Keiharde confrontatie tussen Minister van Justitie Donner en Karel de Werd

Antecedentenregister RM . . . . . . SDN ====> Karel de Werd


Henry George (1839-1897): De Aarde behoort toe aan alle levende wezens


Van: de Werd K.H.
Telefoon: 06-52294249


Amsterdam, 2 september 2003


Aan de Nationale Ombudsman,
Postbus 93122, 2500 AC 's-Gravenhage,
Behandelend Medewerker: Mevrouw mr. A.P.M. Verhaag,
Betreft Conlussie van Antwoord terzake de Werd contra De Staat der Nederlanden.

Betreft: Conclusie van Antwoord terzake de Werd contra De Staat der Nederlanden

Uw kenmerk: 2002.07732014,


Weledelgestrenge Vrouwe,

Allereerst mijn dank, voor het feit dat u mij in de gelegenheid hebt gesteld om de nadere toelichting van excellentie mr. J.H. Donner hierna gemakshalve te noemen Donner te uwen kantore te kunnen ophalen.

Alvorens met mijn conclusie van antwoord te beginnen, vraag ik er eerst akte van, waarvan akte, dat Donner de inhoudelijke strekking van mijn schrijven d.d. 18 april 2003 formeel als zijnde volstrekt juist heeft erkend, althans in geen enkel opzicht weersproken, waarvan mijnerzijds formeel akte werd gevraagd.

Voorts heb ik er eveneens akte van gevraagd, dat ik niet zou toestaan dat wordt afgeweken van het formele standpunt, dat het College van Procureurs-generaal (hierna gemakshalve te noemen de Wijkerslooth en/of Donner) zonder enig juridisch gevolg terugkomen op hun eerder formeel ingenomen standpunten, zoals definitief door hen verankerd in hun brieven d.d. 16 oktober 2002 en 2 april 2003. Daarin hebben beiden tot het uiterste volhard en zodoende de procedure met de huiveringwekkende bekentenis van Donner d.d. 23 juli 2003 op blz. 3 bovenaan, bij U Nationale Ombudsman, ruim negen maanden slepende weten te houden.

Dit klemt temeer, omdat Donner u - De Nationale Ombudsman - formeel heeft kenbaar gemaakt, dat hij in het geheel niet meer wenste te reageren op de inhoudelijke strekking van mijn schrijven d.d. 18 april 2003, en zelfs niet wenste kenbaar te maken waarom niet. Ook dat acht ik strijdig met goed fatsoen en zorgvuldigheid, zoals zich dat in het maatschappelijk verkeer betaamt en vanuit bestuursrechtelijk oogpunt bezien hoogst onbehoorlijk. Ik heb formeel bij u akte gevraagd van het voorgaande, waarvan akte. Hierbij zij met nadruk vermeld, dat Donner daarbij geen enkel voorbehoud heeft gemaakt, dus zeker niet het voorbehoud dat hij op die beslissing zijnerzijds - geheel vrijwillig genomen - terug wenste te komen nadat U, Nationale Ombudsman, de onderzoeksfase had afgesloten. U hebt mij laten weten, dat ik binnen ongeveer zes weken het onafhankelijk deskundigenrapport zou kunnen verwachten.

Een toezegging waarop u Nationale Ombudsman terug moest komen, omdat Donner zich enkele weken later meldde met de mededeling, dat hij alsnog had besloten een nadere toelichting te willen geven. Dit, terwijl hij zelfs in het geheel niet op mijn schrijven d.d. 18 april 2003 had gereageerd en daarbij formeel had kenbaar gemaakt dat hij dat ook niet wenste te doen. Een dergelijke gang van zaken acht ik strijdig met goed fatsoen en zorgvuldigheid zoals zich dat in het maatschappelijk verkeer betaamt en bij de gebruikelijke proceduregang bij u Nationale Ombudsman. Dat is tevens een juridische doorzonde, bestuursrechtelijk gezien. Immers, de overheid behoort een betrouwbaar gezicht te hebben en te behouden. De burger moet er op kunnen vertrouwen dat een minister niet zonder enige juridische consequentie, terug komt op een formeel standpunt, zo overtuigend en geheel vrijwillig gedaan.

Evenmin deugt het procestechnisch bezien van geen kant dat de Wijkerslooth en Donner steeds weer opnieuw hun meningen herzien, nadat ik hun eerder ingenomen standpunten (gestaafd met wettigovertuigend bewijs) voor de volle 100% heb weerlegd. Daarbij wordt aan mij ook nog inzage in het volledige dossier geweigerd en ik ben genoodzaakt op anonieme, niet gedateerde losse aantekeningen te reageren. Men komt alleen met documenten daaruit, waarvan men denkt dat men daarmee het ernstig ambtshalve falen van het OM zou kunnen rechtvaardigen.

Voorts komt Donner daartoe in zijn wat hij noemt "aanvullende reactie" d.d. 23 juli 2003 waarmee hij bedoelt een aanvulling op zijn eigen brief d.d. 2 april 2003, zodat daarmee eveneens de inhoudelijke strekking van mijn schrijven d.d. 18 april 2003 volstrekt wordt genegeerd; waarvan akte. Het is duidelijk dat Donner zo zijn eigen procedureregels heeft. Ik acht dat een bijzonder kwalijke zaak, omdat ik van mening ben en blijf dat partijen gelijke kansen behoren te hebben om hun standpunten te uwer beoordeling te bepleiten. En van dat gelijkheidsbeginsel in het geheel al geen sprake is indien men bedenkt dat ik als juridische leek zonder enige vorm van rechtsbijstand wordt genoodzaakt het op te nemen tegen topjuristen die ook nog functioneren te kwader trouw.

Kennelijk uit vrees voor het deskundig onafhankelijk oordeel (van u Nationale Ombudsman) komt Donner in zijn nadere uiteenzetting d.d. 2 april 2003 (zie bijlage), alsnog met een uitleg waarom volgens hem de bevelen van het Gerechtshof ex. art. 12i Sv (tot het strafrechterlijk vervolgen van het meinedig individu G. de Lange) aan de Officier van Justitie gegeven, in het geheel niet werden opgevolgd. Daarmee voorbijgaande aan mijn klacht zoals die bij u, Nationale Ombudsman, formeel is ingediend, waarop Donner niet inhoudelijk wenste te reageren. Ik heb namelijk niet geklaagd over "waarom de bevelen van het Gerechtshof niet werden opgevolgd", doch dát deze niet werden opgevolgd, hetgeen Donner niet wenst te begrijpen.

Dit in de wetenschap, dat daaruit totale rechterloosheid voortvloeide waardoor ik jarenlang gegijzeld bleef in meinedige procedures en waardoor het levensgeluk van mij en mijn gezin werd vermoord en mijn geliefde vrouw zelfs in deze wantoestand verkeerde tot aan haar dood. Ik had zelf nauwelijks nog tijd over om aandacht aan mijn gezin te schenken. Mijn kinderen wisten niet beter van kleuter tot volwassen vrouw, dat vader aan het procederen was. En dan te bedenken dat zonder het veelvuldig plegen en laten plegen van meineed door het OM er zelfs in het geheel niet had kunnen worden geprocedeerd; waarvan akte!

Voorts wijs ik er met uw welnemen op dat Donner het niet meer heeft over "verjaring" en al mijn argumenten daartegen zoals verwoord in mijn schrijven d.d. 18 april 2003. Hij heeft officieel en formeel mijn argumenten voor de volle 100% als zijnde volstrekt juist erkend, althans in geen enkel opzicht willen weerspreken, zodat dit niet meer - lees nooit meer - aan de orde is; waarvan akte!

