Quiz van de Raad van Kerken over verarming en verrijking

QUIZ der LOGICA

Voedselbanken . . Kamerzetel 151 . . Klokkenluiders <===> SDN . . Crisisdebat . . AOW

Win een van de tien prijzen van 100 gulden voor de beste inzenders

Commentaar

Door Dr. W.P RoelofsDr. Roelofs' kennis missen wij zeer. Hij was een mens met veel kennis en inzicht. Een asceet die in praktijk bracht van waarin hij geloofde en kende.

INLEIDING tot een QUIZ


Waarom deze Quiz? Omdat ik problemen aan de orde wil stellen, U wil laten inzien dat bepaalde dingen die U en wij altijd "gewoon" hebben gevonden omdat we ermee opgegroeid zijn, eigenlijk helemaal niet zo gewoon zijn. Misschien dat U met mij tot de conclusie komt, dat veel schijnbaar gewoons, in feite absurd is. Juist omdat de dingen zo liggen, zijn ze "moeilijk".

Probeer met logisch nadenken tot een conclusie te komen,
welke onvermijdelijk is. Kies steeds 'EENS' of 'ONEENS'
    
    
                                                                			       Eens  Oneens
    
    
    1.  Wat kan, in een gesloten systeem, onbeperkt en
        zonder limiet toenemen of groeien?
    
      a. Bepaalde bomen
      1) qua omvang (hoogte, gewicht)?                       	        	__     __
      2) qua aantal op een gegeven ogenblik
         aanwezig op aarde?                                                 		__     __
    
      b. Een bepaalde diersoort
      1) qua lichaamsgrootte?                                             		__     __
      2) qua aantal individuen? 
         (momentane aanwezigheid!)                                 		__     __
    
      c. De (voortplantings)snelheid van bepaalde
         golven of van bepaalde deeltjes?                            		__     __
    
      d. De snelheid van uw denkproces?                              		__     __
    
      e. De "snelheid" waarmee u zich in uw gedachte
         verplaatst, eventueel naar plaatsen
         miljoenen lichtjaren van hier?                              		__     __
    
      f. De omvang van de reeks der natuurlijke getallen
         (1, 2, 3, enz.; d.w.z. dat er altijd een getal is
         dat groter is dan welk referentiegetal dan ook)?     	__     __
    
    
    2.  Als u bij 1. in sommige gevallen met "Eens", in andere
        gevallen met "Oneens" hebt geantwoord, wat is dan het
        gemeenschappelijke kenmerk van de zaken, waar het antwoord
        "Oneens" luidde:
    
      a. allemaal levende wezens?                                    		__     __
    
      b. allemaal tot de fysische natuur behorend?                   	__     __
    
      c. ze behoren niet tot de fysische natuur, zijn 'fictief'?     	__     __
    
      d. ze hebben geen gemeenschappelijk kenmerk?                   	__     __
    
    
        En wat is het gemeenschappelijke kenmerk van de zaken
        waar het antwoord "Eens" luidde:
    
    
      e. allemaal levende wezens?                                    		__     __
    
      f. allemaal tot de fysische natuur behorend?                   	__     __
    
      g. ze behoren niet tot de fysische natuur?                     	__     __
    
      h. ze hebben geen gemeenschappelijk kenmerk?                   	__     __
    
    
    
    3.  Zou u zich uitzonderingen op de bij 2. gevonden regels
        ("ja"  "nee") kunnen voorstellen?                            		__     __
    
        Zo "ja", welke?
    
    
    4.  Het verbruik van fossiele brandstoffen (steenkool,
        aardolie, aardgas) kan niet met een niet naar nul
        tenderend tempo doorgaan,
    
      a. want de daarmee gepaard gaande verhoging van het
         kooldioxidegehalte in de atmosfeer en het daarmee
         samenhangende broeikaseffect maken dat onmogelijk;        __     __
    
      b. want, hoewel die CO2-verhoging misschien technisch
         te bestrijden zou zijn, en we anders de gevolgen
         van het broeikaseffect misschien wel zouden laten
         voor wat ze zijn, zou toch vroeger of later de
         eindige voorraad fossiele brandstof op raken.               	__     __
    
    
    5.  Als er, vroeger of later, aan ons verbruik van
        fossiele brandstoffen (alsmede ook aan materiaal
        voor kernsplijting) een eind komt, zijn we voor
        onze energievoorziening geheel aangewezen op
        "duurzame energiebronnen" (zonne-energie,
        windenergie, waterkrachtcentrales, getijdenenergie,
        golfenergie, aardwarmte, "biomassa", zoals hout en
        ander verbrandbaar plantenmateriaal, brandbaar gas
        uit vergistingsprocessen, enz., en mogelijkerwijs:
        kernfusie)                                                   			__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    6. Indien eens, en we het daarmee zullen moeten doen,
       is het verstandig die andere energiebronnen zo
       spoedig mogelijk te ontwikkelen en daarop over te
       schakelen, al was het alleen maar omdat zo de
       CO2-uitstoot verminderd wordt.                                		__     __
    
