Openbaar verhoor parlementaire enquêtecommissie

Vliegramp Bijlmermeer
Vrijdag 5 februari 1999

Verhoor 23

De heer Th.L. Croon


Th.L. Croon

Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer op vrijdag 5 februari 1999 in de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag

Vrijdag 5 februari 1999

Aanvang 10.20 uur

Verhoord wordt de heer Th.L. Croon

Voorzitter: Th.A.M. Meijer

Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: Augusteijn-Esser, Van den Doel, Oedayraj Singh Varma en Oudkerk, alsmede de heer Roovers, griffier, en de heer Norder, lid van de staf van de commissie.

De voorzitter: Aan de orde is het verhoor van de heer Th. L. Croon, geboren op 24 maart 1939 te Bandung. Mijnheer Croon, ik verzoek u te gaan staan voor het afleggen van de belofte. De door u af te leggen belofte luidt: ik beloof dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.

De heer Croon: Dat beloof ik.

De voorzitter: Mijnheer Croon, de enquêtecommissie onderzoekt de toedracht en de gevolgen van de vliegramp op 4 oktober 1992 in de Bijlmer te Amsterdam met als doel waarheidsvinding en het trekken van lessen voor de toekomst. Zou u de commissie kunnen zeggen wat uw functie op 4 oktober 1992 was?

De heer Croon: Op 4 oktober 1992 was mijn functie hoofd van het LVB-station Schiphol. Daaronder vielen toen de plaatselijke en de naderingsverkeersleiding. Daarnaast was ik nog parttime-verkeersleider.

De voorzitter: Had u vanuit die functie bepaalde taken uit te voeren na de ramp?

De heer Croon: Ik stond op de rol als een van de functionarissen die gealarmeerd dienden te worden. Dat is ook gebeurd. Op basis daarvan ben ik naar Schiphol gegaan.

De voorzitter: Welke taken had u op dat moment onder uw verantwoordelijkheid? Wat werd er van u verwacht en heeft u dat ook gedaan?

De heer Croon: Mijn eerste taak was – ik weet niet of die zo omschreven stond, maar dat vond ik zonder meer mijn morele plicht – om te kijken wat de gemoedstoestand was van de meest betrokken verkeersleiders, zijnde mevrouw Van Opijnen en de heer Ten Braake. Ik vond dat uitermate belangrijk, de opvang van deze twee mensen.

De voorzitter: Was dat een eigen interpretatie?

De heer Croon: Ik denk dat dit gewoon een eigen menselijke interpretatie was, ja.

De voorzitter: Het was niet formeel tot uw takenpakket behorend?

De heer Croon: Als u mij vraagt of dat ergens omschreven stond, dan kan ik mij dat niet herinneren, neen.

De voorzitter: Wat had u op dat moment nog meer als verantwoordelijkheid te doen?

De heer Croon: Een van de zaken was dat ik mij er uiteraard van moest overtuigen dat er een volledig operationele ploeg aanwezig zou zijn. Ik wist niet of deze twee mensen zouden uitvallen, gezien de eerder genoemde gemoedstoestand. Daarbij was natuurlijk de verantwoordelijkheid dat de afwikkeling van het verkeer verder op een veilige en ordentelijke wijze zou kunnen blijven plaatsvinden. Het veld kon niet gesloten worden. Daarnaast achtte ik het natuurlijk wel mijn verantwoordelijkheid om bijvoorbeeld een aantal zaken na te lopen. Een van de meest belangrijke daarvan vond ik of inderdaad de betrokken banden, de meest belangrijke banden met gegevens waren afgenomen en veilig waren opgeborgen.

De voorzitter: Dank u wel, ik geef het woord aan mevrouw Augusteijn.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Mijnheer Croon, die avond zijn er vele telefoongesprekken gevoerd. Van slechts een deel daarvan heeft de heer Koopmans ons een transcript en de band zelf ter beschikking gesteld. Om 19.20 uur, dus 18.20 uur GMT, voerde u een telefoongesprek met de heer Knook. Zou u mij kunnen vertellen waar dat telefoongesprek over ging?

