Voorwoord van de Bellamy Stichting in Nederland


Homepage Grondvest . . . . . SDN homepage . . . . Homepage Bellamy

BELLAMY STICHTING 

Rechtspersoon erkend door goedkeuring van de statuten bij Koninklijk Besluit 060866 nr. 150
Voorzitter is: W. Sweers, Gasthuislaan 22, 6883 JD Velp Tel. 026-3610689.
Penningmeester: W. Wolbrink sr., Old Ruitenborgh 68, 7556 NH, Hengelo, 074-2913554.

Girorekening 21005 ten name van de Bellamy Stichting, te Hengelo (O).
Ingeschreven bij de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente nr. 40412623.
Postbanknummer: 21005 op naam van penningmeester van de Bellamy Stichting.

EEN NIEUWE MAATSCHAPPIJ

VERANTWOORDING     HOE SNEL DE WERELD VOORUIT GAAT.

LEVENSBESCHRIJVING    IN HET JAAR 2000    ECONOMISCHE GELIJKHEID    LINKS


                    HOOFDSTUK 26.

Buitenlandse handel onder het winstsysteem.

Bescherming en vrijhandel, of tussen twee vuren. Ruim vóór dat de les in de Arlington-School begon kwamen we het gebouw binnen, zodat de dokter me eerst aan de leraar kon voorstellen. Toen hij hoorde, dat ik die morgen zijn klas via de moderne techniek had gevolgd, vond hij dat zeer interessant en was hij benieuwd naar mijn indruk. Voor de les begon vroeg hij of het niet beter zou zijn, niets over mijn aanwezigheid te zeggen. Want als de klas er zich van bewust was dat er een wel heel bijzondere toehoorder was, zou hen dit waarschijnlijk verwarren. Hij zou het op prijs stellen mij daarna alsnog persoonlijk aan zijn leerlingen voor te stellen. Zo'n kennismaking zou voor hen een hele gebeurtenis in hun leven zijn, één die ze zelfs aan hun toekomstige kleinkinderen zouden vertellen. Toen de klas de school binnen kwam, maakten wij een einde aan ons gesprek en nadat de dokter en ik op een galerij plaats hadden genomen, waar we alles konden horen en zien, zonder zelf gezien te worden, begon de les.
'Vanmorgen," zei de leraar, "beperkten wij ons tot het vormen van een duidelijk begrip over de uitwerking van het winstsysteem op het eigen land, alsof onze gemeenschap alleen in de wereld stond en geen betrekkingen had met de overige landen. Maar zulke buitenlandse betrekkingen zorgden er in geen geval voor dat de wetten van het winstsysteem, die we van morgen behandelden hebben, vervielen. Integendeel, de uitwerking van die wetten breidde zich juist uit. Dus zonder een bespreking van de buitenlandse handel, zou het overzicht over het winstsysteem onvolledig zijn.
In de boeken van onze voorvaders over zogenaamde staatshuishoudkunde, lezen wij heel wat over de voordelen, die een land had bij de internationale handel. Dit werd beschouwd als één van de grote geheimen van nationale welvaart en regeringen vanaf de negentiende eeuw hebben er een hele studie van gemaakt, om de buitenlandse handel tot stand te brengen en uit te breiden. Paul, wil jij ons daarom vertellen welke economische theorie zij er op na hielden wanneer zij spraken over de z.g. voordelen van de buitenlandse handel ?"

