Robert Hörchner verzette zich heftig tegen zijn uilevering naar Polen...!! Hij verdenkt politie en OM van onzuivere motieven..!!

Persconferentie over ervaringen in de Poolse gevangenis na uitlevering naar Polen ====> BouBlog
Interview over het komende kortgeding over de uitlevering naar Polen       


René Lancee concludeert dat beiden volstrekt ten onrechte als verdachten zijn aangemerkt


Aan: Fam. R. Hörchner/A.E.C. Pijnenborg
Willem Alexanderplein 21
5271 AR Sint Michielsgestel
Nederland.


Onderwerp: Analyse strafzaak.

Spanje, Jávea, 24 augustus 2003.


Geachte heer/mevrouw,

In aansluiting op uw verzoek om het door medewerkers van politie regio Brabant Noord mede contra u beiden opgemaakte proces-verbaal dossier ZD01 te bestuderen en daarna mijn conclusies over uw aandeel in deze zaak aan u mede te delen bericht ik u het volgende: Na lezing van het uit twee ordners bestaande dossier, alsmede de ordner met de compleet uitgewerkte tapverslagen kan ik uit de mij ter beschikking staande stukken niets anders concluderen dan dat u beiden volstrekt ten onrechte als verdachten bent aangemerkt.

Het is dan ook volkomen onbegrijpelijk dat de regiopolitie Brabant Noord onder leiding en aansturing van het Openbaar Ministerie te 's-Hertogenbosch, terwijl zij de beschikking hadden over dezelfde onderzoeksgegevens, het hebben aangedurfd om over te gaan tot toepassing van de tegen u gebruikte dwangmaatregelen en het daarna 'als zaak' aan de rechterlijke macht voor te leggen.

    Ter verduidelijking;

De problemen beginnen in het van dit dossier deel uitmakende proces-verbaal PIJNA53PD contra mevr. Pijnenborg. Op blz. 004 staat onder het onderdeel -verloop onderzoek - vermeld: Uit onderzoeksgegevens, voortvloeiende uit de hierboven aangehaalde gerechtelijke vooronderzoeken bleek dat verdachte Pijnenborg als verdachte ter zake artikel 2 in verband met 10/10a van de Opiumwet kon worden aangemerkt.

Met hierboven aangehaalde gerechtelijke vooronderzoeken wordt verwezen naar een aantal processen verbaal van ingezette observatieteams. Na lezing van de verslagen van de observatieteams blijkt echter op geen enkele wijze dat mevr. Pijnenborg ook maar bij benadering als verdachte kan of mag worden aangemerkt. Toch wordt dit proces-verbaal met deze opmerking erin op ambtseed opgemaakt door onder meer de verbalisanten C. van D. (tevens hulp-officier van justitie) en A. van R.

Door deze manoeuvre wordt mevr. Pijnenborg zonder enige grond tot verdachte gebombardeerd waardoor politie/justitie een aantal bevoegdheden zoals arrestatie en opsluiting op haar kunnen toepassen en dit op 31 januari 2000 met toestemming van officier van justitie T. de J. van het openbaar Ministerie te 's-Hertogenbosch ook daadwerkelijk in praktijk brengen. Zij wordt thuis aangehouden, overgebracht naar het politiebureau te 's-Hertogenbosch en voorgeleid aan hulp-officier van justitie C. van D., die haar laat insluiten

In mijn optiek worden hier door de betrokken ambtenaren de misdrijven valsheid in geschrift c.q. meineed en wederrechtelijke vrijheidsberoving gepleegd. Zij kenden immers het dossier en wisten dientengevolge dat de waarheid een andere was. Te meer omdat uit de letterlijke tapverslagen ook nog eens duidelijk blijkt dat mevr. Pijnenborg veelvuldig geprobeerd heeft de sleutel van de illegaal door derden in gebruik genomen loods terug te krijgen.

Via dit punt kom ik op blz. 007 van het proces-verbaal ZD011A 02 van het dossier ZD01. Hier verklaren o.a. dezelfde verbalisanten, dat mevr. Pijnenborg samen met haar vriend Hörchner tegen betaling een bedrijfsruimte aan de overige verdachten van dossier ZD01 ter beschikking stelt. Ook dit is bewijsbaar onjuist. Zowel de verhoren van de werkelijke verdachten als de tapverslagen bewijzen het tegendeel. Er werd niet betaald en niet verhuurd.

