Drs. N.C. Burhove Jaspers was hoofdsamensteller van het IRM-rapport m.b.t. de bijbanen van juristen in Nederland

Het betreft een echtscheiding en boedelscheiding

IRM . . Juristen . . EU Grondwet <==> SDN . . Klokkenluider . . N.C. Burhoven

De gerechtsauditeurs staan het gerecht in zijn werkzaamheden bij

drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA


PER FAX EN PER POST

 
AAN: De Procureur-generaal
Hoge Raad der Nederlanden
Lange Voorhout / Kazernestraat 52
Postbus 20303
2500 EH 's-Gravenhage


Wassenaar, 23 februari 1998


Geachte Procureur-generaal,

Hierbij richt ik mij tot u op basis van de Wet Rechterlijke Organisatie art 14a e.v. en wel met een klacht over het optreden van mr. P.R.C.M. Paalvast, President van de rechtbank te Breda.


    1---Achtergrond

Het betreft een echtscheiding en boedelscheiding.

Er was sprake van huwelijkse voorwaarden die in essentie neerkomen op totale uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, met een verrekenbeding. Vrijwillige bijdragen van haar zijde zouden niet leiden tot enige aanspraak op mij. Zie bijlage I.

Op 22 mei 1986 verbrak mijn ex-echtgenote, juriste en toen gerechtsauditeur bij de Hoge Raad, de samenwoning. Aansluitend deed zij, deels met succes, een poging zich in valse hoedanigheid de helft van mijn gelden in Zwitserland toe te eigenen. Zie bijlage II. De strafrechtelijke aspecten daarvan zijn onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie geheel afgedekt, op een wijze die in strijd met de wet is.


    2---Recente situatie

Na 11 jaar boedelscheiding werd er d.d. 28 maart 1997 door de Hoge Raad een arrest gewezen; dat arrest is verre van eenduidig. Helaas zal de rechter er weer aan te pas moeten komen, nu voor de uitleg van een arrest van de Hoge Raad, dat de helderheid van koffiedik vertoont.

In een brief d.d. 2 mei 1997 stelde mijn ex-echtgenote haar astronomische eisen. Op basis van een berekening die aan geen kanten klopt, eist zij van mij fl 366.000. Mijn advocaat antwoordde naar behoren met een brief d.d. 2 juni 1997. Daarna werd het stil; enige reactie werd verder niet ontvangen.


    3---Beslag

Plotsklaps werd eind november 1997 zonder enige waarschuwing beslag gelegd op mijn inkomen dat via de USZO wordt afgehandeld. In het verleden was ik directeur van het IJkwezen dat destijds volledig onder de minister van Economische Zaken viel. In dat kader is er een speciale regeling tot stand gekomen ex art 99 ARAR. Het kwalijke optreden van de USZO bij dit beslag is ronduit barbaars te noemen is. Over de maanden december 1997 en januari 1998 ontving ik zelfs niet één gulden! Dit hoort in Nederland niet voor te komen. Zie bijlage III. Het moge duidelijk zijn dat zij probeert op de meest grove wijze haar zin door te drammen.


    4---Kort Geding

Voor het beslag koos mijn ex-echtgenote domicilie ten kantore van haar advocaat te Tilburg. Dáárom dagvaardde mijn advocaat in kort geding via de rechtbank te Breda. De vraagstelling van de dagvaarding is simpel gesteld: mag men met een arrest van de Hoge Raad samen met één eenzijdige brief, die onderdeel uitmaakt van vertrouwelijke geheel niet afgeronde correspondentie tussen advocaten, zomaar beslag leggen?

Duidelijk is: zij heeft met het gelegde beslag de zaak willen forceren; dat komt neer op misbruik van recht. Zonder enig probleem werd de dagvaarding in Breda geaccepteerd en voor 20 januari 1998 op de rol geplaatst. Maar dit was mijn ex-echtgenote niet naar de zin, evident omdat zij in Den Haag een voor zichzelf gunstiger gang van zaken, c.q. protectie, verwachtte. Zij schreef een persoonlijke brief aan de President van de rechtbank te Breda. Die brief bevat een scheldverhaal waarin ik met allerlei leugens en hetze word zwartgemaakt, waarna zij van de president eist dat deze zich onbevoegd zal verklaren en de zaak zal doorverwijzen naar de rechtbank te Den Haag.

