Antecedentenregister RM . . . . SDN homepage . . . . Mijn Pleidooi


    Rotterdam 24-09- 01.

    A. v. Velsen
    Pa. Mathnessedijk 223 F
    3027 BL Rotterdam

    Aan de Nationale Ombudsman
    2594 AG. Den Haag

    Uw nummer 2001.01717 003

    Pb 993122
    Onderw; antw. Uw brief dd. 11 september 2001

    T.a.v. mw. Mr. A. Muller

    Geachte mevrouw Muller,

    In antwoord op Uw brief maak ik eerst gebruik van de gelegenheid U te danken voor Uw aandacht voor betreffende gebeurtenissen.

    I.v.m. de intimiderende opstelling van de politie geef ik aan dat bij het massaal binnen- treden van het arrestatie team hetgeen in de omgeving veel commotie veroorzaakte, mij direct nadat ik te horen kreeg dat ik gearresteerd werd voor verkrachting, wederrechtelijke vrijheid beroving en poging tot doodslag, ( bijl.43+74) is medegedeeld dat ik voor hetgeen ik gedaan had minstens 12 jaar of meer gevangenisstraf zou krijgen. Mij werden de handboeien omgedaan en ik werd als een groot crimineel en zedendelinquent afgevoerd.

    In de namiddag had ik al een paar keer de politie langs zien rijden en schijnbaar naar mijn woning zien kijken, later hoorde ik van de politie dat ik toen reeds werd geobserveerd.De politie zag dat ik rustig zat te lezen of aan het eten of drinken was en dus niet bezig was om te vluchten, hetgeen zij wel als motief aanvoerden om direct tot arrestatie over te gaan, terwijl zij verzuimde vooraf de aangifte niet of onvoldoende degelijk te controleren. (op leugens)

    Tijdens de verhoren werd mij verteld dat zij met mijn dochter gebeld hadden om haar te vragen of zij haar vader in staat achtte om te moorden en verkrachten.( zie bijl. 151 en 215 a) Telkens als zij met mijn dochter telefoneerden moest ik terug in de cel, dus ik wist niet of zij dit inderdaad deden. Later vernam ik van mijn dochter dat zij een aantal malen door de politie was benaderd om een dergelijke verklaring te doen, men bracht haar door deze idiote handelswijze in de war en zij wist niet meer wat zij van mij denken moest, wilde niets met de politie, maar ook niets meer met mij te doen hebben.

    Er werd mij verteld dat ik maar beter kon bekennen en schoon schip maken, dan zou ik er met een lichtere straf en psychiatrische hulp nog goed van af komen.

    Door deze situatie heb ik meer dan een jaar geen contact met mijn dochter gehad. Later vernam ik van de officier van Justitie dat dit onderdeel was van de strategie van de hulpofficier om mij te laten bekennen, ook de louter aan de fantasie van de recherche ontsproten "poging tot doodslag" (bijl 43 + 50 + 74) maakte hier deel van uit.

    De officier probeerde deze psychische pijnbankmethode te rechtvaardigen door mij te herinneren aan hetgeen ik zelf eerder geopperd had, n.l. dat ook ik voorstander ben van goede vervolgingsmethoden en zelfs de doodstraf voor lieden die zulke dingen doen, en dat het praktisch alleen mogelijk is om op deze wijze tot belastend bewijs te komen omdat er nu eenmaal geen getuigen, geen bloed, verwondingen of beschadigingen zijn.

    Volgens de officier van Justitie is er geen beginnen aan om op andere wijze bewijs te vinden om een verdachte voor de rechter te brengen. Waar begint men dan aan!!

    Blz. TA 120 A

    Gedurende de drie dagen van verhoor heb ik herhaaldelijk om bijstand van een advocaat gevraagd, om de mogelijkheid te vinden ontlastend bewijs te verzamelen, wat door de recherche werd geweigerd, daar zou later tijd genoeg voor zijn werd mij medegedeeld en het zou niet van belang voor het vinden van de waarheid zijn.( bijl. 51 + 52 )

    Verder werd mij herhaaldelijk naar mijn hoofd geslingerd dat het heel erg was wat ik gedaan heb, dat ik dat wellicht niet besefte en ik immers vroeger ook van alles had uitgespookt met mijn eigen kinderen. Ik was een gevaar voor de samenleving en moest onder behandeling van een psychiater.Later blijkt hoe politie en off. v. Justitie weer pogen mij in een inrichting te krijgen.(bijl. 165 +226 en TA 68 +71 + 85) Hoe komen zij hierbij? De raad voor kinderbescherming heeft destijds het advies i.v.m. de toewijzing van de kinderen aan de rechtbank gegeven om mij met de voogdij te belasten en later dit nogmaals uitdrukkelijk te bevestigen tijdens het hoger beroep in Amsterdam.

