Actuele verslagen en commentaren om onwaarheden en ontbrekende vragen over de Bijlmerramp aan de orde te stellen

Volgens onderzoekers gaat het liegen over de Bijlmerramp gewoon door

Burgers & Bijlmer . . Bijlmer enquête . . Doemvlucht <===> Kamerzetel 151. . SDN . . Heijboer

Kritische vragen aan de Tweede Kamer over ontbrekende vragen

El Al Airways


Uranium Airways


Aantekeningen bij de brief d.d. 23 juni 1998
van de minister van Justitie aan de Tweede Kamer

Op 23 juni heeft minister Sorgdrager van Justitie de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd over het onderzoek van de rijksrecherche naar de 'mannen in witte pakken' op de plek van de Bijlmerramp. Het onderzoek werd uitgevoerd op verzoek van de Tweede Kamer. Als gevolg van mijn vroegere werkzaamheden als journalist ben ik vrij nauw bij dit recherche-onderzoek betrokken geraakt. Mede daardoor kan ik een redelijke vergelijking maken tussen de werkelijke resultaten van het onderzoek, en de weergave van die resultaten door de minister in haar brief aan de Tweede Kamer. Het resultaat van die vergelijking is, om het voorzichtig te zeggen, nogal onthutsend.

Het nauwkeurig lezen van de alinea's in de brief van de minister die handelen over de 'mannen in witte pakken' is, het moet gezegd, een leerzame exercitie. Dat wil zeggen: voor wie geïnteresseerd is in de kunst van het versluieren van de waarheid - en deze kunst kent en herkend. Want op het eerste gezicht staat nergens in de brief van de minister een opzichtige leugen. Maar nergens ook vertelt de brief de waarheid; de brief draait eromheen en maakt zaken ondoorzichtig. De wijze van formuleren in de brief van de minister doet sterk denken aan de manier waarop de woordvoerders van president Clinton lieten weten dat hun baas geen 'improper relationship' had gehad met Monica Lewinsky, en vervolgens hardnekkig weigerden te antwoorden op de vraag of die relatie 'sexual' was geweest, ja dan nee.

Een woordenspel dus, de brief van de minister. Bijna briljant, maar evenzogoed malafide. Om dat aan te tonen is het noodzakelijk de twee door mij bedoelde alinea's zin voor zin uiteen te rafelen en van commentaar te voorzien. Zoals ik al zei: een hele exercitie, maar een interessante. We beginnen met de derde zin uit de tweede alinea over de 'mannen in witte pakken:

    'Er is één getuige die heeft verklaard dat zich direct na het voltrekken van de ramp, twee personen, van wie hij de indruk had dat het Israëliërs waren, beschermende pakken droegen.'

Even afgezien van het feit dat deze zin niet 'loopt' moet vastgesteld worden dat hier geen onwaarheid staat. Er wordt echter de indruk gewekt dat deze personen in beschermende pakken slechts door deze éne getuige zijn gezien of zijn genoemd. In werkelijk zijn er minstens vijf andere, zeer duidelijke, verklaringen van getuigen over mannen in beschermende pakken die 'direct na het voltrekken van de ramp' zijn gezien. Ook de rijksrecherche heeft die verklaringen. Deze vijf getuigen hebben echter - anders dan deze ene - niet beweerd 'dat zij de indruk hadden dat het Israëliërs waren'. Dat konden zij immers niet weten. Maar ze hebben allemaal dezelfde mannen gezien. Dus zijn er over deze groep mannen minimaal zes duidelijke verklaringen, en niet 'één', zoals de minister de volksvertegenwoordiging tracht voor te en.

Volgende zin in de brief:

    'Er zijn verder geen aanwijzingen gevonden dat zich Israëli in witte pakken of beschermende kleding op het rampterrein hebben bevonden.'

Van hetzelfde laken een pak. Het fijntjes toevoegen van de aanduiding 'Israëli' in deze zin maakt de bewering net niet tot een regelrechte leugen. Maar het is wel een schoolvoorbeeld van het verdraaien van de waarheid. Want een feit blijft dat er een groot aantal heel duidelijke getuigenverklaringen bestaat over mannen in witte pakken of beschermende kleding. Volgens de rijksrecherche is er in zo'n geval nog geen sprake van 'feiten' of 'bewijzen', hoewel in Nederland mensen na heel wat minder getuigenverklaringen voor lange tijd achter de tralies zijn gegaan.

Geen feiten of bewijzen dus volgens de rijksrecherche. Maar toch op zijn minst 'aanwijzingen'. Wie ook dat zou ontkennen zou simpelweg liegen. Maar zoals gezegd, daar heeft de minister een truc op bedacht: spreek over 'Israëli' en je hebt géén aanwijzingen. Want al die getuigen spreken alleen over 'mannen in witte pakken of beschermende kleding', en voegen daar niet de aanduiding 'Israëli' aan toe. Kortom: hier wordt door de minister niet gelogen, maar zij versluiert wel de waarheid.

Volgende zin:

    'Voorts heeft de hoofdofficier mij bericht dat verschillende verklaringen door getuigen zijn afgelegd over personen in witte pakken.'

Dit is een halve waarheid. Want verreweg de meeste getuigen spreken niet slechts over mannen in witte pakken. Zij spreken over 'mannen in opvallend dikke, maanmanachtige pakken' of over 'mannen in een soort astronauten-outfit'. Dat is een veel duidelijker definiëring - een heel andere zelfs - dan wat de minister suggereert. Het lijkt overigens wel begrijpelijk waarom dit hier gebeurt. Want voor de 'mannen in witte pakken' zijn door de betrokken Nederlandse autoriteiten genoeg onschuldige gegadigden op te voeren; voor de 'mannen in astronautenpakken' zijn die er niet.

Volgende twee zinnen:

    'Op het terrein van de ramp zijn vele personen in witte pakken geweest. Naar het zich laat aanzien betroffen dit personen van het zogenaamde LOTT-team (Landelijk Opvang Trauma Team), de GG en GD, van het SIGMA-team (Snel Inzetbare Groep Medische Assistentie) van het Rode Kruis, en andere hulpverleners.'

De minister laat - zoals het hier staat - bewust of onbewust na een echte redactionele koppeling te maken tussen de verklaringen van de meeste getuigen (die immers spreken over een soort astronauten-outfit) en deze hulpverleners. Ze wekt de indruk dat wel te doen maar in feite doet ze het niet. En dus kan ze ook hier weer niet op een echte onwaarheid betrapt worden. Hoewel..., het niet vermelden van iets kan ook een onwaarheid zijn. En dat doet de minister hier. Zij laat de Tweede Kamer namelijk niet weten dat minstens vier vakmensen (twee brandweerlieden, een lid van de Regionale Rampenbestrijding Amsterdam en een ambulancemedewerker) uitdrukkelijk verklaard hebben, dat het bij de door hen gesignaleerde onbekende bergers NIET ging om Nederlandse hulpverleners - mensen die zij vanwege hun werk immers goed kennen.

Volgende zin:

    'Er is één getuige die een beschrijving reproduceert over duidelijk afwijkende kledij.'

