"Onthullingen, getuigenverklaringen, wetenschappelijke evaluaties en foto's over de Bijlmerramp met het El AL-vliegtuig bij SDN...!!"

Samenvatting en conclusie van enquêtevoorzitter Th. Meijer
aan het einde van ieder openbaar verhoor

Burgers & Bijlmer . . Bijlmer enquête . . Doemvlucht <===> Kamerzetel 151 . . SDN . . Heijboer

Vliegramp Bijlmermeer
Vrijdag 5 februari 1999

Verhoor 22

De heer G.W. Knook


G.W. Knook
Foto: Martijn Beekman

Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer op vrijdag 5 februari 1999 in de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag

Vrijdag 5 februari 1999

Aanvang 09.30 uur

Verhoord wordt de heer G.W. Knook

Voorzitter: Th.A.M. Meijer

Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: Augusteijn-Esser, Van den Doel, Oedayraj Singh Varma en Oudkerk, alsmede de heer Roovers, griffier, en de heer Norder, lid van de staf van de commissie.

De voorzitter: Aan de orde is het verhoor van de heer G.W. Knook, geboren op 4 april 1940 te Ede. Mijnheer Knook, ik verzoek u te gaan staan voor het afleggen van de belofte. De door u af te leggen belofte luidt: Ik beloof, dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.

De heer Knook: Dat beloof ik.

De voorzitter: De enquêtecommissie onderzoekt de toedracht en de gevolgen van de vliegramp op 4 oktober 1992 in de Bijlmer te Amsterdam, met als doel waarheidsvinding en het trekken van lessen voor de toekomst.

Mijnheer Knook, is het correct dat u ten tijde van de ramp een halfjaar werkzaam was als voorlichter van de LVB?

De heer Knook: Dat klopt. Sinds 18 februari 1992 als extern voorlichter.

De voorzitter: U bent op de avond van de ramp niet aanwezig op uw werkplek?

De heer Knook: Ik was thuis, zondagavond, kwart voor zeven.

De voorzitter: Hoe en door wie bent u op de hoogte gesteld van de ramp op 4 oktober?

De heer Knook: Rondom die tijd, kwart voor zeven, werd ik gebeld door de supervisor algemene verkeersleiding, de heer Polman, die mij op de hoogte stelde van de eerste feiten.

De voorzitter: Wat zijn in zo'n geval uw taken en heeft u die ook kunnen uitvoeren?

De heer Knook: Mijn taak als extern voorlichter voor de LVB was in hoofdzaak, te zorgen voor de woordvoering naar de media over voorvallen, rampen. Rampen waren overigens bij mijn indiensttreding absoluut niet aan de orde. Ik had bijtaken als bezoeken bij de LVB, maar de hoofdtaak was mediawoordvoering.

De voorzitter: Mijn tweede vraag was of u van mening was dat u die taak ook op die bewuste avond optimaal heeft kunnen uitvoeren.

De heer Knook: Onder extreme omstandigheden, want hoewel ik in de luchtvaart vrij lang rondwandelde, onder andere bij de Fokker vliegtuigfabrieken en bij de luchtmacht, was dit iets wat je absoluut overkwam. Optimaal... Ik durf daar niet het woord ''optimaal'' aan te geven, omdat ik op een huisadres zat met één telefoon en er totaal geen andere moderne middelen ter beschikking waren.

De voorzitter: Vervolgens, diezelfde avond, vindt u dat u wel uw taak naar behoren heeft kunnen uitvoeren?

De heer Knook: Het grote bezwaar dat ik aanduid is dat je één privé-telefoonlijn hebt. Je wordt tussen kwart voor zeven en 's nachts ongeveer twee uur door 60, 70 mensen gebeld. Je hebt heel weinig kans en mogelijkheden om zelf actief informatie die je krijgt, te crosschecken, of anderen te bereiken. Het was gewoon een telefoonstorm.

De voorzitter: Dank u wel. Ik geef graag het woord aan mevrouw Oedayraj Singh Varma.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Mijnheer Knook, ik wil met u praten over de inhoud van een aantal gesprekken die u heeft gevoerd en mijn collega Van den Doel zal met u praten over wat u verder gedaan heeft met de informatie die u heeft gekregen.

U heeft in een van de gesprekken met uw collega's gevraagd naar de vracht, dus naar de inhoud van het vliegtuig. Waarom wilde u dat weten en aan wie heeft u dat gevraagd?