Wederom wordt hier door de politie een bewering in het proces-verbaal opgenomen die valt onder de noemer meineed c.q. valsheid in geschrifte. Op 16 mei 2002 werd het verzoek om schadevergoeding van de inmiddels door de rechter vrijgesproken mevr. Pijnenborg door de rechtbank behandeld. Diezelfde 16e mei 2002 werd mevr. Pijnenborg om 07.00 uur thuis gearresteerd op last van hulpofficier C. van D. en weer twee dagen ingesloten. Ditmaal omdat zij valsheid in geschrift zou hebben gepleegd in haar nieuwe baan als receptioniste. Dit zou gebleken zijn uit een onderzoek tegen haar werkgever. De rechtszaak kon zij hierdoor niet bijwonen.

Dit heeft op zijn minst de schijn van machtsmisbruik en willekeur tegen. Teneinde dit in redelijkheid te kunnen beoordelen verzoek ik u dan ook dringend om middels uw advocaat de hierop betrekking hebbende stukken op te vragen en aan mij door te zenden. Het feit dat van deze 'zaak' tot op heden geen stukken beschikbaar zijn is verbazingwekkend te noemen.

Over de Memo van de zaaksofficier van Justitie T. de J. van 09 november 2001 aan het Arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch over de rechtmatigheid om mevr. Pijnenborg als verdachte aan te wijzen, aan te houden en voor de rechter te brengen, kan ik kort en duidelijk zijn: Deze officier van Justitie is gespeend van ieder realiteitsbesef dan wel volslagen incompetent!

    Met betrekking tot dhr. Hörchner het volgende:

Nergens in de door mij bestudeerde telefoontaps en rapportages van de observatieteams heb ik enige grond kunnen vinden om hem als verdachte aan te merken. De telefoontaps zijn voor Hörchner ontlastend en bewijzen zelfs dat hij de verdachten, die zijn loods illegaal in gebruik hadden genomen, eruit wilde gooien. Het ultimatum van Hörchner aan de werkelijke verdachten leidde op 25 november 1999 tot de politie inval in de loods waar verdachten hun XTC laboratorium hadden ingericht. Iets dat Hörchner niet wist maar de politie wel. Die volgde de verdachten al maanden.

Op de in beslag genomen adres- en telefoonlijsten van de werkelijke verdachten komt hij niet voor, terwijl de in de processen-verbaal opgenomen verklaringen van die verdachten hem niet noemen of hem ontlasten. Toch wordt Hörchner als verdachte opgevoerd. Dat begint gedurende de telefoontaps van de werkelijke verdachten. Op enig moment verklaart verbalisant A. van R. dat hij de stem van Hörchner herkent uit een verhoor situatie over drugs uit 1992. En verbalisant A. van R. durft dat bij proces-verbaal nummer 13012000/1600/0139 zelfs op ambtseed te verklaren, hoewel hij in die 8 tussenliggende jaren toch heel veel mensen verhoord moet hebben. Héél knap, en zo wordt iemand richting verdachte gepromoveerd.

Het doorslaggevende 'bewijs' wordt kennelijk gevormd door de telefoontap van 12 november 1999, omschreven in proces-verbaal nummer T10/12111999/194025/A. Dossier blz. 798 e.v. Hierin vraagt één van de verdachten aan een ander persoon om: Aan Hörchner door te geven dat: die 'lange' nog wilde huren, een maand. Dit proces-verbaal wordt op ambtseed opgemaakt door verbalisant A. van R. Op blz. 10 van dossier ZD1011A 02 wordt dit gesprek weergegeven als: verdachte geeft door dat verdachte Van den E. de ruimte aan de Ketelaarskamp alsnog één maand wil huren.

Geheel ten onrechte wordt door politie/justitie hieruit geconcludeerd dat Hörchner, die op dat moment in Polen verblijft, heeft verhuurd aan verdachten (wat op zich niet eens een strafbaar feit zou zijn) en dus zelf ook verdachte is. Wel wordt in het proces-verbaal ZD011A 02 op blz. 006 op ambtseed vastgelegd: Hörchner stelt samen met zijn vriendin Pijnenborg de bedrijfruimte aan de Ketelaarskamp 17 te 's-Hertogenbosch ter beschikking.. Hoewel hier het begrip 'tegen betaling' zoals genoemd op blz. 007 bij Pijnenborg achterwege wordt gelaten blijft dit op ambtseed opgevoerde gegeven strijdig met de waarheid en de onderzoeksresultaten.

