Convenant over het bijstoken van Biomassa


Actuele politiek . . . . . SDN homepage

Zie ook co2-conf.htm

Milieueffectrapportage bij- en/of meestoken
biomassa bij Amercentrale Geertruidenberg

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant maken mede namens Rijkswaterstaat directie Zuid-Holland het volgde bekend.

De NV Elektriciteitsproductiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) te Eindhoven haalt plannen ontwikkeld om, al dan niet via een thermische/chemische voorbewerking in haar kolengestookte eenheden 8 en 9 Amercentrale te Geertruidenberg schone biomassa en biomassa/niet-gevaarlijke afvalstoffen bij- en/of mee te stoken en hiermee 20% kolen te verdringen op basis van energie-inhoud. Daartoe heeft zij op 8 september 2000 een startnotitie ingediend om te komen tot een milieueffectrapport (MER) voor bovengenoemde activiteit.

Voor de navolgende stoffengroepen zal vergunning ingevolge de wet milieubeheer worden aangevraagd:

  • zuiveringsslib afkomstig van communale afvalwaterzuiveringsinstallaties;
  • zogenaamd papierslib: residu afkomstig van afvalwaterzuiveringsinstallaties van de (oud) papierverwerkende Industrie;
  • grondstofrestanten vanuit de levensmiddelenindustrie zoals cacaorestproducten, sheanutschroot, rijstvliezen, betoniet. bleekaarde e.d.;
  • gebruikt hout, houtskool, rest en vershout, houtzaagsel e.d.:
  • bioteelt plantaardig restafval, mest. GFT, Tunka e.d.;
  • subcoal, energiepellets: samengesteld uit energierijk papier en kunststofafval, energierijke kunststof reststromen die niet voor recycling In aanmerking komen;
  • overige soorten biomassa/niet-gevaarlijke afvalstoffen welke steeds ter goedkeuring aan het bevoegd gezag zullen worden voorgelegd alvorens tot bij en/of meestoken wordt overgegaan.

Het op te stellen MER is bedoeld om de gevolgen van de voorgenomen activiteiten voor het fysieke milieu zichtbaar te maken. Naar aanleiding van de Startnotitie, waarin de initiatiefnemer in grote lijnen aangeeft wat zij voornemens is en de ingekomen reacties en advies van de commissie, moeten door het bevoegde gezag richtlijnen worden opgesteld, die door de initiatiefnemer bij het opstellen van het MER In acht moeten worden genomen.

De Startnotitie lig! daartoe met ingang van 25 september 2000 tot en met 23 oktober 2000 ter Inzage bij:

  • het gemeentehuls te Raamsdonksveer, Afdeling milieu- en bouwtaken, Vrijheidsstraat 2 te Raamsdonksveer op werkdagen van 9 tot 12 uur en van 14 tot 15 uur en eventueel op dinsdagavond van 18 tot 21 uur;
  • bibliotheek van het provinciehuis, Brabantlaan 1 te 's-Hertogenbosch op werkdagen van maandag tot en met vrijdag van 9 tot 17 uur;
  • het kantoor van de Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland. Boompjes 200 te Rotterdam. op werkdagen van 8.30 tot 12 uur en van 16.30 tot 19.30 uur na telefonische afspraak.

Overeenkomstig het bepaalde In artikel 7.14 van de Wet milieubeheer wordt eenieder in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over de te geven richtlijnen. De opmerkingen kunnen tot en met 23 oktober 2000 worden ingezonden aan Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, Postbus 90151, 5200 MC 's-Hertogenbosch. Daarbij kan worden verzocht persoonlijke gegevens niet bekend te maken.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat in deze fase slechts opmerkingen kunnen worden gemaakt betreffende de door het bevoegde gezag te maken richtlijnen voor het opstellen van het MER. Het MER zal te zijner tijd tegelijk met de aanvragen om vergunningen krachtens de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren ter inzage worden gelegd.