De heer Knook: Ik zou u graag even het kader willen schetsen waarin mijn functioneren bij de LVB toen was uitgelegd. In het voorjaar was ik bij het ministerie geroepen om uitleg te krijgen over mijn taak als woordvoerder. Er werd vrij duidelijk en strak omschreven dat het technische zaken betrof van de LVB. Als ik dat populair vertaal, is dat koers en hoogte en snelheid. En alle politieke voorlichting en andere informatie moest ik aan mijn collega's van het ministerie laten. Omdat ik die avond van de heer Polman te horen kreeg hoe een stuk van het vluchtverloop...

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U heeft dus met mijnheer Polman gebeld?

De heer Knook: Met de heer Polman heb ik daar...

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: En waar kan ik mijnheer Polman in uw hiërarchie plaatsen?

De heer Knook: Hij was een van de diensthoofden van de operationele verkeersleiding, supervisor algemene verkeersleiding.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Uw chef?

De heer Knook: Mijn... ja. Een manager waaraan ik had te rapporteren in functionele zin. Over uw vraag wat betreft vracht. Dat was een bijvraag die ik stelde omdat mijn achtergrond breder was dan alleen het werken bij de verkeersleiding. Toen ik hoorde dat het een vrachttoestel was, was ik uiteraard ook geïnteresseerd in: goh, wat zit erin?

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Heeft u die vraag ook gesteld met betrekking tot wat u in verdere telefoongesprekken aan mensen zou moeten meedelen?

De heer Knook: Ik wist op voorhand dat dit alleen was voor de completering van mijn beeld, zodat ik niet met een witte plek zat als ik anderen te woord zou staan in de loop van de avond en de nacht, en dat ik niet zou weten wat het betrof. Want die vragen zouden toch komen.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U heeft mijnheer Polman gevraagd naar de inhoud van het vliegtuig. Hoe reageerde de heer Polman daarop?

De heer Knook: Enigszins terughoudend. Ik kon niet merken dat hij daarover verrast... Hij zou er iets aan doen. Meer wist ik op dat moment niet. Ik heb hem gevraagd: wat zit erin?

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Op een gegeven moment heeft u de informatie gekregen. Heeft u de informatie van mijnheer Polman gekregen?

De heer Knook: In tweede aanleg, in het tweede gesprek met de heer Polman via de telefoon vertelde hij mij dat hij contact had gehad met de luchtvaartmaatschappij El Al en dat hij, en ik moest maar even in een stoel gaan zitten, de informatie had zoals hij mij die toen gaf: explosieven, giffen, gassen, maar alles ''according ICAO standard'', oftewel: de luchtvaartmaatschappij was gerechtigd om die stoffen te vervoeren.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Heeft u vanuit uw functie kennis van zaken over lading en vrachtdocumenten? Kunt u zelf beoordelen wat bepaalde vracht betekent volgens ICAO-voorschriften?

De heer Knook: Het begrip ''ICAO-standard'' was mij bekend. Daarmee wist ik dat internationale luchtvaartwetgeving toestond om dit soort stoffen te vervoeren. Alle andere parameters van aard van de vracht of dat soort dingen hebben een militaire achtergrond. Dat weet ik natuurlijk, maar iedereen weet dat het explosieven zijn. Ik wist de maat niet, het volume niet. Ik weet globaal van de 747: 100 ton eigen gewicht, 100 ton peut, brandstof en in die ''freighter'' 747 kon globaal 100 ton vracht. Dat was het enige wat ik wist.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Maar u zei zelf net dat mijnheer Polman tegen u zei, toen hij wilde beginnen over de inhoud van het vliegtuig: u moet even gaan zitten. Hoe reageerde u daarop? Wat ging er door u heen? De woorden ''U moet even gaan zitten'' geven iets aan.

De heer Knook: Ik had nog geen beeld. Ik had dus visueel... Ik had wel mijn informatie gekregen. Je zit op een privé-adres in een gloednieuw huis in het schemerdonker en je moet je een beeld vormen van wat je... We hebben eerst intensief moeten praten over waar het vliegtuig was neergekomen. Daar kwam het zeer slechte beeld naar voren dat het waarschijnlijk op bepaalde flats terecht was gekomen, maar meer beeld had ik niet. Ik geloof dat door me heen is geschoten: o god, dat ook nog.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Heeft u nog andere informatie op een andere manier, via een ander telefoontje gekregen over de passagiers?