Het zal duidelijk zijn dat zeker zij als ervaren juriste, geweten moet hebben dat het zenden van zo'n persoonlijke brief neerkomt op kwalijke beïnvloeding van de rechter en op sabotage van een formele procedure. Maar als ex-gerechtsauditeur van de Hoge Raad, nu kennelijk werkzaam op het ministerie van Financiën, die valsheid in geschrift pleegt in bancair verkeer, kom je daar wel mee weg. Tijdens het kort geding op 20 januari 1998 bleek dat de president die brief inderdaad had ontvangen en wel degelijk had gelezen. Ter zitting beweerde zij dat ik alleen maar de rechterlijke macht het leven probeer zuur te maken; enz. Verder probeerde zij steeds de aandacht af te leiden van de vraagstelling van de dagvaarding en om te buigen naar haar absurde eisen. En van de president van de rechtbank te Breda kreeg zij precies wat zij wilde. Die verklaarde zich onbevoegd (waarvan eerder niet was gebleken) en de zaak werd doorverwezen naar Den Haag. Wie zal het nog verbazen? Wie zal dit niet zien als een vorm van vriendjespolitiek waar de corruptiewalm vanaf slaat?


    5---Boedelscheiding

    5.1. Rechtbank.

In de boedelscheiding, 1986 - 1994, was de rechtbank haar bij voortduring ter wille. Zo hoefde zij jaar na jaar steeds maar niets te bewijzen. Ook kreeg zij steeds extra beurten en uitstel in strijd met de regels van het rolrecht. Keer op keer eiste zij ontslagen te worden van de bewijslast. Natuurlijk kon de rechter dat haar formeel niet toekennen, maar de facto werd wél daarnaar gehandeld. Daardoor was het steeds zo dat ik de onwaarheid moest aantonen van haar beweringen. Als ik dan daarin slaagde, legde zij er wel weer een nieuwe leugen overheen. Het werd duidelijk dat zij 'de stukken aan elkaar loog'. Zo ging het lange jaren door, evident totaal in strijd met fundamentele rechtsbeginselen zoals gelijke behandeling, de feitelijke basis en 'wie stelt, dient te bewijzen'. Tenslotte kon ik uit haar eigen documenten laten zien dat op de meest cruciale twistpunten zij allerlei dingen beweerde, die onderling volstrekt niet konden kloppen.

Systematische leugenachtige tegenstrijdigheid was aangetoond. Cruciaal was daarbij het volgende punt. In de jaren 1969 - 1977 werkte ik in het buitenland. Na werk voor Shell in Turkije en Nigeria had ik op mijn rekening in Zwitserland een mooi bedrag uit werk gespaard. Dat heb ik als volgt verdeeld: zij ontving in juni 1973 Zw.Frank 42.000 waarmee zij een rekening uitsluitend op haar naam opende in Denemarken en ik behield Zw.Frank 36.000 op mijn Zwitserse rekening. Wat zij met die Zw.Frank 42.000 gedaan heeft, blijft tot op de dag van vandaag duister. De rechtbank verstrekte bewijsopdrachten aan haar en aan mij en na jaren bewijsvoering kwam de rechtbank tot de slotsom dat:

  • ik in al mijn bewijsopdrachten geslaagd was
  • zij in al haar bewijsopdrachten volledig gefaald had
  • daarom al haar aanspraken op mij werden afgewezen, ook ten aanzien van mijn Zwitserse rekening, waarnaar zij in valse hoedanigheid de hand had uitgestoken.
  • met de genoemde verdeling van door mij overgespaard arbeidsinkomen in juni 1973 aan het verrekenbeding was voldaan, toen en voor het gehele huwelijk.