Opnieuw de suggestie dat er maar één getuige is die het heeft over een andersoortige kledij dan die van de gebruikelijk hulpverleners. En deze keer is dat echt een onwaarheid. Want de teksten van heel veel andere getuigen zijn er simpel op na te lezen. Hier wordt kennelijk gesproken over de het hierboven al genoemde lid van de Regionale Rampenbestrijding Amsterdam, aan wie de rijksrecherche als enige heeft gevraagd om met hulp van een 'computertekenaar' een schets te maken van het pak dat hij onbekende mannen heeft zien dragen. En hij heeft inderdaad als enige op deze wijze 'een beschrijving gereproduceerd'. Maar hij heeft niet als enige deze beschrijving gegeven. Dat hebben veel anderen eveneens gedaan. Het verzwijgen van dit laatste is een gegeven dat in de tekst van de minister voortdurend terugkeert.

Volgende zin:

    'Zijn verklaring wordt evenwel niet gestaafd door andere getuigen die toen ook ter plaatse waren.'

De kwestie is hier: wie zijn de andere getuigen die je gehoord hebt? Ik heb zelf ook brandweermensen gesproken die zich de mannen, die het betrokken lid van de RRA gezien heeft, niet herinneren. Maar ik heb daarnaast met omwonenden gesproken die ze wel degelijk gezien hebben, op het hetzelfde moment dat deze RRA-man ze zag. Ook de verklaringen van deze omwonenden zijn aan de rijksrecherche overgedragen. Derhalve is ook deze mededeling van de minister simpelweg onwaar.

Volgende zin:

    'Volgens de hoofdofficier is niet, althans onvoldoende komen vast te staan dat lading of wrakstukken, door Israëli of anderen, op onregelmatige wijze zijn meegenomen.'

De hoofdofficier mag deze conclusie natuurlijk trekken. Maar het zou tegenover de volksvertegenwoordiging netjes zijn geweest wanneer in dit geval door de hoofdofficier of de minister tevens was vermeld, dat er wél 'aanwijzingen' in deze richting zijn. En wel: getuigenverklaringen die bij de Raad voor de Luchtvaart berusten, en waarin sprake is van het feit dat 'getuigen mensen hebben zien slepen met iets dat wel eens een van de zwarte dozen van het vliegtuig zou kunnen zijn geweest'; en minstens één min of meer identieke verklaring van een omwonende, die in het bezit is van de rijksrecherche.

Van belang zijn ook de woorden 'op onregelmatige wijze' ('onrechtmatige' zou overigens beter zijn geweest) in bovenstaande zin. Wanneer namelijk op een zeker moment toestemming is verleend aan Israëli's om bepaald bergingswerk te verrichten op de rampplek, dan hebben zij inderdaad niet 'op onregelmatige wijze' zaken meegenomen. Bij het beschouwen van deze twee alinea's uit de ministeriële brief - twee alinea's waarin welgeteld zeven keer 'nogal soepel met de waarheid wordt omgegaan' - is het wellicht zinnig te verwijzen naar hetgeen de leider van het onderzoek van de rijksrecherche, A.H. Caron, mij tijdens zijn werkzaamheden liet weten. Hij zei, letterlijk: 'Ik maak uiteraard een rapport over mijn bevindingen. Maar bedenk wel, dat wat ik opschrijf, vóór het de Tweede Kamer bereikt, nog door minimaal twee sluizen gaat: die van de hoofdofficier in Amsterdam en die van het ministerie in Den Haag.'

    Pierre Heijboer
    Amsterdam.
    2 juli 1998



Chronologisch overzicht van de activiteiten van
niet-geïdentificeerde bergingsploegen op de
plaats van de Bijlmerramp, op 4 en 5 oktober 1992.
(Opgesteld door Pierre Heijboer te Amsterdam.)



  1. Vrij snel na de crash (een minuut of tien) melden zich Israëli's op het rampterrein, die kennelijk tot een of andere veiligheidsdienst behoren. Tegen de bezetting van de commandowagen van politie en brandweer maken zij zich althans als zodanig kenbaar. Het bericht in de GPD-bladen van 28.04.98 hierover is officieel niet bevestigd, maar reeds op 21.04.98 had mr. J. Vrakking, hoofdofficier van justitie te Amsterdam, tijdens een receptie tegenover mij verklaard: 'Er hebben zich Israëlische veiligheidsmensen bij onze commandowagen gemeld, maar wij hebben ze weggestuurd.'

    Wie waren deze lieden? Het antwoord op die vraag is niet moeilijk. Op Schiphol werkt een uitgebreide staf van goed opgeleide Israëlische veiligheidsmensen. Eenieder die op Schiphol in de vrachtafhandeling werkt zal dat bevestigen. De instelling van deze Israëli's is - heel begrijpelijk - dat alles wat met El Al-toestellen en El Al-vracht van doen heeft enkel en alleen hún pakkie-an is. Daar dient niemand anders zich mee te bemoeien.

    Vandaar dat het ook volkomen logisch is dat een ploeg van deze mensen zich vanaf Schiphol naar de Bijlmer spoedt wanneer daar een El Al-vliegtuig met een 'voor Israël strategisch van groot belang zijnde lading' (Brits deskundige in 'Zembla' van 04.06.98) is neergestort - en ervan uitgaat dat zij, als El Al-mensen, zich 'dirigerend' mogen bemoeien met de bergingsoperaties. De politie- en brandweercommandanten ter plekke weten echter niets van mogelijke geschreven of ongeschreven afspraken hierover en zeggen: 'Hoepel op.' Gevolg: zeer boze Israëli's, zoals aan de rijksrecherche beschreven door de betrokken Amsterdamse politiemensen.

    Heeft deze Israëlische ploeg zich 'laten wegsturen', zoals mr. Vrakking zegt? Nee, natuurlijk niet. Een ploeg van goed opgeleide leden van een Israëlische veiligheidsdienst, die met een 'spoedopdracht' naar de Bijlmermeer is gestuurd, laat zich niet wegsturen. Die ploeg gaat gewoon aan het werk om de opgedragen klus te klaren, toestemming of geen toestemming. In de chaos van het eerste half uur in de Bijlmermeer was dat trouwens geen enkel probleem.

    Het enige probleem dat zich voordeed, was dat de activiteiten van deze veiligheidsmensen (het 'wegslepen van de rampplek van allerlei spul') niet geheel onopgemerkt kon blijven. Er zijn dus getuigenverklaringen. Wat betreft de aanwezigheid van de Israëli's: verklaringen van de politiemensen in de commandowagen in de Bijlmer, die van de heer Vrakking tegenover mij, en die van de Amsterdamse politiewoordvoerder Klaas Wilting in 'Zembla' van 04.06.98. Wat betreft de activiteiten van deze Israëli's: getuigenverklaringen die zich bevinden in het Bijlmerramp-dossier van de Raad voor de Luchtvaart; en minstens één getuigenverklaring van dezelfde aard, waarover de rijksrecherche beschikt.

  2. Min of meer gelijktijdig met de Israëlische veiligheidsmensen verschijnen op het terrein van de ramp 'een stuk of zes' in opvallende vuurwerende kledij gestoken 'bergers', die zich niet om bluswerk of gewondenhulp bekommeren, maar aan het 'bergen' (wegslepen van vliegtuigonderdelen) gaan op een punt links van de inslag, daar waar herkenbaar nog delen van het staartstuk van het vliegtuig liggen. Eenduidige getuigenverklaringen hierover zijn er onder meer van een vijftal omwonenden, een ambulancemedewerker en een politieman.

