Nadere motivering van St. tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving e.a.


EuroStaete . . EKC . . Klokkenluiders <===> SDN . . Wolmanzouten . . English

Henry George (1839-1897): De Aarde behoort toe aan alle levende wezens

't Achterom 9a
5491 XD
Sint Oedenrode
Tel. 0413-490387
Fax. 0413-490386

AANTEKENEN

Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
Postbus 20019,
2500 EA 's-Gravenhage.

Sint Oedenrode, 3 september 2000

Tevens verstuurd per fax 070 - 3651380 op 3 september 2000.

Ons kenmerk: SLB/provL/29070/VV.

Uw nummer: 200003617/1/G6I.

Betreft:

    Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving e.a. (appellant)/Nadere motivering van ons verzoek om voorlopige voorziening resp. schorsing van het besluit d.d. 20 juni 2000, kenmerk: 2000/25596, van Gedeputeerde Staten van Limburg op grond van de artikelen 29, 37 en 39 van de Wet bodembescherming, inzake REO B.V.


Geachte voorzitter,

Overeenkomstig uw schrijven van 22 augustus 2000 met opgemeld nummer vindt u hieronder de nadere motivering van ons verzoek om voorlopige voorziening resp. schorsing d.d. 20 april 2000, kenmerk: SBL/provL/29070/VV.

    Nadere motivering verzoek om voorlopige voorziening resp. schorsing.

Op grond van de volgende "gronden voor schorsing" kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven.


    1e grond voor schorsing.

In ons bezwaarschrift van 20 februari 2000, kenmerk: SBL/provL/20020/bz, schrijven wij letterlijk het volgende: Voorts merken wij op dat u tot op heden nog steeds geen besluit heeft genomen op onze aanvraag van 18 december 1999, kenmerk: SBL/ProvL/18129/av.

Betreffend verzoek heeft u op 19 december 1999 ontvangen. Ingevolge artikel 18.16 van de Wet milieubeheer had u uiterlijk binnen vier weken (vóór 17 januari 2000) een beschikking moeten geven op onze aanvraag van 18 december 1999. Voor jurisprudentie verwijzen wij u naar de uitspraak F03.99.0097 van 30 maart 1999 van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Dit uiterlijke wettelijke termijn van vier weken, waarop u een besluit had moeten nemen op onze aanvraag van 18 december 1999, heeft u heden vijf weken overschreden. Wanneer u betreffend wettelijk termijn niet had overschreden dan hadden wij de inhoud van uw beschikking op onze aanvraag van 18 december 1999 mee kunnen betrekken in de motivering van dit bezwaarschrift hetgeen voor appellant van essentieel belang is. Hiervoor hadden wij dan minimaal vijf weken de tijd gehad.

Uw overtreding van het uiterlijke wettelijke termijn mag voor appellant geen nadelige consequentie's tot gevolg hebben. In dat geval is er namelijk sprake van onbehoorlijk bestuur en zelfs van een détournement de pouvoir, zoals dit staat verwoord in artikel 3:3 Algemene wet bestuursrecht.

Wij richten aan u daarom het nadrukkelijke verzoek om ons een termijn te vergunnen van zes weken, nadat u een besluit heeft genomen op onze aanvraag van 18 december 1999 (kenmerk: SBL/provL/18129/av), voor de nadere motivering van dit bezwaarschrift en ons dat schriftelijk te bevestigen. In het in geding zijnde besluit reageren Gedeputeerde Staten van Limburg daarop met de woorden:

    Aan de orde is het vaststellen van de ernst, de urgentie en het beoordeling van het saneringsplan. In de bestreden beschikking is vermeld dat het handhavingsverzoek van 18 december 1999 in een afzonderlijke brief zal worden afgedaan. Wij verwijzen hiervoor naar onze aan de Stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem en naaste omgeving gerichte brief van 24 maart 2000, kenmerk: 2000/13901.