De heer Knook: Over de passagiers? Neen.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U heeft geen informatie gekregen over hoeveel passagiers er in het vliegtuig zaten?

De heer Knook: Die heb ik van mijnheer Polman gekregen. Dat was drie plus één, oftewel vier.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: En hoe ging dat gesprek?

De heer Knook: Dat zat in de eerste informatie. Hij maakte een aanduiding dat de vrouw niet op de lijst had gestaan.

De heer Van den Doel: Mijnheer Knook, alvorens ik inga op de informatie waarover wij het zojuist hebben gehad, dus het gesprek met de heer Polman, zou ik eerst eens willen weten wie uw directe chef was op 4 oktober 1992.

De heer Knook: Heel exact was dat de directie-secretaris, de heer Bootsma. Voor mijn functioneren als mediawoordvoerder was dat de nieuwe bestuurder bij de LVB, de heer Van Liere.

De heer Van den Doel: Precies. Dus uw directe chef was op die avond de heer Van Liere, en niet de heer Polman?

De heer Knook: Niet de heer Polman. Dat was niet mijn directe chef.

De heer Van den Doel: Heeft u de heer Van Liere 's avonds gebeld?

De heer Knook: Ik bleek op dat moment de enige te zijn die het telefoonnummer had van de heer Van Liere in België. Ik heb hem in België gebeld.

De heer Van den Doel: U was de enige die het telefoonnummer had? Hij stond niet op de alarmeringslijst van de LVB?

De heer Knook: De heer Polman zei dat hij dat telefoonnummer niet had.

De heer Van den Doel: En bevreemdde u dat?

De heer Knook: Het was verre van goed. Als je een alarmrol draait, is het natuurlijk helemaal niet goed dat een bestuurder daar niet op voorkomt.

De heer Van den Doel: Maar u heeft zelf in dat gesprek tegen de heer Polman gezegd dat de heer Van Liere zijn nummer angstvallig had weggehouden van Amsterdam.

De heer Knook: Hij had een pied à terre in Amsterdam.

De heer Van den Doel: Dat bedoel ik niet. Ik bedoel dat hij het nummer waar hij bereikbaar was, angstvallig had weggehouden bij de mensen in Amsterdam.

De heer Knook: Ja, klopt. In dat gesprek is gepraat over het nummer in Amsterdam en niet over het nummer in België, want dat had ik.

De heer Van den Doel: U heeft de heer Van Liere toen gebeld?

De heer Knook: Ja.

De heer Van den Doel: Wat heeft u aan de heer Van Liere verteld?

De heer Knook: Ik ben dat gisteren nog nagegaan. Mijn beste herinnering is dat ik hem de feitelijke vluchtgegevens heb meegedeeld, inclusief de informatie die ik had over de lading.

De heer Van den Doel: Ook over de gevaarlijke stoffen die de heer Polman...

De heer Knook: De omschrijving zoals ik die had heb ik in het kort verteld. Hij heeft daarop ''ja'' gezegd. En eigenlijk was het gesprek daarmee gedaan. Hij was, als ik het moet inschatten, matig geïnteresseerd. Hij zou die avond ook niet terugkomen, maar hij zei: ''Wij zien elkaar morgenochtend wel''.

De heer Van den Doel: Uw directe chef was matig geïnteresseerd en op de gegevens die u aan hem doorgaf, zei hij gewoon: ''ja''?

De heer Knook: Ja.

De heer Van den Doel: Hij wenste u succes en legde de hoorn erop?

De heer Knook: Hij heeft mij geen succes gewenst.

De heer Van den Doel: Hij heeft u geen succes gewenst.

Mijnheer Knook, de heer Van Liere had die avond dus al kennis van het feit dat er gevaarlijke stoffen volgens ICAO-voorschrift in het vliegtuig zaten.

De heer Knook: Naar mijn beste herinnering, ja.

De heer Van den Doel: U heeft dat niet voor hem achtergehouden?

De heer Knook: Daar was geen enkele reden toe, want met de mensen die direct in de operationele sfeer werkten of beleidsverantwoor-delijk waren, heb ik de informatie gedeeld die ik die avond had.

De heer Van den Doel: Wie heeft u die avond nog meer gebeld, los van het feit dat u vaak gebeld bent? Wie heeft u in de lijn van de RLD, LVB nog meer gebeld en geïnformeerd over de berichten die u van de heer Polman had gekregen.