    
    
    7.  Dan blijft nog wel het probleem van de minerale
        grondstoffen, met name de metalen. Ook deze voorraden
        zullen eens uitgeput raken, en we zullen het dan
        helemaal moeten hebben van "hergebruik", en we
        kunnen pas voor hergebruik geschikt maken, wat
        afgedankt is.                                                			__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    8.  Ook de voorraad van al het materiële dat we in 
        beginsel "tot onze beschikking" hebben (of kunnen 
        krijgen), is beperkt.                                        		__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    9.  Het voorgaande leidt tot de conclusie, dat onbeperkte 
        economische groei onmogelijk is.                             		__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    10. en dat (9.) is in overeenstemming met uw bevindingen
        in 1. en 2.                                                  			__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    11. Vermogen, in economische zin, kan bestaan uit goederen,
        zoals huizen, fabrieken, meubels, machines, enz., enz.,
        maar ook uit "vorderingen", zoals "spaartegoeden" bij
        banken, en geld (bankpapier, en girosaldi), alsmede uit
        grond en andere natuurlijke rijkdommen, en ook nog uit
        "ideëel vermogen", zoals octrooirechten,
        auteursrechten, "know how", melkquota, kortom alles
        wat niet materieel is, maar wel een geldswaarde
        vertegenwoordigt.                                            		__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    12. Bankbiljetten zijn vorderingen
    
      a. op de staat;                                                			__     __
    	
      b. op de Centrale Bank (Nederlandsche Bank NV);                	__     __
    
      c. op een andere instantie.                                    		__     __
    
    
    
    13. Indien bankbiljetten vorderingen waren op enigerlei
        instantie, dan moest van die debiteur geëist
        kunnen worden zijn schuld te voldoen met "wettig
        betaalmiddel".                                               			__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    14. Bankpapier is wettig betaalmiddel.                           		__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    15. De beweringen in 12 t/m 14 zijn logisch verenigbaar.         	__     __
    
    
    
    16. De bewering in 14 is juist.                                  		__     __
    
    
    
    17. Één of meer van de beweringen in 12 is (zijn) juist.         	__     __
    
    
    
    18. Het bedrag van het in omloop gebrachte bankpapier
        staat op de balans van de Centrale Bank onder de
        "passiva", en is, onder de "activa" gedekt door o.a.
        goud, deviezen, en "vorderingen" op de staat.
        Dit betekent dat bezitters van bankpapier, als puntje
        bij paaltje komt, een claim kunnen leggen op goud van
        de Centrale Bank, of op goederen van de staat                	__     __
    
    
    
    19. Geld is: onbepaalde claims op van alles wat op de
        markt te koop is, uitgedrukt in een eigen eenheid,
        die geen onveranderlijke kwantitatieve relatie heeft
        met de goederen die te koop zijn.                            		__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    20. De voornaamste functie van geld is het om
    
      a. schatvorming, sparen, te vergemakkelijken;                  	__     __
    
      b. economische transacties, overdracht van
         eigendom te vergemakkelijken;                               		__     __
    
      c. "waardemeter", "prijsnoemer" te zijn.                       	__     __
    
    
    
    21. Een schatvormer (*) kan niet een bederfelijk
        goed zijn, maar moet zo "onbederfelijk" mogelijk
        zijn.                                                        			__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    
    
    -------------------
    
    
    (*) Onder "schatvormer" is te verstaan: een puur vermogensgoed
        (bijvoorbeeld: goud, ander edelmetaal, edelstenen en juwelen,
        antiek, kunstvoorwerpen, verzamelingen (van postzegels e.d.)
        waardepapieren, geld, grond, enz.) dat bedoeld is op redelijk
        lange termijn in bezit gehouden te worden, als "een schat",
        en niet als korte-termijn-speculatieobject, bedoeld om,
        (snelle) koerswinst te maken.
    
    
    ------------------
    
    
    