Genoemde brief van 24 maart 2000, kenmerk: 2000/13901, vindt u bijgevoegd (bijlage A) (2 pagina's). Ons bezwaarschrift van 20 februari 2000, kenmerk: SBL/provL/20020/bz, vindt u eveneens bijgevoegd (bijlage B)(2 pagina's). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. Uit die inhoud kunt u opmaken dat wij in ons bezwaarschrift van 20 februari 2000 zeer nadrukkelijk kenbaar hebben gemaakt dat Gedeputeerde Staten van Limburg ingevolge artikel 18:16 van de Wet milieubeheer, uiterlijk binnen vier weken (vóór 17 januari 2000) een beschikking hadden moeten nemen op onze aanvraag van 18 december 1999. Ondanks dat blijven zij dat toch weigeren. Hier is om die reden zeer nadrukkelijk sprake van opzet met de bedoeling appellant daarmee te benadelen ten opzichte van REO B.V.

De volgende vraag werpt zich nu op:

Is Gedeputeerde Staten van Limburg ten opzichte van REO-B.V. nog wel een onafhankelijke instelling, die onafhankelijke besluiten kan nemen?

Het antwoord hierop is:

Nee, LIOF participeert voor 10% in het aandelenkapitaal van REO B.V. Als bewijs daarvoor vindt u bijgevoegd, het aangenomen voorstel d.d. 4 september 1998 tot participatie in de vennootschap REO B.V. te Roermond van de raad der gemeente Haelen. (bijlage C)(4 pagina's).

Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier geheel herhaald en ingelast te beschouwen. De aandeelhouders van LIOF zijn, de provincie Limburg, het ministerie van Economische Zaken, de Limburgse gemeenten en kamers van koophandel. Uit het jaarverslag van 1999 blijkt dat het LIOF in 1999 een goed jaar achter de rug heeft, dat de nettowinst f.4.478.387,- bedraagt en dat de aandeelhouders van LIOF, de provincie Limburg, het ministerie van Economische Zaken, de Limburgse gemeenten en kamers van Koophandel een gezamenlijk dividend van f.21.708.444,- tegemoet kunnen zien. Als bewijs daarvoor vindt u bijgevoegd, de presentatie van het jaarverslag 1999 van 11 mei 2000 van LIOF (bijlage D)(1 pagina). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen.

Met vorenstaande is vast komen te staan dat de provincie Limburg rechtstreeks financieel belang heeft met de in geding zijnde goedkope IBC- saneringsvariant en met een zo goedkoop mogelijke ontwikkeling van een bovenregionaal industrieterrein op betreffende locatie. Met de in geding zijnde goedkope IBC-saneringsvariant bespaart de provincie voor REO-B.V. zo'n 70 miljoen gulden aan saneringskosten uit. LIOF participeert voor 10% in REO-B.V. Voor LIOF betekent dit dus een besparing van zo'n 7 miljoen gulden. Deze besparing ziet de LIOF later weer terug in haar netto-winst en de provincie Limburg in de hoogte van het door LIOF uit te keren dividend.

Hiermee hebben wij het feitelijke bewijs geleverd dat Gedeputeerde Staten van Limburg persoonlijk groot financieel belang heeft met het niet in behandeling nemen van onze aanvraag van 18 december 1999 binnen het wettelijke termijn van vier weken. Hiermee hebben wij u tevens het feitelijke bewijs geleverd dat Gedeputeerde Staten van Limburg er groot financieel belang bij heeft dat deze zaak eerder door u wordt behandeld als hun besluit van 29 augustus 2000, kenmerk 2000/36118, op ons verzoek van 18 december 1999. Juist om die reden heeft appellant met het verzoek om het treffen van voorlopige voorziening van 20 juli 2000, SBL/provL/20070/VV, bij u moeten afdwingen dat Gedeputeerde Staten een besluit moeten nemen op onze aanvraag van 18 december 1999.

Bij uitspraak nummer 200003496/1 van 18 augustus 2000 heeft u beslist dat Gedeputeerde Staten van Limburg binnen twee weken een besluit moeten nemen op onze aanvraag van 18 december 1999. Betreffende uitspraak nr. 200003496/1 vindt u bijgevoegd (bijlage E) (4 pagina's). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als herhaald en ingelast te beschouwen.

