door: Willem Hoogendijk
De relatie van geld en productie wordt meestal bezien vanuit de onderneming. Die moet concurreren, dus uitbreiden of mechaniseren danwel automatiseren. Dus die heeft extra geld nodig. Dat probeert hij te verkrijgen met een lening van de bank, onderhands, met geld van vennoten of met aandelen. Als het bedrijf perspectief heeft zal dat wel lukken. De rente, die de ondernemer moet betalen, wordt gezien als 'voorschot op toekomstige productie of omzet'. Hij/zij gaat immers meer produceren of omzetten.
Wat we vanuit de geldpositie zien, is dat binnenkomend geld (rente, dividend, e.a.) voor een deel geconsumeerd wordt: de geldschieter of spaarder koopt er dingen voor of gaat ervan met vakantie. Maar voor een heel groot deel wordt het geld meteen weer geïnvesteerd of uitgeleend. Banken en fondsen consumeren niet en rijke mensen consumeren maar weinig, ze hebben alles al. Dat zorgt in de markt weer voor nieuwe bedrijvigheid: productie of omzet. Geld zoekt een uitweg, zoekt een besteding; het moet immers groeien. Dat aanbod van geld vindt de vraag naar geld van de kant van de ondernemers die in de concurrentie steeds maar meer moeten groeien, moeten uitbreiden, moderniseren, automatiseren, e.d.
Het geld op én in de markt
Op de markt in zijn oorspronkelijke betekenis van ontmoetingsplaats van producenten en consumenten, waar behoeften en bevredigingsmiddelen in elkaar opgingen, de lokale markt,
functioneerde - als betaalmiddel, pasmiddel en rekeneenheid. Het vergemakkelijkt de overdracht. Het zorgt ervoor dat het economisch verkeer op rolletjes gaat. Het is het rollende geld. Het kleine geld van de kleine bezitter, van de echte producent en de echte consument.
In de grote markt is geld steeds op zoek naar nieuwe bedrijvigheid: productie of omzet. Geld zoekt een uitweg, zoekt een besteding; het moet immers groeien. Dat aanbod van geld vindt de vraag naar geld van de kant van de ondernemers, die in de concurrentie steeds maar
meer moeten groeien, moeten uitbreiden, moderniseren, automatiseren, e.d. of het koopt onroerend goed of andere waarden, aldus de prijs daarvan verhogend en in de verwachting er een goed
rendement uit te halen. (De verkoper doet dan weer andere dingen met dat geld, dat immers circuleert. Zo kan het weer snel in de productie komen.) Geld zoekt de hoogste opbrengst. Als het 12% kan krijgen, gaat het niet ergens anders genoegen nemen met 10%. (N.b.: De geldschieters kijken natuurlijk naar een combinatie van opbrengsthoogte en zekerheid. Zekerheid speelt ook een rol.)
De officiële economie leert dat het de productiekant, de reële bedrijvigheid is die uit zichzelf groeit. Behoeftegroei, concurrentie en de daarmee verbonden technologische vernieuwing zijn de grote stimulansen voor groei. Geld is daarbij slechts volgend - niet meer
dan een smeermiddel in de motor van de groei.
Wel nu. Het is mijn ketterij, mijn heiligschennis, dat ik beweer dat het systeem van geld-moet-groeien ook een voorname. wellicht de voornaamste rol speelt als aandrijver van de groei. Geld ook als brandstof dus. Ja wellicht zelfs als gaspedaal.
Ziende blind en Oost-Indisch doof
Meer dan één factor spelen vaak in situaties een rol. Mensen zijn meestal gericht op één factor. Of zij zien niet dat in een bepaalde ontwikkeling een gevolg tot oorzaak wordt. Vandaar eindeloos vruchteloze discussies. Wie is oorzaak de kip of het ei? Is de kip het gevolg van het ei? Geld volgt en/of drijft aan - misschien is allebei waar; misschien is de ene factor zwaarder (geworden) dan de andere. Laten we dat nader bekijken.
Natuurlijk heeft, zoals gezegd, een ondernemer, om overeind te blijven in de concurrentie, extra geld nodig. Hij/zij 'verdient' dat met extra bedrijvigheid, met extra inspanning. Of met meer winst uit dezelfde bedrijvigheid. (Lagere lonen, lagere prijzen voor grondstoffen, langere werktijden, snellere machines, hogere verkoopprijzen, e.d.) Hij/zij zal ook zoveel mogelijk een eigen reserve opbouwen. Geld volgt zo inderdaad. Geld van buiten kost geld, dus extra inspanning, extra winst. Eigen geld gebruiken is iets goedkoper, maar het moet toch ook 'lonen', d.w.z. minstens evenveel opbrengen als bij de spaarbank of waar je het hebt ondergebracht.
Dat externe geld, van zijn kant, zoekt beleggingsmogelijkheid. Als die er niet is, blijft de bank, het fonds of de rijke persoon er mee zitten. Dan kan het geld onder de matras. Dus ook hier lijkt het weer: de productie, de bedrijvigheid is bepalend, het geld volgt. (NB: Er is in onze maatschappij overigens altijd wat te beleggen, te sparen of te kopen!)