    Wie waren deze mensen? Naar alle waarschijnlijk hoorden zij tot een kleine bergings- en hulpverleningsploeg, die door Israëlische diensten op Schiphol paraat gehouden wordt (of werd) bij elke start en landing van een El Al-toestel. Deze ploegen pleegden zich te verplaatsen zich in een terreinwagen (mogelijk van het type Landrover) en hadden direct radiocontact met de bemanning van de El Al-vliegtuigen.

    Wanneer dit regiem in 1992 op Schiphol ook gold (misschien geldt het nóg wel) ligt het voor de hand dat ook déze El Al-ploeg zich met spoed naar de Bijlmer heeft begeven, en daar aan het 'bergen' is geslagen. En dat deze mensen zich daarbij ook niet hebben bekommerd om de vraag of wat zij deden volgens de Nederlandse wetgeving (de toen nog geldende Luchtvaartrampenwet) eigenlijk wel mocht. En ook zij deden hun werk tijdens de chaos van het eerste half uur; daarbij weliswaar gesignaleerd door omwonenden en een of meer politiemensen 'die opzij moesten', maar nog zonder uitdrukkelijke toestemming van de mensen in de commandowagen.

  3. Het volgende tijdstip is ca. 22.45 uur op de avond van de ramp. De omstandigheden waaronder de dingen zich afspelen wijzen erop dat het 'plaatselijk commando' van brandweer en politie inmiddels de mededeling heeft gekregen, dat 'een speciale bergingsploeg' de ruimte moet worden gegeven. Deze ploeg bergers (in beschermende, dikke witte kledij) wordt onder meer gesignaleerd en genoemd door de enkele brandweerlieden en een radioverslaggever, wiens getuigenis ondersteund wordt door een nog bestaande geluidsband.

  4. De vroege ochtend van 5 oktober (tegen het licht worden) is het volgende tijdstip. Verslaggevers zijn dan met een smoes ('er komen gevaarlijke stoffen vrij' - niet waar) van het rampterrein verwijderd en de speciale bergingsploeg van een man of tien gaat opnieuw op de puinhopen aan het werk. Een omwonende heeft hierover tegenover de rijksrecherche een duidelijke verklaring afgelegd.

  5. Volgende moment: de ochtend van 5 oktober, tussen tien en elf uur. De bergers die aan het werk zijn moeten aan de kant want 'er komen andere mensen iets doen'. Dat blijken mannen te zijn in ruimtevaartachtige pakken (zoals de 'speciale bergingsploeg' al eerder omschreven is) die over het puin lopen en dingen wegdragen. Zij worden gesignaleerd door minstens één berger en minstens twee omwonenden.

  6. Naast deze 'onbekende bergers' is ook nog een andere ploeg (werkend in groepjes van twee man - en misschien slechts één groepje van twee man) actief op de rampplek. Ook deze mensen dragen een witte outfit, doch dit zijn geen 'astronautenpakken' maar witte overalls. Ze worden onder meer gesignaleerd door omwonenden en door Amsterdamse politiemensen (zie de verklaringen van de Amsterdamse politiewoordvoerder Wilting in het Algemeen Dagblad van 29.04.98 en 'Zembla' van 04.06.98).

We hebben hier van doen met ploegjes mensen (zich verplaatsend in een of meer auto's met Franse kentekens) die niet zozeer aan 'berging' doen, maar meer aan 'onderzoek'. Ze gaan dingen na, zoeken misschien naar mogelijke sporen van een terroristische aanslag; maar 'naar slachtoffers zoeken' - nee, dat doen ze zeer beslist niet.

Inmiddels bestaan er een kleine twintig, aan duidelijkheid niets te wensen overlatende, getuigenverklaringen over de activiteiten van de betrokken onbekende bergingsploegen. Door de justitiële autoriteiten in Amsterdam worden deze afgedaan als zijnde niet al te betrouwbaar. Daarbij wordt onder meer gezegd: 'De ramp was 5,5, jaar geleden.' Dit duidt op het misverstand dat de betrokken getuigenverklaringen 'teruggaan op een herinnering van 5,5 jaar geleden' en als gevolg daarvan aan betrouwbaarheid inboeten. Dit is een onjuiste gedachte. De betrokken verklaringen zijn voor het allergrootste deel vijf jaar geleden al afgelegd en voor een deel ook al opgetekend. En ze zijn in de tussentijd niet gewijzigd!

Ook zegt men: 'Mensen hebben zich door de media laten beïnvloeden.' Het is echter bewijsbaar omgekeerd geweest: de media hebben zich in hun berichtgeving laten beïnvloeden door deze getuigen. Want die hebben hun verhaal, zoals gezegd, vijf jaar geleden al gedaan. Dat deze verklaringen nu opnieuw in beeld komen is een gevolg van het feit dat ze nu voor het eerst zijn opgenomen in iets officieels, in een 'dossier' bij een notaris.



Getuigenverklaringen over de activiteiten van
niet-geïdentificeerde 'bergers' na de Bijlmerramp.


    Verzameld door Pierre Heijboer,
    Wethouder Driessenstraat 28
    1107 XK Amsterdam - Zuidoost.
    Tel. 020 - 696 70 98



    Getuige 1. (omwonende) 04.10.1992, ca. 18.45 uur)

'Ik woonde indertijd in Groeneveen op tien hoog. Dat is vlak bij de hoek tot waar die flat nu is afgebroken. Door de enorme dreun van de inslag vielen bij mij meubels om en vlogen boeken uit de kast. Ik dacht eerst dat er een raket was ingeslagen. Ik keek voor langs de noordkant van het stuk Groeneveen links van mijn balkon. Ik kon zien waar het brandde. Daar woonde mijn vriendin Marcella en ik dacht meteen: 'Marcella is dood.'

Ik ben vervolgens langs de galerijkant van Groeneveen in de richting van de getroffen flats gelopen, in de hoop nog iets voor Marcella te kunnen doen. Maar halverwege werd ik door enkele mannen terug gejaagd. 'Weg hier, het is hier veel te gevaarlijk,' riepen ze. Naar beneden kijkend aan de metrokant van de rampplek zag ik het vuur op de grond aan de galerijkant. Het had allerlei kleuren. Ik kreeg de rare gedachte dat het vuur naar me knipoogde. Er waren ook voortdurend kleine ontploffingen.

Ik ging vervolgens weer terug naar mijn balkon. Ik kon vandaar af de noordwestelijke kant van het inslagpunt zien. Ook daar lag voor de flat puin te branden. Het zal hoogstens acht minuten na de klap zijn geweest, zo rond kwart voor zeven, dat ik een witte auto, een soort bestelwagen, enige tijd heen en weer zag rijden bij de onderdoorgang van Groeneveen. Even later zag ik mannen in witte pakken, die - dat verbaasde mij - gewoon met hun voeten door het vuur liepen. Het waren er een stuk of zes. Er stond geen tekst of teken op hun pakken, althans dat is me niet opgevallen. Er stond in elk geval zeker geen rood kruis op. Wat ze op hun hoofd hadden leek een soort witte puntmuts of capuchon te zijn. Aan hun bewegingen te zien droegen ze zwaar schoeisel. Ze bewogen zich een beetje traag dansend, zoals ruimtevaarders. Hun kleding was ook erg dik.