De heer Croon: Ik kon mij dat niet meer herinneren totdat deze banden weer werden afgeluisterd en er transcripts over werden gemaakt. Ik heb daarvoor dus mijn herinnering moeten opfrissen. U kent uiteraard de zinsnede ook, dat ik meld aan de voorlichter, de heer Knook, dat ik wist, althans dat ik had gehoord, dat mij de mededeling was gedaan dat er brandbare en ontplofbare toestanden aan boord waren.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Dat had u gehoord?

De heer Croon: Jawel.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Van wie had u dat gehoord?

De heer Croon: Voor zover mijn herinnering teruggaat – want ik heb er toch een hoop moeite voor moeten doen na zes jaar en vier maanden – ga ik ervan uit dat in de gehele hectische toestand mij de mededeling is gedaan door de heer Polman.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Wat vond u ervan toen u dat hoorde van de heer Polman? Wat dacht u toen?

De heer Croon: Hoe cru het mag klinken, ik deed er even niet zoveel mee, omdat ik bezig was met de eerdergenoemde taken. Dat was een van de zaken die mij werden verteld gedurende de gehele hectische toestand van die avond.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U zegt: mijnheer Polman had mij gezegd daar niets over te melden. Bent u bekend met het vervoer van brandbare stoffen door de lucht? Weet u hoe dat gaat?

De heer Croon: Nou niet meer dan in zijn algemeenheid. En dan nog niet echt heel goed. Ik ken de ICAO-regelgeving hiervoor, maar verder reikte mijn kennis niet.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Wist u of het in dit geval ging om vervoer van stoffen volgens de ICAO-regelgeving?

De heer Croon: Bedoelt u specifiek deze vlucht?

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ja.

De heer Croon: Neen, dat was mij op voorhand zeker niet bekend.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Weet u nog wat de heer Polman u dan precies gezegd heeft?

De heer Croon: Ik kan mij niet meer herinneren hoe hij dat precies gezegd heeft.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Weet u nog hoe hij het globaal gezegd heeft?

De heer Croon: Ik vind het heel moeilijk om daarop te antwoorden, omdat ik dat ook in mijn herinnering heel moeilijk vind om op te halen, maar ik ga er nog steeds van uit dat het een opmerking geweest is van hem, een mededeling, moet ik zeggen, die hij heeft gedaan tussen de talrijke andere mededelingen door. En dat was onder andere welke mensen hij volgens de rol al had bereikt.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U heeft ons in een voorgesprek verteld dat El Al-bewegingen met de grootste terughoudendheid worden omgeven. Kunt u mij vertellen wat u daarmee bedoelde?

De heer Croon: Het is zo dat ons jarenlang – en dan bedoel ik de ambtenaren, de functionarissen – is ingeprent door de Rijksluchtvaartdienst, door Binnenlandse Zaken maar uiteraard ook door de eigen organisatie dat ten aanzien van El Al-vluchten geen mededelingen door functionarissen mochten worden gedaan. Daar bedoel ik dus mee: niet door individuele werknemers.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Is dat een opdracht, een geschreven opdracht?

De heer Croon: Dat kan ik mij niet herinneren, dat weet ik niet.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Maar waar haalt u dat dan uit?

De heer Croon: Moet u luisteren, dat was eigenlijk vanaf 1973 de policy. Als je er keer op keer op wordt gewezen, dan lijkt het mij dat je op een gegeven ogenblik niet anders weet.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Bent u eerder situaties tegengekomen dat u geen mededelingen kon doen over zaken die met El Al te maken hadden?

De heer Croon: Jawel, ik kan mij één geval herinneren. Ik meen dat het van Binnenlandse Zaken afkwam. Er kwam een bepaalde oekaze over de te volgen taxiroute van El Al-machines op de luchthaven Schiphol. Daarbij werd ook nog eens duidelijk gesteld dat er geen mededelingen over mochten worden gedaan naar buiten toe.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Vond u de opmerking om er geen ruchtbaarheid aan te geven, passen binnen die strategie?