Verder vraag ik er akte van dat behoudens de volledige bekentenis van Donner, waaruit blijkt dat de Officier van Justitie zelfs fraude heeft gepleegd, door de bevelen van het Gerechtshof ex. art. 12i Sv illegaal te laten verdwijnen. Zijn nadere toelichting is slechts juridische onzin, met geen ander doel dan de aandacht daarvan af te leiden. Donner doet dat met een beroep op de excessen die alle voortvloeienden uit de juridische mestvaalt die hij zelf als erfenis van zijn voorganger beheert. Zijn uitleg over de vraag waarom de bevelen van het Gerechtshof niet werden opgevolgd doet strikt juridisch in het geheel niet terzake. Immers: noch ik, noch de Officier van Justitie en/of wie dan ook, hebben formeel de bevoegdheid om op welke wijze dan ook en/of om welke reden dan ook de bevelen van het Gerechtshof ex. art. 12i Sv. (die onmiddellijk in kracht van gewijsde treden) te ontkrachten. Integendeel, die dienen zonder enig voorbehoud en/of obstructie van welke aard dan ook en ten spoedigste te worden opgevolgd. Donner wordt geacht (gelet op het ambt dat hij pretendeert te kunnen bekleden) dit te weten. Het zou meer dan van den zotte zijn indien niet het geval. Uit het voorgaande vloeit strikt juridisch voort, dat al het overige wat door Donner en de Wijkerslooth in strijd hiermede hebben aangevoerd in het geheel niet terzake doet, waarvan akte!

Het voorgaande neemt niet weg dat ik, strikt juridisch bezien, geheel ten overvloede en te uwer informatie toch wens in te gaan op de wijze waarop de Wijkerslooth en Donner in samenspanning trachten hun juridisch/politieke verantwoordelijkheid te ontlopen. Donner brengt daartoe te berde, hoewel in het geheel niet terzake doende, dat ondanks dat hij formeel kenbaar heeft gemaakt "in het geheel niet meer te zullen reageren",

  1. enkele losse anonieme aantekeningen van het OM
  2. mijn schrijven d.d 18 januari 1988, waaruit blijkt dat ik alle hoop op rechtspraak definitief heb opgegeven,
  3. een document waaruit zou moeten blijken dat de Officier van Justitie een voorlopig onderzoek heeft gevorderd,
  4. een document waaruit blijkt dat de Officier van Justitie op 11/12/87 de bevelen van het Gerechtshof ex art. 12i Sv tot het strafrechtelijk vervolgen van G. de Lange onder code no. 70 in strijd met de Formele Wet, zoals door Donner inmiddels formeel is erkend en zelfs uitgelegd, ter verjaring werden opgelegd.

Voorts, dat hij na 1988 van mij daarover niet meer zou hebben vernomen. Hierbij valt het op dat Donner zoals gebruikelijk weer een beroep doet op de verstreken tijd, terwijl dit aan het OM zelf is te wijten. Immers; er behoort in het geheel geen tijd te zijn verstreken. De bevelen van het Gerechtshof ex. art. 12i Sv aan de Officier van Justitie op mijn verzoek gegeven, dienen namelijk zonder enige vorm van obstructie ten spoedigste (d.w.z. binnen enkele weken) te worden opgevolgd, daar deze onmiddellijk in kracht van gewijsde treden. Het valt verder op, dat Donner in zijn nadere toelichting veelvuldig vage termen gebruikt zoals chronologisch weergegeven: kennelijk, aannemelijk, waarschijnlijk, zouden kunnen, hoogst waarschijnlijk, naar mijn oordeel, etc.

Welnu, Donner wenst daarmede te suggereren dat ik geen belang meer hecht - hij zegt niet na tien jaar bittere strijd met het OM over het niet strafrechterlijk vervolgen van meineed - aan het opvolgen van de bevelen van het Gerechtshof ex. art. 12i Sv. En dat daarom de Officier van Justitie genoemde bevelen in strijd met de Formele Wet onder code 70 ter verjaring heeft opgelegd c.q. verduisterd. Ik vind dit ongehoord. Immers, ik werd daarvan onkundig gehouden en de losse aantekeningen, met name de inhoudelijke strekking daarvan, hebben betrekking op excessen die ruim zeven jaar eerder hebben plaatsgevonden. De datum 1988, doet daar niets aan af en vloeien rechtstreeks voort uit het feit dat het OM nota bene als wetshandhaver ex art. 4 Ro er in volhardt dat terzake veelvuldig straffeloos meineed moet kunnen worden gepleegd. Daarbij geeft de Officier van Justitie exact dezelfde code 70 aan di hij heeft gebruikt om mijn formele aangifte tegen G. de Lange en Bargerbos, op 1 april 1981 al te kunnen seponeren.

Daarbij heeft hij volgens eigen zeggen, ook nog in strijd gehandeld met de circulaire van de Minister van Justitie d.d. 21 mei 1969 door mij als rechtstreeks belanghebbende daarvan onkundig te houden. Dit met als doel mijn beklag ex art. 12 Sv te ondergraven, wat niet wegneemt dat zijn beroep op code 70 (geregeld in den minne) toen al door de President van de Rechtbank tijdens kortgeding en door het Gerechtshof werd verworpen, zodat de Officier van Justitie, het eerste bevel ex art. 12i Sv op mijn verzoek heeft bekomen. Hetzelfde herhaalde zich jaren later in 1986 ten derde male, waarbij de Procureur-generaal Mr. C.A.P.C. van Riel bij het Gerechtshof nota bene als Wetshandhaver ex. art. 4 Ro pleitte als volgt en ik citeer de laatste bladzijde van zijn pleidooi: "Welnu, met betrekking tot de heer de Lange en van Weden afgelegde verklaringen ter terechtszitting van uw Hof ben ik er enerzijds volstrekt van overtuigd dat deze meinedig zijn; en wel om dezelfde reden waarom ik meen dat Bargerbos meineed pleegde". Einde citaat.

Ondanks het voorgaande citaat, waaruit blijkt dat ook naar de stellige overtuiging van genoemde Procureur-generaal door drie verschillende personen (waaronder G. de Lange) meineed werd gepleegd, komt mr. van Riel tot de eindconclusie (zie de laatste en voorlaatste zinsnede van zijn pleitnotitie) dat G. de Lange niet strafrechterlijk diende te worden vervolgd. Uit zijn aantekening links op zijn pleitnotitie blijkt, dat hij zich er daarbij op beroept dat het meinedig individu Bargerbos in eerder stadium door Eveline van Schaardenburg en ook dhr. Wederven was vrijgesproken. Dit terwijl hij zelf daartegen cassatie had ingesteld met als argument, dat Bargerbos via een onjuiste procesgang, waarbij de grondslag van de tenlastelegging werd verlaten, aan de hem rechtens toekomende veroordeling wegens meineed is ontsnapt. Daaraan heeft mr. van Riel zelf een niet geringe bijdrage geleverd, door zijn handtekening onder zijn cassatiegeschrift te vergeten, waarvoor hij mij persoonlijk zijn excuus heeft aangeboden, waarvan akte!

Vervolgens, attendeerde het Gerechtshof er op, dat mr. van Riel met voorgaande kronkelredenering in feite voor de opheffing van onze democratische rechtstaat pleitte (zie bijlage) en liet daarbij het Hof weten, dat ons gehele rechtssysteem op losse schroeven komt, indien om welk een reden dan ook wordt toegestaan dat ondanks art. 207 lid 1 en 2 Sr. veelvuldig meineed straffeloos wordt gepleegd. Dat brengt de rechtszekerheid van allen op Nederlands grondgebied ernstig in gevaar tot ver in de volgende generaties, inclusief die van uw eigen kinderen; aldus betoogde ik bij het Gerechthof in een pleidooi, wat ruim twee uur duurde.