Met die rechterlijke uitspraak werd dus ook perfect duidelijk dat haar overval op mijn Zwitserse rekening een crimineel karakter draagt, zodat het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

    5.2. Het Hof te Den Haag.

Zij ging in hoger beroep en kreeg van het hof te Den Haag, op basis van aperte onwaarheden, drogredenen, pure fictie en onjuiste elementaire logica, waar maar mogelijk haar zin. Het hof heeft al datgene wat bij de jarenlange bewijsvoering voor de rechtbank ter tafel was gekomen, volledig genegeerd. Het lijkt mij dat een hof dan wel een beslissing van een rechtbank kan vernietigen maar dat daarmee nog niet harde feiten, bewezen in officiële bewijsprocedures, "zomaar" zonder enige consideratie of discussie ook van de aardbodem verdwijnen. Het hof neemt het woord 'verrekening of verrekenbeding ' niet in de mond, maar suggereert dat, omdat ook nog opbrengsten van privé-gelden verrekend zouden moeten worden (in strijd met de beslissing van de rechtbank) er niet helemaal en dus helemaal niet verrekend zou zijn.

Dit wordt later gedekt door te Hoge Raad. Maar het is wel kolder. Als het vandaag niet helemaal droog is gebleven, is het dan helemaal niet droog geweest ? In ieder geval is voor wat betreft door mij overgespaard arbeidsinkomen in juni 1973 wél voldaan aan de betalingsverplichting van het verrekenbeding.

Ook denkt het Hof al het door mij geërfde weg door te doen alsof ik dat aanbracht ten huwelijk en dat alles meteen opging. Dit is één en al pure fictie en onwaarheid. Zo ontving ik mijn erfenissen tijdens het huwelijk zoals ik al met akte van scheiding en deling voor de rechtbank bewezen had. Zelfs het eigendom van de door mij geërfde voorwerpen wordt mij afgenomen.

Ook is er sprake van duidelijk valse logica. In essentie heeft het Hof alles wat aan mij in privé toebehoorde met keihard vaststaande leugens en drogredenen weggedacht om aan het uiterste einde van hun 'gedachtengang' te zeggen: de man moet de helft van ieder saldo op zijn naam (over haar saldi gaat het niet eens)aan de vrouw geven en dus: hoe zij zich ook gedroeg in Zwitserland, dat mocht zij wel want wij kennen haar achteraf de helft toe van die gelden van haar man.

Einde verhaal en schoongewassen voor wat betreft haar valsheid in geschrifte, verduistering of crimineel optreden. Want DAT kan niet; DAT zou schande zijn voor de rechterlijke macht, ja zelfs direct voor de president van de Hoge Raad !!. Naar mijn mening kan ieder normaal mens zien dat hierin de kern ligt van 11 jaar ellende: op ronduit corrupte wijze stelselmatig van de aardbodem wegdenken van crimineel optreden van een gerechtsauditeur van de Hoge Raad. Tot mijn schade. En HOE !

    5.3. De Hoge Raad.

Het arrest d.d. 28 maart 1997 van de Hoge Raad staat naar mijn mening aantoonbaar bol van drogredenen, van valse logica en van pure ficties, waarmee nogmaals dat wat krom is recht gepraat wordt, te weten haar criminele optreden ten aanzien van mijn Zwitserse rekening. Daartoe worden en passant de huwelijkse voorwaarden soepeltjes terzijde geschoven en verder genegeerd en worden ongeveer alle fundamentele rechtsprincipes keihard aantoonbaar geschonden.

Zo mag recht niet gebaseerd zijn op fictie, maar moet het gebaseerd zijn op feiten. En tot op de dag van vandaag heeft zij geen grein bewijs geleverd ter fundering van enige van haar zo vele aanspraken op mij. Die éne keer dat zij moest bewijzen, voor de rechtbank, faalde zij jammerlijk.


    6---Haar eisen

Haar eisen bedragen fl 366.000. Tijdens het genoemde kort geding vertaalde zij haar eisen naar alledaagse termen: ik zou haar fl 5.000 per maand moeten gaan betalen en wel gedurende 10 jaar. En dat terwijl mijn bestaan in meer dan 10 jaar door haar al verwoest is; er rest een ruïne. Er is sprake van in essentie twee posten:

  1. ca. 15 % van haar eisen komt overeen met de helft van de aandelen in mijn aandelendepot in Nederland aan het eind van het huwelijk. Zij maakte aanspraak op die aandelen. Ik ook omdat deze de rest vormen van hetgeen ik erfde van ouders en grootouders. Daarbij blijft het door haar geërfde buiten schot omdat het hof dat weggedacht heeft door 'aan te nemen' (pure fictie en in geen enkel opzicht feit) dat wat zij aanbracht opgegaan is. Dit is aansluitend ook door de Hoge Raad afgedekt met ficties en drogredenen.