De heer Knook: De heer Weck, directeur-generaal Rijksluchtvaartdienst.

De heer Van den Doel: U heeft de heer Weck ook gebeld. Wat heeft u hem verteld?

De heer Knook: In het eerste gesprek dat ik met de heer Weck voerde, is naar mijn beste herinnering meteen ter sprake gekomen het vluchtverloop. Ik had de start, ik had de mayday, ik had het vermoeden van de motoren, ik had de brand, het afvallen en de fatale afloop, inclusief de weinige gegevens over de lading. Dat heb ik met de heer Weck in het kort besproken. Dat waren de feiten.

De heer Van den Doel: Dus u heeft ook de feiten die over de lading bekend waren, dus over de gevaarlijke stoffen die aan boord waren volgens ICAO-voorschrift, doorgegeven aan de heer Weck?

De heer Knook: Ja.

De heer Van den Doel: Wat was de reactie van de heer Weck?

De heer Knook: In het kort mijn taak. Die betrof de luchtverkeersleiding, dus de informatie van het vluchtverloop voor zover ik die had. Die gaat niet over de lading, want dat was mijn, om het populair te zeggen, pakkie-an niet.

De heer Van den Doel: Dus de heer Weck heeft u in feite geïnstrueerd om alleen voorlichting te geven over de technische aspecten van het verloop van de vlucht en hij heeft u er ook op gewezen, niets verder naar buiten toe te vertellen over de lading?

De heer Knook: Wat de lading betreft, daar was ik niet bevoegd voor. Ik was bevoegd voor de luchtverkeersbeveiligingsvoorlichting.

De heer Van den Doel: Hoezo ''niet bevoegd''?

De heer Knook: In de constructie toen... De Rijksluchtvaartdienst had een constructie van drie eenheden: vervoer en infrastructuur in Den Haag, luchtvaartinspectie/bureau vooronderzoek in Hoofddorp en luchtverkeersbeveiliging als uitvoerende verkeersbeveiligingsdienst op Schiphol. In die constructie waren wij op dat moment nog niet verzelfstandigd. Wij waren verzelfstandigd per 1 januari.

De heer Van den Doel: Maar wie had dan in uw opinie en ik begrijp ook in de opinie van de heer Weck de informatie over de lading... Het was niet uw taak om die verder door te geven. Het ligt dan toch in de rede dat u het dan doorgeeft aan de instantie die daar verder wel iets mee moet doen?

De heer Knook: Dat was voor mij de heer Weck.

De heer Van den Doel: Dat was de heer Weck?

De heer Knook: Dat was voor mij de heer Weck, want hij...

De heer Van den Doel: En u heeft ook aan de heer Weck gevraagd om dat verder door te geven?

De heer Knook: Neen, dat heb ik niet gevraagd. Ik nam aan dat dat zou gebeuren.

De heer Van den Doel: Weet u of de heer Weck daar verder iets mee heeft gedaan in de volgende dagen?

De heer Knook: Dat is mij niet bekend.

De heer Van den Doel: Heeft u daarover de dagen daarop nog gesproken met elkaar?

De heer Knook: Niet specifiek over de ladinggegevens. De volgende ochtend om tien uur kwamen wij bijeen voor de eerste persconferentie, waar ook de minister bij was, mevrouw Maij-Weggen. Tijdens die eerste persconferentie, inclusief de dinsdag en woensdag, is niet aan de lading geraakt als informatie.

De heer Van den Doel: U heeft er samen ook niet meer over gesproken?

De heer Knook: Naar ik mij herinner niet.

De heer Van den Doel: In die dagen vervulde u een dubbelfunctie, heb ik begrepen. Wat was dat voor dubbelfunctie?

De heer Knook: Jaap de Waard, directeur voorlichting bij het ministerie, heeft mij in de loop van de avond gebeld en gezegd dat ik, vanwege de onmogelijkheid voor mij om vanuit mijn huisadres in Almere naar Schiphol te komen, want de wegen waren dicht en de trein deed het niet erg, thuis zou blijven tot het moment dat dat nuttig was, en dat een stuk coördinatie van de voorlichting op dat moment bij mij werd neergelegd. Dat betekende dat ik nog vele andere telefoontjes kreeg.