Het Gerechthof stelde mij als juridische leek, tot schande van het OM als wetshandhaver, ten derde male in het gelijk, zodat de Officier van Justitie wederom ex. art. 12i Sv. werd bevolen tot het strafrechterlijk vervolgen van meineed over te gaan. Het voorgaande en mijn jarenlange twistgesprekken daarover met de Officier van Justitie en de Procureur-generaal (die beiden verklaren het eigenlijk met mij eens te zijn) bewijzen dit. Waarvan akte! Het belette de Officier van Justitie niet om op 11 december 1987 in strijd met de formele wet het tweede bevel van het Gerechthof te laten verdwijnen, hetgeen zich herhaalde op 9 september 1988, en eveneens via code 70. Daarvan werd ik volstrekt onkundig gehouden, nog daargelaten het feit, dat bevelen van het Gerechtshof in het geheel niet ter verjaring kunnen worden opgelegd en zodoende er kan worden plaatsgenomen op de stoel van de Zittende Magistratuur. En speciaal voor Donner nogmaals daarvan akte gevraagd.

Gelet op het zeer ernstig handelen en nalaten van de Officier van Justitie en de Procureur-generaal en met name de wijze waarin het OM via de Wijkerslooth en Donner daarin hebben volhard, en ondanks mijn felle protesten daartegen, niet op juridische gronden, maar omdat het zelfreinigend vermogen bij het OM vrijwel nihil moet worden geacht (zoals feitelijk gebleken), kan er geen enkele twijfel over bestaan, dat het OM zelfs met tien Belgische trekpaarden er niet toe viel te bewegen de bevelen van het Gerechthof uit te voeren.

Dat was de situatie waar ik zelfs na tien jaar bittere strijd met het OM daarover, waaraan door hen het levensgeluk van mij en mijn gezin werd geofferd, ik mij zag gesteld. De keiharde realiteit gebood mij om mijn gevecht met het OM terzake meineed te beëindigen, doorgaan zou zelfdestructie tengevolge hebben voor mij en mijn gezin en dat nu, is wel een heel andere voorstelling van zaken die Donner voorbijgaand aan deze waarheid wenst te geven.

Het welzijn van mij en mijn gezin gebood mij na tien jaar bittere strijd daarover met het OM te beëindigen, hoewel de Zittende Magistratuur mij steeds weer opnieuw in het gelijk stelde, een gelijk dat door het OM steeds weer opnieuw in strijd met de Formele Wet, zoals door de Donner inmiddels formeel erkend terzijde werd geschoven. Ik diende ter handhaving van het welzijn van mij en mijn gezin de strijd tussen David en Goliath op te geven, hoe pijnlijk ook te aanvaarden dat onder bepaalde omstandigheden - die het daglicht niet kunnen verdragen - via ernstig handelen en nalaten, van de uitvoerende organen, in dit geval dus de Zittende en Staande Magistratuur, anders dan uit hoofde van ziekte of gebreken veelvuldig meineed kan worden gepleegd.

Daar kon ik na tien jaar strijd en drie formele bevelen van het Gerechthof ex. art. 12i Sv aan de Officier van Justitie gegeven, die door het OM volstrekt werden genegeerd niet meer omheen, zonder daaraan met mijn gehele gezin onderdoor te gaan; voorzover dat al niet was gebeurd. In mijn zaak zou nimmer recht worden gesproken. Hoofdgriffier van den Hoek, de vriendin van de voorzitter van de Meervoudige Strafkamer, Eveline van Schaardenburg, had mij daarvoor al gewaarschuwd. Dit, uit vrees dat ik er met mijn gezin onderdoor zou gaan indien ik niet kon accepteren dat in mijn zaak nimmer recht zal kunnen worden gesproken. Dat is in en in triest aldus mevr. Mr. van den Hoek, overigens volkomen oprecht! (zie transcriptie van telefoongesprek)

Donner wenst het voorgaande volstrekt te negeren, mij zodoende zelfs medeverantwoordelijk te maken voor het subsociaal en onwettig gedrag van het OM. Maar daarmede gaat hij als volgt de mist in. De Kantonrechter heeft in 1975 uitgesproken, dat de Werd als werkgever totaal niets viel te verwijten. Integendeel, "De heer de Werd heeft juridisch volkomen juist gehandeld", aldus de Kantonrechter en herhaalde malen. Dat werd door het Gerechthof nogmaals op 29 juni 1979 bevestigd, waarbij de Bouwbonden voor het eerst in de Nederlandse rechtsgeschiedenis werden veroordeeld tot schadeplicht. Dit, omdat met name de meinedige individuen Bargerbos en de Lange als arbeidsdeskundigen bewust te kwader trouw het voor elk bedrijf moordend middel van een ondeugdelijk beslag hadden gehanteerd. En dat acht maanden lang, en zelfs zonder de vereiste vanwaardeverklaring ex. art. 738 Rv. De rechercheurs Oud en Keesman die de affaire diepgaand hebben onderzocht verklaarden in de media en ik citeer: "Dat zijn bouwbedrijf middels het moordend middel van het ondeugdelijk beslag opzettelijk in de vernieling werd geholpen".

Zelfs de Officier van Justitie en de procureur-generaals mr. R.W. Asser en mr. C.A.P.C. van Riel hebben dat formeel bevestigd tijdens mijn procedures bij Rechtbank en Gerechtshof. Daarbij komt nog dat mr. van Riel mij persoonlijk het hiernavolgende liet weten en ik citeer: "De Werd ik weet dat jij alles altijd op de band opneemt en toch zeg ik je dit. Bargerbos is via een onjuiste procedure, waarbij de grondslag van den tenlastelegging door Rechtbank en Hof werd verlaten aan de hem rechtens toekomende veroordeling terzake meineed ontkomen, dat houd ik als een paal boven water, ook ten aanzien van de media, daar heb ik geen enkele moeite mee. Jij weet als geen ander, hoe ernstig de gevolgen van meineed kunnen zijn, dat heb jij helaas met je gezin, aan den lijve moeten ervaren", aldus procureur-generaal mr. C.A.C.P. van Riel die mij dat liet weten, toen hij als Hoofdofficier van Justitie in Alkmaar functioneerde.

N.a.v. een dienstbeëindiging ex. art. 1639n Bw. (een ontslag in proeftijd) kan men blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, te weten: Hr. 27 juni 1952, NJ 1952, 488 in het geheel niet procederen, zelfs geen vijf minuten bij een juiste gang van zaken. Hetzelfde geldt voor het leggen van een ondeugdelijk beslag zonder vanwaardeverklaring ex. art. 738 Rv. In dat geval volgt namelijk blijkens art. 739 Burgerlijke Rechtsvordering schadeplicht van rechtswege. Het voorgaande zou geen enkele jurist mij te goeder trouw durven betwisten. Anders gezegd: alle procedures terzake gevoerd berusten op kwade trouw, gefundeerd op ernstig handelen en nalaten, anders dan uit hoofde van ziekte en gebreken omdat alle betrokkenen hebben gefunctioneerd op een juridisch niveau, zoals men dat te goeder trouw, gelet op hun functie, juridische kennis en ervaring van hen in een democratische rechtstaat niet zou mogen verwachten. Dit laatste geldt ook voor Donner en de Wijkerlsooth.

Blijkens art. 1401 Bw. Is een ieder die zich te buiten gaat aan een onrechtmatige daad, al dan niet in samenspanning gepleegd, gehouden alle schade daaruit voortvloeiende te vergoeden. Anders gezegd: de onrechtmatige daad schept verbintenis uit wet. Dit geldt eveneens voor de Staat der Nederlanden. Ik ben als Burger niet verantwoordelijk te houden voor het al dan niet integer of goed functioneren van de uitvoerende organen van de formele wetgever, waaronder de zittende en staande magistratuur. Integendeel blijkens de grondwet en internationale verdragen komt dit geheel voor rekening van de Staat der Nederlanden.