  2. ca. 80 % van haar eisen is gebaseerd op de ene transactie in juni 1973; zie hiervoor onder 5.1. Nu eist zij fl. 313.000, omdat ik haar van door mij met werk overgespaard geld ruim de helft gaf ! Daarvoor word ik dan nu nog eens gestraft worden; een soort van 'bis in idem' geval.

Ieder mens die bij zijn verstand is, kan nu vergelijken met de tekst van de huwelijkse voorwaarden (bijlage I) en zelf zien dat dit eenvoudig niet KAN kloppen. Zo probeert zij als gevolg van de strafrechtelijke afdekkerij ook nog eens alsnog datgene te verkrijgen wat zij in 1986 poogde zich wederrechtelijk toe te eigenen. Een huwelijk waarvoor zij geen enkele financiële verantwoordelijkheid wenste te nemen, uitbuiten als een goudmijn achteraf omdat haar criminele bancaire gedrag als gerechtsauditeur van de Hoge Raad koste wat kost moet worden afgedekt. En dat moet RECHT heten ?


    7---Waarom Den Haag?

De vraag dringt zich op waarom zij de dagvaarding niet afgehandeld wilde zien in Breda en deze zaak absoluut doorverwezen wilde zien naar Den Haag. Een deel van een antwoord is al boven water gekomen. Na het terugverwijzen door de president van de rechtbank in Breda naar Den Haag zou de zaak behandeld gaan worden op 23 februari 1998 door mr. A.H. van Delden, president van de rechtbank aldaar. Maar mr. A.H. van Delden trok zich terug omdat hij haar kent en de zitting werd verplaatst naar 24 februari 1998. Dit mag te waarderen zijn wat betreft de opstelling van mr. A.H. van Delden, maar dat wil nog helemaal niet zeggen dat zij niet had gerekend op een behandeling door mr. van Delden. En wat zijn verder mijn ervaringen met de rechtbank in Den Haag ? Allerbelabberdst.

Zo is er mr. J.S.W. Holtrop, Vice-president, die er geen been in zag een privé-gesprek te hebben met haar advocaat in het halfuur voorafgaande aan een kort geding dat dezelfde mr. Holtrop ging voorzitten ! Wie zal het verbazen dat ik bij dat kort geding weer eens aan het kortste eind trok ?. Dat soort gedrag is keihard verboden in alle beschaafde landen, ook in Nederland. Alleen: het gebeurt wel. Ik breng in herinnering dat de klacht die ik daarover indiende bij u als Procureur-generaal bij de Hoge Raad, op soepele en ervaren wijze werd 'weggemasseerd'.

Wat moet ik denken van de coördinerend Vice-president van de rechtbank mr. F.C.H.M. Robbers die geen blijk gaf van onpartijdigheid c.q. van gelijke behandeling bij het vaststellen van Voorlopige Voorzieningen, en die bovendien als voorzitter van de Raad van Discipline klachten over advocaten jarenlang ophield en daarbij haar advocaat heeft afgedekt, op een zeer grove wijze die op een serie punten apert in strijd is met de wet ? Maar die advocaat, mr. J.W.D. van Oldenborgh was/is dan ook niet alleen advocaat, maar tegelijkertijd raadsheer-plaatsvervanger in Den Haag, in hetzelfde Paleis van Justitie.

Een klacht die ik bij u neerlegde over de streken van mr. Robbers werd door u soepeltjes 'ondergeschoffeld'; al werden de door mij ingediende klachten al 7 jaar getraineerd, mr. Robbers mocht van u er nog wel even de tijd voor nemen ! De afhandeling werd en is daarmee gesaboteerd. Overigens schijnt zijn echtgenote werkzaam te zijn bij de Tweede Kamer als plaatsvervangend griffier en directeur Constitutionele Proces, verantwoordelijk voor het verkeer tussen Tweede Kamer en regering.

