Wettelijke aansprakelijkheid van producenten voor schade aan derden

Geldpolitiek . . . Kamerzetel 151 . . . Klokkenluiders <====> SDN . . . Crisisdebat



Wettelijke productenaanprakelijkheid


Onze kinderen en hun toekomst

De toekomst van de mensheid hangt af van de wijsheid van vandaag. We moeten leren omgaan met de gaven van de planeet Aarde, en elkaar de levensruimte bieden om in harmonie te kunnen leven. Dat sluit egoïsme volledig uit....!


Over de Interim-wet Bodemsanering en de verjaring

In het Eindverslag bij de ontwerp-IBS drong de PvdA aan op een verlenging van de verjaringstermijn ten einde de ware veroorzakers de kosten te laten betalen. De Regering ging er van uit dat de verjaringstermijn van 30 jaar het instellen van acties uit onrechtmatige daad doorgaans niet zou belemmeren en achtte een verlenging niet nodig. In de Memorie van toelichting bij de ontwerp-WBB + gaf de Regering op eigen initiatief aan, dat nog bezien werd of nadere voorzieningen ter zake van de verjaring noodzakelijk waren. Aanleiding waren de onduidelijkheid in de lagere rechtspraak en het komende burgerlijk recht. Dit leidde tot een verzoek van de PvdA en de VVD in het Voorlopig verslag hierop nader in te gaan, in het bijzonder op de voor- en nadelen die aan een verlenging tot bijvoorbeeld 50 jaar kleven. De Regering antwoordde als volgt:

In de lagere rechtspraak met betrekking tot artikel 21 van de Interim-wet bodemsanering komt niet de lengte van de verjaringstermijn maar het aanvangsmoment daarvan aan de orde. Vaak wordt dat moment identiek geoordeeld aan het moment van veroorzaking van de bodemverontreiniging. In deze benadering speelt de verjaring een rol van betekenis: verontreinigingen die voor de zestiger jaren zijn veroorzaakt, zijn dan inmiddels verjaard. Daarnaast zijn twee belangrijk latere momenten genoemd:

  • de ontdekking van de bodemverontreiniging, omdat er daarvóór niet van een opeisbare rechtsvordering sprake was;
  • het niet-saneren van bodemverontreiniging door de betrokkenen, waardoor de verjaringstermijn pas een aanvang neemt na afloop van de sanering door de overheid.

Tijdens de behandeling van de Novelle in de Tweede Kamer vroeg de VVD waarom de Regering de verjaring van rechtsvorderingen tegen gasfabrieken ter zake van het laten voortbestaan van de verontreiniging niet had doen stuiten. De Regering antwoordde als volgt:

    "Bij het vraagstuk van de verjaring kan onderscheid worden gemaakt tussen rechtsvorderingen die betrekking hebben op het op of in de bodem geraken van de verontreinigende stoffen enerzijds en op het vervolgens in de bodem laten van die stoffen anderzijds. In het eerste geval heeft de vordering betrekking op alle kosten van onderzoek en sanering en in het tweede geval op specifieke kosten in verband met bijvoorbeeld het tegengaan van (verdere) verspreiding van de verontreinigende stoffen in het grondwater, het voortduren van gebruiksbeperkingen of het afbreken van woningen die later op bodemverontreiniging zijn gebouwd."

Dertig jaar vóór de inwerkingtreding van de IBS (dus 15 januari 1954) waren nog maar enkele gasfabrieken open en waren de verontreinigende bedrijfsprocessen inmiddels gestaakt. Ten aanzien van het commune recht was het probleem, dat in de zomer van 1989 duidelijk was geworden, dat per 1 januari 1993 met onmiddellijke werking (dus ook voor daarvóór ontstane verontreiniging) nieuwe verjaringsregels in werking zouden gaan treden. De nieuwe regels hielden in, dat een korte en een langere verjaringstermijn zou gaan gelden: een periode van 5 jaar nadat de benadeelde bekend is met de dader en de schade en in ieder geval een periode van 20 jaar na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt.

Door deze nieuwe regels zou een groot aantal rechtsvorderingen op 1 januari 1993 terstond verjaren, namelijk terzake van gevallen waarin de verontreiniging is veroorzaakt in de periode 1962-1972 en waarin de saneringsnoodzaak is vastgesteld in de periode 1973-1987. De nieuwe regels zouden bovendien geen einde brengen aan de onzekerheid over het aanvangsmoment van de lange verjaringstermijn. Om deze redenen kondigde de Regering een afzonderlijk wetsvoorstel aan, waarbij behoud van de 30-jarige termijn het uitgangspunt was.

De wet Verjaring van de vordering tot vergoeding van schade door milieuverontreiniging (wetsvoorstel 22 599) houdt in dat de verjaringstermijn op 30 jaar is gehandhaafd en dat de introductie van de 5-jarige termijn is opgeschort tot 1 januari 1997. Bovendien is het aanvangsmoment van de verjaring verduidelijkt in die zin dat, indien de bodemverontreiniging is ontstaan door een voortdurende handeling of een opeenvolging van gebeurtenissen, de termijn aanvangt op het moment van het beëindigen van de handeling of van de laatste gebeurtenis.

Website adres: http://www.sdnl.nl/schade-2.htm