De kantonrechter, heeft in 1975 uitgesproken dat de Fa. de Werd juridisch in het geheel niets viel te verwijten. Integendeel, de heer de Werd heeft als werkgever volkomen juist gehandeld. Eiser - lees beslaglegger - zelf is schadeplichtig, aldus de kantonrechter. Hieruit valt niet te verklaren, ook niet door de Wijkerslooth, Donner en/of welke topjurist dan ook, dat ik mijn Bouwbedrijf waar 48 allround timmerlieden een vaste werkkring genoten en een zeer goed sociaal beleid werd gevoerd waarbij kosten nog moeite werd gespaard, heb moeten verliezen. Zeker niet valt hieruit te verklaren, dat ik met mijn gezin ruim tien jaar werd gegijzeld in meinedige procedures, waarbij het levensgeluk van mijn geliefde vrouw uiteindelijk werd verpest tot aan haar dood. Waarbij de toekomst en het levensgeluk van het gehele gezin uiteindelijk werd verwoest en ikzelf ben als alom gerespecteerd zakenman al jarenlang afhankelijk geworden van daklozenhulp en ruim twintig jaar later nog steeds in juridische procedures zit gegijzeld, waarmede men ook mij totaal heeft geruïneerd en mijn geest nog nauwelijks ruimte laat om te genieten van datgene waarvoor ik op deze wereld ben gekomen.

Nooit, nooit meer heb ik van mijn gezin kunnen genieten, nooit meer zeilen, nooit meer tennissen, schaken of eens luisteren naar een goed stuk muziek. Niets meer van dat alles wat de mens van het leven doet genieten. Zelfs mijn beroep wat ik heb weten te bereiken via acht jaar avondschool mocht ik niet meer uitoefenen. Ik zat totaal verstrikt in een juridische kluwen van civiel-, tucht- en strafrecht. Een juridische holocaust die mij vrijwel dag en nacht bezig hield en houdt, alvorens ik omstreeks 1988 besloot mijn verzet tegen het plegen en laten plegen van meineed, dus geen rechtspraak, uit zelfbehoud en ter bescherming van mijn gezin, definitief op te geven. Dat is toch wel een geheel andere voorstelling van zaken dan die Donner wenst te geven. Hij, Donner dus, moet mij maar eens moet proberen uit te leggen, met welk recht de Staat der Nederlanden mij en mijn gezin op voorgaande wijze meent te mogen confronteren met geweldaden tegen de menselijkheid. Dit terwijl de kantonrechter heeft gemotiveerd dat mij juridisch niets viel te verwijten, omdat ik als werkgever volkomen juist heb gehandeld, zodat de beslagleggers zelf schadeplichtig zijn jegens de Werd. Dat is nog eens werd bevestigd op 20 juni 1979, waarbij de bouwbonden voor het eerst in de Nederlandse rechtsgeschiedenis werden veroordeeld tot schadeplicht.

Vele malen werd mij door de jaren heen gevraagd, waarom ik niet eerder heb geaccepteerd dat er nimmer recht zou worden gesproken. Mijn antwoord daarop is, omdat het onrecht te groot is om daarmee te kunnen leven. Ik kon niet aanvaarden dat het OM nota bene als wetshandhaver ex. art. 4 Ro. formeel de stelling heeft betrokken dat ondanks art. 207 lid 1 en 2 Sr. ter aanranding van mijn juridische belangen en een behoorlijke procesgang straffeloos veelvuldig (68 keer), meineed mocht worden gepleegd en zo nimmer recht zou worden gesproken.

Donner beroept zich er op dat ik na 1988 kennelijk geen belang meer hechtte aan de verdere vervolging van G. de Lange, wat volgens hem wordt bevestigd doordat er in het dossier geen aanwijzingen zijn die er opzouden kunnen duiden, dat verzoeker in de periode na 1988 blijk heeft gegeven van het tegendeel. Wat is dit voor een lariekoek, waarmede hij probeert de bewijslast om te draaien. Ik behoef juridisch in het geheel niets te laten blijken. De bevelen van het Gerechtshof dienen gewoon zonder enig voorbehoud en ten spoedigste te worden opgevolgd, Basta! Nog daargelaten dat ik niet voor niets herhaalde malen vergeefs heb verzocht tot het inbeslagneming van het Dossier en de verzegeling daarvan, eenvoudig omdat mij is gebleken, dat het bij het OM niet in goede handen is. Men gebruikt en misbruikt naar volstrekte willekeur, b.v. de documenten die Donner als bijlage 8 en 9 van zijn nadere toelichting d.d. 23 juli 2003 bij Uw Nationale Ombudsman heeft overlegd. Die bijlagen, kwamen niet goed uit toen de Wijkerslooth op 16/10/02 stellig beweerde en daarin tot het uiterste volhardde, dat er in de archieven en registratiesystemen van het OM niets werd aangetroffen waaruit zou kunnen blijken dat de bevelen van het Gerechthof niet werden opgevolgd.

Het OM hield ze dus achter totdat Donner als gevolg van mijn activiteiten niet meer vol kon houden dat de bevelen van het Gerechtshof ex. art. 12i Sv. waren opgevolgd. Toen pas kwamen de Wijkerslooth en Donner er mee aanzetten. Waarbij de brief van de Officier van Justitie mr. R.W. Asser d.d. 23 december 2002, door mij in het geding gebracht! Die werden door Donner en de Wijkerslooth volstrekt genegeerd. Dat hier sprake is van pure zwendel moge wel blijken uit de zinsnede dat er in de archieven en registratie systemen van het O.M niets werd aangetroffen waaruit zou kunnen blijken dat genoemde bevelen niet zouden zijn opgevolgd. Geen enkele jurist ter goeder trouw, zou het aandurven om juridisch zelfmoord te plegen via zón juridisch onvolwaardige zinsnede.

De Wijkerslooth en Donner volharden daar negen maanden lang tot het uiterste in en hadden daar geen enkele moeite mee. Tot dat Donner op 23 juli 2003 door mij en niemand anders, werd genoodzaakt via een volledige bekentenis op blz. 3 bovenaan voor de feitelijke waarheid te capituleren. Toen bleek men opeens wel in de archieven te vinden dat de bevelen van het Gerechtshof ex. art. 12i Sv tot schande van het gehele OM inderdaad niet waren opgevolgd. Integendeel, in strijd met de Formele Wet door de Officier van Justitie ter verjaring opgelegd.

Brrrrrrrrrrrrr, het is om van te huiveren, indien men bedenkt dat men op zeer eenvoudige wijze, kan achterhalen of de bevelen van het gerechtshof wel of niet werden opgevolgd. Men behoeft daartoe slechts de zittingslijsten over die periode na te lezen, aldus de Officier van Justitie Mr. R.W. Asser. Die op mij verzoek al binnen enkele dagen kon achterhalen dat de bevelen van het Gerechtshof ex. art. 12i Sv aan de officier van Justitie gegeven nimmer werden opgevolgd en daarmede zijn de wildwest verhalen van de Wijkerslooth en Donner over hun zeer langdurige intense zoektochten, in de archieven, van het O.M meer dan voldoende achterhaald.

Ik heb door de jaren heen vrijwel ononderbroken verzet gepleegd en aansprakelijk gesteld, niet altijd even heftig daar mijn geliefde Vrouw, die veelal dodelijk vermoeid van de chemotherapie, borstamputatie en bestralingen mij door dik en dun bleef steunen in deze ongelijke strijd, waarbij ik als juridische leek de degens moest kruisen tegen topjuristen te kwader trouw. mij zodoende overeind heeft weten te houden en daarbij ook nog voor de kinderen zorgde; in de terminale fase van haar leven kwam te verkeren. Zij had recht op een liefdevolle verpleging en begeleiding tot aan haar dood. Indien ik daarvoor niet zou hebben gezorgd, dan zou ik daar niet mee verder hebben kunnen leven. Ook daarom heb ik mijn verzet tegen het plegen en laten plegen van meineed na tien jaar bittere strijd daarover met het OM als wetshandhaver, definitief beëindigd, evenals mijn bestudering van mijn wetboeken ingeruild voor een verpleegcursus bij het Zilveren kruis, om vervolgens na het overlijden van mijn geliefde Vrouw en mijn Rouwperiode, tot slot nog af te rekenen met de Staat der Nederlanden in dubbele betekenis.