's-Hertogenbosch, september 2000

Provincie Noord-Brabant,




Startnotitie MER EENHEDEN 8 EN
9 AMERCENTRALE TE
GEERTRUIDENBERG





N.V. EPZ
Technisch Economisch Bureau
Afdeling Vergunningen
P.J.W.G. Schouwenberg

5 september 2000
TEB/Sc/00007408



STARTNOTITIE

VOOR, DE OPRICHTING VAN NIEUWE
INSTALLATIES VOOR BIJ- EN/OF MEESTOKEN
VAN SCHONE BIOMASSA EN BIOMASSA/NIET-
GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN IN/BIJ DE
KOLENGESTOOKTE EENHEDEN 8 EN 9
AMERCENTRALE TE GEERTRUIDENBERG


Mededeling van het voornemen tot de oprichting van nieuwe installaties voor het bij- en/of meesteken van schone biomassa en biomassa/niet-gevaarlijke afvalstoffen in/bij de kolengestookte eenheden 8 en 9 Amercentrale, alsmede het verzoek om richtlijnen voor de MER ten behoeve van de vergunningenprocedure






INHOUD                                                             September 2000






Startnotitie MER EENHEDEN 8 EN
9 AMERCENTRALE TE
GEERTRUIDENBERG


VOORGENOMEN INITIATIEF De N.V.

De N.V. Elektriciteitsproductiemaatschappij Zuid-Nederland EPZ heeft, naast de reeds vigerende milieuvergunning voor het meestoken van 150 kton papierslib en het vergassen van 150 kton bouw- en sloopafvalhout, plannen ontwikkeld om, al dan niet via een thermische/chemische voorbewerking, in haar kolengestookte eenheden 8 en 9 Amercentrale te Geertruidenberg schone biomassa en biomassa/niet-gevaarlijke afvalstoffen bij- en/of mee te stoken en hiermee 20% kolen te verdringen op basis van energie-inhoud. EPZ richt zich hierbij vooral op de energierijke stromen schone biomassa en biomassa/niet-gevaarlijke afvalstoffen waar over het algemeen geen hoogwaardigere toepassingen voor bestaan, of waar nu of in de nabije toekomst een stortverbod voor geldt. Om optimaal in te kunnen spelen op seizoensinvloeden, marktontwikkelingen en overheidsbeleid wordt gekozen voor brede inzet van verschillende soorten biomassa/niet-gevaarlijke afvalstoffen.

Voor het bij- en/of meestoken van de navolgende stoffengroepen zal vergunning worden aangevraagd:

  • zuiveringsslib afkomstig van communale afvalwaterzuiveringsinstallaties, het zogenaamde RWZI-slib (compost, granulaat e.d.);
  • zogenaamd papierslib: residu afkomstig van afvalwaterzuiveringsinstallaties van de (oud)papierverwerkende industrie;
  • grondstofrestanten vanuit de levensmiddelenindustrie, zoals cacaorestproducten, sheanutschroot, rijstvliezen, bentoniet, bleekaarde e.d.;
  • gebruikt hout (A en B/C), houtskool (A en B), rest- en vershout, houtzaagsel e.d.,;
  • bioteelt, plantaardig restafval, mest, GFT, 'vutka e.d.; o subcoal, energiepellets : samengesteld uit energierijk papier en kunststofafval, energierijke kunststof reststromen die niet voor recycling in aanmerking komen;
  • overige soorten biomassa/niet-gevaarlijke afvalstoffen, die op basis van samenstelling en gestelde randvoorwaarden (zie 4.1) in aanmerking komen. Deze soorten zullen steeds ter goedkeuring aan het Bevoegd Gezag worden voorgelegd alvorens tot bij- en/of meestoken wordt overgegaan.

De eenheden 8 en 9 Amercentrale hebben een elektrisch vermogen van respectievelijk 645 respectievelijk 600 MW en een thermisch vermogen van respectievelijk 250 en 350 MW. De eenheden beschikken over vliegasvangers, een rookgasontzwavelingsinstallatie en een afvalwaterbehandelingsinstallatie. Eenheid 8 Amercentrale is eveneens voorzien van een DeNOx-installatie. In de bijlagen A en B is de ligging en een overzichtskaart van de eenheden 8 en 9 Amercentrale opgenomen.