    22. Iets "onbederfelijks" dat in vrije concurrentie
        overvloedig geproduceerd kan worden, is weinig geschikt
        als schatvormer. Het zou zo overvloedig gemaakt
        worden, dat het, ondanks zijn onbederfelijkheid, toch
        voortdurend aan waarde zou verliezen, tot z'n
        prijs gelijk zou zijn aan z'n productiekosten.               	__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    23. Een staatsobligatie is een monopolieproduct, een stuk
        papier waarvan de productiekosten te verwaarlozen zijn,
        en dat, - tenzij tengevolge van aanzienlijke inflatie
        haar reële interest (= nominale interest gecorrigeerd
        voor inflatie) negatief is en haar reële waarde
        (= nominale marktwaarde gedeeld door algemene prijsindex)
        voortdurend afneemt, - een goede schatvormer is
        en onbeperkt kan worden aangeboden.                          	__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    24. Tenzij een bepaalde schatvormer gekozen is als geld of
        als waardemeter, kan van geen enkele schatvormer worden
        voorspeld, wat ie aan geld, respectievelijk "waarde" zal 
        opbrengen op enig nog onbekend ogenblik in de toekomst. 
        Dat zal afhangen van de marktsituatie op dat ogenblik.      	__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    25. Als wel een bepaalde schatvormer met een zeer beperkte
        aanbodselasticiteit -(d.w.z: als de prijs toeneemt, neemt
        het aanbod nauwelijks toe)- is gekozen als "waardemeter",
        en tevens als "reserve" voor het uitgegeven bankpapier,
        althans voor een bepaald deel daarvan, dan is het algemeen
        prijspeil van alle overige goederen variabel en dreigt er
        steeds, als een "zwaard van Damocles", deflatie: dat is
        wat we beleefd hebben in het begin van de jaren dertig:
        goud als waardemeter - dalend prijspeil - economische
        depressie - politieke instabiliteit - enz. enz.              		__     __
    
      a. Indien oneens, waarom? Hou zou, b.v., bij een goud- of
         een goudreservestandaard een deflatie met zekerheid
         uitgesloten kunnen worden?
    
    
    
    26. Een staatsobligatie als bedoeld onder 23. zou eventueel
        wel kunnen dienst doen als reserve voor uitgegeven bank-
        papier. De Centrale Bank (CB) zou die obligaties kunnen
        kopen en verkopen op de open markt tegen de dagkoers.
        Bij deflatoire tendens moet meer geld in omloop komen
        en zou de CB dat geld in omloop moeten brengen door
        obligaties te kopen, terwijl bij inflatoire tendens
        de CB geld uit de omloop moet halen door verkoop van
        obligaties.                                                  			__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?                         (Indien eens, naar 27)
    
    
    
    27. Maak uw keus uit                        	   		20a,   20b,   20c, of ?.
        Deze functie(s) vereist/vereisen
    
      a. redelijk snelle omloop                 	   		__     __     __     __
    
      b. trage omloop                            	   		__     __     __     __
    
      c. stabiliteit, onveranderlijkheid         	   		__     __     __     __
    
    
    
    28. Als het betaalmiddel redelijk snel moet circuleren,
        moet het ondeugdelijk zijn als schatvormer, d.w.z.
        minder aantrekkelijk als schatvormer, dan andere
        beschikbare schatvormers. Om dat te bereiken, is
    
      a. een niet te lage rentevoet het beste middel.
         Die rentevoet maakt van schuldvorderingen de
         meest aantrekkelijke schatvormers. Alle overige
         investeringen moeten, op straffe van verlies,
         tenminste een rendement af werpen, dat met die
         rentevoet overeenkomt.                                      		__     __
    
    
      b. Nee, een betere methode is het, aan geldbezit,
         bezit van "betaalmiddel", van "liquiditeit", kosten
         te verbinden, waardoor het, evenals de waren,
         bederfelijk wordt, en daardoor niet geschikt is
         als schatvormer.                                            			__     __
    
    
    
    29. Geld is een publieke inrichting ten dienste van het
        economisch verkeer. Geld "oppotten", "onmatige
        liquiditeit", is asociaal gedrag. Voor de publieke
        inrichting die ons ten dienste wordt gesteld, moeten
        we (aan de gemeenschap) betalen. Willen we weinig
        betalen, dan moeten we onze liquiditeit beperken.            	__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    30. Als we het met 28b en 29 eens zijn, hebben we de
        interest, de hoge rente niet meer nodig om te
        voorkomen, dat geld als schatvormer wordt gebruikt.
        Die rente zou kunnen zakken. De prijs van een stuk
        grond tendeert in beginsel naar het (particulier)
        rendement dat dit stuk grond oplevert, gedeeld door
        de rentevoet, zodat de prijs van de grond overeenkomt
        met die van een schuldvordering die aan rente evenveel
        oplevert als de grond. Bij een naar nul tenderende
        rentevoet, zouden de grondprijzen naar oneindig
        tenderen, en dat is ontoelaatbaar.                           		__     __
    
      a. Indien oneens, waarom?
    