Hoe moet ik op objectieve gronden nog vertrouwen kunnen hebben in de integriteit, de eerlijkheid en de onpartijdigheid van de rechtbank in Den Haag? Op basis van goed vertrouwen of goedgelovigheid? Maar als ik zie dat rechters zich apert keihard niet aan de wet houden en dan ook nog systematisch worden afgedekt door de Procureur-generaal bij de Hoge Raad, dan denk ik dat ik met redelijke argumenten de onpartijdigheid van de rechters bij de rechtbank in twijfel mag trekken.

Als met de zitting op 24 februari 1998 het beslag niet helemaal en onvoorwaardelijk wordt teruggedraaid, zal eens te meer duidelijk zijn dat:

  • een ex-gerechtsauditeur van de Hoge Raad met werkelijk ALLES kan wegkomen
  • een arrest van de Hoge Raad voor een ex-gerechtsauditeur van die Hoge Raad een vrijbrief mag zijn voor ongebreidelde roof en plunder en voor het ten gronde richten van een ander die zijn verplichtingen wel is nagekomen
  • Nederland geen rechtsstaat is, waarin men gelijkelijk zijn recht kan krijgen
  • de rechters én de wet én het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens aan hun laars lappen.


    8---Klacht

Ik meen dat de president van de rechtbank te Breda:

  • ten onrechte haar geheel ter wille is geweest
  • de mogelijkheid en de bevoegdheid had om een uitspraak te doen over de vraag die in het kader van de dagvaarding voorlag. Ten onrechte heeft hij dat niet gedaan. De keuze van Breda als locatie voor de dagvaarding is geheel opgeroepen door haar keuze van domicilie in Tilburg. De dagvaarding werd dan ook op de rol gezet en een datum voor het kort geding bepaald zonder enig probleem; dit alles volledig volgens de regels.
  • haar persoonlijke scheldbrief gericht aan de president niet had mogen ontvangen en lezen. Dat hoort niet te gebeuren. Zo'n brief hoort helemaal niet in de handen van een president terecht te komen. Is het niet de zaak van de griffie om dat te voorkomen ?
  • gedrag vertoont geheel in het verlengde van wat ik al meer dan 11 jaar meemaak: onvoorwaardelijke protectie van een juriste, tevens (ex)-gerechtsauditeur van de Hoge Raad.

Op mijn brief van 4 april 1997 aan u ontving ik steeds maar geen reactie; daaraan heb ik u toen moeten herinneren per brief van 12 augustus 1997. Het lijkt mij dat ik u mag verzoeken om nu wel ten spoedigste uitsluitsel te geven over deze klacht.

Vanzelfsprekend sta ik tot uw beschikking voor nadere toelichting.

Hoogachtend,

Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA


Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA
tel + fax: 070 5118922
van Polanenpark 58
2241 RS Wassenaar


Bijlagen:
bijlage I : de huwelijkse voorwaarden
bijlage II : overval in Zwitserland
bijlage III : brieven aan de USZO

cc:

President van de Hoge Raad mr. S.K. Martens
Minister-president dhr. W. Kok
De Minister van Justitie Mw. mr. W. Sorgdrager
De Minister van Economische Zaken dr. G.J. Wijers
De Minister van Binnenlandse Zaken dhr. H.F. Dijkstal
De Minister van Financiën Drs. G. Zalm
De President van de Rechtbank te Breda, mr. P.R.C.M. Paalvast
De President van de Rechtbank te Den Haag, mr. A.H. van Delden
De Sociale Databank Nederland: http://www.sdnl.nl
Het Ecologisch Kennis Centrum te St. Oedenrode


BIJLAGE I

De tekst van de huwelijkse voorwaarden d.d. 11 januari 1969.

Artikel 1

Tussen de echtgenoten zal generlei goederengemeenschap bestaan ook niet die van winst en verlies.