INLEIDING                                                       September 2000 

    
    
    
    Startnotitie MER EENHEDEN 8 EN
    9 AMERCENTRALE TE
    GEERTRUIDENBERG


    Voor het onderhavige initiatief dienen voor de eenheden 8 en 9 Amercentrale zogenaamde (revisie-) vergunningen te worden aangevraagd ingevolge de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren/Wet op de waterhuishouding.

    Deze aanvragen dienen gelet op het gestelde in het Besluit milieueffectrapportage 1994, zoals laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 7 mei 1999 (Staatsblad nr. 224, 1999), bijlage C, sub 18.4 en bijlage D, sub 22.1 vergezeld te gaan van een MER. De onderhavige startnotitie dient om de m.e.r.- procedure te starten.

    LEESWIJZER

    De voorliggende startnotitie is na deze inleiding ingedeeld in de volgende onderdelen:

    hoofdstuk 2: Doelstelling en randvoorwaarden

    hoofdstuk 3: Besluitvorming

    hoofdstuk 4: Beschrijving van de voorgenomen activiteit en de alternatieven

    hoofdstuk 5: Bestaande toestand van het milieu en de mogelijke milieugevolgen

    hoofdstuk 6: Procedurele aspecten


    Voor nadere informatie over de voorgenomen activiteit kan men zich wenden tot:

    N.V. Elektriciteitsproductiemaatschappij Zuid-Nederland EPZ

    Bedrijfsonderdeel Productie
    Technisch Economisch Bureau
    Postbus 711
    5600 AS Eindhoven

    
    
    
    

    INLEIDING 	                                            September 2000


Startnotitie MER EENHEDEN 8 EN
9 AMERCENTRALE TE
GEERTRUIDENBERG


Bijlage duurzame energie

Figuur 1
Doelstelling bijdrage Duurzame energie voor de jaren 2000 -83 PJ, 2007-204 PJ en 2020-288 PJ

Naar verwachting zal de inzet van 10% duurzame energie in belangrijke mate elektriciteit betreffen. Voor de elektriciteitsvoorziening betekent dit een veel hoger aandeel dan deze 10%.

Uit figuur 1 blijkt dat het, grootste aandeel duurzaam opgewekte energie geleverd zal dienen te worden door energiewinning uit schone biomassa en biomassa/niet-gevaarlijke afvalstoffen. De prognose voor energiewinning uit afval is vrij nauwkeurig herkend, zodat de verdeling er als volgt uitziet:


                            http://www.sdnl.nl/   2000               2007             2020 
Energiewinning uit afval         30                 40               45 
Energiewinning uit biomassa      24                 45               75 
Totaal (PJ)                      54                 85              120 

tabel 1 Doelstelling energiewinning uit afval en biomassa





INLEIDING 	                                            September 2000



                                                            


gescand document
 -7 AUG 2000 

 

 
 
NV EPZ                                                     Federatie ven Energie 
drs. H. ven Meegen                                         bedrijven in Nederland 
Postbus 911                                                Utrechtseweg 310 
6800 Ar EINDHOVEN                                          6812 AR Arnhem 
                                                           Postbus 9943 
                                                           8600 AB Arnhem 
                                                           Telefoon 026-3569444 
                                                           Fax 026-4480140 
                                                           E-mail ened@energiened.nl 
                                                           Internet www.energiened.nl 

Onderwerp   Beleidsafspraak op Hoofdlijnen                 sectie 
ons kenmerk PRO 00106 EvV/JDK                              Productie 
Telefoon    026-3553518 
Faxnummer   026-4428320 
E-mail      evanvliet@energiened.nl 
Datum       3 augustus 2000 


Mijne heren, Hierbij zenden wij een kopje van de door alle partijen ondertekende 'Beleidsafspraak op Hoofdlijnen', alsmede een kopie ven de brief waarmee de beleidsafspraak is geretourneerd aan de Minister ven Economische Zaken.

Wij hopen u hiermee van dienst te zijn geweest.