Geld heeft het initiatief
Hoe zou je nu, als geld, kunnen zorgen dat je 't voor het zeggen krijgt en niet langer volgend bent? Mensen kunnen allerlei goederen en diensten produceren en die onderling ruilen. Daar hoeft geen geld aan te pas te komen. Of ze werken met bonnen als bewijs dat ze productie geleverd hebben en recht hebben op iets anders. Of ze werken met geld puur als ruilmiddel.
Geld moet dus ruilmiddel worden; maar dat is niet genoeg. Het moet het unieke ruilmiddel worden en andere ruilmiddelen uitsluiten. Het mag niet bederven of stukgaan (zoals vee of zout of schelpen). Dat is gebeurd met en markt. Op de grote markt heerst het geld, de geldswaarde. Dat is de officiële economie geworden. Waarden en bedrijvigheid daarbuiten, zoals huishoudelijke arbeid, burendiensten, vriendenklussen, vrije goederen, e.d. tellen niet mee. En mensen zonder geld kunnen er niet terecht.
Betaalde en of betaalde productie
En verder moet geld over 'arbeid' heersen. Als wijkbewoners of dorpelingen activiteiten opzetten, zinvol gaan produceren, ruilen - kortom, onderling een stuk welvaart ontwikkelen, dan zou je denken dat dat gewaardeerd wordt, 'beloond' wordt met geld. maar dat gebeurt niet. Arbeid wordt alleen beloond als er overproductie plaatsvindt, die verkocht kan worden op 'de markt'. Alleen dan krijgen die mensen geld. Dus zomaar iets beginnen, kan niet. Je moet als ondernemer
eerst geld hebben, dan kan je 'arbeid', gereedschap e.d. kopen en niet andersom. Als je niets hebt of kunt krijgen, moet je je werkkracht verhuren aan een bezitter van een productiemiddel.
Maatschappelijke tegenstelling
Geld waagt ook om verschillen, om kloven tussen standen, klassen, groepen mensen; tussen privé belangen en het algemene nut; tussen geldbezitters en geldlozen. Als iedereen over genoeg geld beschikt, valt er niks te heersen, valt er geen geldbeweging te maken van waar te veel geld is naar waar er een tekort aan is. Tenslotte moet geld als beloning voor zijn gebruik zichzelf nemen. Geld met als prijs dus ook weer geld. Wat een prachtige truc. Stukje macht; wie er gebruik van wil maken, van wil lenen, moet er iets aan toevoegen. Logisch nietwaar? De logica van het onlogische. Wie meer geld bezit dan hij kan of wil gebruiken, moet beloond worden voor het afzien-van-consumeren. (Is rechtvaardiging van rente). Wie aandelen in een bedrijf stopt moet
eveneens beloond worden; hij/zij kan het immers kwijtraken.
Geld leeft niet, sterft niet, maar groeit wel
Bij wie al veel geld heeft, of waar al heel veel bijeen is gebracht (fondsen e.d.) komt steeds meer bij (via rente en dividend), en iedereen vindt dat logisch. (Wie nu roept van "er is toch geldontwaarding" bedenke: komt dat niet door het geld-groei-systeem?!) Dat geld-uit-geld gaat weer naar nieuwe investeringen en beleggingen. Nieuwe fabrieken, moderniseringen, uitbreidingen; naar onroerend goed, buitenlandse valuta, goud, koffie- of peperoogsten, projectontwikkeling, consumptieve leningen; naar het ontginnen van nieuwe markten en producten, het creëren van
nieuwe behoeften, naar schilderijen van Van Gogh - wat niet al.
We hebben gezien dat in de loop van de geschiedenis aan al deze voorwaarden is voldaan:
- geld met als prijs zichzelf;
- overheersing over arbeid, grondstoffen, land, machines;
- je begint niets zonder geld;
- een 'markt' waar 't geld en de geldswaarde (ruilwaarde) allesbepalend zijn;
- verschil tussen de have's en de have nots;
- tussen teveel aan geld en te weinig aan geld.
De zeggenschap van de geldopeenhopingen in de economie, over de bedrijvigheid, neemt dus steeds meer toe; en de (democratische) overheid moet dat steeds maar weer corrigeren en verzachten, met wetgeving, belastingen, vergunningen, e.d. En steeds proberen wat centen er uit te halen voor bestedingen 'ten algemene nutte'. Vele factoren (geld-moet-groeien; meer mensen; meer behoeften; expansie; het technisch/wetenschappelijke complex; concurrentie; ondernemingslust;
avontuur) hebben geleid tot een permanent groeisysteem. Daarin speelt geld een belangrijke, onmisbare rol, Waar geld niet circuleert, stagneert de economie, stagneert de bedrijvigheid (behalve daar waar de mensen onderling ruilen). Dus is geld algemeen gewaardeerd als smeermiddel.