De heer Croon: Voor mij kwam die opmerking niet vreemd over, als u dat bedoelt.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ik probeer eigenlijk van u te horen waarom precies de inhoud van de lading, zoals dat in een ander telefoongesprek, overigens niet door u, is gezegd, onder de pet zou moeten worden gehouden. U heeft gezegd: ik denk dat het wijs is om het voor je te houden; de man had inderdaad zeer brandbare en ontplofbare stoffen aan boord. Dan zegt mijnheer Knook: daar praten wij niet over, dat is onze business niet. U zegt dan: nee, okee, goed. Dat vond u op dat moment normaal?

De heer Croon: Gezien het tijdstip en gezien het feit dat ik nog niet volledig de gevolgen van deze ramp wist en kon overzien, was het voor mij iets wat voortvloeide uit de voorgeschiedenis die ik u net schetste. Dus op dat moment was het voor mij de normale reactie volgens de eerder uitgegeven uitleg.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Wie was uw directe chef op 4 oktober?

De heer Croon: Mijn directe chef was eigenlijk het hoofd operationele dienst, en dat was de heer Van Liere.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Heeft u zelf contact met de heer Van Liere gehad?

De heer Croon: Ik heb geen contact met de heer Van Liere gehad, althans niet op 4 oktober.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Met wie heeft u nog meer contact gehad die avond?

De heer Croon: U bedoelt van onze eigen dienst?

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ja.

De heer Croon: Dat is operationeel geweest met de verkeersleiders, met de heer Koopmans.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Heeft u nog met anderen – ik zei net dat wij niet alle telefoongesprekken op die band hebben staan – gesproken over de informatie waarover wij het zojuist hebben gehad, over de lading?

De heer Croon: Dat kan ik mij niet goed herinneren, maar ik denk dat het niet het geval is geweest.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U denkt dat het niet het geval is geweest.

De heer Croon: Neen, ik kan mij dat niet volledig goed herinneren.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Heeft u er later nog met anderen over gesproken?

De heer Croon: Neen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Dat weet u zeker?

De heer Croon: Dat weet ik niet zeker.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Dat weet u niet zeker?

De heer Croon: Neen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U weet niet meer of er binnen uw dienst over de lading gesproken is?

De heer Croon: Dat kan ik mij niet herinneren, neen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Heeft iemand u daar nog wel eens over aangesproken?

De heer Croon: Neen, dat zeker niet.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Heeft u er later nog met mijnheer Knook over gepraat en over dat gesprek dat u met hem heeft gevoerd?

De heer Croon: Ook dat kan ik mij niet herinneren.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U heeft nooit gezegd: verdorie, wat hebben wij daarmee gedaan, met die informatie?

De heer Croon: Neen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Dank u wel.

De voorzitter: Het woord is aan de heer Oudkerk.

De heer Oudkerk: Mijnheer Croon, ik stel vast dat u die avond kennis had van de inhoud van de lading. Is dat correct?

De heer Croon: Dat is niet correct. Ik had geen kennis van de inhoud van de lading.

De heer Oudkerk: Waar had u dan kennis van?

De heer Croon: Ik had alleen kennis van de mededeling die mij terloops is gedaan, dat het ging over brandbare en ontplofbare stoffen.

De heer Oudkerk: U had kennis van het feit dat er in de lading brandbare en ontplofbare stoffen aanwezig waren?

De heer Croon: Dat is mij verteld, jawel.

De heer Oudkerk: Dat is u verteld. Ik kom nog even terug op wat mevrouw Augusteijn aan u vroeg en waarop u zei: ik ben er niet zeker van dat ik met derden, behalve met de heer Knook, gepraat heb. Begrijp ik goed dat u, en ik zeg het in uw woorden, door de RLD, het ministerie van Binnenlandse Zaken en de eigen organisatie, was ingeprent om over dit soort zaken geen mededelingen naar buiten te doen?

De heer Croon: Nou, niet ik alleen, maar de hele organisatie was dat ingeprent.

De heer Oudkerk: Vanzelfsprekend, want het gaat niet om u alleen. Maar is dit een correcte weergave van wat u zojuist zei?

De heer Croon: Jawel.