Ik heb overigens niet gezien dat deze zes mannen uit de door mij genoemde witte auto zijn gestapt. Ik neem dat wél aan. Ik bleef me, toen ik daar op mijn balkon stond, verwonderen over het feit dat die mannen zo 'op de vlammen' konden werken. Daar waar ze bezig waren lag onder meer het staartstuk. Ze liepen er rond en raapten af en toe iets op. Dat brachten ze dan weg, waarna ze weer terugkwamen. Ik heb ze op dat moment aangezien voor reddingswerkers. Maar later heb ik bedacht: ze waren er zo ontzettend snel bij; die lui moeten al in hun pakken klaar gezeten hebben voordat het toestel neerstortte.

Ik heb tot tien over zeven vanaf mijn balkon staan kijken. Al die tijd waren de mannen in het wit beneden mij aan het werk. Om tien over zeven besefte ik plotseling dat het misschien toch wat gevaarlijk kon zijn op het balkon van mijn flat. Ik dacht aan mogelijke gasexplosies. Ik ben naar binnen gegaan, heb mijn papieren en sieraden opgepakt en ben naar buiten gegaan. Daarna heb ik andere mensen nog geholpen met kinderen naar buiten brengen en zo. Vanaf het heuveltje tussen Groeneveen en de metro heb ik vervolgens nog lange tijd naar het blussen en het bergingswerk gekeken. Later ben ik geëvacueerd naar de sporthal, omdat ik mijn flat niet meer in mocht. Ik heb die avond heel bewust voor mezelf vastgelegd wat ik waarnam. Een van de redenen daarvan was dat ik op Schiphol had gewerkt en het een en ander begreep van wat zich op die rampplek afspeelde. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'


    Getuige 2. (bemanningslid ambulancewagen 04.10.1992, ca 18.45 uur)

'Ik ben bij de Bijlmerramp ingezet als ambulancehulpverlener van Broeder de Vries / Ambulancedienst Gooi- en Vechtstreek. Onze dienst was voor het neerstorten van het El Al-toestel al gealarmeerd omdat er meldingen waren binnengekomen over een vliegtuig waar stukken afvielen. Er was zelfs al een wagen onderweg naar een plaats 'waar wat neergestort zou zijn'.

Ik was met mijn wagen zeer snel ter plekke in de Bijlmer - ik schat een minuut of tien na de crash. We hebben die avond geen gewonden vervoerd; wel hebben we gewonden behandeld. Onze wagen stond die avond in het parkje ten westen van Kruitberg, iets rechts (richting Kruitberg kijkend) van het inslagpunt. Niet ver van ons vandaan stond een gele wagen van de brandweer van Schiphol.

Het zal ongeveer een kwartier na de crash zijn geweest dat mij enkele mannen opvielen omdat ze geen zwarte uniformen droegen, zoals de brandweer, maar aluminiumkleurige pakken. Ze waren van kop tot teen ingepakt en hadden ook een bescherming voor hun gezicht - glas of plastic. Dat wat ze op hun hoofd hadden was echt een gesloten kap. Ze droegen geen persluchtmaskers.

Ik heb die mannen aangezien voor brandweermensen in beschermende kleding. Ik heb twee van die mannen waargenomen. Ze liepen rond vlak bij het inslagpunt, zeg maar recht tegenover de 'kloof'. Daar lag een deel van het vliegtuig dat herkenbaar was als een stuk van de staart. Het waren beslist geen mensen van het Rode Kruis, het SIGMA-team of de GG en GD. Die waren er op dat moment namelijk nog niet. Het SIGMA-team heb ik zelf nog zien arriveren. Maar dat was dus later. Die mannen in hun aluminium pakken waren er al voordat zij er waren. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'


    Getuige 3. (omwonende - 04.10.1992, ca. 18.45 uur)

'Ik was op de avond van 4 oktober 1992 bij mijn ouders in de flat Gooioord. Van daaruit heb je geen direct zicht op de plek van de inslag. We waren aan de afwas. Ineens was er het enorme lawaai van een vliegtuig. 'Die zit veel te laag,'' zeiden we tegen elkaar. Het toestel veroorzaakte een grote luchtdruk: de bovenraampjes in de flat sloegen uit zichzelf dicht. We gingen het balkon op en zagen toen die lichtgloed. Met mijn vader ben ik meteen, tussen Kikkenstein en de garage van Gooioord door, naar de plek van de ramp gelopen. We waren er binnen vijf minuten. Er was een enorme vuurgloed, en er waren veel gillende mensen.

Toen we er een tijdje stonden te kijken vielen mij die mannen in die lichte pakken op. Ik bedoel: er was politie - die probeerde mensen op een afstand te houden -, er was brandweer - die probeerde te blussen -, er waren mensen van ambulances - die probeerden gewonden te helpen -, en er was die groep mannen in die witte (of misschien ook wel gele) pakken.

Ik registreerde dat ze niet bezig waren met blussen of hulp verlenen, maar dat ze specifiek iets voor zichzelf aan het doen waren. Ze vormden een aparte, zelfstandige groep. Ik schat ze op een man of tien. Wat me ook opviel was dat ze zeer dicht bij de vuurhaard opereerden. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'


    Getuige 4. (omwonende) 04.10.1992, ca. 18.45 uur)

'Ik woon in de flat Groeneveen op de vijfde verdieping. Direct nadat het vliegtuig was neergestort ben ik voor het raam gaan staan en heb ik naar de brand gekeken. Ik had uitzicht op de noordoostelijk kant van de getroffen flats. In het centrum van het vuur had mijn vriendin gewoond; ik wist dat zij dood moest zijn. Het greep mij heel erg aan. Volkomen verloren en verlamd stond ik daar een tijd te kijken, niet in staat om iets te doen.

Ik heb toen daar beneden een man gezien die mij opviel door de kleding die hij droeg. Hij was helemaal in het wit en had een soort helm op. Hij had ook iets voor zijn gezicht, een scherm of een masker. Mogelijk heb ik twee van die mannen gezien, maar één heb ik zeker gezien. Hij liep in de buurt van het vuur. Veel aandacht heb ik er niet aan besteed. Wel heb ik mij toen verbaasd over het feit dat deze man zo snel ter plaatse was.

Na enige tijd heb ik mijzelf weer een beetje hervonden. Ik heb die avond mijn flat verlaten om bij bekenden in Fleerde te gaan overnachten. De ramp, en de ellende van de slachtoffers, hebben mij emotioneel erg geraakt. Ik ben er nog steeds ziek van. Dat geldt ook voor mijn dochter, die nu vijftien is. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'


    Verklaring 4b. (politieman - 04.10.1992, ca. 19.00 uur)

'Ik ben politieman, werkend in Amsterdam. Een collega van me - iemand van de Bijlmerpolitie - heeft me het volgende verteld: 'Nog geen half uur na de crash moesten politie- en brandweermensen opzij om een speciale ploeg de ruimte te laten. Het waren mannen van El Al die als een gek brokstukken van het vliegtuig begonnen te verzamelen.' Deze collega vond het vreemd dat hij daar geen getuigenis over mocht afleggen.