Deze twee simpele zaken zijn voor Hulp-officier van Justitie C. van D. en Officier van Justitie T. de J. voldoende voor een arrestatie op 1 februari 2000, 6 dagen cel en een strafvervolging door het Openbaar Ministerie te 's-Hertogenbosch die duurde van 1 februari 2000 tot aan Hörchners vrijspraak door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 13 mei 2003. Tegen een eerdere vrijspraak op 25 september 2002 door de Rechtbank te 's-Hertogenbosch werd door Officier van Justitie T. de J. hoger beroep aangetekend, waardoor de zaak nodeloos verlengd werd.

Wegens het volledig ontbreken van iedere vorm van bewijs, terwijl na lezing van de stukken de onschuld van betrokkene overduidelijk naar voren kwam, was het tegen beter weten in aantekenen van hoger beroep door de Officier van Justitie een onrechtmatige daad ingevolge het Nieuw Burgerlijk Wetboek.


    Conclusie;

De vereiste toetsing en controle op het strafrechtelijk onderzoek werden door de betrokken Hulp-officier van Justitie en de Officier van Justitie verzaakt met alle gevolgen van dien. Zij hebben niet voldoende afstand bewaard en daardoor zware schade toegebracht aan de z.g.n. verdachten. De met initialen genoemde ambtenaren van politie en justitie hebben gepresteerd op een wijze die de gemiddelde burger voor de rechter zou brengen.

Het gebeurt vaker dat politie/justitie mensen ten onrechte als verdachte aanmerken, wetende dat zij dat niet zijn, met als doel het kunnen toepassen van dwangmiddelen die zonder het zijn van verdachte niet toegepast hadden mogen worden. Op deze manier worden mensen die niets misdaan hebben onderdruk gezet, gemanipuleerd en geïntimideerd, terwijl in strijd met de Wet huiszoekingen en vrijheidsbenemingen worden toegepast.

Het toepassen van deze methodieken staat gelijk aan het plegen van zeer ernstige misdrijven, maar dan met een quasi wettelijk of justitieel sausje overgoten. Probleem hierbij is dat de gerechtvaardigde klachten van de burgers die dat is overkomen door diezelfde politie en justitie beantwoord/behandeld worden en meestal in de doofpot belanden. Het zelfreinigend vermogen is niet echt groot bij sommige diensten.

Een schrijnend voorbeeld van deze werkwijze is de brief van de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Justitie, J. Demmink, die op 08 mei 2003 namens de Minister van Justitie aan mevr. Pijnenborg schrijft dat haar klachten over een onterechte aanhouding ongegrond zijn. En daarmee wordt betrokkene met een kluitje het riet ingestuurd. Het is pijnlijk te moeten constateren dat deze hoogste ambtenaar namens de Minister van Justitie volstrekte onzin schrijft. Dit omdat hij (ten onrechte) uit is gegaan van hetgeen de betrokken dan wel verantwoordelijke ambtenaren hem als verdediging hebben geschreven. En dat deze mensen de waarheid hebben geschreven in hun verdediging.

    En dan zijn we achteraf ook nog verbaasd over het verlies aan aanzien en gezag.

Zolang Justitie op deze wijze blijft reageren en haar onderzoeken naar dergelijke excessen niet objectief en onafhankelijk uitvoert blijven de verantwoordelijken ongestraft en worden dergelijke praktijken op de oude voet voortgezet. Een dergelijke gang van zaken is een rechtstaat onwaardig en berooft haar burgers van het vertrouwen in het systeem.

Een justitie -onderzoek mag maar één uitgangspunt hebben: waarheidsvinding, niets meer en niets minder. Het mag nooit ontaarden in scoringsdrift, waarbij koste wat het kost geprobeerd wordt te bewijzen dat de beoogde verdachte schuldig is. Waarheidsvinding impliceert ook het middels onderzoek aantonen en erkennen dat iemand onschuldig is.

    Advies:

Aangifte doen van de genoemde misdrijven, opdat er een onderzoek wordt ingesteld. Een schadeclaim wegens door het gezin geleden immateriële schade indienen van € 100.000,- gezien de feiten en de buitensporige duur van deze zaak. Dit uiteraard los van de materiële schade door verlies van inkomen en de eigen zaak.

Hopende u hiermee van dienst te zijn geweest,

René Lancee.








Overzicht en documentatie