Fikse klacht tegen rechtsgang bij de Hoge Raad

IRM . . Juristen . . EU Grondwet <===> SDN . . Klokkenluider . . N.C. Burhoven

De langst lopende boedelscheiding door pretectie van het juridische systeem

AAN:

    De Procureur-generaal
    Hoge Raad der Nederlanden
    Lange Voorhout / Kazernestraat 52
    Postbus 20303
    2500 EH 's-Gravenhage


BETREFT:

    arrest d.d. 31-01-1997 van het Gerechtshof te Den Haag,
    kamer IV B ; rolnr. 95/1240; rolnr. rb. 94/3023; zie ingesloten kopie.


Wassenaar, 4 april 1997

Zeer Geachte Procureur-generaal,

    Hierbij richt ik mij tot u in verband met twee aspecten van het genoemde arrest:

    A- klacht tegen drie Raadsheren van het Hof te Den Haag
    B- verzoek tot vernietiging van dit arrest.

Inhoudelijk gaat het kortweg om de volgende kwestie.

    Mijn ex-echtgenote: Mr. M.C.M. de Kroon, gerechtsauditeur bij de Hoge Raad verbrak d.d. 22 mei 1986 de samenwoning; daarmee beëindigde zij het huwelijk. Formeel is vastgesteld dat de datum van 22 mei 1986 het financieel einde van het huwelijk is. Er was sprake van een huwelijk op huwelijkse voorwaarden die een zo volledig mogelijke scheiding van de materiële regimes van de echtgenoten inhouden.

    d.d. 22 mei 1986 was er een en/of-rekening met een negatief saldo dat verder opliep. Na enige tijd begon de bank (ABN) hierover moeilijk te doen en in 1987 werd de helft van het negatieve saldo van mijn zijde aangezuiverd. Zij weigerde ook maar iets aan te zuiveren. De tweede helft van het negatieve saldo liep als gevolg van rente sterk op. Na vele jaren eiste de bank dat deze situatie zijn beslag zou krijgen.

Mijn standpunt is, simpel verwoord, steeds het volgende geweest:

  • de vraag van (de toerekening van) het saldo d.d. 22 mei 1986 is een vraag die thuis hoort in de boedelscheiding (nu in cassatie bij de Hoge Raad). Daarbij merk ik op dat de rechtbank in een eindvonnis AL haar aanspraken op mij geheel afwees, maar dat het Hof haar zo ongeveer alles, toekende zonder zich ook maar met één woord te begeven in de jarenlange bewijsvoering voor de rechtbank en wel door de geldende huwelijkse voorwaarden die een zeer stringente scheiding van beider materiële regimes stellen, achteraf om te toveren in een soort eenzijdige gemeenschap van goederen waarbij ik in de kern van de zaak zelfs datgene dat ik staande het huwelijk erfde met haar moet delen.

    Ik meen dat daarbij sprake is van onvoorwaardelijke en stelselmatige bevoordeling van een (oud)-gerechtsauditeur van de Hoge Raad. Ook kan worden opgemerkt, hoe bizar dat ook moge klinken, dat zij in de procedures sinds 1986 niets, maar dan ook niets, heeft aangedragen als dragend bewijs voor haar zovele aanspraken. De stelregel "wie stelt, dient te bewijzen" vervalt als het gaat om een gerechtsauditeur van de Hoge Raad

  • na 22 mei 1986 is er sprake van een en/of-rekening tussen twee burgers die onafhankelijk van elkaar zijn. Daarom had zij haar verantwoordelijkheid tegenover de bank moeten nemen door de tweede helft aan te zuiveren en de vraag naar de onderlinge verrekening moeten laten in de boedelscheiding. De toename (door rente en rente op rente) van de tweede helft van het negatieve saldo dient geheel haar zaak te zijn.

    Tot verbijstering van mij, van mijn advocaat en van andere juristen besliste de rechtbank dat ik toch ook de tweede helft (inmiddels opgelopen tot ca. fl. 18.000) diende te betalen. Ik beschouw dit als het zoveelste voorbeeld van onvoorwaardelijke protectie van een gerechtsauditeur dat ik in 11 jaar heb meegemaakt.

    Tegen het vonnis van de rechtbank ben ik in appel gegaan: het resultaat is het bijgevoegde arrest d.d. 31-01-1997 van het Gerechtshof te Den Haag. De essentie daarvan is dat ik niet-ontvankelijk ben, omdat de gestelde rechtsvraag in de boedelscheiding thuishoort c.q. al zou zijn voorgelegd en dat ik daarom de proceskosten moet betalen.

Dit standpunt van het Hof lijkt mij evidente baarlijke nonsens. Immers:

  • de vraag in kwestie betreft helemaal zozeer niet de boedelscheiding, omdat het gaat over de periode na 22 mei 1986, de financiële einddatum van het huwelijk
  • deze vraag is ook (nog) niet in cassatie voorgelegd.

    Naar mijn mening is hier sprake van, voor de zoveelste keer, van onvoorwaardelijk en stelselmatig beslissen in het voordeel van een rechterlijk ambtenaar, c.q. gerechtsauditeur van de Hoge Raad. Of moet ik dit soms zien als vergelding voor het publiceren van het IRM-rapport?

Daar komt het volgende bij.

Het arrest is gewezen door de volgende raadsheren:


    Mr. Pieters
    Mr. Van den Wildenberg
    Mr. Simonis, recentelijk nog in het gekomen als invalster voor een mysterieuze raadsheer Mr. van Waardenburg.

Mr. Van den Wildenberg was al eerder, als rechter van de rechtbank te Den Haag, betrokken bij deze echt/boedelscheiding en had zich dus moeten verschonen. Mrs. Pieters en Magnin-Simonis waren twee van de drie raadsheren die het boedelscheidingarrest van het Hof d.d. 22 september 1995 wezen, waartegen ik in cassatie gegaan ben. Bovendien heb ik tegen beide een klacht bij u ingediend wegens schending van hun ambtseed. Zij hadden zich dus zeker ook moeten verschonen.

CONCLUSIE:

    A- Hierbij dien ik een klacht in tegen de drie genoemde raadsheren wegens:
    • weigering een reëel gestelde rechtsvraag te behandelen
    • het zich ten onrechte niet verschonen, zoals wettelijk verplicht
    • misbruik van bevoegdheden, gericht op het vermijden van het doen van een uitspraak, die vrijwel zeker in het nadeel van een oud-gerechtsauditeur van de Hoge Raad geweest zou zijn
    • corrupte vriendjespolitiek in de zin van stelselmatige protectie en bevoordeling van een (oud)-gerechtsauditeur van de Hoge Raad
    • schending van hun ambtseed op ieder en alle essentiële punten

    B- verder bezwaar ik mij hierbij over de President van het Gerechtshof te Den Haag onder wiens verantwoordelijkheid deze gang van zaken zich heeft afgespeeld

    C- tenslotte verzoek ik u het bewuste arrest, in het licht van de hierboven beschreven omstandigheden waaronder het tot stand kwam voor te dragen aan de Hoge Raad ter vernietiging.

Een spoedige reactie van uw zijde zou ik erg waarderen.

    Hoogachtend,


    Drs. N.C:. Burhoven Jaspers MBA

    tel + fax: 31 70 5118922
    van Polanenpark 58
    2241 RS Wassenaar


Terug naar de brief van H.J. Rem en A. Rem-Bruijn
aan de President van de Hoge Raad mr. S.K. Martens