De heer Van den Doel: Ik begrijp dat op die avond aan u is gevraagd om ook andere voorlichtingszaken te behartigen namens het ministerie.

De heer Knook: Dat is niet specifiek zo gezegd.

De heer Van den Doel: Degene die u opbelde was de voorlichter van het ministerie?

De heer Knook: Dat was de heer De Waard, directeur voorlichting van het ministerie.

De heer Van den Doel: Dan mag ik toch concluderen dat u ook begrepen heeft dat u de voorlichting voor het ministerie zou doen.

De heer Knook: Ja.

De heer Van den Doel: Vond u het uit hoofde van die dubbelfunctie dan niet voor de hand liggen dat u niet alleen de technische informatie gaf, maar ook iets met de andere informatie deed?

De heer Knook: Neen, dat lag niet voor de hand, want er was mij eerder uitdrukkelijk gezegd dat mijn mandaat alleen de luchtverkeersleiding betrof. Het is ook die avond niet opgeheven met: je kunt verder in de woordvoering gaan dan dat geheel.

De heer Van den Doel: Wie heeft dat zo uitdrukkelijk gezegd?

De heer Knook: In de voorjaarsbriefing op het ministerie. En dat gold nog steeds.

De heer Van den Doel: Maar er was iets veranderd. Inmiddels had u ook nog een keer die andere pet op. Dat heeft u ook tegen de heer Weck verteld? Hij was ervan op de hoogte dat u die avond die dubbelfunctie vervulde?

De heer Knook: Naar mijn beste herinnering lagen de tijdstippen van de gesprekken met de heer De Waard en de heer Weck ver uiteen. De heer Weck belde mij het eerst die avond. Daar is niet over gesproken met de heer Weck. De heer De Waard belde mij veel later die avond.

De heer Van den Doel: Maar de heer Weck moet toch geweten hebben wie de voorlichting namens het ministerie deed?

De heer Knook: Dat is mij niet letterlijk verteld, dus dat ik de voorlichting deed van het ministerie. Er werd alleen gezegd: een stuk coördinatie. En dat was in mijn opvatting vooral vanuit de luchtverkeersleiding richting ministerie, voor wat ik op dat moment wist van luchtverkeersbeveiligingszaken.

De heer Van den Doel: Ik ga nog even terug naar de informatie die u van de heer Polman heeft gekregen. Het ging hier om vervoer van gevaarlijke stoffen die volgens ICAO-voorschriften vervoerd mochten worden. U heeft net gezegd dat u weet wat dat betekent. Waarom is er dan voor gekozen om die informatie niet ter beschikking te stellen aan anderen? Daar is toch niks geheimzinnigs mee?

De heer Knook: Op het moment dat ik dat hoorde, wist ik wat ook in mijn achterhoofd speelde, namelijk de briefing van het voorjaar: alleen feitelijke luchtverkeersbeveiligingsinformatie wordt door jou bekendgemaakt. Ik moest dat op dat moment op eigen titel doen. Ik had geen mogelijkheid om op die avond te crosschecken of dat zo goed ging of niet. Ten aanzien van de ladinggegevens voelde ik aan mijn water dat dit een hevig politiek effect zou kunnen hebben.

De heer Van den Doel: Ik heb net gezegd dat het vervoer plaatsvond volgens de internationale regels die daarvoor zijn gesteld. Waardoor voelde u dan aan uw water dat dit mis zou gaan?

De heer Knook: Vanwege het pakket dat ik hoorde: explosieven, giffen, gassen. Hoewel ICAO-standard, was dat op dat moment natuurlijk toch een stuk informatie erbij waartoe ik niet bevoegd was om die zelfstandig vrij te geven. Dat is mij die avond ook niet opgedragen.

De heer Van den Doel: Ik begrijp dat een strikte interpretatie van uw functie en taak ertoe heeft geleid dat u die gegevens niet verder heeft doorgegeven dan aan de heer Weck en de heer Van Liere.

De heer Knook: Ja.

De heer Van den Doel: Of zijn er ook nog andere, zoals beleidsmakers, functionarissen bij Verkeer en Waterstaat of bij de RLD, die u die avond hierover heeft geïnformeerd?

De heer Knook: Neen.

De heer Van den Doel: Heeft u expliciet van de heer Weck de opdracht gekregen om hierover te zwijgen?

De heer Knook: Neen, want naar mijn herinnering heb ik meteen tegen hem gezegd: over de lading doe ik geen mededelingen.