Met vriendelijke groet,


    Mr. C.W.O. van Vliet,
    directeur


Bijlagen:

  • kopie brief 'no 00-101 JBer/JDK d.d. 3 augustus 2000
  • kopie 'Beleidsafspraak op hoofdlijnen'
                      ABN-AMRO bank rek. 33.33.33.333 ING bank 44.44.44.444 Postbank 3307380 KvK Arnhem A1234567






Aan de Minister van Economische Zaken t.a.v. mevrouw A. Jorritsma-Lebbink Federatie van Energie Postbus 20101 bedrijven in Nederland 2600 EC 's-GRAVENHAGE Utrechtseweg 310 6812 AR Arnhem Postbus 9943 8600 AB Arnhem Telefoon 026-3569444 Fax 026-4480140 E-mail ened@energiened.nl Internet www.energiened.nl Onderwerp Beleidsafspraak op Hoofdlijnen centrales en CO2 sectie Uw kenmerk E/ESV/00045769 d.d. 14 juli 2000 Productie Ons kenmerk PNO 00-101 JBrt/JDK Behandeld Mw. drs. A.A. Berendes Telefoon 026-3553634 Faxnummer 026-4428320 E-mail jberendes@energiened.nl Datum 3 augustus 2000

Excellentie,


Met genoegen retourneren wij u het, door de vier productiebedrijven en EnergieNed ondertekende exemplaar ven de Beleidsafspraak op hoofdlijnen met betrekking tot kolencentrales en CO2-reductie.

Naast het door u reeds gememoreerde belang van het verkrijgen van helderheid over do consequenties van toetreding tot net "Convenant Benchmarking energie-efficency" willen wij nog graag het volgende opmerken.
Ten aanzien ven de te leveren milieuprestaties is overeengekomen dat voor wat betreft de NOx-eisen overleg tal plaatsvinden met de productiebedrijven in het kader van de zogenaamde "NOx-kostenverevening". Wij willen er in dit verband graag aandacht voor vragen dat bij het vaststellen van een referentieconcentratie rekening wordt gehouden met een differentiatie naar brandstof en de daarbij behorende technologieën.

Wij zullen er met u naar streven een zinvolle en efficiënte invulling te geven aan de bepalingen met betrekking tot stimulering van biomassa en eventuele andere opties.

Daarbij is het voor ons evenwel van groot belang dat in het licht van de liberalisering van de energiemarkten onze concurrentiepositie in Europa hier geen nadelige gevolgen van zal ondervinden.

Hoogachtend,


dr.J.M. Linthorst
voorzitter a.i.

bijlagen

  • Beleidsafspraak op Hoofdlijnen
                          ABN-AMRO bank rek. 33.33.33.333 ING bank 44.44.44.444 Postbank 3307380 KvK Arnhem A1234567




  • BELEIDSAFSPRAAK OP HOOFDLIJNEN

    KOLENCENTRALES EN CO2-REDUCTIE
    (afspraken op vrijwillige basis tussen de overheid en de eigenaren van
    kolencentrales in Nederland)


    Partijen:


    Van de zijde van de overheid;

    • de Minister van Economische Zaken, A. Jorritsma-Lebbink en
    • de Minister van Volkshuis Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
      J.P. Pronk.
    hierna te noemen de overheid


    van de zijde ven de elektriciteitsproductiesector:
    1. De eigenaren van de kolencentrales;

    • de N.V. Elektriciteits-Productiemaatschappij Oost- en Noord-Nederland
      (EPON)
    • de N.V. Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ)
    • de N.V. Elektriciteitsbedrijf Zuid-Holland (EZH)
    • de N.V. UNA
    hierna te noemen de productiebedrijven


    2. de Federatie Van Energiebedrijven In Nederland (EnergieNed)
    hierna te noemen EnergieNed.