Bij besluit van 29 augustus 2000 hebben Gedeputeerde Staten van Limburg beslist op onze aanvraag van 18 december 1999. Betreffend besluit vindt u bijgevoegd (bijlage F)(5 pagina's). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. In dit besluit van 29 augustus 2000 schrijven Gedeputeerde Staten letterlijk het volgende:

    Gelet op het bepaalde in artikel 122 van de Provinciewet, het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet bodembescherming, alsmede het vooroverwogene, besluiten wij het verzoek, om EPZ onder oplegging van een dwangsom te gelasten tot multifunctionele sanering van hun bedrijfsterrein, af te wijzen. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na verzending van dit besluit.

Bijgevoegd vindt u onze onderliggende aanvraag van 18 december 1999, kenmerk: SBL/provL/18129/av (bijlage G)(3 pagina's). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als woordelijk herhaald en ingelaste te beschouwen.

Uit die inhoud kunt u opmaken dat de in geding zijnde verontreiniging grotendeels is ontstaan omdat EPZ jarenlang haar bindend opgelegde Wm-voorschriften heeft overtreden en Gedeputeerde Staten van Limburg als bevoegd gezag dit jarenlang oogluikend heeft toegestaan. Hiermee is vast komen te staan dat onze aanvraag van 18 december 1999 juist getoetst had moeten worden aan de Wet milieubeheer, hetgeen Gedeputeerde Staten heeft nagelaten. Het besluit van 29 augustus 2000 treedt pas in werking nadat het bezwarentermijn van 6 weken is verstreken en is beslist op een tegen dat besluit gericht schorsingsverzoek bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Appellant heeft besloten om tegen genoemd besluit van 29 augustus 2000, binnen het wettelijke termijn van 6 weken, bij Gedeputeerde Staten van Limburg een bezwaarschrift in te dienen en de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te verzoeken om lopende die bezwarenprocedure betreffend besluit te schorsen.

Wanneer Gedeputeerde Staten van Limburg binnen het wettelijke termijn van 4 weken hadden beslist op onze aanvraag van 18 december 1999, dan hadden zij vóór 17 januari 2000 een besluit moeten nemen. Hiertegen had appellant binnen zes weken bezwaar aangetekend en had u bijbehorend verzoek om voorlopige voorziening vóór 29 februari 2000 ontvangen. Op betreffend verzoek om voorlopige voorziening had u dan binnen zes weken na 29 februari 2000 (vóór 12 april 2000) beslist. Betreffende beslissing had appellant dan tien weken vóór het in geding zijnde besluit van 23 juni 2000 in haar bezit gehad, en had appellant de inhoud van die uitspraak mee kunnen betrekken in de motivering van dit verzoek.

Met het opzettelijk overtreden van het maximale wettelijke termijn van vier weken, met maar liefst 32 weken, hebben Gedeputeerde Staten van Limburg dit weten te voorkomen. Deze vorm van machtsmisbruik, met de bedoeling daarmee zichzelf financieel te verbeteren, mag nooit worden beloond. Wij richten aan u daarom het nadrukkelijk verzoek het in geding zijnde besluit hierop te schorsen.


    2e grond voor schorsing.

Bijgevoegd vindt u een afschrift van het verslag van 2 maart 1999 van de informele raadsbijeenkomst, gemeenteraad Haelen (bijlage H)(10 pagina's). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. Uit die inhoud kunt u o.a. opmaken:

  • dat de aanwezige verontreinigingen als ernstig zijn aan te merken.
  • dat de urgentie mede afhankelijk is van de bestemming die aan het terrein wordt gegeven en men ervan uitgaat dat op het terrein (gevaarlijke) afvalstoffen worden bewerkt en verwerkt, die onder het mom van "biomassa" in de Demkolec-elektriciteitscentrale moet worden verbrand (vergast).
  • dat multifunctionele sanering circa f.75 miljoen kost, terwijl een IBC-variant circa f.13 miljoen kost.
  • dat de heer Tak (BBA) aangeeft teleurgesteld te zijn, gefaald en een nederlaag geleden te hebben. Dit omdat beide bureaus niet in staat zijn geweest een gezamenlijk standpunt te formuleren. Er is sprake van fundamentele verschillen zo wordt gesteld. Het ligt om die reden in de reden om naar deze fundamentele verschillen een onafhankelijk onderzoek te laten instellen door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak.
  • dat ten aanzien van de bodemsanering door de gemeente Haelen geen formeel traject is ingeslagen. Dit ondanks het feit dat de heer Tak (BBA) aandringt op het inslaan van een formeel traject en de gemeente Haelen adviseert om deze ernstige verontreiniging bij de provincie te melden en de provincie te verzoeken om EPZ (de vervuiler) een saneringsbevel te geven. Het is hierbij goed te weten dat de gemeente Haelen voor 15% participeert in het aandelenkapitaal van REO B.V. en daarmee ook direct financieel belang heeft met een goedkope sanering (bijlage C).
  • dat naar de mening van mevrouw Simons (VWN) niet REO B.V. maar EPZ (de vervuiler) de sanering hoort te betalen.
  • dat wordt gesteld dat multifunctioneel saneren circa 75 miljoen gulden kost en dat een dergelijke sanering niet afdwingbaar is en economisch ook niet haalbaar is.