'Deze is gegrond op het feit," zei Paul, 'dat landen verschillen in klimaat, natuurlijke hulpbronnen en andere levensvoorwaarden. Het is daardoor voor sommige landen onmogelijk, of in elk geval veel moeilijker, bepaalde noodzakelijke dingen zelf voort te brengen, maar daarentegen weer gemakkelijk andere dingen in grote overvloed en meer dan men zelf nodig heeft, te produceren. In vroegere tijden was er ook een opmerkelijk onderscheid tussen de verschillende landen in graden van beschaving en in de ontwikkeling van de industrie. Ook dit droeg er toe bij om het vermogen van ieder land, om welvaart voort te brengen, te beperken. Hieruit vloeide voort dat ze er beide belang bij moesten hebben, om wat men wel kon voortbrengen, te ruilen voor producten die men niet of met moeite kon produceren. Men kon op die wijze dingen aanschaffen die men anders moest missen. Maar daardoor werd ook de doeltreffendheid van de industrie verhoogd, door deze in te zetten op een manier, die het best bij het land paste. Om nu de bevolking van de verschillende landen voordeel uit ruilhandel te laten trekken, zou het nodig zijn, dat de uitwisseling geschiedde in het algemeen belang, om het hele volk de voordelen ervan te laten genieten, zoals dat nu gebeurt. Buitenlandse handel, net als andere economische ondernemingen, worden tegenwoordig gedreven door de regeringen van de verschillende landen. Maar in die tijd was er natuurlijk geen nationale instelling, om met het buitenland handel te drijven. De buitenlandse handel werd net als het  binnenlandse verloop van productie en distributie, geregeld door kapitalisten en berustte op het winstsysteem. Het gevolg ervan was, dat elk voordeel van buitenlandse handel te niet werd gedaan of in een vloek werd veranderd. Ook was het gevolg daarvan, dat de internationale handels betrekkingen van de verschillende landen alleen maar een groter arbeidsveld vormden, waarop men de verderfelijke gevolgen van het winstsysteem kon waarnemen net als zijn macht, om alles wat goed was in slecht te veranderen en de deur te sluiten voor medelijden met rest van de mensheid."
Hoe winst het nut van de buitenlandse handel teniet deed.
'Maak ons eens duidelijk, hoe de werking van het winstsysteem in de internationale handel was."
'Voor een goed voorbeeld," zei Paul, 'gaan we in gedachte terug naar het eind van de negentiende eeuw. Ga er vervolgens vanuit dat Amerika toen graan en andere voedselproducten zeer goedkoop en in grotere hoeveelheid kon voortbrengen, veel meer dan ons volk zelf nodig had. Ga er daarnaast vanuit dat bijv. Engeland slechts met moeite een klein beetje voedsel kon produceren, maar kleding en ijzerwaren door verschillende omstandigheden goedkoper en overvloediger dan Amerika: In zo'n geval zouden beide landen er bij winnen als Amerika de zo gemakkelijk voortgebrachte voedingsmiddelen ruilde tegen de kleding en ijzerwaren, die Engeland gemakkelijk produceerde. Het was dus duidelijk, dat voor beide landen het voordeel gelijk beloofde te zijn, als men aannam, dat deze ruil tot stand zou worden gebracht door een nationale instelling tot het welzijn van de bevolking van beide landen. Maar wanneer, zoals in die dagen, de uitwisseling in handen was van de kapitalisten, die ijverden voor hun eigen voordeel, ten nadele van de gemeenschap, dan waren natuurlijk de uitkomsten totaal anders dan nu.   De Amerikaanse zakenman, die graan naar de Engeland uitvoerden, was door de concurrentie met andere Amerikaanse graankooplieden gedwongen, de prijzen zo laag mogelijk te houden. Om dit te bereiken moest hij de prijs van het graan, dat door de Amerikaanse landbouwer was voortgebracht, zoveel hij kon drukken. En niet alleen moest de Amerikaanse zakenman voor dezelfde lage prijzen verkopen als zijn Amerikaanse mededingers, maar moest hij ook de graankooplieden onderbieden van andere graanproducerende landen, zoals Rusland, Egypte en Indonesië. Laten we nu eens nagaan welk voordeel het Engelse volk had bij het goedkope Amerikaanse graan. Stel, dat door de buitenlandse voedseltoevoer de kosten voor het levensonderhoud voor de helft of een derde waren gedaald. Men zou kunnen zeggen, dat hier de winst groot moest zijn, maar de keerzijde is dat de Britten het Amerikaanse graan moesten betalen door kleding en ijzerwaren te leveren. De Engelse fabrikanten van deze dingen waren elkaars mededingers, net zoals de Amerikaanse graankooplieden. Ieder van hen wenste een zo groot mogelijk deel van de Amerikaanse markt te veroveren. Zo'n fabrikant moest daarom, als het mogelijk was, zijn Engelse mededingers onderbieden. Bovendien moest hij, net als de Amerikaanse zakenlieden in graan, concurreren met buitenlandse mededingers. België en Duitsland vervaardigden in die tijd ook heel goedkope ijzerwaren en stoffen en de Amerikanen zouden hun graan met de waren van België en Duitsland uitwisselen als Engeland niet nog goedkoper verkocht. Nu was het hoofdbestanddeel van de kosten om stoffen en ijzerwaren te vervaardigen, het salaris van de werknemers. Daarom werd er natuurlijk druk uitgeoefend door elke Engelse fabrikant op zijn werkernemers om hen te bewegen lagere lonen te aanvaarden, met het doel zijn Engelse mededingers te onderbieden, plus de Belgische en Duitse fabrikanten, die allemaal probeerde om zich meester te maken van de Amerikaanse markt. Maar was het mogelijk voor de Engelse werknemers om met minder salaris rond te komen? Volgens de fabrikanten wel, want, zo redeneerde men, de voedselvoorziening was immers goedkoper geworden. Dus gingen om die rede de salarissen omlaag. Het gevolg was dat de inkomsten van de werknemers op precies hetzelfde peil bleven als dat, waarop de handel met Amerika begon. Laten we nu eens nagaan, hoe het met de Amerikaanse landbouwer gesteld was. Natuurlijk kon deze uit Engeland ingevoerde kleding en werktuigen voor minder geld kopen dan vroeger. Bijgevolg was de laagste prijs waarvoor het hem mogelijk was, zijn graan te verkopen om te kunnen leven, veel lager geworden dan toen de handel met Engeland begon. Exact even laag, als dat wat hij bespaarde met de goedkope kleding en werktuigen. Dat werd natuurlijk door de handelaar in graan in aanmerking genomen. Want als hij zijn graan op de Engelse markt niet goedkoper aanbood dan andere zakenlieden, zou hij zijn handel moeten opgeven. Rusland, Egypte en Indonesië stonden al klaar om Engeland met graan te overstromen, als de Amerikanen niet lager konden aanbieden dan zij. En zie daar; vaarwel voordeel van goedkope kleding en werktuigen! Want de Amerikaanse landbouwer kreeg net zoveel minder voor graan, als men op de ingevoerde kleding en ijzerwaren bespaard had. Men was er, samen met de metaalbewerkers en textielbewerkers aan de anderen kant van de oceaan, niets beter van geworden dan vóór de handel met Engeland."
'Maar men was er toch ten minste even goed aan toe als vroeger?"