    Overwegende dat

    • de overheid in gevolge haar voornemens, neergelegd in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel 1 (Juni 1999), met de eigenaren van kolencentrales vrijwillige afspraken wil maken die ertoe leiden dat de CO2-emissies die vrijkomen bij de productie van elektriciteit in kolencentrales worden gereduceerd met 6 mln.ton op jaarbasis:
    • de overheid, nu genoemde afspraken tot stand komen, het niet langer nodig acht de brandstofkeuze via een nationale brandstoffenbelasting te beïnvloeden en zij in de Uitvoeringsnota Klimaatbeleid deel I de bereidheid heeft uitgesproken om die reden de brandstoffenbelasting op de voor de elektriciteitsopwekking gebruikte brandstoffen (inputbelasting) om te
      
      
      
    
    
    
    vormen naar een belasting op de levering ven elektriciteit aan eindgebruikers (outputbelasting).
  • de door de Europese Richtlijn voor de liberalisering van de Elektriciteitsmarkt in gang gezette ontwikkeling van liberalisering van de energiemarkten met zich brengt dat een gelijk speelveld voor marktpartijen in toenemende mate van belang is;
  • in dit verband deze belastingomvorming voor de elektriciteitsproductiebedrijven meer en meer van belang is voor hun concurrentiepositie in Europa.
  • overheden rijksoverheid en het (PO) en de brancheorganisaties van het bedrijfsleven op 8 juli 1999 het Convenant Benchmarking energie-efficiency hebben getekend, waarin grote energie-intensieve ondernemingen In Nederland zich hebben verplicht om qua energie-efficiency tot de beste in de wereld te (gaan) behoren.

    Spreken op hoofdlijnen hef volgende met elkaar af:

    1. van de zijde van de productiebedrijven

      De productiebedrijven zullen in hun huidige kolencentrales biomassa inzetten, waarbij ze uitpaan van een opgesteld vermogen van de biomassa-installaties van 475 MW, uitmondend in een CO2-emissiereductie van 3 mln.ton op jaarbasis in de 1e budgetperiode 2008-2012 uit het Kyoto-protocol.
      indien hiervoor naar het oordeel van de productiebedrijven goede gronden bestaan, kunnen zij besluiten om ook andere CO2-reductiemaatregelen met betrekking tot hun kolencentrales te treffen teneinde de emissiereductie van 3 min. ton te kunnen realiseren, bijvoorbeeld door in plaats van kolen aardgas in te zetten.

    2. De productiebedrijven zullen voor hun kolen- en gascentrales op kosteneffectieve wijze een bijdrage leveren aan de reductie van CO2-emissie door maatregelen te nemen om op het gebied van energie-efficiency blijvend tot de wereldtop - zoals bedoeld in het Convenant Benchmarking energie-efficiency - te behoren via een proces van benchmarking. Zij streven er in dit verband naar uit als individuele ondernemingen uiterlijk op 31 oktober 2000 toe te treden tot het Convenant Benchmarking energie-efficiency, voor zowel hun kolen- als gascentrales, onder de opschortende voorwaarde dat de BSB wordt omgevormd conform afspraak 1 van de zijde van de overheid.
      
      
      
  • 
    
    
    door de overheid wordt ervan uitgegaan dat deelname aan het Convenant Benchmarking energie-efficiency zal leiden tot een CO2-emissiereductie van ca. 2 mln.ton op jaarbasis. Indien mocht blijken dat het resultaat van deelname minder of meer is dan 2 mln.ton dan behoeft het mindere niet te worden en kan het meerdere niet worden gecompenseerd door een hogere of lagere emissiereductie ten aanzien van de overige in dit akkoord overeengekomen afspraken met de productiebedrijven (zoals omschreven onder 1 en 4)

  • Onder de afspraken binnen deze beleidsafspraak wordt eveneens begrepen de CO2-emissiereductie die bereikt wordt door brandstofswitch (kolen/gas) en/of biomassa-inzet in de Demkolec-centrale te Buggenum. De ontvang van deze reductie wordt in het kader van deze afspraak gesteld op 0,5 mln.ton CO2 op jaarbasis.
    Deze precieze omvang van de reductie hangt af van keuzes die de nieuwe eigenaar van de Demkolec-centrale zal maken. Ingeval er wat betreft de brandstof wordt gekozen voor een combinatie kolen/biomassa, kan de reductie iets lager uitvallen dan 0,5 mln.ton CO2, op jaarbasis. Het mindere behoeft in dat geval niet te worden gecompenseerd door een hogere emissiereductie ten aanzien van de overige in dit akkoord overeengekomen afspraken met de productiebedrijven (zoals omschreven onder 1 en 4)