    Getuige 4c. (omwonende - 04.10.1992, ca. 19.10 uur)

'Ik woonde ten tijde van de crash nog op Leerdamhof (dat is bij Nellenstein) maar was juist aan het verhuizen naar Geerdinkhof, waar ik nu nog woon. Ik was die zondagmiddag met mijn vrouw in ons nieuwe huis geweest en we waren juist weer thuis toen we een vliegtuig hoorden dat een idioot geluid maakte. Heel ongewoon: hoog en hard, heel anders dan anders.

Een paar seconden later hoorden we een zware, doffe dreun. Ik zei: 'Er is een flat ontploft.' Maar mijn vrouw zei: 'Nee, dat vliegtuig is neergestort.' En ik dacht: 'Alsjeblieft niet op ons nieuwe huis.'

Ik ben meteen op de fiets gesprongen en onder de autoweg door naar de plek van de ramp gereden. Ik was er binnen een paar minuten. Het was een pandemonium: loeiende vlammen, springende ruiten, gillende mensen. Ik zag toen ook al gele brandweerauto's met zwarte letters; ik meen dat het de brandweer van Schiphol was. Ik heb enige tijd staan kijken aan de kant van Ganzenhoef. Maar mede vanwege de smerige rook die er hing ben ik vrij snel terug gegaan naar huis.

Thuis heb ik tegen mijn vrouw gezegd: 'Je moet meekomen; kijken.' Samen zijn we toen opnieuw naar de rampplek gegaan. Dat moet tussen zeven uur en kwart over zeven zijn geweest. Er waren veel meer mensen op de been. Wij bevonden ons aan de kant van Kraaiennest. Het was op dat moment dat mij even een paar mannen in witte of zeer lichte pakken opvielen. Ik zag ze van achteren; ze liepen van mij weg. Ze waren helemaal ingepakt. 'Maanmanachtig' dacht ik op dat moment. Ze hebben mijn aandacht maar even vastgehad. Terugdenkend meen ik dat het feit dat ze iets ongewoons op hun hoofd hadden (ik weet overigens niet meer wat dat 'ongewone' was) maakte dat ik even naar hen bleef kijken.

Mijn vrouw maakte iets vreemds mee. Haar huid raakte plotseling - van het ene ogenblik op het andere, toen we daar stonden - ernstig geïrriteerd. Het was alsof ze plotseling een zware zonnebrand had opgelopen. Haar huid werd helemaal rood en er ontstonden wat later ook blaasjes. Na een paar dagen was het weg. Mijn vrouw heeft nooit enige overgevoeligheid gehad voor, zeg: zonnestralen of de hitte van een openhaardvuur. Ze kreeg die irritatie alleen die ene keer, daar bij de rampplek.


    Getuige 4d. (telefonische mededeling anonieme medewerker van HBM - 04.10.1992)

'In de jaren 1988 en 1989 heb ik, als employé van de Hollandse Beton Maatschappij, meegewerkt aan de aanleg van de C-pier op Schiphol. In die pier is toen ook een nieuw onderkomen voor de Mossad op Schiphol gerealiseerd. Ik ben toen meer dan eens tijdens mijn werk op bepaalde plekken door de Israëli's tegengehouden. Er waren plaatsen waar ik niet mocht komen.

Toen dat vliegtuig in de Bijlmer was neergestort bedacht iemand van de HBM op Schiphol dat we ook iets moesten doen. We zijn toen met een aantal personeelsleden van ons broodjes gaan brengen naar de bergers en andere hulpverleners op de rampplek. Wij waren daar voordat het Leger des Heils arriveerde en die taak van ons overnam.

Toen ik daar liep kwam ik op een gegeven moment dezelfde Israëli tegen die mij op Schiphol steeds had tegengehouden. Ik heb ook die mannen in de witte pakken gezien. En ik heb gezien dat ze allerlei spullen meenamen. Wat dat was kon ik niet zien, want ik kon niet dicht bij hen komen. Niet alleen ik heb die mannen gezien; collega's van de HBM die bij me waren hebben ze ook gezien.


    Getuige 5. (omwonende - 04.10.1992, ca. 18.45 uur)

'Ik woon in Kikkenstein recht tegenover de plek van de inslag, ongeveer honderd meter van mijn flat vandaan. Ik zat op de avond van 4 oktober 1992 met bezoek in de keuken. Dat is de kant van mijn woning waar ik toen uitkeek op de flats Groeneveen en Kruitberg. Opeens hoorde ik achter me, dat is in de richting van Gooioord, een vreselijk geluid. 'Dat klopt niet,' zeiden we tegen elkaar. Vervolgens was er een harde klap op het dak van mijn flat - dat voelde je hier beneden. Vlak daarna zag ik het vliegtuig als een donkere wolk door de lucht schieten. En toen klapte het in de flats hier tegenover. Wij renden de galerij op en schrokken ons wezenloos. Een enorme vuurzee, het brandde er van boven tot beneden, en gillende mensen.

Vrij snel waren er politiemensen, brandweerlui en ambulances. De hulpverlening was, voor zover er nog iets gedaan kon worden, perfect. Hier op mijn galerij werd het spoedig enorm druk, wat niet zo vreemd was, want hier had je zo ongeveer het beste uitzicht van de hele omgeving. Dat er brandweermensen, politieagenten en andere hulpverleners waren heb ik toen, zeg maar, 'heel algemeen geregistreerd'.

Daarnaast was er echter een andere groep mensen die mij bijzonder is opgevallen. Ze waren, schat ik, met een man of acht. Ze droegen lichte kleding - naar mijn idee eerder gelig dan wit - en hadden helmen op hun hoofd. Ze stonden te rommelen rond een punt, dicht bij het vuur, dat van mijn galerij uit gezien iets links van het inslagpunt lag. Ze liepen rond, bukten zich af en toe en liepen heen en weer tussen de wrakstukken en een of twee bestelbusjes. Ze maakten op mij een gehaaste indruk.

Wat mij verbaasde was het feit dat deze mensen zo snel ter plekke waren. Ik weet nog dat ik bij mezelf heb gedacht: 'Het lijkt wel of die al onderweg zijn geweest voordat het toestel neerstortte.' Terugdenkend moet ik zeggen dat ze volgens mij binnen tien minuten na de klap hier in de Bijlmer waren. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'


    Getuige 5b. (omwonende - 04.10.1992, ca. 18.50 uur)

'Ik woon op Leusdenhof, dat is in Nellestein, niet ver van de plaats van de ramp. Toen het toestel neerstortte was ik aan het telefoneren. Ik hoorde de klap. Ik ben daarop lopend in de richting van de rookwolk gegaan: onder de autoweg door, tussen Kelbergen en de flat Kralenbeek door, vervolgens rechtsaf en bij Kraaiennest onder de Karspeldreef door. Ik herinner me dat ik langs de apotheek kwam. Ik was niet alleen; er liepen ook veel andere mensen die kant op.