    
    
    
    31. Dat betekent, dat de methode van 28b en 29 vereist, dat
        de "onverdiende baat" uit de grond, uit de natuurlijke
        rijkdommen, niet bij particuliere "eigenaars" van de
        grond, maar bij de gemeenschap terecht komt, hetzij
        door socialisatie van de grondeigendom (niet van de
        exploitatie van de grond), hetzij door "grondrecht-
        inning", d.w.z. de eigenaars zoveel te laten betalen
    
      a  dat er geen rendement voor ze over blijft en de
         marktwaarde van hun grond tot nul is gereduceerd,
         d.w.z. dat die grond onverkoopbaar is geworden
         (Henry George);                                             		__     __
    
      b  dat tenminste de marktprijs van de grond niet
         verandert (toeneemt). Een socialisatie van de
         grondeigendom zou gepaard moeten gaan met een
         schadeloosstelling aan de onteigenden, b.v. met
         staatsobligaties.                                           			__     __
    
      c. Indien oneens ook met b., waarom?
    
    
    
    32. De conclusies t.a.v. grond en interest waartoe we tot
        dusver zijn gekomen, lijken aardig in overeenstemming
        met bijvoorbeeld het Bijbelse Leviticus 25 : 23, 36-37; 
        met opvattingen van zogenaamde "primitieve volken"
        (Indianen, b.v.) over particuliere grondeigendom, met 
        die van de Islam t.a.v. de rente, maar ook met die van 
        John Maynard Keynes, waarvan de volgende citaten dit 
        mogen verduidelijken:
    
    
        "General Theory of Employment, Interest and Money",
        pagina 221 (Hoofdstuk 16, IV, slot):
    
        "Als ik terecht meen dat het betrekkelijk gemakkelijk
        moet zijn kapitaalgoederen zo overvloedig te maken dat
        de grensrentabiliteit van kapitaal nul wordt, zou dit
        de zinnigste manier kunnen zijn om geleidelijk af te
        komen van vele verwerpelijke kanten van het kapitalisme.
        Want een weinig being zal duidelijk maken wat
        voor enorme maatschappelijke veranderingen voort zouden
        komen uit de geleidelijke verdwijning van het rendement
        van vergaarde rijkdom. Iemand zou vrijelijk uit zijn
        inkomen vermogen kunnen vergaren met het oog op latere
        besteding. Maar dat vermogen zou niet [uit zichzelf]
        groeien. Zo iemand zou eenvoudigweg in de positie
        verkeren van Pope's vader, die, toen hij zich uit zaken
        terugtrok, een kist met guinjes [geld] meenam naar z'n
        villa in Twickenham om daarmee de kosten van zijn
        huishouding te betalen, naar gelang dat nodig was.
        Hoewel de rentenier zou verdwijnen, zou er nochtans
        ruimte blijven voor ondernemingslust en vaardigheid in
        het schatten van toekomstige opbrengsten waarover de
        meningen uiteen zouden kunnen lopen.
        Want het voorgaande heeft in de eerste plaats betrekking
        op de zuivere rentevoet, los van welke risicopremie
        e.d. dan ook, en niet op de bruto opbrengst van activa,
        met inbegrip van een premie voor risico."
    
    
        p. 376 (Hoofdstuk 23, II): "Interest beloont, vandaag de
        dag, geen echt offer, niet meer dan de pacht van land dat
        doet. De eigenaar van kapitaal kan een rendement (interest)
        van zijn kapitaal krijgen, doordat kapitaal schaars is,
        zoals de grondeigenaar een pacht kan bedingen, omdat land
        schaars is. Maar terwijl er intrinsieke gronden kunnen zijn
        voor de schaarste aan land, zijn er geen intrinsieke gronden
        voor schaarste aan kapitaal". [.....]
    
    
        "Ik zie daarom het renteniersaspect van het kapitalisme
        als een overgangsfase, die verdwijnen zal als ze haar
        werk heeft gedaan. En met het verdwijnen van zijn
        renteniersaspect zou nog veel meer in het kapitalisme een
        grondige verandering ondergaan.
        Een groot voordeel van de loop der ontwikkelingen waar
        ik voor pleit, is dat de euthanasie van de rentenier
        niet iets plotselings zal zijn, slechts een geleidelijke,
        maar verlengde voortzetting van wat we recentelijk
        [jaren dertig!] in Groot-Brittannië hebben gezien,
        iets dat geen revolutie zal vereisen.
        We zouden zo in de praktijk kunnen streven (en daarin
        is niets onbereikbaars) naar een toeneming van het volume
        aan kapitaal, totdat het ophoudt schaars te zijn, zodat
        de functieloze belegger niet langer een bonus zal krijgen."
    