Hiermee wordt gesteld dat ieder bedrijf in Nederland zijn bindende Wm-voorschriften mag overtreden en naar hartelust de bodem mag verontreinigen om daarmee groot economisch voordeel te behalen en vervolgens niet gedwongen kan worden tot multifunctionele sanering van die bodem omdat een dergelijke functionele sanering niet afdwingbaar is en economisch ook niet haalbaar is. Appellant bestrijdt dit. Een multifunctionele sanering op kosten van EPZ (de vervuiler) is wel degelijk afdwingbaar.

Door positief op de aanvraag van 18 december 1999 te beschikken hadden Gedeputeerde Staten EPZ (de vervuiler) kunnen dwingen tot een multifunctionele sanering. Uit hetgeen staat geschreven onder "1e grond voor schorsing" kan echter opgemaakt worden dat Gedeputeerde Staten dit niet wilden omdat de provincie Limburg, via participatie van LIOF in het aandelenkapitaal van REO-B.V., daarvan zelf grote financiële schade ondervindt.

Met vorenstaande feitelijke informatie is vast komen te staan dat EPZ zeer nadrukkelijk de vervuiler is, en dat als de vervuiler niet wordt verplicht tot multifunctionele sanering van hetgeen hij heeft verontreinigd hierbij jurisprudentie ontstaat dat vanaf heden ieder bedrijf in Nederland naar hartelust de bodem mag verontreinigen om daarmee groot economisch voordeel te behalen en vervolgens niet gedwongen kan worden tot multifunctionele sanering van die bodem. Dit is in strijd met de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming en aan deze wetten ten grondslag liggende EEG-richtlijnen.

Met vorenstaande feitelijke informatie is tevens vast komen te staan dat zowel de gemeente Haelen als wel de provincie Limburg middels participatie in het aandelenkapitaal van REO-B.V. zelf groot financieel voordeel genieten met een niet multifunctionele sanering en een sanering overeenkomstig de IBC-variant. Betreffende bestuursorganen zijn om die reden niet onafhankelijk.

Met vorenstaande feitelijke informatie is eveneens vast komen te staan dat de door de gemeente Haelen ingeschakelde juridische adviesbureau's BBA en VWN niet in staat zijn geweest om met betrekking tot saneringsaanpak van de in geding zijnde locatie, een gezamenlijk standpunt te formuleren. In een dergelijke geval dient een derde onafhankelijk bureau te worden ingeschakeld.

Wij richten aan u daarom het nadrukkelijke verzoek om met toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, vóórafgaande aan de behandeling van dit schorsingsverzoek, hiernaar door de Stichting Advisering bestuursrechtspraak een onafhankelijk onderzoek te laten instellen en hun advies te betrekken in uw besluitvorming. Uw bevestiging op dit verzoek zien wij gaarne zo spoedig mogelijk tegemoet. Wij richten aan u het nadrukkelijke verzoek om het in geding zijnde besluit ook hierop te schorsen.


    3e grond voor schorsing.

Bijgevoegd vindt u:

  • de op 8 augustus 2000 verzonden brief van 1 augustus 2000, kenmerk 2000/33298, van Gedeputeerde Staten van Limburg, waarbij hun voornemen tot het gedogen van proeven bij Demkolec B.V. wordt kenbaar gemaakt (bijlage I)(5 pagina's).
  • onze mede namens appellant ingediende zienswijze van 20 augustus 2000, kenmerk SBL/Gd/20080/zw, op bovengenoemd voornemen tot het gedogen van proeven bij Demkolec B.V. aan Gedeputeerde Staten van Limburg (bijlage J)(8 pagina's).
  • bijbehorend persbericht met als kop "Buggenum verzet zich tegen voornemen GS om gedoogbeschikking af te geven" van 27 augustus 2000 van de stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem (bijlage K)(2 pagina's).

Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als woordelijk herhaald en ingelast te beschouwen. Uit die inhoud kunt u opmaken dat de bewerking en verwerking van de (gevaarlijke) afvalstoffen; RWZI-slib, papierslib, kippenmest, geshredderd bouw- en sloopafval waaronder geïmpregneerd hout, e.d. onder het mom van "biomassa" op betreffende locatie nooit zal kunnen doorgaan. Dit betekent dat het terrein opnieuw zal moeten worden bestemd.

Om het terrein opnieuw vrij te kunnen bestemmen dienen alle beperkingen daarop, die zijn ontstaan als gevolg van de door EPZ gecreëerde bodemverontreiniging, op kosten van de vervuiler te zijn weggenomen. Gedeputeerde Staten van Limburg willen dit, vanwege financieel eigenbelang zoals staat omschreven in de "1e grond voor schorsing", kost wat kost voorkomen. Om die reden zijn zij voornemens om aan de Demkolec, lopende de diverse daarmee samenhangende aangespannen procedures, een gedoogbeschikking af te geven voor het verbranden (vergassen) van kippenmest.

Hiermee geven Gedeputeerde Staten van Limburg aan de Demkolec groen licht voor het bewerken en opstoken (vergassen) van de (gevaarlijke) afvalstof 'kippenmest' zonder een daarvoor vereiste milieuvergunning, zonder een daarvoor vereiste MER, zonder een daarvoor vereiste Wvo-vergunning, zonder de daarvoor vereiste bouwvergunningen, in strijd met voorschriften uit de van kracht zijnde milieuvergunningen en in strijd met het vigerende gemeentelijke bestemmingsplan. Een bevoegd gezag die als zodanig alle wetten, besluiten en voorschriften aan haar laars lapt, dient hiervoor hoognodig strafrechtelijk te worden vervolgd.

Dat Gedeputeerde Staten van Limburg daarmee heel erg ver gaan blijkt uit het feit dat de Demkolec reeds is begonnen met het bewerken en verbranden (vergassen) van kippenmest, zelfs zonder een gedoogbeschikking, en dat daartegen door hen niet handhavend wordt opgetreden. Als bewijs daarvoor vindt u bijgevoegd de aangifte van 29 augustus 2000, kenmerk: DEMK/2000/BIOM/2908, van de stichting tot behoud leefmilieu Buggenum, Haelen, Horn, Nunhem aan de milieuofficier van Justitie, Willem II singel 67, te 6041 HR Roermond. (bijlage L)(1 pagina). Wij verzoeken u kennis te nemen van de inhoud en die inhoud hier als geheel herhaald en ingelast te beschouwen.

Het zal u duidelijk zijn dat het hoog tijd wordt dat justitie naar deze hierboven omschreven criminele collusie, waarin Gedeputeerde Staten van Limburg een hoofdrol speelt, een uitgebreid onderzoek gaat instellen en dat deze criminele collusie door niet te schorsen niet mag worden bevorderd. Wij richten aan u het nadrukkelijke verzoek om het in geding zijnde besluit ook hierop te schorsen.

    Conclusie.

Op grond van bovengenoemd 3-tal gronden voor schorsing kan het in geding zijnde besluit nooit in stand blijven. Wij verzoeken u daarom hierop:

  • het in geding zijnde besluit te schorsen.
  • Gedeputeerde Staten van Limburg te veroordelen in de proceskosten.

Tenslotte verzoeken wij u ondergetekende in ieder geval te horen op een dinsdag of donderdag, uitgezonderd 29 september en 19 oktober 2000. Dit in verband met verplichtingen elders.


    Hoogachtend,

    ing.A.M.L. van Rooij, veiligheids- en milieudeskundige Ecologisch Kennis Centrum BV
    Voor deze

    Ing. A.M.L. van Rooij,
    directeur.


Bijlage: Dit schrijven bevat de bijlagen A t/m L bestaande uit 47 pagina's.