Tot zoverre deze nadere toelichting, ter uwer informatie, waarbij nogmaals zeer nadrukkelijk zij vermeld, dat al hetgeen Donner en de Wijkerslooth al dan niet ter goeder trouw en/of juridisch volstrekt onvolwaardig als verweer hebben aangevoerd, in het geheel niet terzake doet. Dit niet alleen omdat Donner formeel heeft laten weten, dat hij de inhoudelijke strekking van mijn schrijven d.d. 18 april 2003 voor de volle 100% als volstrekt juist heeft erkend, althans in geen enkel opzicht wenste te weerspreken, waarvan mijnerzijds akte werd gevraagd. Maar bovenal omdat de bevelen van het Gerechtshof ex. art. 12i Sv gegeven zonder enig voorbehoud en of welk een vorm van obstructie dan ook ten spoedigste dienen te worden opgevolgd. Donner wordt gelet op zijn functie, geacht dit als geen ander te weten. De wijkerslooth en Donner zijn juridisch/politiek voor de volle 100% verantwoordelijk voor de feitelijke omstandigheid dat genoemde bevelen in het geheel niet werden opgevolgd, zoals gezegd waarom niet dat doet in het geheel niet terzake.

Ook zij beiden hebben op juridisch onvolwaardig niveau gefunctioneerd. In iedergeval op wijze zoals men dat van een Procureur-Generaal en een Minister van Justitie in een rechtsstaat niet zou mogen verwachten. Daarbij komt nog dat zelfs uit het verkrijgen van één bevel ex. art. 12i Sv tot het strafrechterlijk vervolgen van meineed al ruimschoots voldoende blijkt op welk een decadente wijze het OM als wetshandhaver heeft gefunctioneerd. Ik ben slechts een eenvoudig burger c.q. juridische leek. Als zodanig ben ik niet verantwoordelijk te houden voor het al dan niet goed en/of integer functioneren van de uitvoerende organen van de Formele Wetgever, waaronder de Zittende en Staande Magistratuur. Vaste jurisprudentie van de Hoge Raad der Nederlanden waarin wordt bepaald dat beroepshalve gemaakte fouten zwaarder wegen, omdat men in dat geval gelet op opleiding en ervaring wordt geacht te weten waarmede men bezig is, bevestigt dat de uitvoerende organen van de Formele Wetgever ver, zeer ver onder het vereiste wettelijk niveau hebben gefunctioneerd. Dat gegeven maakt de Staat der Nederlanden, die blijkens de Formele Wet en Internationale Verdragen verantwoordelijk is en blijft voor het al dan niet integer en/of goed functioneren van haar uitvoerende organen, schadeplichtig.

Immers blijkens art. 1401 Bw, is een ieder die zich ten buiten gaat aan een Onrechtmatige Daad, gehouden alle schade daaruit voortvloeiend te vergoeden, anders gezegd, Onrechtmatige Daad schept verbintenis uit wet. Dit geldt terzake ook voor de Staat der Nederlanden. Met betrekking tot de onrechtmatige overheidsdaden waardoor ik met mijn gezin werd getroffen en de rechtszekerheid van alle burgers op Nederlands grondgebied in gevaar werd gebracht. Wat dat betreft heb ik ruimschoots aan mij stelplicht voldaan zodat ik de Minister President mr. drs. J.P. Balkenende middels een aangetekend schrijven heb verzocht om namens de Staat der Nederlanden met mij deze grootste juridische zwendelaffaire uit de Nederlandse rechtsgeschiedenis, waarbij de toekomst en het levensgeluk van vier mensen werd vernietigd, middels een Akte van Dading definitief in den minne te schikken.

Ik verzoek hem om vooruitlopend daarop twaalfmiljoen en twintigduizend euro op mijn girorekening over te maken, onder de vermelding: "regeling in den minne fiscaal vrij". Over dit bedrag wordt niet onderhandeld, daar het aangedane onrecht van ongekende omvang daarmede niet kan worden gecompenseerd en het slechts een schijntje is van de werkelijke schade die mij en mijn gezin blijvend maatschappelijk, financieel en psychisch werd toegebracht. Bij een definitieve regeling van deze onverkwikkelijke affaire resteert mij nog slechts ermee te leren leven, dat er in mijn zaak formeel nimmer recht zal worden gesproken.

Dat nu is precies datgene wat de vriendin van de Voorzitter van de Meervoudige Strafkamer Eveline van Schaardenburg mevr. Mr. van der Hoek mij als Hoofdgriffier telefonisch liet weten, nadat genoemde Rechter de grondslag van den tenlastelegging heeft verlaten om via opzettelijk uitgesproken dwaling er voor te zorgen dat het meinedig individu Bargerbos aan de hem rechtens toekomende veroordeling zou ontkomen, ik citeer: "Wat de bouwbonden met u hebben uitgehaald, dat is meer dan erg. Dat meen ik echt. Ik denk ook wel dat er meineed werd gepleegd. Misschien kun je het zo zien, dat Eveline als Rechter rekening heeft moeten houden, met de macht die de bonden nou eenmaal hebben binnen onze samenleving. Stop hiermee, u heeft nog zo´n jong gezin, laat het recht toch voor wat het is. ik kan mij niet voorstellen dat u met uw gezin hieraan niet ten onder gaat, er zal in uw zaak nooit geen recht kunnen worden gesproken, dat is in en in triest!" einde citaat.

De journaliste Corry Vis schreef nadat de verdachte Bargerbos ondanks diens eigen bekentenis aan de hem rechtens toekomende veroordeling middels opzettelijk uitgesproken dwaling was ontkomen: De Werd heeft verloren met zijn gezin, zij niet alleen met hen, de Nederlandse Rechtstaat!

De formele bekentenis van Minister Donner op 23 juli 2003 ter informatie van de Nationale Ombudsman op schrift gezet, zelfs met uitleg daarbij waarom de bevelen van het Gerechtshof in strijd met de Formele Wet ter verjaring werden opgelegd, is voor mij een erkenning voor de jarenlange bittere strijd die ik daarover ruim tien jaar met het OM heb gevoerd. Temeer daar de Wijkerslooth en Donner tot het uiterste in het tegendeel hebben volhard, totdat hen niets anders meer resteerde dan te capituleren voor de feitelijke waarheid, op straffe van rechtsgevolgen mijnerzijds. Ik heb aan mijn stelplicht en burgerplicht ruimschoots voldaan en wens nog slechts een paar jaar in rust en vrede te kunnen leven. De toekomst zal uitwijzen of mij dat wordt gegund, indien niet het geval, dan ben ik wederom van de partij.

Laatste blz. van het pleidooi van de Procureur-generaal mr. C.A.P.C van
Riel in de Raadkamer van het Gerechthof, en mijn toelichting hieronder

De laatste blz. van het Pleidooi van de Procureur-generaal mr. van Riel. Zoals u in de aanhef ziet, bracht hij al verslag uit in 1984, met het advies meineed niet strafrechterlijk te vervolgen. Ter voorkoming dat op mijn verzoek, ex. art. 12i Sv een derde bevel tot het strafrechterlijk vervolgen van meineed zou worden gegeven pleitte mr. van Riel zelfs voor de opheffing van de Democratische Rechtstaat als volgt. "Welnu, met betrekking tot de door de Lange en van Wede afgelegde verklaringen ben ik er volstrekt van overtuigd dat die meinedig zijn, en wel om de zelfde reden waarom ik meen dat Bargerbos meineed pleegde.