    
        Keynes betoogt dat kapitaal (niet geldkapitaal, maar
        productief kapitaal) een rendement oplevert, omdat het
        schaars is, en dat niets ons belet die schaarste op te
        heffen. Nu wringt hier wel een schoen.
        Hij betoogt namelijk ook, dat interest niet een beloning
        is voor uitstel van consumptie, maar voor afzien van
        liquiditeit, van oppotten van geld. Zolang liquiditeit
        gratis is, laat men zich voor het tijdelijk afstand
        daarvan doen interest betalen; en zolang dat het geval
        is, is het onmogelijk de schaarste aan productief
        kapitaal op te heffen, omdat het productieve kapitaal
        een rendement moet opleveren, waaruit de interest over
        het geïnvesteerde (geld-)kapitaal betaald kan worden.        	__     __
    
    
    
    33. Volgens de interesttheorie van Keynes (Gen. Th. pp.
        225-228, Hoofdstuk 17, II) is de "eigen interestvoet"
        r van enig kapitaalgoed gelijk aan z'n opbrengst (per
        tijdseenheid), q, minus de kosten verbonden aan het
        bezit ervan, c, plus z'n liquiditeitspremie, l, dat is
        het potentiële voordeel verbonden aan liquiditeit en
        de premie die men zich laat betalen bij afzien van
        liquiditeit. Dus:  r = q - c + l .
    
        Ieder van deze grootheden wordt gemeten in termen van
        het kapitaalgoed in kwestie, per tijdseenheid.
        Voor geld is q = 0 : Geld in uw portemonnee of op uw
        girorekening levert niets op.
    
    
        Als de kosten met geld (liquiditeit) verbonden nul of
        te verwaarlozen zijn, zoals met het geld zoals we het
        kennen, het geval is, dan is c ook (vrijwel) nul.
        (In het volgende staan inferieuren tussen [ ].)
        In dat geval is  r[m]  = l[m] . Algemener gesteld:
    
    
        r[m]  = l[m]  - c[m] , of wel:  l[m]  = r[m]  + c[m]  .
    
    
        Om alle verschillende interestvoeten onder één noemer te
        brengen doen we het volgende. We kiezen als noemer b.v.
        geld, en schrijven die noemer steeds tussen (), dus: (m).
        Bekijken we een willekeurig kapitaalgoed i, dan is:
    
        1+r[m]  = 1+r[m(m)]  = 1+r[i[m]  = (1+r[i(i)])x(1+a[i(m)]) =
    
        = 1 + r[i(i)] + a[i(m)] + r[i(i)] x a[i(m)]
    
        en als zowel r[i(i)]  als a[i(m)]  klein zijn t.o.v. 1, dan
        kunnen we de term  r[i(i)] x a[i(m)]  verwaarlozen en krijgen
        dan   r[m] = r[i(m)]  = r[i(i)] + a[i(m)]  = r[i] + a[i(m)] .
    
    
        Hierin is a[i(m)]  de relatieve toeneming in waarde van het
        goed  i  in termen van  m, per tijdseenheid.
    
    
        Stel er is inflatie en de reële eigen interestvoet van
        kapitaalgoederen in het algemeen is r[r]  = r[r(r)] , dan is
        r[m] = r[r(m)] = r[r(r)] + a[r(m)]  = r[r] + a[r(m)] , waarin
        a[r(m)]  het tempo der inflatie, de stijging van het algemeen
        prijspeil, "the rate of inflation" is.
    
    
        In dat geval is dus   r[m]  = l[m]  = r[r] + a[r(m)] .
        (Hierbij is te bedenken dat r[m]  > 0, maar r[r]  en a[r(m)]
        tegengesteld teken kunnen hebben.)
    
        Dus: de liquiditeitspremie voor geld, l[m] , is hoog
    
        (1) als de geldinterestvoet r[m]  hoog is,                   __     __
    
        (2) als de aan geldbezit verbonden kosten  c[m]
            hoog zijn,                                               __     __
    
        (3) als de reële interestvoet r[r]  hoog is en niet
            sterk gecompenseerd door deflatie, of                    __     __
    
        (4) als het tempo van de inflatie a[r(m)]  aanzienlijk is
            en niet gepaard gaat met een aanzienlijke negatieve
            reële interestvoet                                       __     __
    
    
    
    
    34. Hoe hoger de liquiditeitspremie (voor geld),
                                                                    Eens  Oneens
    
      a.  des te geringer is onze voorkeur voor liquiditeit.         __     __
    
      b.  Nee, omgekeerd: des te groter is onze voorkeur voor
          liquiditeit.                                               __     __
    
    
    
    35. Als we in belangrijke mate afzien van liquiditeit,
        moet onze voorkeur voor liquiditeit hoog zijn                __     __
    
    
    
    36. De liquiditeitspremie voor en de omloopsnelheid van
        het geld
    
      a. hebben niets met elkaar te maken,                           __     __
    
      b. nemen samen toe of af.                                      __     __
    
      c. Als de ene toeneemt, neemt de andere af.                    __     __
    
      d. De omloopsnelheid is (mede) bepalend voor de
         liquiditeitspremie.                                         __     __
    
      e. De liquiditeitspremie bepaalt (mede) de
         omloopsnelheid.                                             __     __
    
    
    
    
    37. De conclusies van 33 en 36 leiden tot de volgende
        verdere  conclusies:
    
        Een redelijk snelle omloop van het geld ("Geld moet
        rollen!") vereist één of meer van de
        volgende voorwaarden:
    
        (1) een hoge reële interestvoet,
        (2) een hoge nominale interestvoet,
        (3) een stevige inflatie,
        (4) aan liquiditeit verbonden kosten,
        (5) een combinatie van (2) en (3),
        (6) een combinatie van (1) en (2).
    
