verlaten, naar willekeur tekst aan het proces-verbaal van het bij mijn zoon afgenomen verhoor kan toevoegen. Ik vroeg toen aan de heer Broekhuizen: mag ik het door u getypte proces-verbaal van verhoor lezen en kijken of het klopt met hetgeen mijn minderjarige zoon heeft gezegd. Hij gaf mij daarop betreffende computeruitdraai van het proces-verbaal. Ik vroeg toen mag ik hiervan een kopie hebben; het is tenslotte toch het verhoor van mijn zoon. Hij zie toen "nee" en kon mij die "nee" niet uitleggen. Ik zei toen "daarop heb ik recht" en deed die computeruitdraai in een plastic mapje.

Terwijl ik binnen het politiebureau nog gewoon op de stoel zat, en nog helemaal geen plannen had om weg te gaan, sprongen drie politiemensen, te weten: M. Broekhuizen, H. Hamers en H. van Genugten op een brute wijze op mij af. Zij wrongen mijn linkerarm om en draaiden die tot achter in mijn nek. Zij trokken mij in die houding van de stoel en sleepten mij de gang door en gooiden mij op een brute wijze in een isoleercel. Ik heb niets fout gedaan. Ik heb niets ontvreemdt. Betreffend stuk kwam nota bene uit de computer van opsporingsambtenaar M. Broekhuizen zelf. Ondanks dit alles word ik toch door een anonieme officier van justitie beschuldigd van het plegen van een strafbaar feit, artikel 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht. Dit is pure ambtelijke misdaad.

Punt 3.

        De anonieme advocaat-generaal schrijft in de conclusie van haar schriftelijk verslag letterlijk het volgende:
 
    Conclusie.

    Ik kan mij goed voorstellen dat het voor klager moeilijk was dat zijn minderjarige zoon als verdachte werd gehoord en dat klager de wijze waarop dit verhoor door Broekhuizen werd afgenomen kritisch wilde aanschouwen. Van disproportioneel handelen door Broekhuizen, Van Genugten of Hamers is echter geen sprake geweest. Broekhuizen heeft tijdens het verhoor langdurig getolereerd dat klager zich niet aan de gemaakte afspraak hield. Ten onrechte heeft klager zich vervolgens ten overstaan van Broekhuizen beroepen op een recht op een kopie proces-verbaal van verhoor. In zijn algemeenheid geldt dat, wanneer een verdachte bij de politie wordt gehoord, het opsporingsonderzoek in zodanig stadium verkeert - waarin nog geen enkele vervolgingsbeslissing is genomen - dat het verstrekken van stukken dit opsporingsonderzoek kan schaden. Broekhuizen heeft derhalve op goede gronden een kopie proces-verbaal van verhoor geweigerd.

    Broekhuizen en Hamers hebben klager meermalen bevolen het proces-verbaal terug te geven alvorens zij en Van Genugten ertoe zijn overgegaan klager aan te houden, vervolgens vast te pakken en zijn arm op de rug te draaien teneinde het proces-verbaal terug te krijgen. Een dergelijk ingrijpen was gelet op de situatie van dat moment geheel gerechtvaardigd.

    Klager heeft de grenzen van het toelaatbare overschreden door eerst meermalen het bevel tot teruggave van het proces-verbaal in de wind te slaan en het zover te laten komen dat verbalisanten zich genoodzaakt zagen klagers arm(en) vast te pakken en op zijn rug te draaien. Dat zij klager daarbij enige pijn hebben berokkend was in die situatie nagenoeg onvermijdelijk. Dat deze gang van zaken voor klagers zoon pijnlijke gevolgen hebben gehad komt voor eigen rekening van klager.

Mijn reactie hierop is:
Wanneer een opsporingsambtenaar van de politie van iemand een verhoor heeft afgenomen en hij beveelt aan die persoon om betreffend afgenomen proces-verbaal van verhoor te ondertekenen dan heeft degene die dat heeft moeten ondertekenen recht op een kopie. Daarbij kan tevens voor een geheimhoudingsplicht, lopende het opsporingsonderzoek, worden ondertekend. Dit is wettelijk zo geregeld om te voorkomen dat later door een of andere willekeurige politieambtenaar en/of anonieme officier van justitie betreffend ondertekend proces-verbaal kan wordt vervalst. In het in geding zijnde geval moest mijn minderjarige zoon Jos van opsporingsambtenaar M. Broekhuizen op pagina 2 van het proces-verbaal van verhoor, waarop alleen zijn naam stond, een handtekening zetten.

Op pagina 1 van het proces-verbaal, waarop de tekst van het verhoor stond, mocht mijn zoon geen handtekening zetten. Dit betekent dat door willekeurige anonieme personen binnen de politie en/of justitie de tekst van het afgenomen verhoor op pagina 1 naar eigen behoeve en willekeur kan worden veranderd en/of uitgebreid met daarbij de handtekening van mijn minderjarige zoon op de pagina 2.

Hierin moet de werkelijke oorzaak worden gezocht waarom mijn minderjarige zoon geen kopie kreeg van het door hem ondergetekende proces-verbaal van verhoor. Dit is ambtelijke misdaad ten top. Juist daarom willen de behandelend officier van Justitie en de verdedigend advocaat generaal anoniem blijven, zodat later bij inzage in betreffend dossier, nooit nagegaan kan worden welke personen achter deze ambtelijke misdaad hebben gezeten.