Uit het bovenstaande blijkt, dat mr. van Riel er stellig van overtuigd is dat drie individuen waaronder G. de Lange meineed hebben gepleegd. En ondanks die overtuiging, komt hij toch tot de eindconclusie dat geen strafrechterlijke vervolging diende plaats te vinden. Het Gerechthof stelde mij ten derde male in het gelijk, zodat wederom de Officier van Justitie werd bevolen tot het strafrechterlijk vervolgen van meineed. Deze liet echter onder het motto "You can bring the Horse to de Wather, but You cant make him drink" ook het derde bevel ex. Art. 12i Sv in strijd met de Formele Wet verdwijnen, zoals de Minister van Justitie inmiddels bij de Nationale Ombudsman formeel heeft bekend.

Voorts ziet u in de ronde cirkel links boven, dat aantekening "toen niet veroordeeld, nu ook niet!" Dit heeft betrekking op het feit, dat het meinedig individu Bargerbos middels handelen en nalaten, anders dan uit hoofde van ziekte of gebreken in strijd met de bedoelingen van de Formele Wetgever aan de hem rechtens toekomende veroordeling is ontsnapt. Mr. van Riel was daar zelf mede debet aan, door de handtekening onder zijn cassatiegechrift te vergeten. Hij heeft mij daarvoor persoonlijk zijn excuus aangeboden, helaas koopt men daarvoor geen brood!


Naschrift,

Tot slot, wens ik in te gaan, op de nare gewoonte van Donner dat hij bij gebrek aan deugdelijk juridisch verweer, altijd meent, zijn brieven te moeten afsluiten, met aanranding van mijn eer en goede naam. Ik acht een dergelijke gang van zaken strijdig met de waardigheid van het ambt dat hij bekleedt en goed fatsoen en zorgvuldigheid, zoals zich dat in het Maatschappelijk verkeer betaamt. Dit zeker van een Minister die is voortkomt uit een partij waar men de mond vol heeft van waarden en normen.

Uit hiernavolgende blijkt, dat ieder zo zijn eigen waarden en normen heeft. De voorlaatste keer op 2 april 2003 heeft Donner ter aanranding van mijn eer en goede naam een anoniem smaadschrift als bijlage overlegd, waarin werd geschreven dat de Werd stampij maakt en rechtsgedingen verstoort, door zittingszalen binnen te lopen en de Zittende Rechter aandacht te vragen, voor zijn zaak. Welnu ik moge daar met uw welnemen als volgt op reageren. Ik heb door de jaren heen honderden openbare zittingen bijgewoond en nog nooit, ook niet één keer (waarvan akte) ooit een Rechtsgeding verstoord. Ik ken de spelregels en ik houd mij daaraan omdat zich dat verdraagt met goed fatsoen en zorgvuldigheid, zoals zich dat in het maatschappelijk verkeer betaamt. Ook omdat ik van mening ben en blijf, dat een ieder die voor de rechter staat om welk een reden dan ook, het recht heeft op diens volle aandacht. Ik heb de Minister voor zijn onfrisse aantijgingen gevraagd zijn excuus aan te bieden, waarop hij in het geheel niet heeft willen reageren. Lennelijk staat zijn geweten dat niet toe zodat ik 20.000 euro bij de Staat der Nederlanden extra in rekening heb gebracht.

Ook in zijn zogenoemde aanvullende verklaring d.d. 23 juli 2003, kan Donner een dergelijke vorm van primitieve bevredig kennelijk niet laten. Dit keer heeft het over mijn voortdurende stroom van onfrisse aantijgingen, die ik via het internet jegens personeelsleden - lees hem zelf en de Wijkerslooth - zou hebben verspreid.

Welnu ik zal duidelijk zijn. Op mijn hompage is geen toegang tot onfrisse aantijgingen. Wat dat betreft ware het mij liever geweest indien Donner en de Wijkerslooth niet op achterbakse wijze zouden hebben gepoogd mijn hompage van het net te laten verwijderen en zich te buiten te gaan, aan aanranding van mij eer en goede naam. Want die heb ik integenstelling tot hen nog wel te verdedigen. Ik heb hen herhaalde malen uitgenodigd met mij de juridisch degens onder het oog van de rechter te kruisen door mij te dagvaarden wegens smaad, laster en of anderszins. Uit pure vrees dat daarbij hun ambtshalve ernstig falen te veel wordt belicht durven zij beiden dat niet aan, en dat zegt over de betrokkene zelf meer dan voldoende. Nog daargelaten de vraag, hoe het zich verdraagt met het ambt dat zij pretenderen te kunnen bekleden indien onfrisse aantijgingen, zoals Donner dat als Minister van Justitie noemt door hen worden geslikt als zoete koek. Al hetgeen mijnerzijds op mijn hompage werd en/of wordt geplaatst is ruimschoots afgezekerd, met wettigovertuigend bewijs en tegen verlies veilig gesteld, niets uitgezonderd.

Hierbij zij vermeld dat het Gerechtshof Arrondissement 's-Gravenhage op mijn verzoek, ex. art. 12 Sv. nog formeel heeft te beslissen of via een vierde bevel ex. art. 12i Sv de Wijkerslooth, strafrechterlijk dient te worden vervolgd, en art. 140 Sr. in samenspanning met Donner ex. art. 80 Sr, ter aanranding van mijn juridische belangen en de Nederlandse rechtsorde onder de verzwarende omstandigheid van art. 44 Sr gepleegd. Dit anders dan uit hoofde van ziekte en/of gebreken, hetgeen blijkens art. 11 lidc juncto 12 Ro. Ernstig handelen en nalaten vertegenwoordigt, waarop de Formele Wetgever, blijkens art. 11lidc juncto 12 Ro. het onmiddellijk oneervol ontslag bij de Rechterlijke Macht heeft gesteld. Dus wat onfrisse aantijgingen betreft zou Donner er zeer verstandig aan doen wat meer bescheidenheid in acht te nemen. Het staat hem evenals de Wijkerslooth zoals ieder ander burger volkomen vrij om een strafklacht in te dienen, indien hij meent in eer en goede naam te zijn aangetast, in plaats van daarover bij de Nationale Ombudsman te klagen, nog daargelaten het feit, dat de Nationale Ombudsman in het geheel niet bevoegd is het gedrag van de Burger naar de overheid te beoordelen, doch andersom.

Over onfris kan men van mening verschillen. Wat ik zeer onfris vind en uitermate gevaarlijk voor de rechtzekerheid van de gehele Nederlandse samenleving, is dat er ambtsedige personen bij Justitie functioneren op een niveau zoals men dat, gelet op hun juridische kennis en ervaring in een democratische rechtstaat te goeder trouw niet zou mogen verwachten. Waarbij ter aanranding van Vrouwe Justitia met motiveringen op arglistig, bedrieglijk en juridisch volstrekt onvolwaardig niveau, beslissingen worden gemotiveerd. Daarbij ook nog in strijd met de Formele en Inernationale Verdragen als men er van uitgaat dat de burger daarmede genoegen dient te nemen.

Wat dat betreft mogen Donner en de Wijkerslooth van mij samen met Eveline van Schaardenburg onder de juridische douche. Wij hebben in Nederland nou eenmaal afgesproken, dat er niet straffeloos meineed kan worden gepleegd, dat beslissingen deugdelijk dienen te worden gemotiveerd en de rechter het laatste woord heeft, wat onze Volksvertegenwoordiging niet voor niets op straffe van rechtsgevogen in de Formele Wet heeft verankerd. Het wordt de hoogste tijd, dat die norm ter bescherming van een behoorlijke procesgang c.q. de rechtzekerheid van de burger ook door Donner en de Wijkerslooth zonder enig voorbehoud, wordt geaccepteerd. Immers de rechtstaat is niet van hen evenmin van mij, de rechtstaat is van ons allen!