De heer Van den Doel: En dat vond hij goed?

De heer Knook: Ja.

De heer Van den Doel: U heeft gezegd ''dat is niet mijn business''. Vond u het niet van belang om die informatie toch door te geven aan bijvoorbeeld de brandweer in Amsterdam, of aan het Bureau vooronderzoek, of aan de meldkamer van de rijkspolitie? En wie zou dat die avond naar uw opinie moeten doen?

De heer Knook: Om met uw tweede vraag te beginnen. In mijn optiek had het moeten gebeuren – en ik nam ook aan dat dit zou gebeuren – via de alarmrol, het informeren van de anderen.

De heer Van den Doel: U verwachtte van de heer Polman, die de alarmrol vervulde, dat hij, terwijl hij tegen u zei ''daar praten wij niet over'', de politiek en de brandweer zou gaan bellen.

De heer Knook: In de alarmrol zit ook de luchthaven Schiphol. Ik had op dat moment geen flauw vermoeden dat ik exclusieve informatie in mijn handen had ten aanzien van die vracht. Dat eerstens. Ik nam aan dat in de directe contacten tussen de LVB Operationele dienst en de luchthaven Schiphol vooral in het verband van de brandweer, de kennis ook aanwezig was.

De heer Van den Doel: U zegt dat u geen exclusieve informatie in handen had. Uw eerste conclusie is: wij vertellen niets verder. U heeft net gezegd: ik voelde aan mijn water dat hier iets mis mee was.

De heer Knook: Ik wil even teruggaan naar wat u zegt over het akkoord gaan in de omstandigheden, dat ik zei: ik zal over de lading geen informatie naar buiten brengen. Mijn vakgebied was natuurlijk de publiciteit. Mij is driemaal dringend is verzocht er niet over te praten; volgens de heer Polman bad El Al ons om het niet verder te vertellen. Ten tweede droeg de heer Polman mij op om die informatie niet verder te vertellen. Naderhand kwam er nog een gesprek met de heer Croon overheen.

De heer Van den Doel: Dat zijn allemaal mensen die niet uw chef zijn. Op het moment waarop u direct opdracht krijgt van uw chef, ligt dat toch anders dan wanneer iemand in de lijn zegt: dat moeten wij onder de pet houden? Als de heer Van Liere tegen u had gezegd dat hij absoluut niet wilde dat het verder doorverteld werd, dan is dat toch een andere zaak dan wanneer de heer Polman dat tegen u zegt?

De heer Knook: Nou, ik verwachtte weinig telefoontjes uit België die avond.

De heer Van den Doel: U heeft een gesprek gehad met de heer Van Liere.

De heer Knook: Ja. Ik voelde aan dat gesprek van: het is allemaal wel goed en goedenavond. Dus ik had op dat moment te maken met een stuk woordvoering naar buiten en een afweging van gegevens die ik op eigen titel moest doen.

De heer Van den Doel: Al die gesprekken die u gevoerd heeft, staan niet op schrift. Die heeft u gevoerd vanuit uw privéadres. U had die avond een dubbele rol, namelijk ook voorlichter namens het ministerie. Nu bel ik die avond als journalist de heer Knook op, omdat ik ook weet dat hij voorlichter is van het ministerie en vraag hem wat er voor lading in zat. Die vraag had u vast gehad die avond.

De heer Knook: Die heb ik gehad.

De heer Van den Doel: Wat heeft u toen gezegd?

De heer Knook: Dat ik verwees naar het vooronderzoek dat onmiddellijk gestart was en dat ik er geen mededelingen over kon doen. Ik heb een lijstje gemaakt die avond.

De heer Van den Doel: De andere morgen en ook de dagen daarop heeft de minister regelmatig personconferenties gehouden. U heeft ons verteld dat u zelfs naast de minister zat.

De heer Knook: In de eerste persconferentie.

De heer Van den Doel: U zat naast de minister.

De heer Knook: Ja.

De heer Van den Doel: U had kennis van al die zaken. De minister heeft op een van de persconferenties verklaard dat de lading bestond uit parfum en bloemen.

De heer Knook: Bij die persconferentie ben ik niet aanwezig geweest. Ik heb het wel gezien.

De heer Van den Doel: Was dat niet onmiddellijk aanleiding voor u om te zorgen dat de minister alsnog de juiste informatie kreeg die u had?