De heer Oudkerk: Nou kun je over ''inprenten'' heel lang praten. Wat bedoelt u met het begrip ''ons was ingeprent''?

De heer Croon: Dat wij, nogmaals, ten aanzien van mededelingen over vluchten van El Al geen mededelingen mochten doen naar de pers, naar de media.

De heer Oudkerk: Dat lijkt mij geen inprenting. Dat lijkt mij een dienstopdracht, als u het zo stelt.

De heer Croon: Ja, zo kunt u het interpreteren.

De heer Oudkerk: Werd het in uw organisatie zo geïnterpreteerd?

De heer Croon: Jawel, want het was heel duidelijk dat er, als er iets ten aanzien van deze genoemde vluchten meegedeeld moest worden, altijd werd gezegd: maar je gaat wel naar de voorlichter, want die regelt dat.

De heer Oudkerk: Als ik concludeer dat het dus meer is dan ''inprenten'', dan zit ik er niet ver naast.

De heer Croon: Dat klopt.

De heer Oudkerk: Wat vond u daar zelf van?

De heer Croon: Ik denk dat ik mij daar als uitvoerend ambtenaar gewoon aan te houden had.

De heer Oudkerk: Formeel heeft u daar ongetwijfeld gelijk in, maar wat vond u er zelf eigenlijk van?

De heer Croon: Het kwam niet zo vaak voor dat ik daar voor mezelf steeds een mening over moest formuleren. Dus ik heb daar eigenlijk geen mening over.

De heer Oudkerk: Niet zo vaak. Kunt u dat kwantificeren?

De heer Croon: Neen. Dat kan. Kijk, wat ik u al vertelde... Op een bepaald moment kwam de opdracht binnen dat er bepaalde taxiroutes gevolgd moesten worden. Een andere opdracht was dat op Schiphol het preferent baangebruik toegepast moest worden in relatie tot de geluidshinder, maar het was toegestaan dat El Al daarvan afweek. Dat waren de keren dat je operationeel gezien met dit soort berichten in aanraking kwam.

De heer Oudkerk: Waren er nog andere opdrachten?

De heer Croon: Beveiliging. Op een bepaald moment is geregeld dat de El Al-vluchten ook op de grond werden begeleid. Dat werd uiteraard met ons opgenomen, maar dat waren puur operationele zaken.

De heer Oudkerk: Nog even voor mijn goede begrip. Het was dus niet alleen uw eigen organisatie die tegen u en tegen uw hele organisatie zei: doe geen mededelingen naar buiten. Dat is ook expliciet door Binnenlandse Zaken en de RLD aan u medegedeeld?

De heer Croon: In ieder geval wel door de RLD. Expliciet door Binnenlandse Zaken.

De heer Oudkerk: Expliciet?

De heer Croon: Dat weet ik niet, maar ik wou het antwoord graag nog even afmaken. Ik meen mij bijvoorbeeld wel te herinneren dat de kwestie van bepaalde taxiroutes en dergelijke, alsmede de begeleiding van El Al-toestellen op de grond ooit wel van Binnenlandse Zaken is afgekomen.

De heer Oudkerk: Werd u gebrieft door de RLD? Hoe ging dat in zijn werk?

De heer Croon: Ik kan mij niet meer precies herinneren wie mij daarover gebrieft heeft.

De heer Oudkerk: Nou, als u het zich niet meer precies kunt herinneren, kunt u...

De heer Croon: Nou, ik zei het verkeerd, neemt u mij niet kwalijk. Ik kan mij dat niet herinneren.

De heer Oudkerk: U kunt het zich niet herinneren. Begrijp ik goed dat u met uw kennis over het feit dat er in de lading brandbare en ontplofbare toestanden bevonden, verder niets heeft gedaan, omdat u zoals u zojuist vertelde, door de RLD en de eigen organisatie was gezegd: doe er niets mee? Is die conclusie terecht?