'In tegendeel. Beiden waren op veel punten veel slechter af. Ze hadden het vroeger slecht gehad, maar de industrie waarvan zij afhankelijk waren was toen beperkt tot de nationale grenzen en betrekkelijk eenvoudig en niet zo heel erg ingewikkeld. Het was namelijk op het eigen onderhoud aangewezen en alleen onderhevig aan lokale storingen van korte duur, waaraan men tot op zekere hoogte aandacht kon schenken en die zo mogelijk kon verbeteren. Maar nu waren de Engelse werknemers en de Amerikaanse landbouwers afhankelijk geworden van snel optredende evenwichtsschommelingen van een ingewikkelde reeks van internationale belangenverplaatsingen, die elk ogenblik nog meer verwarringen teweeg konden brengen, waardoor ze op hun levensonderhoud moesten inboeten, zonder zelfs ook maar de geringste voldoening te hebben, om te begrijpen, waarom ze zo waren getroffen. De prijzen voor hun arbeid en producten waren niet langer als vroeger afhankelijk van gevestigde plaatselijke gewoonten en het nationale levenspeil, maar waren onderworpen aan beursnoteringen en vastgesteld door de onbarmhartige noodzakelijkheid van een internationale concurrentie. Daardoor werden de Amerikaanse landbouwer en de Engelse werknemers gedwongen mee te dingen met arme mensen uit Indonesië en Egypte, of met de onderbetaalde Belgische staalbewerker en de Duitse textielarbeider. In vroegere tijden, vóórdat de internationale handel algemeen was en een volk er minder goed voorstond, terwijl een ander misschien in welstand verkeerde was er altijd nog hoop de moeilijkheden te overbruggen. Maar het vooruitzicht dat de onbegrensde ontwikkeling van de internationalen handel, die op het winstsysteem berustte vanaf het laatste gedeelte van de negentiende eeuw, voor de mensheid opende, was een over de hele wereld verspreid levenspeil, gebaseerd op de levensstandaard van het slechtst behandelde volk. Internationale handel liet zich aanzien als het middel waardoor de plutocratie van de hele wereld binnenkort haar macht zou hebben gevestigd, als de grote omwenteling op zich had laten wachten."

