Kees Schuyt beschrijft in Forum de kloof tussen de linker- en de rechterhand


Burgers & Bijlmer . . Bijlmer enquête . . Doemvlucht <===> Kamerzetel 151. . SDN . . Heijboer



  
5 januari 2000


DE LINKER- EN DE RECHTERHAND

Het gaat heel goed met Nederland, maar hoe moet het nu verder met het studiehuis? De economie draait op volle toeren, maar hoe moet het nu verder met de sociale zekerheid? De medische kennis zal in de nieuwe eeuw nog grotere sprongen voorwaarts maken, maar hoe moet het nu verder met de zorg? De televisie is een levensgrote inkomstenbron van reclame geworden, maar hoe moet het nu verder met het omroepbestel? De politie beschikt over steeds betere opsporingsapparatuur, maar wanneer gaat de criminaliteit nu omlaag?

Uit deze vragen komt een vaag gevoel van onbehagen naar voren, dat voortkomt uit de blijde verwachting van verdere voorspoed en het gelijktijdig botsen op hardnekkige praktijkproblemen, die maar niet willen verdwijnen. Dit onbehagen heeft de Franse socioloog Pierre Bourdieu in een recente verzameling van kleine artikelen en interviews - Contre-feux (1998) - scherp verwoord in de discrepantie tussen wat hij noemt de linker- en de rechterhand van de staat.

De linkerhand bestaat uit alle werkers die uitvoering geven aan

de typische publieke taken van de staat: het onderwijs, de zorg in de ziekenhuizen, de politie en de justitiële taken, het verschaffen van zekerheid en informatie. Het zijn de zwoegers in het vooronder, die elke dag de hoge verwachtingen van de moderne staat moeten waarmaken, met eigen hart en hand, maar vaak met te weinig financiële middelen.

Als de rechterhand van de staat ziet Bourdieu de verantwoordelijke politici, parlementsleden, hoge ambtenaren van de belangrijkste ministeries, de topbestuurders van onze publieke en particuliere financiële instellingen. Ik zou hier de bestuurlijke top van grote gemeenten ook bij willen rekenen. Het hopeloze is, zegt Bourdieu, dat de rechterhand niet meer weet en zelfs niet eens meer wil weten wat de linkerhand doet. Er bestaat een grote kloof tussen de dagelijkse wereld van uitvoerende werkers en die van de beslissers. De plannen die van de rechterhand van de tekentafels komen blijken keer op keer niet aan te sluiten bij de praktijkinzichten en de reële ervaringen van de linkerhand.

De motivatie verdwijnt omdat de specifieke kennis van het uitgevoerde werk, de context-kennis, niet wordt meegenomen of niet wordt gewaardeerd. Telkens moet - van boven af - alles anders. De gang van zaken in scholen, verpleeghuizen, politiebureaus, rechtbanken, universiteiten en omroeporganisaties illustreert de kloof: overal wordt het een steeds treuriger bedoening, waar slechts de professionele trots en ethiek van de uitvoerenden de boel nog overeind houden.

Bourdieu vraagt zich niet af waar die kloof vandaan komt. Hij schetst goed genoeg de zorgelijke gevolgen die de geweldige afstand tussen beide handen kan hebben voor de kwaliteit van de westerse democratie en de typische Europese waarden van solidariteit en beschaving. De tot technocratie versmalde organisaties gaan hun vitale motivatie en aanpassingsvermogen missen. Ik denk dat een van de belangrijke oorzaken van de vele misverstanden en meningsverschillen tussen linker- en rechterhand ligt in de weggevallen gemeenschappen.

Wat in de laatste vijftig jaar van de 'vorige' eeuw verloren is gegaan en niet meer valt terug te roepen, is een vitale gemeen­schap. Er zijn nog net wel politieke partijen, maar er bestaat geen enkele politieke gemeenschap meer. Er zijn nog omroepverenigingen, maar een achterban, die iets gemeenschappelijks vertegenwoordigt is verdwenen. Men spreekt van scholengemeenschappen, maar iedereen weet dat dat een eufemisme is.

Ziekenhuizen en zorginstellingen hadden nog iets eigens en iets bindends, maar nu gaat het om schaalgrootte en prijzenslag. Wat een universitaire gemeenschap betekent, lees je nog slechts op de herdenkingsplaten van de Tweede Wereldoorlog. Al die bindende gemeenschappen hielden de bestuurders bij de dagelijkse les en de besluiten werden gedragen door de uitvoerenden. De bestuurders konden zich niet te ver verwijderen van de achterban, waar ze vaak zelf uit voortgekomen waren. Tegenwoordig komen de bestuurders uit alle hoeken en gaten, maar nou net de typische professionele ken­nis van het uitvoerende werk wordt niet meer nodig geacht. Sterker: dat wordt een nadeel genoemd, want je zou, als bestuurder, eens te toegewijd kunnen raken aan je eigen organisatie.

Wat stelselmatig blijkt te ontbreken bij de rechterhand van de staat is eenvoudige kennis van de context, gewoon weten hoe de dingen gaan en hoe ze goed gedaan kunnen worden. Het gaat niet om het leren en kennisnemen van feiten en cijfers alleen, maar om het leren kennen van de context, die al die feiten en andere gegevens een relevante betekenis geeft met hun subtiele praktische werking. Leren omgaan en leren spelen met de context. Deze tweede soort kennis werd ooit door Bateson deutero-leaming genoemd, ofwel leren leren, de sterke kant van de linkerhand.

Ik heb een bescheiden wens voor het nieuwe jaar: dat de rechterhand weer wil weten wat de linkerhand doet.

Het o.i. enige (oud-) Kamerlid dat niet valt in de categorie van Kees Schuyt