De heer Croon: Dat was niet het enige argument, althans niet de enige overweging. Neen, laat ik het nog anders zeggen: dat was niet het enige punt. U moet zich voorstellen, althans, ik hoop dat u het zich kunt voorstellen, dat het die avond ontzettend hectisch was, met alle taken die ik daar had te vervullen. Een van de zaken daarbij is geweest de mededeling naar mij toe omtrent de brandbare en ontplofbare stoffen. En daar heb ik dus verder niets mee gedaan, mede veroorzaakt door de hectiek van die avond.

De heer Oudkerk: Dat is waarschijnlijk altijd het probleem bij rampen, dat er hectiek is. Maar u bent het wel met mij eens dat de informatie die u had – ik herhaal het maar weer eens voor de zoveelste keer: zeer brandbare en ontplofbare toestanden, in uw woorden – van groot belang was voor brandweer, hulpverleners en andere mensen ter plekke, ondanks welke hectiek dan ook?

De heer Croon: Uiteraard was dat belangrijk, ja.

De heer Oudkerk: Heeft u dat nog gemeld aan het Bureau vooronderzoek of aan de rijkspolitie of aan andere instanties?

De heer Croon: U bedoelt die avond?

De heer Oudkerk: Ja.

De heer Croon: Dat heb ik niet gemeld aan het Bureau vooronderzoek. Neen, dat heb ik niet gedaan.

De heer Oudkerk: Na die avond wel?

De heer Croon: Wat zegt u?

De heer Oudkerk: Na die avond wel?

De heer Croon: Neen, ook niet.

De heer Oudkerk: Heeft u vlak na de ramp, om precies te zijn op 7 oktober, minister Maij-Weggen horen verklaren dat er geen gevaarlijke stoffen aanwezig waren, op de derde persconferentie die zij gaf?

De heer Croon: Ik kan mij niet herinneren of dat 7 oktober was, maar ik heb dat inderdaad wel door de minister horen verklaren.

De heer Oudkerk: U wist beter.

De heer Croon: Dat denk ik niet.

De heer Oudkerk: Ik denk het wel. Of vindt u de mededeling dat het om parfum en bloemen gaat, ongeveer hetzelfde als de mededeling: zeer brandbare en ontplofbare toestanden?

De heer Croon: Natuurlijk is dat niet hetzelfde. Maar als u het goed vindt, ga ik voor mijn antwoord terug naar de avond van 4 oktober.

De heer Oudkerk: Dat is goed.

De heer Croon: Dank u. U zei net: ook op die avond droeg u al kennis van deze zaken. Dat is waar. In wezen stelt u dat ik ook die avond daar wat mee had moeten doen. Het antwoord op die vraag is eigenlijk tweeledig en het eerste deel is het formele antwoord, als ik daarmee mag beginnen. Dat is gebaseerd op regelgeving. Daar hebben wij het voor een deel eigenlijk al over gehad, want formeel heeft de verkeersleiding geen bemoeienis met de aard van de lading.

De heer Oudkerk: Dat is juist.

De heer Croon: Op de bewuste rampavond, maar dat is nu al duidelijk op tafel gekomen, was mij een deel van de aard van de lading medegedeeld, niet de lading zelf. Ik kan u erbij vertellen dat ik er, los van de hectiek van die avond, stellig van overtuigd was dat datgene wat ik wist, ook bekend was bij de betrokken hulpinstanties. Ik zal u verklaren waarom ik daarvan overtuigd was. Immers bij een vliegtuigongeval of een ernstige vliegramp zoals in dit geval, gaat de eigenlijke communi-catielijn ten aanzien van de inhoud van het vliegtuig van de betrokken maatschappij c.q. de afhandelaar, want het kan best zijn dat de maatschappij wordt vertegenwoordigd door een afhandelaar, via de duty manager van de luchthaven Schiphol. Dus de communicatielijn van afhandelaar c.q. maatschappij gaat naar de duty manager van de luchthaven Schiphol. Deze is verantwoordelijk voor het alarmeren en informeren van de brandweer op Schiphol. Naar mijn stellige overtui-ging is dat gebeurd. Ik ging er van uit dat die mensen over dezelfde informatie beschikten als ik. Ik weet dat die communicatielijn er is en gevolgd dient te worden. Ik heb later ook begrepen van de betrokken duty-manager dat dit gebeurd is. Dan kom ik op het tweede. Dan kunt u nog zeggen: waarom heeft u er niets mee gedaan? Dan kom ik op het aspect burgerplicht. Ik erken dat ik op grond van die burgerplicht, noem het eigenlijk maar de medemenselijke aanpak, die formele aanpak gewoon opzij had moeten zetten. Dat is natuurlijk achteraf veel duidelijker dan op zo'n moment zelf. Die formele aanpak die ik opzij had moeten zetten, hield dan vooral in die terughoudendheid ten aanzien van mededelingen over El Al-vluchten. Wat had ik dus moeten doen? Ik had de informatie die ik had, moeten cross-checken met de duty-manager. Nou, ik heb dat niet gedaan, omdat ik enerzijds te maken had met de hectiek van de avond en ik er anderzijds heilig van overtuigd was dat ook de luchthaven over dezelfde informatie beschikte. En dat houd ik nu overigens nog staande. Ik wil u dit alleen maar vertellen als toegevoegd antwoord, niet als excuus, duidelijk niet, alleen als toelichting op de omissie mijnerzijds. Meer niet.