  • Om de CO2-reductie van deze beleidsafspraak In de periode 2008-2012 (dit is de budgetperiode dit het Kyoto-protocol) op 6 mln.ton CO2 op jaarbasis te brengen (waarbij is uitgegaan van de forfaitaire reducties zoals hiervoor genoemd onder 2 en 3), zullen de productiebedrijven op individuele basis, naast voornoemde inzet van biomassa bij kolencentrales, in overleg met de overheid ook hun medewerking verlenen aan de invulling ven de resterende 0,5 mln. ton CO2-reductie. Zij zijn bereid dit te doen door het treffen van verdere en/of andere maatregelen ter reducering van de uitstoot van CO2-emissies uit kolen- en/of gascentrales door ondermeer het (verder) inzetten van biomassa en RDF in kolen- en/of gascentrales en het bijstoken van kunststofafval in kolencentrales, alsmede door het zodanig benutten van kolenreststoffen dat een CO2-reducenrend effect optreedt.

    van de zijde van de overheid

    1. De overheid zal er naar streven om met ingang van 1 januari 2001 de Brandstoffenbelasting (BSB) voor brandstoffen die worden ingezet in installaties voor de opwekking van elektriciteit om te vormen van een inputbelasting naar een belasting op de levering van elektriciteit aan eindgebruikers, een outputbelasting.

    2. Ten aanzien van de milieuprestaties die geëist worden voor de inzet van biomassa, is overeengekomen:
    • dat voor wat betreft de NOx-eisen overleg zal plaatsvinden met de productiebedrijven in het kader van de zogenoemde "NOx-kostenverevening
    • dat voor wat betreft alle overige emissies geen nieuwe nationale normen zullen worden vastgesteld die strengere eisen bevatten dan die welke voortvloeien uit de huidige en toekomstige EU-richtlijnen voor afvalverbranding en voor grote stookinstallaties (voor dit moment betreft dit het gemeenschappelijk standpunt met betrekking tot de herziening van de EU richtlijn afvalverbranding 111472189) en het gemeenschappelijk standpunt met betrekking tot de herziening van de EU-richtlijn Grote Stookinstallaties (9302/00)). Een uitzondering wordt gemaakt voor de eisen ten aanzien van zware metalen, waarover tussen de overheid en de productiebedrijven de komende maanden specifiek overleg zal worden gevoerd leidend tot overeenstemming over pragmatische afspraken teneinde het beoogde resultaat van 6 mln.ton CO2-emissiereductie op jaarbasis te kunnen bereiken.

    • De overheid zal met inachtneming van nationale en Europese regelgeving, de inzet van biomassa met fiscale, dan wel financiële of andere instrumenten blijven stimuleren in een mate, en een duur die noodzakelijk is om de inzet van biomassa - zoals bedoeld binnen deze beleidsafspraak op hoofdlijnen - op economisch verantwoorde wijze mogelijk te maken.
      Een vergelijkbaar regime zal gelden voor de maatregelen opgenomen als compensatiemaatregelen in onderdeel 1 en 4 van de afspraken van de zijde van de productiebedrijven.
      Een beroep op deze bepaling kan alleen gedaan worden in en na overlag met de overheid over de te kiezen opties.

    • Ten aanzien van het bijstoken van RDF (Refuse Derived Fuel), een van afvalproducten afgeleide brandstof van wisselende samenstelling die meestal ook een biomassacomponent bevat) zal de overheid zich er voor inzetten om het "biomassa-doel" van RDF binnen de Regulerende
      
      
      
  • 
    
    
    Energiebelasting een gelijkwaardige behandeling te geven als andere biomassastromen in dat kader, met inachtneming van Europese regelgeving.


    overige afspraken

    1. Omdat de technieken voor biomassaconversie nog niet geheel bekend en uitgetest zijn en de aanvoor van biomassa logistieke problemen kan opleveren, zeker als biomassa geïmporteerd zou moten worden, zal op de ijkmomenten van eens per drie jaar) gezamenlijk worden heroverwogen of de doelstelling ten aanzien van de inzet van biomassa (onderdeel 1 van de afspreken van de zijde van de productiebedrijven), haalbaar blijft, of dat er door de productiebedrijven compenserende reductiemaatregelen moeten worden getroffen zoals bedoeld in laatstgenoemd onderdeel 1. Het eerste ijkmoment vindt in 2002 plaats.