        De volgorde van mijn voorkeuren is:                         _ _ _ _ _ _
    
        (Schrijf eerst op welke van de mogelijkheden (1) t/m
        (6) uw eerste voorkeur is; vervolgens aan welke van
        de overige vijf u de voorkeur geeft, enz.)
    
    
    
    
    38a. In 11 is gesteld, dat vorderingen een vorm van vermogen
         zijn. Een keerzijde van vorderingen zijn schulden.
         Bij schulden moeten we onderscheiden tussen enerzijds
         schulden van particulieren en van particuliere bedrijven,
         en anderzijds schulden van de staat (de publieke sector).
         Particuliere schuldenaren die hun verplichtingen niet
         na kunnen komen, gaan failliet; hun hebben en houden
         wordt te gelde gemaakt ten gunste van de schuldeisers,
         en naar de rest van hun vorderingen kunnen de
         schuldeisers fluiten. Omdat de materiële bezittingen
         niet onbeperkt kunnen groeien (zie 8), kunnen ook
         vorderingen op particulieren en ondernemingen niet
         onbeperkt groeien.                                          __     __
    
    
      b. In 11 is ook gesteld dat er ook nog zulke niet-tastbare
         vormen van vermogen zijn als octrooirechten, auteurs-
         rechten, melkquota, e.d., die eveneens een geldswaarde
         vertegenwoordigen. Zij hebben een beperkte "levensduur"
         en hangen zo nauw samen met de materiële wereld,
         dat ze niet onbeperkt vermeerderbaar zijn.                  __     __
    
    
    
    39. Men spreekt wel van een "staatsbankroet", maar die term
        heeft nauwelijks inhoud. De "bezittingen" van de staat
        kunnen niet, zoals die van particulieren of bedrijven,
        "bij executoriale verkoop" verkocht worden om met de
        opbrengst van die verkoop de schuldeisers van de staat
        (ten dele) schadeloos te stellen. Bovendien kan de staat
        de voorwaarden van zijn obligaties altijd zo formuleren,
        dat hij altijd aan zijn verplichtingen kan voldoen. Dat
        zou eventueel - n.l. als "beleggers" aantrekkelijker
        mogelijkheden zien, - daartoe kunnen leiden, dat het
        publiek weigert de obligaties van de staat te kopen.
        Anders ligt het bij arme staten aan wie de voorwaarden
        worden opgelegd, bijvoorbeeld door Wereldbank of IMF.
    
    
        Deze categorie zullen we buiten beschouwing laten, en het
        alleen hebben over die gelukkigen, die zelf de voorwaarden
        van hun schulden kunnen bepalen. Zij kunnen die
        voorwaarden  altijd zo formuleren, dat ze ten allen tijde
        hun verplichtingen kunnen nakomen en er bij gevolg van een
        "staatsbankroet" geen sprake hoeft te zijn. Aangezien zulke
        staatsschuld de keerzijde is van fictief of virtueel
        vermogen, dat, anders dan reëel of materieel vermogen,
        onbeperkt kan groeien, kan ook die staatsschuld, anders
        dan particuliere schulden, onbeperkt groeien.
        (Vgl. 23)                                                    __     __
    
    
    40. Economische groei is een noodzakelijk gevolg van
    
        a. interest                                                  __     __
    
        b. een overschot aan besparingen                             __     __
    
        c. een overschot aan investeringen in reëel productief
           vermogen (productiemiddelen)                              __     __
    
    
    
    41. Groei van vermogen is een noodzakelijk gevolg van
    
        a. interest                                                  __     __
    
        b. een overschot aan besparingen                             __     __
    
        c. een overschot aan investeringen in reëel productief
           vermogen (productiemiddelen)                              __     __
    
    
    
    42. Productief geïnvesteerd kapitaal moet een rendement 
        afwerpen, omdat geldkapitaal een interest eist               __     __
    
      a. Nee, omgekeerd: geldkapitaal kan een interest opleveren,
         omdat productief kapitaal een rendement geeft               __     __
    
    
    
    43. Als alles overvloedig was en voor iedereen beschikbaar,
        zou productief geïnvesteerd kapitaal geen rendement
        geven. "Schaarste" is voorwaarde voor een rendement van
        productief geïnvesteerd kapitaal                             __     __
    
    
    
    44. "Schaarste" is een noodzakelijk gevolg van
    
        a. een feitelijk tekort aan besparingen                      __     __
    
        b. een feitelijk tekort aan investeringen in reëel
           productief vermogen                                       __     __
    
        c. interest                                                  __     __
    
    
    