'In het geval van de veronderstelde wederzijdse handel tussen Engeland en Amerika die je als voorbeeld hebt aangehaald," zei de leraar, "heb je aangenomen dat de handelsbetrekking een uitwisseling van goederen was op gelijke voorwaarden. Het blijkt, dat de uitwerking van het winstsysteem vrijwel het hele volk van beide landen in minder goede omstandigheden bracht, dan zonder buitenlandse handel, terwijl de winst zowel aan de Amerikaanse als aan de Engelse kant alleen ten voordele was van de fabrikanten en zakenlieden. Maar in feite berustten de handelsbetrekkingen van de landen in de regel niet op gelijke voorwaarden. De kapitalisten van het ene land waren soms veel machtiger dan die van een ander en hadden een sterkere of oudere economische organisatie tot hun beschikking. Wat volgde daaruit?"

'Dat de kapitalisten van het sterkere land de ondernemingen verpletterden van de kapitalisten van het zwakkere land, waardoor de bevolking van het laatste land afhankelijk werd van de buitenlandse kapitalisten voor veel goederen, die anders in het eigen land zouden zijn vervaardigd, tot voordeel van hun eigen kapitalisten. Naarmate het voor de kapitalisten van het afhankelijke land onmogelijk werd gemaakt, zich tegen de kapitalisten van het sterkere land te verzetten, regelden deze naar eigen goedvinden de voorwaarden van de handel. Een dergelijke handels-betrekking heeft door de druk, die zij uitoefende, de Amerikaanse kolonies tot opstand gedreven in 1776. Het was trouwens het hoofddoel van de staatslieden van de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw, kolonies te verwerven, om zo nieuwe landen tot vazalstaten te maken van binnenlandse kapitalisten, die nadat ze hun eigen markt door hun winst hadden verarmd, geen uitzicht hadden meer winst te maken, als ze zich niet als bloedzuigers aan buitenlandse volken hechtten. Engeland, dat de sterkste kapitalisten had, stond natuurlijk aan het hoofd van deze politieke beweging en het hoofddoel van zijn oorlogen en diplomatie was gedurende die eeuwen, zich meester te maken van zulke kolonies en zich van zwakkere landen handelsconcessies en kansen te verzekeren langs vreedzame weg, maar als het dus mogelijk was ook met geweld."