    2. Indien door vertraging in de vergunningverlening of in relatie tot de Provinciale Afvalplannen problemen met betrekking tot investeringsplannen en/of de uitvoering van deze afspraak ontstaan, zal dit, in het kader van deze afspraak, de productiebedrijven niet kunnen werden aangerekend.

    3. De productiebedrijven zullen de resultaten van de genoemde afspraken van de zijde van de productiebedrijven jaarlijks monitoren en daarover voor 1 april rapporteren; de overheid zal zorg dragen voor de verificatie.

    4. (1) De afspraken van de zijde van beide partijen zoals in deze beleidsafspraak op hoofdlijnen vermeld, zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden en vormen een geheel, in die zin, dat geen der partijen van eacute;én of meer van de andere partijen de nakoming van afzonderlijke afspraken kan verlangen zonder dat alle overige afspraken worden nagekomen.
      (2) Bij gedeeltelijke nakoming van afzonderlijke afspraken door eacute;én of meer van de partijen kan van de andere partijen nakoming van een rechtevenredig gedeelte van de overige afspraken worden verlangd.

    5. Partijen zullen deze beleidsafspraak op hoofdlijnen vóór 1 november 2000 voor aan aantal onderwerpen nader uitwerken in een tussen partijen te sluiten convenant dat deze beleidsafspraak zal vervangen, en waarin bovendien de navolgende onderwerpen zullen worden geregeld;
      • een definitiebepaling waarin relevante centrale begrippen worden omschreven;
      • de uitwerking van onderdeel 3 van de afspraak vvan de zijde van de overheid, waardoor uitwerking van de criteria van de wet economisch verantwoord is;
      • de relatie met het beleid gericht op hergebruik van afval;
      • de randvoorwaarden met betrekking ror duurzaamheid ingeval van import van biomass;
      • de relatie met de verplichtingen uit het Convenamt Benchmarking energie-efficiency;
      • de relatie m.b.t. de vergunningverlening en de provinciale Afvalplannen;
      • de systematiek van evaluatie op ijkmomenten, monitoring, rapportage en verificatie;
      • de regeling van hetgeen dient te geschieden bij gewijzigde omstandigheden en dringend redenen (bereidheid tot heronderhandeling door partijen);
      • de verplichtingen van EnergieNed;
      • de looptijd, (tussentijdse) beëindiging en opzegging van het convenant;
      • geschillembeslechting;
      • verplichting van de individuele partijen.

    1. Partijen zullen wanneer bij de uitwerking van deze beleidsafspraak onverwachte problemen optreden, deze vanuit een positieve intentie gezamenlijk tot een oplossing brengen.
      
      
      
      
      


    
    
    
    
      Ondertekening
    Ondertekening geschiedt behoudens formele goedkeuring/besluitvorming binnen de organisaties van de betrokken partijen


    • de Minister van Economische Zaken
      mevrouw Jorritsma
      
      
      
    • de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
      de heer Pronk
      
      
      
    • de N.V. Elektriciteits-Productiemaatschappij Oost- en Noord-Nederland
      de heer Van Halderen
      
      
    • de N.V. Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland
      de heer Van Meegen
      
      
    • de N.V. Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Holland
      de heer Verwei
      
      
    • de N.V. UNA
      de heer Beer
      
      
    • de Federatie EnergieNed
      de heer Linthorst
      
      


    Steun SDN op bankgiro NL93 RABO 0339 9134 44 Stichting Sociale Databank Nederland
    E-mailadres:
    sdn@planet.nl
    Internet site: http://www.sdnl.nl/convenant.htm
    Westkade 227, 1273 RJ Huizen (NH)
    Tel.: 06-17125374