De heer Knook: In de dagen die volgden kon ik mij niet voorstellen dat waar anderen verantwoordelijkheid droegen voor het nagaan van wat het vliegtuig aan boord had, dat niet gewoon door het vooronderzoek en het daaraan verbonden team op de bestemde plaats is gekomen. Ik heb mij nooit gerealiseerd...

De heer Van den Doel: Van wie had u dan wel verwacht, van welke functionaris had u dan wel verwacht dat die de minister zou inlichten over de kennis die ook u had over de lading?

De heer Knook: De anderen bij de Rijksluchtvaartdienst.

De heer Van den Doel: Wie zijn de anderen?

De heer Knook: Het vooronderzoeksbureau dat onder de heer Wolleswinkel ressorteerde en dat via de heer Weck werd aangestuurd.

De heer Van den Doel: U had verwacht dat de heer Weck en de heer Wolleswinkel de minister zouden inlichten?

De heer Knook: Ja.

De heer Van den Doel: Heeft u dat dan ook niet als extra check nog eens tegen de heer Weck gezegd, in de zin van: dit kan toch niet, de minister zegt dit nu, maar wij weten toch wel beter?

De heer Knook: Naar mijn herinnering niet, daar hebben wij niet meer over gesproken.

De heer Van den Doel: Tot hoelang heeft u dat voor uzelf achtergehouden?

De heer Knook: Sorry?

De heer Van den Doel: Op welk moment is er voor het eerst over deze zaak openlijk gesproken binnen de LVB en de RLD?

De heer Knook: Ik kan u daarop geen antwoord geven; ik weet dat niet. Ik heb nooit gesprekken gevoerd over ladingsamenstelling enz. Dat was bij de luchtverkeersbeveiliging iets waar wij niet mee te maken hadden. Naderhand is dat met de crash in Eindhoven totaal anders qua beeld geworden. Maar op dat moment vond men: dat is een zij-informatie, die je wel hebt, maar daar zijn wij niet voor verantwoordelijk in dat opzicht. Dus ik kan echt niet zeggen of er überhaupt langer over gesproken is of niet.

De heer Van den Doel: Voor u was in feite zondagavond de kous af. U had het doorgegeven aan de heer Weck en die moest in feite maar zorgen dat het verder kwam.

De heer Knook: In feite wel ja.

De voorzitter: Heeft u nog iets wat u de commissie zou willen vertellen waarvan u meent dat het voor ons relevant is?

De heer Knook: In tegenstelling tot het voorgesprek meld ik niet dat ik naar mijn beste herinnering ook gesproken had met de duty-manager over dezelfde ladinginformatie. Ik bevestig dat niet; ik ben er niet zeker van. Ik wil dat ook niet vaststellen.

De voorzitter: Wie was de duty-manager?

De heer Knook: Dat was de heer Diepenbrock van de luchthaven. Die heeft mij gebeld. Ik ben gebeld om te komen naar een persconferentie op Schiphol, om te komen naar een persconferentie in Amsterdam, hetgeen op dat moment voor mij niet mogelijk was. Ik zat tot aan mijn nek vol met andere prioriteiten.

De voorzitter: Mijnheer Knook, ik vat een paar punten samen van datgene wat u vanmorgen voor de commissie heeft verklaard.

Op de alarmeringslijst stond bovenaan de naam van de heer Van Liere om als eerste te waarschuwen. Adres en telefoonnummer ontbraken. Correct?

De heer Knook: Dat is juist.

De voorzitter: De heer Weck ging nadat u hem hebt ingelicht over de lading van het toestel, akkoord om de informatie over de lading niet naar buiten te brengen.

De heer Knook: Dat is juist.

De voorzitter: Als voorlichter kende u de inhoud van de vracht en wist u hoeveel mensen er in het vliegtuig zaten.

De heer Knook: Dat is juist.

De voorzitter: U heeft zelf besloten geen mededeling te doen over de lading op de bewuste avond, naast de heren Weck en Van Liere.

De heer Knook: Ja.

De voorzitter: Dan is daarmee een eind gekomen aan dit openbaar verhoor. Ik vraag de griffier de heer Knook uit te geleiden.

10.05 uur

Pierre Heijboer reageert op de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie.
Hij meent dat de volgende prangende vragen ontbraken of onwaarheden werden verteld.


Commentaar van de dag door publicist Pierre Heijboer