De heer Oudkerk: Dank u voor deze verklaring. Het is duidelijk dat wij antwoord willen hebben op de vraag wie op die avond welke informatie had. De heer Knook heeft zo-even een aantal namen genoemd van mensen met wie hij getelefoneerd heeft. De heer Polman, de heer Van Liere, de heer Weck, de heer De Waard, directeur voorlichting van het ministerie. Ik begrijp dat u zelf, behalve met de heer Knook, geen andere gesprekken gevoerd heeft op die avond.

De heer Croon: Niet met betrokken verantwoordelijke functionarissen. Ik kan niet bevestigen of ontkennen of ik er niet allicht in een gesprek op de afdeling met iemand over gesproken heb, mondeling. Maar dat is dan binnen de operationele sfeer.

De heer Oudkerk: Nu is er een verschil tussen zelf gesprekken voeren, zien dat mensen gesprekken voeren en horen dat mensen gesprekken voeren. Is de lijst met namen die ik u zo-even noemde, naar wat u gezien en gehoord heeft, volledig of wilt u daar onder ede, nog een naam aan toevoegen?

De heer Croon: U bedoelt de lijst die door de heer Knook is genoemd?

De heer Oudkerk: De heer Polman, de heer Van Liere, de heer Weck, de heer De Waard. Zijn er op dit moment, nu u hier voor de commissie zit, andere namen van mensen die volgens u die avond geïnformeerd zijn?

De heer Croon: Neen, ik kan mij dat op dit moment zeker niet herinneren.

De heer Oudkerk: Dank u wel.

De voorzitter: Mijnheer Croon, wie was de duty-manager?

De heer Croon: De duty-manager was de heer Diepenbrock.

De voorzitter: Ik lees voor uit het transcript waarbij u zegt tegen de BVL: nou, ik neem wel even contact op met de inspectie en met de duty-manager, even horen of ze de havenmeester hebben geïnformeerd. Een paar zinnen verderop zegt u: maar zullen wij dan een ding afspreken, dat het alleen via mij loopt dan.

De heer Croon: Jawel.

De voorzitter: Is dat contact er geweest met de inspectie?

De heer Croon: Neen. Dat heb ik toegezegd, maar dat contact heb ik die avond met de heer Diepenbrock niet gehad.

De voorzitter: U heeft wel toegezegd dat u met de inspectie en met de heer Diepenbrock contact zou opnemen maar dat heeft u niet gedaan?

De heer Croon: Neen.

De voorzitter: Waarom niet?

De heer Croon: Omdat het er in de hectiek van die avond domweg niet van gekomen is. Operationeel gezien had het ook geen direct belang.

De voorzitter: Ook u was op de hoogte van de gegevens over de lading. Ook u was betrokken bij de persconferentie van de minister. Hoe bent u omgegaan met de kennis van die informatie, toen u de minister uitspraken hoorde doen over bloemen en parfum?