'Wat weet je te vertellen van de volksmassa in een land, dat teruggebracht was tot een handelsvazalstaat van de kapitalisten van een ander land? Was men er daar werkelijk zoveel slechter aan toe dan de volksmassa van het machtiger land?"
'Dat volgde er helemaal niet uit. We moeten altijd in het oog houden, dat de belangen van de kapitalisten en het volk niet dezelfde waren. De voorspoed van de kapitalisten van een land veronderstelde niet dat de bevolking welvarend was, noch was het omgekeerde het geval. Als de grote volksmassa niet door vreemde kapitalisten werd uitgebuit, dan zou zij zijn uitgebuit door de kapitalisten uit het eigen land. Zij waren net als de werknemers van het machtiger land de werktuigen en slaven van de kapitalisten, die hen niet beter behandelden, omdat ze landgenoten waren. Het waren eerder de kapitalisten van het afhankelijke land, die onder de druk te lijden hadden van onafhankelijke buitenlandse handelsondernemingen."
 Tussen twee vuren.
'Het is genoeg Paul. Helen, we zullen nu verder ingaan op wat Paul het laatst heeft gezegd. Gedurende de achttiende en negentiende eeuw waren er onder onze voorouders twee partijen, die elkaar hevig bestreden. Zij noemden zich de protectionisten en de vrijhandelaren. De eersten meende, dat het goed zou zijn, de concurrentie van vreemde kapitalisten buiten te sluiten op de markt van het eigen land door de invoer te belasten. De anderen hielden staande, dat aan de vrije gang van zaken geen hinderpaal in de weg mocht worden gelegd. Welke verdiensten hebben beide standpunten ?" 
"Het verschil tussen beide methoden," zei Helen, "kwam alleen hierop neer, of de bevolking er de voorkeur aan gaf door kapitalisten uit het eigen land gevild te worden of door die van een ander land. Vrijhandel was in het voordeel van die kapitalisten, die in staat waren de kapitalisten van mededingende landen te verpletteren, zodra ze in de gelegenheid gesteld werden met hen te concurreren. Protectie werd verlangd door die kapitalisten, die zich zwakker voelden dan de kapitalisten van andere landen en vreesden, dat hun ondernemingen en winsten vernietigd zouden worden, als men vrije concurrentie zou toestaan. De vrijhandelaar was als een vechtjas die zag dat hij zijn tegenstander best aan kon. De protectionist was iemand, die begreep dat hij zou worden afgemaakt en daarom de politie te hulp riep. De vrijhandelaar meende, dat het een door God gegeven recht was van de kapitalisten het eigen volk of andere volken uit te persen, en voelde zich verheven boven ras, nationaliteit of landgrenzen. De protectionist daarentegen, handhaafde het nationale recht van de kapitalist, om alleen zijn landgenoten uit te persen, zonder inmenging van vreemde kapitalisten. En wat het volk zelf betreft, d.w.z. het grootste gedeelte van de bevolking, was het precies zoals Paul gezegd heeft, totaal onbelangrijk of het gevild werd door de kapitalisten uit eigen land onder protectionisme of door die uit andere landen onder vrijhandel. Dat blijkt duidelijk uit de geschriften over de twist tussen de protectionisten en vrijhandelaren. Waarin ook de protectionisten te kort mochten schieten met hun bewijzen, zij hebben zeer duidelijk aangetoond, dat de toestand van het volk in vrijhandelstaten even slecht was als elders. En ook de vrijhandelaren konden door voorbeelden aantonen dat in landen waar het protectionisme bestond, het volk niets beter af was dan in vrijhandelstaten. De kwestie van protectionisme of vrijhandel was alleen belangrijk voor de kapitalisten. Voor het volk was het de keuze tussen twee vuren."
'Geef me nu eens een toelichting die op feiten berust," zei de leraar.
'Neem bijvoorbeeld het geval met Engeland. Geen van de andere landen konden zich met Engeland meten in de buitenlandse handel. Ook had het zich van de meeste buitenlandse markten meester gemaakt. Als nu een groot gedeelte van de buitenlandse handel, zoals voorgeschreven door zijn kapitalisten onder het winstsysteem, een bron van welvaart was voor het land, dan mogen we aannemen, dat de Britse bevolking tegen het einde van de negentiende eeuw buitengewoon welvarend en gelukkig was, vergeleken bij andere of vroegere volken. Want nog nooit had een land zo'n uitgebreide buitenlandse handel ontwikkeld."
'Maar hoe zag het er nu in werkelijkheid uit?"
'Het was een gewoonte van onze voorouders," antwoordde de leerlinge, "de Britse natie rijk te noemen, op dezelfde vage en duistere wijze als waarmee ze omsprongen met de woorden "natie" en "nationaal". Want in werkelijkheid waren het ongeveer twintigduizend personen onder de ongeveer veertig miljoen mensen, die rijk waren. Deze hadden ongelooflijk grote fortuinen verzameld. Maar de rest van die veertig miljoen mensen, die feitelijk de bevolking uitmaakte, was in armoede verzonken. Er werd gezegd, dat Engeland van alle landen een groter en hopelozer armoedevraagstuk had op te lossen, dan enig ander beschaafd land. De toestand van de werkende massa was niet alleen ellendiger dan die van menig ander volk uit die tijd, maar het was ook volgens nauwkeurige economische vergelijkingen slechter dan de toestand van het Britse volk in de vijftiende eeuw, voordat men zelfs maar dacht aan buitenlandse handel. Want geen mens verlaat zijn land als hij het er goed heeft. Maar het Britse volk dat door ellende uitgedreven werd vertrok naar het ijskoude Canada. Wat er op wees dat de welvaart van de werkende Britse massa er in geen enkel opzicht op vooruit was gegaan. Ook al hadden hun kapitalisten zich meester gemaakt van vreemde markten. Sterker nog, de Britse landverhuizers naar een van de Engelse kolonies, waarvan de markten dus geheel door de Engelse kapitalisten werden beheerst, waren er beter aan toe dan in hun eigen land waar ze in dienst waren geweest van diezelfde kapitalisten. Want laten we ons goed realiseren, dat Malthus met zijn leerstelling, dat het beste wat een arbeider kon overkomen was om niet geboren te worden, een Engelsman was. Zijn gevolgtrekkingen waren logisch en gegrond op hetgeen hij waarnam, omtrent de levensomstandigheden van de volksmassa in zijn land, dat er beter dan welk land en in welk tijdperk ook, in geslaagd was de alleenheerschappij op vreemde markten van de wereld te veroveren."  'We kunnen," vervolgde de leerlinge, 'ook België als voorbeeld nemen, dat oude Vlaamse land van kooplieden, waar eerder dan waar ook in Europa, handel werd gedreven met vreemde landen. Men zegt, dat in het laatst van de negentiende eeuw het Vlaamse volk de hardst werkende bevolking van de wereld was dat zonder voldoende voeding een langzame hongerdood stierf. Het is door statistische berekeningen bewezen, dat het Vlaamse, evenals het Engelse en Duitse volk, het economisch veel beter hadden in de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw, toen men nauwelijks nog dacht aan handel met het buitenland. Voordat de buitenlandse handel om winst begon, bestond nog de mogelijkheid, dat de bevolking mee kon genieten van de rijkdom van een land, juist omdat die rijkdom in het land moest blijven door gebrek aan uitvoer. Dit verdween met het begin van de buitenlandse handel onder het winstsysteem. Van toen af werd alles wat goed en begeerlijk was en wat het minimum voor levensonderhoud van de werkman te boven ging, door de kapitalisten verzameld, om in vreemde landen uitgewisseld te worden tegen goud, edelstenen, zijde en fluwelen stoffen en struisvogelveren voor de rijken. Zoals de dichter Goldsmith ooit zei:

Al het nuttige,

dat arbeid schept,

moet wijken,

voor de luxe,

die de wereld levert aan rijken.

'Waarmee werd de strijd van de volken in de negentiende eeuw voor buitenlandse markten terecht vergeleken?" 'Met een wedstrijd tussen galeien, bemand met slaven, waarvan de bezitters om een prijs dongen."
'Welke bemanning was er in zo'n wedstrijd waarschijnlijk het slechtst aan toe ?"
'De bemanning van de winnende galei, want zelfs als de omstandigheden gelijk waren, werden zij toch het meest gegeseld."
'Zeer juist," zei de leraar. 'Op hetzelfde beginsel berustte het beklagenswaardige lot van de werknemers van de winnende groep van kapitalisten van twee landen, die streden om een buitenlandse markt, aangenomen dat de omstandigheden gelijk waren. Het waren de werknemers van het winnende land, die voor het laagste salaris werkten en tot het laagst mogelijke levenspeil waren teruggedrongen."
'Maar zeg ons eens," vervolgde de leraar, 'waren er in landen zonder buitenlandse handel, gevallen van even grote armoede als in landen waarover we het gehad hebben ?"
'Zeker," antwoordde de leerlinge. "Want het was natuurlijk niet zo, dat wanneer de onbarmhartigheid van de buitenlandse kapitalisten groot was, die van de kapitalisten uit eigen land minder zou zijn. De vergelijking, die we hebben gemaakt, had alleen maar betrekking op de werking van het winstsysteem op grotere of  kleinere schaal. Zolang het winstsysteem behouden bleef, zou het niets uitmaken of men een muur om een land bouwde en de bevolking door de vaderlandse kapitalisten liet uitbuiten of deze muur afbrak en de buitenlanders binnen liet komen."

Overzicht van informatie bij de Bellamy Stichting

    Statuten van de Bellamy Stichting
    Uittreksel uit het boek van Edward Bellamy
    Een nieuw democratisch bestel n.a.v. het vastlopen van de democratie
    Christmas in the Year 2000
    Henry George, 1839-1897, De profeet van San Francisco
    Lijst van te ondersteunen zaken/onderwerpen, vanaf 08 januari 2006
    Table of contents in English
    The blindmans world (1886)
    To whom this may come (1888)
    With the eyes shut ! (1889)
    De workshops van Stichting Grondvest, Stichting SDN en Bellamy Stichting op het NSF

    Rubrieken bij SDN
    Hoofdstukken overzicht
    Homepage Bellamy Stichting