Daar in de buurt, niet ver van het gezondheidscentrum bij Kraaiennest, zag ik op een gegeven moment twee heren in keurig kaki pak, met witte overhemden en stropdassen. Ze maakten op mij een 'officiële' indruk. Er waren nog twee andere redenen waarom ze mij opvielen. De eerste was, dat zij de andere kant opliepen dan alle andere mensen. Ze liepen van de rampplek weg. 'Richting apotheek,' registreerde ik voor mezelf. De tweede reden was, dat zij met iets zwaars liepen te sjouwen. Iets dat ze met z'n tweeën met beide handen moesten dragen. Het leek op een stuk van een verwarming, iets radiatorachtigs.

Ik vond dat vreemd. Bij het passeren had ik met een van de twee oogcontact. Mij viel toen ook op dat ze een nogal panische blik in hun ogen hadden. Ik wist niet wat ik ervan denken moest. Mensen die hun bezittingen in veiligheid brachten? Ze waren beiden ongeveer hetzelfde gekleed; zoals ik al zei: een soort kaki pak. Ze zagen er niet Nederlands uit: donkerharig, getinte huidskleur. 'Egyptenaren,' was een gedachte die bij me op kwam.

Naar mijn inschatting was dit ongeveer tien minuten na de crash, maar het kan ook iets later geweest zijn. Ik dacht, toen ik naar de rampplek liep: 'Misschien kan ik helpen,' maar ik stelde al snel vast dat dit niet het geval was. Daarom ben ik vrij snel weer naar huis gegaan. Ik heb dit nooit officieel aan iemand verteld. Ook niet aan mensen van de Raad voor de Luchtvaart. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'


    Mededeling 5c. (omwonenden - 04.10.1992, ca. 18.50 uur)

De Raad voor de Luchtvaart beschikt over enige getuigenverklaringen van omwonenden van de rampplek, die korte tijd na de inslag 'mensen hebben zien slepen met iets, dat wel eens een van de 'zwarte dozen' zou kunnen zijn geweest'.

Als verslaggever heb ik de Raad voor de Luchtvaart verzocht om inzage in de (zonodig geanonimiseerde) processen-verbaal van deze getuigenverklaringen. Dat verzoek is door de Raad van de Luchtvaart afgewezen.

    Bericht 5d. (Israëli's - 04.10.1992, ca. 18.50 uur)

Op 28.04.98 schrijven de kranten van de Geassocieerde Pers Diensten (GPD), parafraserend citerend uit de aanbiedingsbrief van de Amsterdamse hoofdofficier van justitie mr. Vrakking aan de ministers Jorritsma en Sorgdrager, over een onderzoek van de rijksrecherche naar eventuele 'mannen in witte pakken' bij de Bijlmerramp:

    'Zes geheime agenten hebben direct na de Bijlmerramp rondgesnuffeld op het rampterrein. Deze agenten zeiden van de Israëlische geheime dienst te zijn, spraken Engels en 'legitimeerden' zich door met pasjes te zwaaien. Ook probeerden ze met geweld de centrale commandowagen van de politie binnen te dringen, nadat de commandant hun de toegang had geweigerd. (...) Dat hebben politiefunctionarissen deze maand (vijfeneenhalf jaar na de ramp) verklaard tegenover de Rijksrecherche.'

De Amsterdamse justitie heeft deze gang van zaken niet willen bevestigen. Op 21.04.98 heeft hoofdofficier Vrakking echter tijdens een receptie tegenover journalist P. Heijboer het volgende verklaard:

    'Er waren vrij snel na de crash mensen van een Israëlische veiligheidsdienst op de rampplek. Ze hebben zich gemeld bij onze commandowagen, maar wij hebben ze weggestuurd.'


    Getuige 6. (verslaggever - 04.10.1992, ca 22.45 uur)

'Als verslaggever van Radio Noord-Holland ben ik op de avond van de 4e oktober 1992 vele uren aanwezig geweest op en nabij het rampterrein in de Bijlmermeer. Ik heb voortdurend verslag gedaan van wat ik zag en hoorde. Het ging allemaal snel en hectisch. Als gevolg daarvan heb ik veel van wat ik waarnam toen wel geregistreerd, maar niet in mijn geheugen opgeslagen. Zo herinnerde ik mij achteraf ook niets van mannen in bijzondere witte pakken, die op rampplek actief zouden zijn geweest.

Dat veranderde echter toen geruime tijd na de ramp een tv-ploeg onze geluidsbanden van de bewuste avond nog eens afluisterde. Op een van die (bewaard gebleven) banden hoort men mij duidelijke zeggen:

    'Zojuist is de brandweer in beschermende pakken, in speciale asbestpakken, de puinhopen langzaam maar zeker gaan verkennen. En ze lopen nu in van die grote witte pakken, lopen ze daar - eh - doorheen, heel voorzichtig en heel - eh - ja omzichtig te speuren naar mogelijk misschien nog slachtoffers - eh - maar mogelijk ook naar resten van het vliegtuig die kunnen verklaren waarom de piloot deze manoeuvre heeft gemaakt.'

Het tijdstip waarop ik die waarneming deed was, naar ik meen, ongeveer kwart voor elf. Ik bevond mij op dat moment in een woning op de tiende verdieping van de flat Kruitberg. Dat is schuin tegenover de plek van de inslag, aan de zuidoostelijke kant daarvan. Dat wil zeggen: de metrokant. Ik keek daar met de telefoon in de hand uit een raam.

Terugdenkend is mij slechts in herinnering gekomen dat die mannen in het wit - het waren er zeker tien - mij opvielen omdat zij die speciale pakken droegen, die hen kennelijk goed tegen hitte beschermden. Hoe die kleding er heel precies uitzag kon ik niet zien, omdat ik mij op een nogal grote afstand bevond. Ik heb ze toen aangezien voor brandweerlieden, maar ik heb er wel bij gedacht: 'Wat moeten die hier nog, het ergste vuur is inmiddels toch bedwongen?'

Pas later heb ik begrepen dat de Nederlandse brandweerlieden en de andere bergers die normaal gesproken op de rampplek aanwezig mochten zijn, niet beschikten over het soort beschermende kleding dat deze mannen droegen. Mijn mededeling dat het 'de brandweer' betrof, was dus onjuist. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'


    Getuige 7. (brandweerman - 04.10.1992, ca. 22.45 uur)

'Ik ben lid van de Amsterdamse brandweer. Onze ploeg van zes man werd ongeveer anderhalf uur na de crash ingezet op het rampterrein, en we zijn daar in eerste instantie tot ongeveer twaalf á één uur 's nachts in touw geweest. Ik heb de tijdstippen niet meer precies in mijn geheugen - dat waren zaken waar je toen niet zo op lette - maar ik schat dat het ergens tussen tien en elf uur is geweest op de avond van de ramp, dat wij met onze ploeg bezig waren met het blussen van branden in de woningen op de hogere verdiepingen van de flat Groeneveen.

Af en toe gingen we naar buiten, de galerij op, om even bij te komen. Bij die gelegenheden hadden we, van boven af, een goed uitzicht op de brandende puinhopen tussen de plek van de inslag en de metrolijn, dat wil zeggen op de oostkant van de verwoeste flats. Naar beneden kijkend zagen mijn collega's en ik op een gegeven moment mannen rondlopen op het brandende puin. Met sterke zaklantaarns schijnend liepen ze duidelijk naar iets te zoeken. Ze waren met een man of tien.