De heer Croon: Mijnheer Meijer, al mijn kennis was gebaseerd op een relatief simpele mededeling die mij die avond temidden van die hectische situatie is gedaan. Ik bedoel dus wederom de avond van 4 oktober. Voor mijzelf was dat een kwestie van hoe ik dat moest afzetten tegenover de overheid die op heel korte termijn een onderzoek is gestart, waarbij ik in ieder geval wist dat die kon beschikken over talrijke informatiebronnen, hulpbronnen, informatiekanalen en de benodigde expertise daartoe. Ik mag veronderstellen dat dit in stelling is gebracht. Als ik dat tegen elkaar afweeg, dan was het voor mij een kwestie dat eigenlijk in dit opzicht de informatie die ik had niet relevant was. Het was voor mij een bevestiging daarvan.

De voorzitter: Heeft u tenslotte nog iets aan de commissie mede te delen waarvan u vindt dat u dat hier nog moet verklaren als zijnde relevant voor de commissie?

De heer Croon: Ja, ik zou heel graag van die gelegenheid gebruik willen maken. Ik wil er het volgende aan toevoegen en wederom verzoek ik u dat te zien als toelichting. Er wordt gesuggereerd – waar dat wordt gedaan, vind ik niet belangrijk – dat ik zes jaar lang van het bestaan van de banden heb geweten, dat ik zes jaar lang bewust die wetenschap weg heb gehouden. Ik verklaar u hierbij, waarbij ik mij er bijzonder wel van bewust ben dat ik onder ede sta, dat ik van het bestaan van die banden niet en nooit heb geweten, tot twee à vier weken geleden. Toen ben ik naar Schiphol geroepen door de heer Koopmans en die heeft mij de mededeling gedaan over het bestaan van deze banden. Hij heeft daarbij meegedeeld dat de werkzaamheden al zover waren gevorderd dat er ook al een aantal transcripts van waren gemaakt. Tevens heeft hij mij toen medegedeeld dat hij het zijn plicht achtte, dit nieuwe materiaal dat bekend was, met u als voorzitter van de parlementaire enquêtecommissie op te nemen en dat hij de banden en de eerste transcripts die ervan beschikbaar waren aan u zou overhandigen. Ik heb er verder geen commentaar op gehad, anders dan dat ik uiteraard die actie volledig onderschreef. Dat is het enige wat ik er aan zou willen toevoegen.

De voorzitter: Mijnheer Croon, ik vat even samen enkele punten uit uw verhoor.

Tot drie à vier weken geleden was u niet op de hoogte ervan dat er nog banden waren die tot op dat moment nog niet naar buiten waren gekomen.

De heer Croon: Dat is correct.

De voorzitter: De heer Polman heeft u gezegd informatie over de lading voor u te houden.

De heer Croon: Dat kan ik mij niet herinneren, of de heer Polman dat specifiek tegen mij gezegd heeft.

De voorzitter: U heeft dat vanochtend in dit verhoor gezegd.

De heer Croon: Mag ik dan in die zin corrigeren, dat ik het zeer waarschijnlijk acht dat hij dat tegen mij gezegd heeft. Maar als u mij vraagt of ik het mij precies kan herinneren...

De voorzitter: U heeft dat op een vraag van mevrouw Augusteijn verklaard.

De heer Croon: Jawel, u heeft gelijk, maar ik zit er over na te denken.

De voorzitter: Ik wil graag dat u er heel goed over nadenkt, alvorens u nu een antwoord geeft.

De heer Croon: De heer Polman heeft dat mij gevraagd, of ik daar verder eigenlijk geen ruchtbaarheid aan zou willen geven.

De voorzitter: U was die avond ervan op de hoogte dat er gevaarlijke stoffen aan boord van het El Al-toestel waren.

De heer Croon: Jawel.

De voorzitter: Dank u wel, dan is hiermee een eind gekomen aan dit openbaar verhoor. Ik verzoek de griffier de heer Croon uit te geleiden.

10.52 uur

Pierre Heijboer reageert op de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie.
Hij meent dat de volgende prangende vragen ontbraken of onwaarheden werden verteld.


Commentaar van de dag door publicist Pierre Heijboer



Disclaimer