    45. Er is - in het rijke deel van de wereld -  een
        tekort noch aan besparingen, noch aan investeringen;
        de enorme productiviteit zou in betrekkelijk korte tijd
        een eind kunnen maken aan welke schaarste dan ook en zou
        het grensrendement van productief kapitaal naar nul
        kunnen terugbrengen, ware het niet dat de interest dat
        verhindert. (Zie Keynes-citaat onder 32.)                    __     __
    
    
    
    46. Het handhaven van de "vereiste schaarste" te midden van
        "potentiële overvloed" vereist verspilling, kapitaal-
        vernietiging (hete en koude oorlogen, economische crises
        en depressies, "wegwerpcultuur", werkloosheid, enz.).        __     __
    
    
    
    47. Verspilling is een noodzakelijk gevolg van
    
        a. interest                                                  __     __
    
        b. een overschot aan besparingen                             __     __
    
        c. een overschot aan investeringen in reëel productief
           vermogen (productiemiddelen)                              __     __
    
    
    
    (In 48. is [] inferieur, en  ^ exponent.)                       Eens Oneens
    
    
    
    48. Interest maakt "kortzichtig". Kosten die pas later
        gemaakt hoeven te worden, wegen nu (aanzienlijk) minder:
        k[0]  = k[t]/(1+r)^t  waarin  k[t]  de over  t  jaar
        te maken kosten,  k[0]  hun huidige "waarde" of gewicht,
        en  r  de interestvoet voorstellen. Naarmate  r  en  t
        groter zijn, wordt k[0]  een kleiner deel van  k[t].         __     __
    
    
     a. Gevolg: Een investering waarvan de initiële kosten
        betrekkelijk hoog zijn, maar de toekomstige kosten
        laag, zal moeilijk kunnen concurreren tegen een
        investering waarvan de initiële kosten betrekkelijk
        laag, maar de toekomstige kosten hoog zijn, ook als
        de totale kosten in het eerste geval eventueel aan-
        zienlijk lager zijn, dan die in het tweede geval.            __     __
    
    
    
    49. Ondernemers streven naar voor hen zelf financieel zo
        gunstig mogelijke productieprocessen.
        Alleen wanneer de reële interestvoet gelijk is aan nul,
        valt het financieel optimum voor de ondernemer samen
        met het materieel of reëel optimum.                          __     __
    
    
    
    50. Een langere dan de materieel optimale productieomweg
        is voor de ondernemer (die met geleend geld werkt)
        financieel voordeliger bij
    
      a. een positieve reële interestvoet                            __     __
    
      b  een negatieve reële interestvoet                            __     __
         en een kortere dan de materieel optimale productieomweg
         is voor de ondernemer financieel voordeliger bij
    
      c. een positieve reële interestvoet                            __     __
    
      d  een negatieve reële interestvoet                            __     __
    
    
    
    
    51. Zolang we geen "Natuurlijke Economische Orde" hebben,
        - waarvan we de theorie danken aan Silvio Gesell -
        een economie zonder ingebouwde "onverdiende baat" uit
        onvermijdelijke interest en uit natuurlijke rijkdommen
        in particuliere eigendom, d.w.z. zonder ingebouwde
        uitbuiting, zou een weliswaar verspillend en schaarste
        handhavend, maar nog enigszins aanvaardbaar alternatief
        zijn: een exponentieel toenemende staatsschuld.              __     __
    
    
    
    
    52. Bij "geen inflatie" zijn de alternatieven derhalve:
    
      a. Kapitalisme zonder onbeperkt toenemende staatsschuld.
          aa. De totale interest wordt besteed voor consumptie.
    
         aaa. Er wordt niet of nauwelijks netto gespaard en
              er is geen of nauwelijks economische groei.            __     __
    
         aab. Er wordt voortdurend en in belangrijke mate
              gespaard. Het gevolg is voortdurende groei van
              het reële vermogen en van de economie.                 __     __
              (Het sparen zou nog een veel grotere groei
              veroorzaken, als de bruto besparing geen
              slachtoffer werd van de verspilling.)                  __     __
    
          ab. De interest wordt niet geheel aan consumptie
              besteed, maar geheel of ten dele aan het kapitaal
              toegevoegd. Dat betekent voortdurende groei van
              het reëel vermogen en van de economie.                 __     __
    
    
      b. Kapitalisme met onbeperkt toenemende staatsschuld en
         onbeperkt groeiend fictief vermogen.
    
        ba. Het reële vermogen en de economie groeien niet
            of slechts weinig. Groei is geen noodzaak, maar
            verspilling wel, want schaarste is vereist.              __     __
    
