Antecedentenregister RM . . . . SDN homepage . . . . Mijn Pleidooi


    Rotterdam 25-10-01.

    A. v. Velsen
    Pa. Mathennesse dijk 223 F
    3027 BL ROTTERDAM

    Aan:

      Maas Delta Deurwaarders
      Tav. De heer Noteboom
      Karel Doormanstraat 14
      3012 GJ Rotterdam

    Onderwerp: geschil Woningbedrijf- v. Velsen- politie.

    Kenmerk WBR WU4039 en WU4085


    Geachte heer Noteboom,

    Na de op 3 oktober '01 door Uw kantoor aan mij verzonden ingebrekestelling, met als gevolg mijn telefonische vragen aan U op 4 oktober '01, omtrent deze voorbarige en provocerende brief, en Uw niet nagekomen belofte direct informatie in te winnen en mij diezelfde dag nog te informeren, ontving ik hierover op 22 resp. 24 okt. '01, 2 brieven van het woningbedrijf.

    Ook heb ik op 4 oktober '01 in een brief aan Uw kantoor e.e.a. naar voren gebracht omtrent de ontstaande problemen en deze met enige kopieën onderbouwd, ik wacht Uw relevante antwoord op het gestelde in mijn brief af en ben bereid met U tot een compromis te komen. Wat betreft de brief WU4039 van W.B.R. van 22 oktober wil ik op het volgende reageren;

    2e alinea; er is geweigerd compensatie te geven voor het feit dat na ingang van de voorziene huur overeenkomst, volgens het in de brief gestelde dat dit voortkomt dat WBR extra kosten heeft moeten maken om de inhuring per direct voor mij te regelen.

    Het gestelde "PER DIRECT" is niet relevant, op 3 Augustus jl. heb ik telefonisch uitleg gedaan aan de heer Kühnen, die al was geïnformeerd door de klachtencoördinator van het stadhuis te Rotterdam die ook het contact tot stand heeft gebracht.

    Vervolgens heb ik op 6 augustus ten kantore van het WBR samen met mijn dochter uitgebreid gesproken met de heer Kühnen waarbij ik ook het besprokene heb onderbouwd met achtergronden en documenten waaruit de verantwoordelijkheid bleek van de Rotterdamse politie, op wiens verzoek de toewijzing van de woning tot stand kwam. Toen is, zoals ik mag aannemen de procedure die inhuring tot doel had in werking gegaan en zou ik binnen een maand, of zoals ook aan de politie bekend is, per 1 september een woning kunnen betrekken.

    Echter op deze datum was de inmiddels voor mij voorziene woning wel leeg maar volgens het WBR nog niet gerepareerd en geïnspecteerd. Ik kon op ma. 17 september komen en de woning betrekken, dit werd mij door de politie en het WBR toegezegd, dit is met grote problemen en aanzienlijke schade aan mijn huisraad wat in de stromende regen stond na een dag van weigerachtigheid van de zijde van de WBR om 5 uur s`middags uiteindelijk geregeld

    Blz. TA 157 A

    De noodzakelijke inspectie had in ruime mate voor mijn intrek uitgevoerd kunnen worden en is tot nu toe niet uitgevoerd. De overigens niet noodzakelijke reparaties zijn drie weken na mijn intrek uitgevoerd, de wel noodzakelijke reparatie aan de douche waar afwisselend bijna kokend of koud water uitkomt is niet uitgevoerd. Er is m.i dan ook geen enkele reden die de door WBR gemaakte extra kosten rechtvaardigen die het gevolg zouden zijn van de inhuring.

    Ten aanzien van de huurharmonisatie is hier sprake van discriminatie van mijn persoon als nieuwe bewoner, temeer de omstandigheden in aanmerking nemende. Het ontbreken van een lift en de 4 en een halve verdieping hoog liggende woning in een omgeving die beheerst word door criminaliteit, drugs, onbegrip en vervuiling staat in misvormde verhouding tot harmonisatie die een verhoging van de huur inhoud. Deze z.g. harmonisatie n.a.v. mutatie van de woning is niet anders dan een gevonden motief om het tekortgeschoten financiële bedrijfs- beleid te compenseren.

    Betreffende de 4e alinea waarin verwezen wordt naar de brief die ik van het WBR kreeg vorm ik wel degelijk een uitzondering op de aangescherpte incassoregels. Nimmer heb ik op wat voor wijze te maken gehad met U, Uw kantoor noch het WBR. Ik ben via bemiddeling van de politie, waarbij duidelijk de achtergronden besproken zijn van deze ongebruikelijke gang van zaken in contact gekomen met het WBR.

    Er is geen aanwijzing die een dergelijk vooringenomen gedrag van de zijde van WBR of Uw kantoor rechtvaardigt jegens mij en ik stel dat een woonbedrijf ten aanzien van nieuwe bewoners, en zeker in omstandigheden zoals hier voorliggen zakelijk, moreelrechtvaardig en fatsoenshalve haar boekje te buiten is gegaan.

    In de 5e alinea brengt WBR naar voren dat in verband met de foutieve overeenkomst welke de verbintenis van huur zou moeten bekrachtigen, mij een aangepast huurcontract zal worden aangeboden.Gezien het in deze en de brief van 4 oktober '01 geschrevene naar aanleiding van mentaliteit en sociaal normbesef van het WBR, welke hieromtrent al in de media bekendheid geniet meen ik dat van een zekere en wederzijds beangstigende achterdocht sprake is.

    Dit staat niet alleen een zakelijke maar ook een "thuis", dus een gemoedelijke situatie in de weg, hetgeen wellicht door bemoeienis van politiezijde, of mijn openhartigheid over mijn omstandigheden ontstaan is. Niettemin is van normale omstandigheden welke noodzakelijk zijn om op een wederzijds bevredigende wijze een overeenkomst te maken geen sprake.Ook is van invloed dat politie en Justitie tijdens gesprekken welke bedoeld waren om tot een oplossing van de problemen te komen, misbruik van machtsoverwicht maken. De politie en Justitie misbruikt de door hen geregelde en ongebruikelijke tijdelijke woningtoewijzing en de toestemming machtiging voorlopig verblijf van mijn vriendin door mij te chanteren tijdens de gesprekken betreffende rehabilitatie en schadeloosstelling.

    Aannemende dat U bovenstaande tevens als onderbouwd antwoord op de brief WU4085 van WBR van 24 oktober kunt beschouwen, is deze hierbij beantwoord.

    Hoogachtend,

    A. v. Velsen



    Bijlagen: Ter informatie bijl. Blz 150-151 TA. en Blz 152 TA.

    Blz. TA 157 B

gepubliceerd bij: St. Sociale Databank Nederland