Tot zoverre de normen en waarden van de Wijkerlsooth en Donner, waaruit moge blijken dat een ieder zijn eigen normen en waarden heeft. Juist daarom is het van belang dat normen en waarden niet door de burger, maar onder het kritisch oog van de burger door de overheid worden gesteld en als voorbeeld door haar zelf nageleefd. Welnu de rechtstaat van Donner en de Wijkerslooht is niet de mijne. Ik attendeer hen beide er nogmaals zeer nadrukkelijk op, dat ik als gevolg van hun ernstig ambtshalve falen de uitvoerende organen van de Formele Wetgever niet meer erken alvorens definitief orde op zaken wordt gesteld.

Daartoe dienen beiden hun Juridisch/Politieke verantwoordelijkheid te nemen in plaats van vluchtgedrag te tonen. Zoals thans het geval, hebben ze meer respect voor mijn hompage, dan voor de Formele Wet. Natuurlijk staan beiden niet voor niets op mijn hompage. Voor wie daar aan twijfelt nog even de hiernavolgende zinsnede van hen zelf afkomstig ik citeer: "In de archieven en registratiesystemen van het Openbaar Ministerie werden geen documenten aangetroffen, waaruit blijkt dat de bevelen van het Gerechtshof niet werden opgevogd! Einde citaat.

Geen enkele jurist zou het te goeder trouw aandurven om middels voorgaande citaat juridisch zelfmoord te plegen. De Wijkerslooth en Donner hadden daar geen enkele moeite mee. Het zou van een kritische controle op het functioneren van ons rechtssysteem getuigen indien hen eens in de Tweede Kamer wordt gevraagd, waarom dat het geval is geweest. Iedere Jurist ziet vrijwel onmiddellijk dat met deze zinsnede wordt getracht het wettig overtuigend bewijs te verduisteren van het feit dat de bevelen van het Gerechtshof ex. art. 12i Sv in strijd met de Formele Wet, internationale verdragen en de grondwet, niet werden opgevolgd. Zelfs ik zag dat als dakloze juridische leek vrijwel onmiddellijk. Vandaar dat ik de Wijkerslooth vroeg, of zijn College misschien tijdens het motiveren van deze gewraakte zinsnede een paar flessen wisky mandaat hadden gemaakt.

Helaas voor de gehele Nederlandse samenleving, bleek die verzachtende omstandigheid niet aanwezig. Zowel de Wijkerslooth, als Donner hebben ondanks mijn felle protesten, tegen beter weten in ruim negen maanden volhard in genoemde juridisch volstrekt onvolwaardige zinsnede, waarmede beiden op gespannen voet met de feitelijke waarheid deden voorkomen, alsof de bevelen van het Gerechthof ex. art. 12i Sv, wel waren opgevolgd, alvorens Donner, uiteindelijk op 23 juli 2003, met zijn bekentenis kwam, waarbij hij zelfs nog uitlegt dat genoemde bevelen in strijd met de Formele Wet door de Officier van Justitie ter verjaring werden opgelegd. Het Gerechtshof had hierin moeten bewilligen, aldus Donner. Zulks is niet gebeurd.

Bijlage: Aanvullende reactie van Donner van 23 juli 2003. De namen zijn geanonimiseerd door de Nationale Ombudsman.

Naar de klokkenluiders

Wat de laatste zinsnede van de Minister betreft: Ik kan zijn logica bestuursrechtelijk niet volgen. Hij billijkt de stellingname van het College dat geen behoefde meer heeft aan rechtstreeks contact met De Werd. Welnu je kunt niet drie bevelen van het Gerechtshof tot het vervolgen van meineed op alle mogelijke manieren laten verdwijnen, en vervolgens geen contact met de benadeelde wensen omdat die daarop niet met een bos rozen reageert. Nog daargelaten het feit, dat de overheid jegens de burger altijd fatsoen en zorgvuldigheid in acht dient te nemen en ikzelf noch met de Minister, noch met de Wijkerslooth iets van doen wens te hebben.

De Minister beroept zich, zoals altijd, ook wat dit betreft op de excessen rechtstreeks voortvloeiende uit het onkruid dat hij samen met de Wijkerslooth zelf heeft gezaaid. Immers: de kantonrechter heeft al in 1975 formeel uitgesproken, dat de heer de Werd als werkgever juridisch volkomen juist heeft gehandeld. Hem was zelfs in het geheel niets te verwijten, aldus de kantonrechter. Anders gezegd: alle gewenste en ongewenste contacten met wie dan ook en van welke aard dan ook met het OM de Wijkerslooth en/of Donner, vloeien rechtstreeks voort uit het feit dat het OM nota bene als wetshandhaver ex. art. 4 Ro formeel de stelling heeft betrokken, dat het veelvuldig en straffeloos plegen van meineed, ter aanranding van mijn juridische belangen en de Nederlandse Rechtsorde, moet kunnen worden gepleegd. Daartoe zijn zelfs de bevelen van het Gerechtshof ex. art. 12i Sv volstrekt genegeerd; in dien zin, dat er formeel ondanks genoemde bevelen er nimmer een meineedprocedure heeft plaatsgevonden.

Gelet op de ernstige rechtsgevolgen daaruit voortvloeiend voor mij en mijn gehele gezin, waarbij de toekomst en het levensgeluk van vier mensen onherstelbaar volkomen werd geruïneerd. Ik verwacht dat Donner met gepaste bescheidenheid reageert en hij al het mogelijke doet om alsnog en zo snel mogelijk orde op zaken te stellen. De mannier waarop hij tot op heden bemoeienis heeft gehad is ronduit beschamend en ver onder het juridisch niveau, zoals men dat te goeder trouw van een Minister van Justitie zou mogen verwachten. Dit zeker, gelet op de wijze waarop hij de procedure bij de Nationale Ombudsman uit vrees voor diens onafhankelijk oordeel, samen met de Wijkerslooth, ruim negen maanden heeft getraineerd. Hij vergeet kennelijk dat het mij in het geheel niet interesseert of hij en zijn OM mij aardig vindt. Dat gegeven geeft hem en/of het OM geen enkele bevoegdheid om als wetshandhaver ingebreke te blijven, zoals het geval gebleken. Dit is wel zo ernstig dat als gevolg daarvan in mijn zaak nimmer recht zal kunnen worden gesproken. Waarvan akte.

Resumerend, concluderend kom ik tot het volgende, waarbij ik in tegenstelling tot Donner en de Wijkersloot persisteer, waarvan akte!

  1. De Werd valt juridisch niets te verwijten, als werkgever heeft hij volkomen juist gehandeld, aldus de kantonrechter.

  2. Zelfs ordeverstoring valt de Werd niet aan te wrijven, zoals de Minister persoonlijk vergeefs heeft getracht middels overlegging van een smaadschrift bij de Nationale Ombudsman.

  3. Uit het voorgaande valt niet te verklaren waarom de Werd wordt genoodzaakt ruim twintig jaar gerechtelijke procedures te voeren. Tenzij zich onbetamelijke zaken hebben voorgedaan, zoals die zich hebben voorgedaan te weten: dat er 68 keer meineed werd gepleegd, waardoor de Zittende Magistratuur herhaalde malen ernstig kon dwalen.