Artikel 2

De klederen en lijfssieraden bij de ontbinding van het huwelijk of op enig ander tijdstip, waarop ieders rechten moeten worden vastgesteld, aanwezig, zijn het eigendom van de echtgenoot, bij wie ze in gebruik zijn of tot wiens gebruik ze bestemd zijn, zonder enige verrekening en ongeacht wanneer, door wie en op welke wijze ze zijn verkregen.

Artikel 3

Bestaat tussen de echtgenoten een geschil aan wie van hen enig goed toebehoort en kan geen van beiden zijn recht daarop bewijzen dan geldt het vermoeden dat het goed aan ieder der echtgenoten voor de onverdeelde helft toebehoort, behoudens het hiervoor in artikel 2 bepaalde.

Artikel 4

  • Voor rekening van de man zijn alle lasten van het huwelijk, zoals de kosten van de huishouding en van de verzorging en de opvoeding van de kinderen. Wanneer de vrouw vrijwillig een deel van haar inkomen of vermogen voor de bestrijding van de lasten van het huwelijk aanwendt, is de man niet verplicht dit aan de vrouw te vergoeden.

  • Premies en koopsommen terzake van derdenbedingen en verzekeringen (uitgezonderd schadeverzekeringen) worden niet beschouwd als kosten van de huishouding; zij blijven voor rekening van degene, die het contract aanging.

  • De vrouw is verplicht de man naar billijkheid te vergoeden de door de man wegens het inkomen van de vrouw betaalde belasting.

Artikel 5

  • Per het einde van elk jaar voegen de echtgenoten ter verdeling bij helften bijeen hetgeen van hun inkomens over dat jaar onverteerd is. Heeft over enig jaar geen bijeenvoeging en verdeling plaats gehad, dan blijft het vorderingsrecht daartoe bestaan.

  • Echter kan een echtgenoot verlangen dat zijn onverteerde inkomen allereerst wordt aangewend tot dekking van verliezen door hem in voorgaande jaren in de inkomenssfeer geleden.

  • Wanneer een echtgenoot zonder redelijke grond de samenwoning verbreekt of door zijn onredelijk gedrag de andere echtgenoot noopt de samenwoning te verbreken eindigt daardoor zijn aanspraak als in het eerste lid omschreven.
    
    
    

BIJLAGE II

Overval in Zwitserland.

Bijgaand:

  1. handgeschreven brief aan de Swiss Bank Corporation te Luzern,
    aldaar ontvangen d.d. 2 juni 1986 07.44 uur
  2. transcriptie van de hiervoor genoemde brief
  3. voorbeeld van beider handtekening
  4. brief van de Swiss Bank Corporation d.d. 11 juli 1986
  5. relevante artikelen uit het Wetboek van Strafrecht



Wetboek van Strafrecht

Valsheid in geschriften

Artikel 225, 1

Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

Diefstal

Artikel 310

Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Oplichting

Artikel 326

Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een schuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vijfde categorie.



BIJLAGE III

--notitie d.d. 4 februari 1998: beslag op mijn inkomen
--brief d.d. 17 februari 1998 aan de directeur van de USZO
--brief d.d. 18 februari 1997 aan de directeur van de USZO

Notitie 4 februari 1998

Beslag op mijn inkomen

Na het arrest d.d. 28 maart 1997 van de Hoge Raad formuleerde haar advocaat in een brief d.d. 2 mei 1997 haar gigantische eisen. Mijn advocaat reageerde daarop met een brief d.d. 2 juni 1998; daarna bleef het stil. Eind november 1997 legde zij rauwelijks beslag op mijn inkomen op basis van de twee arresten van het Hof en de Hoge Raad en de genoemde brief van haar advocaat. De wettelijke regels werden daarbij niet in acht genomen; zo werd er in strijd met de wet niet eens rekening gehouden met kosten zoals huur en premie ziektekostenverzekering. Daardoor ben ik, te beginnen met mijn novembersalaris, teruggeworpen op het niveau van 90 % van de bijstandsnorm.

Voor het beslag koos zij domicilie ten kantore van haar advocaat in Tilburg. Daarom dagvaardde mijn advocaat haar in kort geding te Breda. Onderwerp van de dagvaarding: de vraagstelling of de arresten van Hof en Hoge Raad met een brief uit niet-afgesloten en vertrouwelijke correspondentie tussen advocaten voldoende basis vormen voor een plotsklaps gelegd beslag. Het kort geding voor de president van de rechtbank te Breda werd zonder enig bezwaar en zonder enig voorbehoud op de rol geplaatst.