    
    
    
      c. "Natuurlijke Economische Orde" (met kosten verbonden
         aan liquiditeit en gesocialiseerde grondrente).
         Interest is niet langer een vanzelfsprekendheid; hij
         kan nul worden. Ook nettobesparing en netto-investering
         kunnen nul worden of zelfs negatief, en zo kunnen we
         nul-groei of zelfs "krimp" van de economie bereiken,
         niet tegen onze wil, maar in overeenstemming met onze
         wil. Groei is niet meer nodig om ons uit de misère te
         houden. Ieder zal persoonlijk verantwoordelijk zijn
         voor zijn of haar bijdragen aan het behoud van het
         milieu. Het systeem zal niet langer ons ecologisch
         en "economisch" handelen frustreren met verspillingen
         elders, zoals in het kapitalisme (a en b) het geval
         is.                                                         __     __
    
    
    
    53. Indien oneens met één of meer beweringen onder 52,
        welke is (zijn) dat dan, en waarom?
    
    
    
    54. Voor wie het eens is met het streven naar "Gerechtigheid,
        Vrede, en Heelheid van de Schepping" moet het duidelijk
        zijn, dat kapitalisme met, of nog erger zonder, een onbeperkt
        groeiende staatsschuld van de hand gewezen moet worden, en
        dat slechts alternatief 52c, een Natuurlijke Economische Orde,
        gekenmerkt door kosten voor liquiditeit (d.i. voor het bezit
        van geld) en gesocialiseerde grondrente, verenigbaar is met
        en een voorwaarde is voor "Gerechtigheid, Vrede, en
        Heelheid van de Schepping".                                  __     __
    
     a. Indien hiermee oneens, waarom?
    
    
Deze "Quiz" is opgesteld door: dr. W. P. Roelofs.

Hij houdt zich aanbevolen voor kritische opmerkingen betreffende de redactie van de tekst, die misinterpretaties zo goed mogelijk moet uitsluiten.

Commentaar

Je kunt de mensen moeilijke zaken op verschillende manieren aan het verstand trachten te brengen. Jezus probeerde het met "gelijkenissen", Socrates stelde vragen waarop z'n leerlingen het antwoord moesten vinden. Als je een complex probleem opdeelt in kleine stapjes, kom je vaak wel waar je wezen wilt. Marcel van Dam deed het ook zo in de ACHTERKANT VAN HET GELIJK. Aangezien de mensen zo door eigen denken tot een antwoord komen, is deze methode effectiever dan het schrijven van een verhandeling of het houden van een voordracht. In deze gevallen blijft het nodig dat de lezer of de toehoorder wordt aangezet tot zelfstandig denken, en zo de materie onder de knie krijgt en tot een eigen oordeel komt.

We leven in een democratie. Dat betekent, althans zou moeten betekenen, dat een meerderheid het eens is met de maatregelen die genomen worden, en dus overtuigd moet zijn van hun juistheid of hun onvermijdelijkheid. Is een grote meerderheid het helemaal niet eens met het regeringsbeleid en vindt ze de situatie waarin ze verkeert niet meer te verdragen, komt ze in opstand en komt het tot een zogenaamde "revolutie". Bijvoorbeeld de Franse of de Russische, of men zoekt z'n heil bij een charlatan (als Hitler) die de schuld voor de misère afschuift op een aanwijsbare minderheid. Dan rollen er wel koppen of het komt tot genocide, maar bij gebrek aan inzicht blijft een echte oplossing van de problemen uit. Dit is onze tragiek. Hoe kunnen we voorkomen, dat ons dat weer overkomt? Daar ligt mijn en, naar ik hoop, ook uw probleem! Denken is een vermoeiende bezigheid. Het stellen van de juiste vragen valt niet mee, en voor zeer velen is het vinden van de juiste antwoorden op de juist gestelde vragen ook te moeilijk. In beginsel is er nog een methode om de mensen iets te laten begrijpen: met een spel de werkelijkheid simuleren en zo aanschouwelijk maken wat er gebeurt als je het spel speelt met de spelregels A, of B, of C. Het ontwikkelen van zo'n spel acht ik uitermate belangrijk.

De bovenstaande "Quiz" houdt het midden tussen de socratische methode en een verhandeling, waarbij ik zoveel mogelijk van meerkeuzevragen (meestal tweekeuzevragen) heb gebruik gemaakt. Mij is al gebleken, dat je bij het formuleren van de vragen niets als vanzelfsprekend mag veronderstellen, want dat dat onherroepelijk tot misinterpretaties aanleiding geeft. Hoewel ik in deze m'n best heb gedaan, kan het zijn dat ik daarin toch niet overal ben geslaagd. Ik houd me daarom voor kritische opmerkingen van harte aanbevolen.

Tenslotte spreek ik de hoop uit, dat velen zich aan deze quiz zullen wagen en hun antwoorden insturen. Bij voorbaat hartelijk dank.