  4. Dat er meineed werd gepleegd staat buiten iedere kijf. Dat blijkt uit mijn formele aangifte uit de bekentenis van de verdachte Bargerbos zelf, de zes dwingende uitspraken van Rechtbank, Gerechtshof en Hoge Raad der Nederlanden, waaronder de drie bevelen van het Gerechtshof ex. 12i Sv aan de Officier van Justitie gegeven. Voorts zijn de rechercheurs Oud en Keesman die mening toegedaan, gelet op hun mededeling in de media dat zij de affaire diepgaand hebben onderzocht. Daarbij is hun gebleken dat veelvuldig meineed werd gepleegd. Zo openlijk, aldus genoemde rechercheurs, dat allen in de zittingszaal dat hadden moeten weten en/of kunnen begrijpen. Zij kwamen zelfs tot de conclusie, dat mijn bedrijf uit persoonlijke rancune in de vernieling werd geholpen.

    Procureur-generaal mr. A.N.A. Josephus Jitta heeft voorts aan het Ministerie van Justitie bevestigd dat hij er van op de hoogte was dat meineed werd gepleegd. Ook de Officier van Justitie mr. R.W. Asser en Procureur-generaal mr. C.A.P.C van Riel (zie bijlage op blz. 7) zijn met mij en Hoofdgriffier van den Hoek van mening, dat ter aanranding van mijn juridische belangen en een behoorlijke procesgang veelvuldig meineed werd gepleegd. Dat blijkt evenzeer en feitelijk uit een tiental beëdigde verklaringen, afgelegd bij Rechtbank en Gerechtshof die alle uitermate belastend waren voor G. de Lange en Bargerbos. Juist daarom zijn die bevelen door Zittende en Staande Magistratuur, althans het malafide deel daarvan, (nooit generaliseren s.v.p) ter dwaling volstrekt genegeerd.

  5. Het is de taak van het OM blijkens art. 4 Ro., de grondwet en internationale verdragen om de wet te handhaven en strafbare feiten te vervolgen.

  6. Blijkens art. 207 lid 1 en 2 Sr. heeft de Formele Wetgever op het plegen van meineed de strafsanctie van zes tot negen jaren gevangenisstraf gesteld, omdat ons gehele rechtssysteem, met name het goed functioneren daarvan, is gebaseerd op het feit dat de rechter er op moet kunnen vertrouwen dat onder ede waarheid wordt gesproken; hetgeen een wezenlijk element is van het hele rechtsgebeuren.

  7. Feitelijk is gebleken, dat de zittende en staande magistratuur zodoende als uitvoerende organen van de formele wetgever zeer ernstig hebben gefaald. Met name omdat het OM vertegenwoordigd door de Officier van Justitie mr. R.W. Asser en de Procureur-generaal (zie bijlage op blz.7) hebben in strijd met de formele wetgeving officieel de stelling betrokken dat het veelvuldig plegen van meineed ondanks art. 207 lid 1 en 2, niet strafrechterlijk diende te worden vervolgd, waartoe zelfs de bevelen van het Gerechthof ex art. 12i Sv volstrekt werden genegeerd. In ieder geval, zoals excellentie Donner inmiddels zonder enig voorbehoud heeft erkend, werden die in strijd met de formele wet ter verjaring opgelegd.

  8. De toetsing van de Nationale Ombudsman is marginaal. Vandaar dat ik alles overziende u verzoek Nationale Ombudsman om het functioneren van het OM als onbehoorlijk en schadelijk voor klager aan te merken en/of daartoe bewoordingen te gebruiken die u, Nationonale Ombudsman, als onafhankelijk bestuursdeskundige het meest passend acht.

Ik persisteer terzake, dit in tegenstelling tot Donner en de Wijkerslooth en ik volsta nog met hieronder drie bijlagen toe te voegen. Eén van de Officier van Justitie mr. R.W. Asser, waarin hij laat weten dat het Gerechtshof er niet aan zal kunnen ontkomen om de gang van zaken in de civiele procedure in 1978, en die in de strafzaak Bargerbos in 1984, nog eens aan de Werd te verklaren. Hij noemt dat voor het Hof geen aantrekkelijk perspectief, omdat hij van mening is dat het Gerechthof zelf op z'n minst de meinedige verklaringen heeft uitgelokt. Dat nu is, in tegenstelling tot wat Donner op gespannen voet met de feitelijke waarheid doet voorkomen, suggereert. Hierin ligt de echte reden waarom deze Officier van Justitie ondanks de bevelen van het Gerechthof herhaalde malen gegeven, het delict meineed weigerde te vervolgen.

Voorts treft u aan de brief van de Officier van Justitie mr. R.W. Asser d.d. 23 december 2002. Daaruit blijkt dat de Wijkerslooth en Donner toen al wisten dat de bevelen van het Gerechthof ex. art. 12i Sv. door het Gerechthof tot het strafrechterlijk vervolgen van G. de Lange wegens meineed en ondanks mijn zeer felle protesten daartegen, nimmer werden opgevolgd. Ook dat maakt het gehele verweer van beiden uitermate dubieus. Donner tracht dit te camoufleren, door zich er op de administratieve bende bij het OM te beroepen. Nog afgezien van het feit dat zij die zelf hebben veroorzaakt, ben ik als individuele burger daar niet voor verantwoordelijk te stellen. Integendeel, ook dat komt geheel voor rekening van de Staat der Nederlanden.

Dan treft u nog een bijlage aan met het excuus van mr. C.A.P.C van Riel. Vlak voor zijn requisitoir in een bomvolle zittingszaal, tijdens de strafrechterlijke vervolging van Bargerbos waarbij zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf werd geëist (een veroordeling die hem rechtens toekwam), waaraan hij kon ontkomen omdat rechter Eveline van Schaardenburg de grondslag van den tenlastelegging had verlaten, vergat mr. van Riel vervolgens zijn handtekening onder zijn cassatiegeschrift te plaatsen.

Hieronder het transcript van de brief van Officier van Justitie Asser (zie origineel)


De geheimen van Vrouwe Justitia

23 december 2002

V. Asser 1181 PA AMSTELVEEN, AMSTELHOVEN 3

Aan de heer K.H. de Werd
Postbus 36157
1020 MD Amsterdam

    Geachte heer De Werd,

    Uw reactie in uw brief van 16 december j.l. op mijn brief van 8.12 is mij duidelijk, ook in die zin dat ik begrijp dat u van de houding van de diverse justitieorganen niet veel goeds verwacht. Alleen wat u schrijft over "hardnekkigheid" van De Wijkerslooth ontgaat me: hij heeft toch niet gezegd of geschreven dat er een dagvaarding en dus een strafzaak tegen de Lange is geweest? In ieder geval was dat niet hetgeen u mij eerder vertelde en wat ik van het parket hoorde. Een mededeling luidende "dat niet is gebleken dat niet is gedagvaard "impliceert niet dat wèl is gedagvaard, hoogstens dat dat misschien het geval is geweest.

    Naar ik begeep gaat mener bij het parket van uit dat er geen strafzaak tegen De Lange is geweest. Daar zou u het mee moeten doen.... Ik denk dat het goed is dat ze op het parket nu weten dat ik van uw zaak afweet. Misschien kan dat op de een of andere manier bijdragen aan een wat vruchtbaardere communicatie. En dat is, denk ik, voor u van het grootste belang, ook al zou het uiteindelijk meebrengen dat u er goed aan zou doen de zaak te laten rusten. Misschien brengt het nieuwe jaar duidelijkheid? Met mijn beste wensen, uiteraard ook voor uw persoonlijke levensomstandigheden.

    16 De overname van de Rechtspleging door Togacriminelen tijdens de grootste juridische zwendelaffaire uit de Nederlandse Rechtsgeschiedenis.


    • Tot slot treft u nog een bijlage aan, waarop u aantreft excuus van mr. C.A.P.C van Riel.

      Ik heb gezegd en persisteer in tegenstelling tot Donner en de Wijkerslooth.

      Vriendelijke groet,

      
      

      K.H. de Werd,