Dat het daarbij ook nog eens als aandrijvend gaspedaal en brandstof fungeert (NB: Brandstof die ook nog eens terug vloeit in de brandstoftank! Het circuleert immers.) wordt daardoor minder duidelijk gezien. Bovendien is de hele maatschappij doordenkt geraakt van het geld-moet-groeien
automatisme en -mechanisme. Ook de publieke fondsen en de openbare financiën doen mee; moeten mee doen; rekenen er mee; rekenen er op. En de overheid zelf accumuleert ook flink wat geld. Er komt nog bij dat veel meer mensen dan vroeger een spaarcentje hebben. En dat geld ruim
circuleert. Er wordt redelijk verdiend en flink geconsumeerd. Er zijn wel teveels en teweinigs; maar anderzijds hebben meer mensen dan vroeger, in ieder geval in de rijke tanden, wat geld en toegang tot geld. Heb ik nu al voldoende duidelijk gemaakt dat geld-moet-groeien m.i. de
productie aan- en opjaagt?
Het is een beetje zoals met de discussie: maken de fabrieken de dienst uit of de consument? Beide zijn waar, maar een van beide is meer waar, weegt zwaarder. Als de consument iets niet meer koopt, kan de fabriek van dat iets wel sluiten. Anderzijds is er reclame en behoefteschepping van heb ik jou daar. Dus de consument wordt beïnvloed, gemanipuleerd en opgejut. Zo is het ook met de kwestie van geldsysteem en productiegroei. Echter, er moet aan nog een voorwaarde worden voldaan, denk ik. Namelijk een algeheel en algemeen groeisysteem moet er gevestigd zijn. Concurrentie kan immers ook in een stabiel systeem bestaan. Er moet echter voortdurend druk op de concurrentieketel zijn; het moet allemaal voortdurend groeien; intensiever worden, sneller, verder, e.d. Dan heeft de productie voortdurend geld nodig. Dan komen de geldopbrengsten voortdurend weer terug in de productie.
De groei van de economie kan zijn:
- kwalitatief; leven verbeteren, verzorgen, onderhouden, behouden, duurzamer, doelmatiger (economisch in de ruimste betekenis, ecologisch, holistisch>.
- kwantitatief; meer producten, meer omzet, meer verbruik, meer produceren dan nodig is (economisch in de enge betekenis, bedrijfseconomisch, winst maken>, meer verspilling, overproductie ten behoeve van 'de grote markt'.
Ons groeisysteem is vooral de tweede kant opgegaan. Die verspilling betreft:
- consumptiegoederen (in extreme vorm: wegwerp, eenmalig gebruik, steeds kleinere eenheden; leve de individualisering) - kapitaalgoederen (machines, gebouwen, technieken)
- de hele economische infrastructuur die steeds sneller moet veranderen;
- de militaire uitgaven, liefst met oorlogen en dus wapenvernietiging.
Nog een laatste voorwaarde: Er moet vrij gemakkelijk geld bijgemaakt kunnen worden. Wel nu, daaraan wordt vooral voldaan in de vorm van het 'moderne' bankkrediet. Op deze manier wordt de geldhoeveelheid enorm uitgebreid. (Zoals bekend moeten de banken een wettelijk dekkingspercentage
aan meer geld aanhouden.) Aan alle voorwaarden voor geld-als-aandrijver is voldoende. Beter gezegd: het geld-groei-systeem heeft een deel ervan zelf geschapen, teweeggebracht We zien dus:
- geld dat zich aanbiedt; zich met een flinke reclamedruk opdringt aan zowel consumenten als producenten.
- een systeem van doorgroei en verspilling ('modernisering', 'dynamiek', 'wereldmarkt) dat permanent geld behoeft.
- een 'geld-wolk' die boven de aarde, boven de productie, boven de reële economie hangt: al het 'vrije' geld dat nu eens dollars koopt, dan weer yens of marken. Nu eens onroerend goed, dan weer grondstoffen en oogsten. Nu eens goud, dan weer kunst, nu eens aandelen koopt, dan weer leningen verstrekt.
- permanente geldontwaarding, ook een 'uitlaatklep' als het geheel van goederen en diensten de geldgroei niet kan bijhouden door natuurlijke beperkingen en hindernissen, afzetstoringen.
Wat op zeker moment fl. 10.- kost, kost enige tijd later fl. 15.- Zo raken we ons extra geld wel kwijt.
De behoefte van het bedrijfsleven aan geld, komt door de behoefte van geld aan bedrijvigheid (nl. om zich d.m.v. productie, afzet en consumptie te vermeerderen). Ik hoor ook wel eens een ander argument tegen mijn hypothese: Als een land, zeg Nederland, ten onder is gegaan (kernongeluk aan de Schelde bij zuidwesten wind, onverwachte broeikasoverstroming of iets anders leuks). dan is de gulden niets meer waard. Dus het - is niet zo bepalend, het volgt de productie. Productie weg; geld waardeloos. Antwoord: Dat is waar. Maar daarmee is nog niet weerlegd dat, als je productievermogen intact is en je economie dus draait, het geld behalve smeermiddel ook werkt als brandstof/gaspedaal. Een auto die in de berm kapot ligt, daarin is de brandstof nutteloos geworden. Maar op de weg met een lekker draaiende motor...............
terug naar grondvest 3e kwartaal 1991