Ze hadden een witte of lichte outfit aan. Maar - dat registreerde ik als ongewoon - ze droegen geen persluchtmaskers of een andere bescherming voor hun gezicht. Ze liepen daar over de vliegtuigdelen en het puin van de flats, die nog lagen te roken. Lang heeft hun aanwezigheid niet geduurd; ik schat ongeveer een kwartier. Ze waren snel weer weg. Maar onze hele ploeg heeft ze wel gesignaleerd. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'


    Getuige 8. (brandweerman - 04.10.1992, ca. 22.45 uur)

'Ik ben lid van de Amsterdamse brandweer. Samen met collega's van mijn kazerne ben ik rond een uur of negen op de avond van de ramp ingezet in het getroffen gebied. De puinhopen en wrakstukken brandden toen nog flink. Het terrein waar dat puin en die wrakstukken lagen was echter afgezet: ook wij mochten daar niet komen. We zijn toen gaan blussen in de nog brandende woningen van de flat Groeneveen.

Tussen half elf en elf uur bevonden we ons op een van de hoogste verdiepingen van de flat. Het was omstreeks deze tijd dat ik beneden op puinhopen - daar waar wij niet mochten komen - mannen zag lopen. Het waren er een stuk of tien. Het leek alsof ze lange witte, of althans lichte, jassen aan hadden. Ze droegen geen helmen. Aan hun voeten hadden ze donkere laarzen. Ze hadden allemaal een sterke zaklantaarn bij zich, en daarmee liepen ze duidelijk te zoeken tussen het puin en de wrakstukken van het vliegtuig.

Wij van de brandweer kenden die mensen niet. Ze waren niet van de politie, niet van de GG en GD en ook niet van het SIGMA-team. De outfit van die diensten was ons namelijk bekend. Het konden ook geen Amsterdamse brandweermensen zijn, want de Amsterdamse brandweer had indertijd geen afdeling die in een dergelijke uitrusting werkte. We hebben later nog aan de politie en aan andere brandweermensen gevraagd wie deze mensen waren, maar niemand kon ons uitsluitsel geven. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'


    Getuige 8b.

'Ik heb als verslaggever van het dagblad Trouw uitvoerig gepubliceerd over de Bijlmerramp, met name over de nasleep ervan. Mij directe chef op de krant heeft op de avond van 4 oktober 1992 thuis naar de politieradio geluisterd. Zij heeft mij meegedeeld dat een van haar aantekeningen luidde: 'Ongeveer 23.00 uur; politie zegt: Maak even ruimte binnen de afzetting want de El Al-ploeg komt eraan.'

Een uit Israël komende bergingsploeg van El Al kwam, volgens mededelingen van El Al zelf, echter pas de volgende middag in Amsterdam aan. Ik heb begrepen dat mijn chef het als journaliste niet op haar weg vindt liggen om hierover zelf een verklaring af te leggen. Wat mij betreft, ik ben ervan overtuigd dat haar aantekeningen over het gesprokene op de politieradio berusten op exact luisteren en exact noteren. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'


    Getuige 8c.

'Ik woon in Kikkenstein, de flat recht tegenover de rampplek. Op de vroege avond van 4 oktober 1992 was ik thuis. Ik heb die jumbo van El Al vlak over het dak van mijn eigen flat zien scheren en ik heb ook gezien hoe het toestel te pletter sloeg tegen de flats aan de overkant van het groengebied tussen Kikkenstein en Kruitberg.

U kunt zich voorstellen dat ik die nacht geen oog heb dichtgedaan. Als gevolg daarvan heb ik gezien hoe tegen het einde van de nacht mannen in opvallende zilverwitte pakken de resten van de jumbo doorzochten. Ze liepen voortdurend met brokstukken te sjouwen. Het waren geen brandweerlieden, geen politiemensen, geen Rode-Kruismensen en ook geen leden van het identificatieteam. Ze maakten op mij duidelijk de indruk dat zij behoorden tot een of andere speciale unit.

Er ontstond toen zij arriveerden wat gedrang rond de plek van de inslag. De weg diende vrij gemaakt te worden voor die mannen in witte kledij. De bergers die er bezig waren werden bijna letterlijk aan de kant geduwd; ze moesten zich zo'n meter of vijftien verwijderen. Ook de brandweer diende tijdelijk het veld te ruimen. Ik heb aan een politieman gevraagd wie die mensen waren. 'Het zijn Israëli's,' vertelde hij me. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'


    Getuige 9. (brandweerman - 05.10.1992, ca. 10.00 uur)

'Ik ben als lid van de Regionale Rampbestrijding Amsterdam op de ochtend van 5 oktober, dat is de ochtend na de crash, ingezet bij het bergingswerk in de Bijlmermeer. Het was tegen tien uur. We waren nog niet lang bezig. Ons was door een brandweerchef verteld dat we moesten uitkijken naar felgekleurde oranje dingen: de 'zwarte dozen'.

Rond de genoemde tijd, ongeveer tien uur, kregen we van iemand (ik geloof een man van de RLD - hij had een rood jack aan) opdracht met ons bergingswerk te stoppen. Er zouden anderen iets komen doen. Wij voelden ons aangetast in onze waarde. Het bergen van puin en het vinden van slachtoffers, dat was ons werk, en dat wilden we zo snel mogelijk doen.

Wij, brandweerlieden, moesten ons terugtrekken in het tunneltje van Klein Kruitberg, zo'n meter of vijftien van de plek van de inslag. We hadden van daaruit een redelijk uitzicht op de puinhoop aan de metrokant van de rampplek. Maar we konden niet alles zien. Er verschenen een man of zes in speciale kledij. Het leken een soort ruimtepakken. Dat idee werd versterkt doordat ze zich nogal traag bewogen, als mannen die op de maan lopen.

Ze gingen aan het zoeken tussen het puin en de wrakstukken. Dat duurde ongeveer een half uur. Op een gegeven moment zag ik duidelijk dat twee van hen een vrij zwaar voorwerp wegdroegen. Er lag een doek overheen. Als ik het me goed herinner werden ze begeleid door politiemensen. Ze liepen met hun vrachtje naar de zuidoostelijke hoek van het groengebied en verdwenen tussen de metro en de flat Kruitberg uit het zicht. Ik herinner me dat we tegen elkaar zeiden: 'Daar gaat de black box.'

Wat ik vreemd vond, was dat ze er niet mee naar de westkant van de getroffen flat gingen, want daar stonden immers alle diensten, tenten, containers en tijdelijke onderkomens van politie, bergers en anderen. Even nadat zich dit had afgespeeld mochten wij weer aan het werk. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'


    Getuige 10. (omwonende)

'Ik woon in de flat Kruitberg, op twee hoog. Op het moment van de ramp was ik thuis. Ik heb vanaf mijn galerij staan kijken naar hetgeen zich afspeelde rond de plaats van het ongeluk. Ik had uitzicht op de oostelijke kant van Klein Kruitberg en op het plantsoen waar veel puin en wrakstukken lagen. Er zijn mij die avond geen bijzondere dingen opgevallen. Wel later.