ECHTER: voor het kort geding plaatsvond op 20 januari 1998 heeft mijn ex-echtgenote dit doorkruist door een persoonlijke brief te sturen aan de president van de rechtbank. Die brief is een aaneenrijging van hetze, tendentieuze onwaarheden en verdraaiingen; daarbij eiste zij dat de president zich onbevoegd zou verklaren. Als ervaren juriste moet zij natuurlijk geweten hebben, dat het sturen van een dergelijke persoonlijke brief buiten haar advocaat om neerkomt op een poging tot beïnvloeden van een magistraat. En kennelijk met resultaat !

De bewuste brief is door de rechtbank NIET ongeopend teruggestuurd. Tijdens de zitting kwam vast te staan dat de president de inhoud toch had gelezen. De uitspraak is inderdaad geweest dat de President van de Rechtbank te Breda zich onbevoegd verklaarde. Haar eisen aan mij komen uit op een totaal van fl 366.000. De grootste post van haar totale eis is één bedrag van fl 313.000 terzake van mijn Zwitserse rekening en wel omdat ik in juni 1973 ZF 42.000 overmaakte naar een rekening in Denemarken uitsluitend op haar naam en ZF 36.000 behield op mijn rekening. Als ik mijn SF 36.000 zou hebben opgemaakt of overgemaakt zou hebben naar een andere voor haar onbekende rekening of naar derden zoals zij heeft gedaan, zou zij zo'n eis niet kunnen stellen.

Nu komt het er per saldo op neer, dat vanwege één transactie in juni 1973 waarbij ik haar (iets meer dan) de helft van het door mij met werk (in Turkije en Nigeria) gespaarde overmaakte, ik voor mijn goede investeringsresultaten gestraft moet worden en NOG EENS fl 313.000 zou moeten gaan betalen. Destijds voldeed ik aan de betalingsverplichting die volgde uit het verrekenbeding, zoals de rechtbank na uitgebreide bewijsvoering formeel heeft vastgesteld en nu 25 jaar later moet ik haar vanwege diezelfde transactie nog eens fl 313.000 betalen !

Dit is een absurde en ronduit schandalige "bis in idem" situatie. Ieder normaal mens kan begrijpen dat dit niet kan. Tijdens de bewuste zitting op 20 januari jl.vertaalde zij haar eisen naar praktische termen: ik dien haar fl 5.000 per maand te betalen gedurende tien jaar ! En dat terwijl mijn financiën na meer dan 11 jaar procederen al vrijwel geheel uitgeput zijn en zij beschikt over een ruim eigen inkomen als fiscaal jurist werkzaam voor het ministerie van Financiën. Daarbij komt dat zij nooit enige financiële verantwoordelijkheid had voor het huwelijk, nooit iets tekort gekomen is en dat ik steeds naar eer en geweten geheel voldaan heb aan de verplichtingen conform de HV, ook ten aanzien van het verrekenbeding.

Naar mijn mening is en wordt hier gruwelijk misbruik gemaakt van recht. Het kan niet zo zijn dat het huwelijk ook achteraf voor een gerechtsauditeur van de Hoge Raad kan gaan fungeren als een vrijbrief voor ongebreidelde roof en voor het aan de bedelstaf brengen van een voormalig echtgenoot. En dat terwijl zij ten aanzien van haar aanspraken nooit enig bewijs heeft geleverd ! Nog sterker: er is slechts één fase geweest waarin zij een serie bewijsopdrachten kreeg; zij faalde daarbij totaal. Hier is sprake van gruwelijk onrecht waarmee zij poogt mij ten gronde te richten. Hoogachtend,

Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA


Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA
tel + fax: 070 5118922
van Polanenpark 58
2241 RS Wassenaar


Zie ook:
Brief aan Stichting USZO
Tweede brief aan de Nationale Ombudsman
Derde brief aan de Nationale Ombudsman
Brief aan Minister-president W. Kok