Punt 4

De anonieme advocaat generaal schrijft in haar schriftelijk verslag letterlijk het volgende:

Gelet op de inhoud van het hierbij gaande proces-verbaal ben ik van mening dat klager de gebeurtenissen in belangrijke mate aan zichzelf te wijten heeft. Door de politie zijn naar mijn oordeel de grenzen van het toelaatbare geenszins overschreden.

Mijn reactie hierop is:
Gezien de feitelijke inhoud onder bovengenoemde "punten 1 t/m 3" was opsporingsambtenaar M. Broekhuizen wettelijk verplicht om op mijn nadrukkelijk verzoek een afschrift van het door mijn minderjarige zoon Jos ondertekende proces-verbaal van verhoor te geven. Dit om daarmee vervalsingen achteraf te nadele van mijn zoon uit te sluiten.

Door geen afschrift van het door mijn zoon ondertekende proces-verbaal te geven, ondanks nadrukkelijk verzoek daarom, heeft opsporingsambtenaar M. Broekhuizen gehandeld in strijd met zijn wettelijk opgelegde verplichtingen als opsporingsambtenaar. De mishandeling van mij door de politieambtenaren M. Broekhuizen, H. van Genuchten en H. Hamers is het gevolg van deze wettelijk overtreding door opsporingsambtenaar M. Broekhuizen. De politie heeft hiermee dan ook zeer nadrukkelijk de grenzen van het toelaatbare ver overschreden.

CONCLUSIE

Met hetgeen onder bovengenoemde "punten 1 t/m 4" staat geschreven, en met feitelijke bewijsstukken is onderbouwd, is onomstotelijk komen vast te staan dat de behandelend opsporingsambtenaar M. Broekhuizen op mijn nadrukkelijke verzoek aan mij een afschrift van het door mijn minderjarige zoon Jos ondergetekende getuigenverhoor had moeten verstrekken. Het niet nakomen van deze wettelijke verplichting door de heer Broekhuizen heeft geweld en mishandeling jegens mijn persoon tot gevolg gehad. Deze mishandeling met voorbedachte rade is dan ook volledig toe te schrijven aan de heren M. broekhuizen. H.P.L.J. van Genugten en H.J.M. Hamers. Zij maken zich hierbij dan ook zeer nadrukkelijk schuldig aan een plegen van een strafbaar feit zoals dat staat geschreven in artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Hiervoor staat een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

Ik verzoek u dan ook mijn beklag hierop gegrond te verklaren en aan een niet anonieme onafhankelijke officier van justitie opdracht te geven om tot vervolging van de heren M. Broekhuizen, H.P.L.J. van Genugten en H.J.M. Hamers over te gaan.


Attentie

Bijgevoegd vindt u een afschrift van mijn aan u nader toegezonden reactie d.d. 9 oktober 2003 op mijn beklag nummer K 03.0006 tegen het niet in behandeling nemen van mijn aangifte d.d. 11 oktober 1995 tegen houtimpregneerbedrijf Gebr. van Aarle B.V., Ollandseweg 159, te Sint Oedenrode (zie bijlage B), of lees bij de Sociale Databank Nederland op internet www.sdnl.nl/ekc-rb32.htm Ik verzoek u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen. Bijbehorende bijlagen zijn reeds in uw bezit.

Ik ben zeer nadrukkelijk de mening toegedaan dat de heren Broekhuizen, Van Genugten en Hamers in opdracht van deze enorme georganiseerde samenspannende milieumisdaad, onder voorzitterschap van de officier van justitie mr. G. Bos, als zodanig hebben moeten handelen met de bedoeling mij in het strafblad te krijgen. Dit omdat een eerdere poging van deze officier van justitie mr. G. Bos, waarin was besloten vertrouwensarts H. Jans van de GGD-Breda op mij af te sturen om mij in een gesticht te krijgen, was mislukt.

Dat dit nu met het doen van valse aangiften via mijn minderjarige zoon Jos heeft moeten gebeuren maakt duidelijk dat de georganiseerde misdaad binnen justitie in Den Bosch toch wel heel diep zit genesteld. Omdat u binnen hetzelfde gerechtsgebouw werkzaam bent, als van waaruit deze misdaad is georganiseerd, kan ik mij voorstellen dat u levensbedreigingen gaat krijgen als u mijn beklag gegrond verklaard. Om u daarvan te bevrijden heb ik besloten om dit schrijven bij de Sociale databank Nederland (SDN) op internet te laten zetten onder www.sdnl.nl/ekc-rb33.htm Uw beslissing hierop zal eveneens bij de SDN op internet worden gezet.

Ik vertrouw erop u hiermee van dienst te zijn geweest.

Hoogachtend, ing.A.M.L. van Rooij, veiligheids- en milieudeskundige

Ing. A.M.L. van Rooij.




C.c.

  • R. Brockhus, Sociale Databank Nederland
  • M. van Boxtel, Socialistische Partij fractie Sint Oedenrode
  • O. Mellema, Socialistische partij
  • P. Hemelrijk, Freelance journaliste
  • H. Rijkers, Katholiek Nieuwsblad
  • T. v/d Ham, 2 Vandaag-TV
  • Kleintje Muurkrant
  • Diverse niet nader te noemen personen, organisaties en instanties.

Bijlage:

  1. Mijn klacht d.d. 18 november 2001, kenmerk: Vro/18111/kl, aan Jhr. mr. J. L. de Wijkerslooth de Weerdensteijn, voorszitter van het college van PG (26 pagina's).
  2. Mijn bij brief van 9 oktober 2003 toegezonden nadere stukken en reactie op het schriftelijk verslag van de advocaat generaal aan het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch t.a.v. voorzitter mr. G.A.M. Stevens in zaaknummer: K 03.0006 (22 pagina's).