Het was overdag; welke dag precies weet ik niet meer. Ik weet ook niet meer of het ochtend of middag was. Ik zag toen op een gegeven moment een aantal mannen in witte pakken over de puinhopen lopen. Hoeveel het er waren weet ik ook niet meer precies. Ik denk: een stuk of zes. Ze zagen eruit als astronauten. Ze hadden ook iets op hun hoofd, en voor hun gezicht hadden ze een doorzichtig scherm.

Het is mij niet opgevallen dat ze langzamer bewogen dan normaal; volgens mij gaf hun kleding ze voldoende bewegingsvrijheid. Hoe lang ze daar bezig zijn geweest zou ik niet kunnen zeggen. Ik weet alleen dat ik ze op een bepaald moment daar over het puin heb zien lopen. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'

    Getuige 11. (omwonende)

'Ik woon in de flat Gooioord. Vanaf mijn balkon kijk ik, over het water van de vijver, op de plek van de ramp. Op die avond van de 4e oktober 1992 schrok ik van een waanzinnig lawaai. Mijn woning dreunde helemaal. Ik rende het balkon op en zag die enorme vuurzee. Het was een en al paniek. Pas rond zeven uur kwam er wat orde; toen waren er inmiddels ook politiemensen aanwezig.

Een paar dingen zijn mij in de dagen erna opgevallen; dingen die ik voor mezelf registreerde als 'ongewoon'. Allereerst verbaasde ik mij op 5 oktober over het feit dat er plotseling een paar zwarte limousines, heel chique auto's, kwamen aanrijden. Ik meen dat het er drie waren. Voor een deel heb ik ze op een foto staan, met een politieauto er achteraan.

Ook herinner ik mij dat ik op een bepaald moment een aantal mannen zag van wie ik dacht: het lijken wel maanmannetjes. Ze droegen iets wits en waren behoorlijk ingepakt. Daardoor liepen ze er, zo te zien, niet al te gemakkelijk bij. Ze hadden ook iets op hun hoofd. Ik zag een stuk of drie van die mannen terwijl ze bezig waren bij de rampplek, op het gedeelte dat ik vanaf mijn balkon kon overzien. Ik weet niet of dit ook op die 5e oktober was. Ik meen wel te weten dat het tegen de middag was. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'


    Getuige 12. (omwonende - 05.10.1992, ochtend)

'Wij wonen in de Bijlmerflat Kleiburg. Ik stond in de keuken, dat is aan de oostkant; mijn man en mijn zoon stonden uit het raam te kijken aan de westkant, dat is richting metro en Kruitberg/Groeneveen. We waren opgeschrikt door het feit dat een vliegtuig zo'n raar geluid maakte. Mijn man en mijn zoon zagen het toestel op de flats tegenover ons storten. Ikzelf zag alleen een rode gloed en ik hoorde dat er van alles tegen en op de flat viel.

De volgende ochtend heb ik foto's gemaakt. Daarop zie je onder andere brandweermannen in zwarte en blauwe pakken, en ook mensen van het RIT, die letters stonden duidelijk op hun rug. Ik heb die ochtend - van de precieze tijd had ik geen benul meer - ook enkele mensen in witte overalls aan het werk gezien op de wrakstukken. Ik heb die niet gefotografeerd. Het was nogal veraf, maar zo te zien droegen ze kleding uit één stuk. En ik meen me te herinneren dat ze ook iets wits op hun hoofd hadden. Ik ben bereid dit onder ede te herhalen.'


    Getuige 13. (omwonende - 04.10.1992 en 05.10.1992)

'Ik woonde indertijd op het adres Kruitberg xxx, dat is op de achtste verdieping van wat Klein Kruitberg werd genoemd. Nadat ik de klap hoorde ben ik op de grond gaan liggen. Ik kreeg op dat moment weinig lucht. Met een handdoek voor mijn mond ben ik naar mijn slaapkamer gekropen en heb daar een kast opengemaakt waarin diverse militaire spullen lagen. Binnen enkele minuten was ik aangekleed. Vervolgens verliet ik de woning en liep over de galerij richting Groeneveen, tot aan de rode lift, waar een vrouw met twee kinderen woonde. Daarna ging ik terug richting Groot Kruitberg en begaf mij via het trappenhuis naar de begane grond. Daar aangekomen rende ik zo hard ik kon naar Groeneveen. Daar blokkeerde ik de lift met een stukje hout.

Nadat ik de lift geblokkeerd had van de flat Groeneveen begaf ik me naar diverse verdiepingen en haalde daar mensen uit hun benarde positie. Toen ik daarmee klaar was begaf ik mij weer naar de begane grond. Ik sprak daar met een politieman, aan wie ik liet weten dat ik zeven mensen uit de flat had gehaald. Vervolgens ben ik naar de flat Kleiburg gegaan, naar de tiende verdieping. Van daaruit kon ik alles heel goed overzien. Het was ongeveer 19.30 uur toen ik daar alleen in die flat zat. Om plusminus 20.00 uur, of mogelijk iets later, zag ik rechts onder mij, waar een kleine vijver was, twee mensen in witte pakken lopen. Ik vond het merkwaardig dat zij daar waren. Ik wist op dat moment nog niet dat het om een El Al-vliegtuig ging. Omstreeks 21.00 heb ik Kleiburg verlaten. De huismeester wilde mij weg hebben uit de flat. Toen ik weer bij Groeneveen aankwam brachten twee politiemensen die ik kende mij naar het Bijlmercentrum, waar ik goed ben opgevangen.

Op maandagmiddag 5 oktober 1992 omstreeks 16.00 uur was ik in de omgeving van de plek van de inslag van het vliegtuig. Ik had het idee: 'Ik ga er nog eens kijken voor wat bijzonderheden.' Tot mijn grote verrassing zag ik weer die twee mensen in het witte pak aldaar rondlopen. Deze mensen bevonden zich aan de linkerkant van de vijver, dus rechts van de flat Groeneveen. Ik ben vervolgens na enige aarzeling na deze twee mensen toe gelopen. Ik vroeg, eerst in het Nederlands, wat zij hier deden. De man die rechts van mij stond sprak Engels en vroeg mij 'wat ik hier zocht'. Hij liet mij in het Engels weten 'dat het gecompliceerd was' en 'dat het om een militair vliegtuig ging'. Ik was daar verbaasd over. Nadat ik diverse vragen had gesteld is een van hen pissig geworden. Ik trok mij toen maar terug en heb de twee vanaf een afstand geobserveerd. Bij Ganzenhoef stond een Franse auto, merk Peugeot, waar zij in zijn gestapt, nadat zij zich eerst van hun witte pak hadden ontdaan.'


    Melding 14. (Klaas Wilting, Perswoordvoerder Politie Amsterdam)

Wilting verklaart op 28.04.98 tegen een verslaggever van het Algemeen Dagblad:

    'We hebben gemeld dat onze mensen een Franse bergingsploeg aan het werk hebben gezien. Wat die daar te zoeken had, wisten ze niet. Dat moet de Rijksrecherche maar uitzoeken.'

(Algemeen Dagblad, 29.04.98) <