    Ook rapportage van 2 psychologen, een kinderarts, de huisarts, verklaringen van leraren, 50 bekenden en de politie te Driebergen, welke ik allemaal kan overleggen, zeggen voldoende over mijn functioneren als vader en verantwoordelijk gezinshoofd ( zie bijlage 242 t/m 245 + 247 en 248)

    Intimiderend was ook de mededeling die de officier van Justitie deed toen hij mij enige malen s`avonds en s`morgens telefonisch benaderde en vertelde dat hij ook bewijs tegen mij had, en of ik soms in een inrichting of ziekenhuis wilde komen, enige van deze gesprekken heb ik opgenomen. (bijl. TA 85)

    In verband met Uw verzoek toe te lichten omtrent het onbeschoft, asociaal en respectloos gedrag ( bijl 69) van verbalisanten spreekt het hierboven verklaarde reeds voor zich. Respectloos is omgegaan met trieste familieaangelegenheden die naar verwacht mag worden nagetrokken waren alvorens als een olifant in een porseleinkast de relatie tussen vader en kinderen en mijn met ernstige problemen te kampen huwelijk op de meest onterende wijze te vertrappen, in plaats deskundige hulp te bieden. Tevens gaat politie en Justitie respectloos en onhumaan met mij om, door met leugens, manipulaties, verkeerde weergave van feiten en het negeren of onbeantwoord laten van brieven bijna twee jaar een rechtvaardige oplossing te frustreren, enkel om ontoelaatbaar overheidsgedrag te verhullen.

    Een asociaal punt is het feit dat de voortdurende manipulaties van verbalisanten ( bijl.47 +51 ) die mijn verklaring negatief beïnvloeden ondanks mijn verzoeken hiertoe niet of nauwelijks gewijzigd werden toen mij na het lezen bleek hoezeer deze verbalisanten poogden mijn positie als verdachte op talrijke punten te ondermijnen door smerige en ongebruikelijke bewoordingen op te nemen in de verklaring. Toen ik mij hierover beklaagde werd ik een "pietepeuterig mannetje" genoemd.(bijl.44+51)

    Een van de omstreden bewoordingen bleek zelfs uitsluitend in schuttingtaal bekend te zijn bij de zedenrechercheurs. ( zie bijl 44 en 131). Later heb ik als leek de correcte naam gevonden voor hetgeen bedoeld werd, weliswaar kon ik tijdens het verhoor geen passende naam vinden, maar dat wil niet zeggen dat verbalisanten dan maar zelf woorden kunnen kiezen die hoogst ongepast, vernederend en voor mij als verdachte een indruk neerzetten van op zijn zachts gezegd asociale onderontwikkeldheid. Het gaat hier immers om mijn eigen verklaring.

    In alle oprechtheid heb ik gezocht naar woorden die in een verklaring naar de rechter en/of deskundigen van enige opvoeding en fatsoen mijnerzijds zouden doen blijken doch ik kon er gezien de omstandigheden op dat moment zelf niet anders van maken dan lichaamssappen, maar dat was volgens de verbalisanten niet specifiek genoeg. Vreemd genoeg kan ik als leek zijnde inmiddels deze "zeer ervaren zedenrechercheurs" het woord "vaginaal slijm" (zie bijl. 59+ 60 en 62 ) aan de hand doen wat ik o.a. gevonden heb in het boek "Sexuele stoornissen bij man en vrouw" van William H. Master en Verginia E. Johnson.

    Blz. TA 120 B

    Voor mij als vrachtwagen chauffeur en voor de rechter een omschrijving die in een situatie waarin het complete intieme familie gebeuren van elke willekeurige verdachte van verkrachting binnen een jarenlange relatiesfeer vanwege "onzinnig Justitiebeleid" asociaal verkracht wordt, op zijn minst iets minder onbeschoft overkomt.Het geeft geen pas dat verbalisanten i.p.v. lichaamssappen, kutsappen schrijven en dit vervolgens weigeren te wijzigen.

    De omschrijving "onzinnig Justitiebeleid" onderbouw ik doordat Justitiefunctionarissen zelf van mening zijn dat bij dergelijke tegenstrijdige verklaringen het in principe onmogelijk is om de waarheid aan het licht te brengen. In zo`n geval moet men zich verlaten op aanwijzingen van getuigen, verwondingen, beschadigde goederen, geloofwaardigheid van de verklaarders, de betrouwbaarheid, (psychische toestand) van de aangever en eventueel de aanwezigheid van een motief, hetgeen de indruk van de rechter kan bepalen.Verder kan alleen een goed en nauwkeurig onderzoek een mogelijkheid bieden om op een bevredigende wijze de waarheid aan het licht te brengen, doch ook hier word de onmogelijkheid weer bevestigd door de mededeling van politie en Justitiefunctionarissen dat dat qua tijd en geld niet haalbaar is. Ook imago beschadiging van de off. v. Justitie laat het vinden van de waarheid niet toe.

    Inmiddels is er een gesprek geweest met politie en Justitie welke ten doel had de klachten die nog openstaan op te lossen. Een weergave van dit gesprek, geformuleerd volgens de interesses van politie en Justitie (bijl. 218 t/m 222) is mij verstrekt, waarna ik hierop mijn reactie heb gegeven (bijl. 223 t/m 229)

    Na diverse verzoeken mijnerzijds (bijl. 61+ 75+ 89 TA) en het verzoek van de Secretaris- generaal van Justitie Mr. H.C.J.L. Borghouts (bijl. 103 TA) en de toezegging van de rechter op de zitting van 29 augustus dat de officier van Justitie dit na de zitting van 29 augustus alsnog zou doen, blijft hij mij vooralsnog een relevant antwoord schuldig. Het antwoord van de officier (bijl 237a) slaat nergens op.

    Ter verduidelijking van mijn standpunten ten aanzien van de hierboven genoemde brief van de heer Borghouts ( bijl 103 TA) heb ik mijn antwoord hierop ( bijl 115 TA) tevens ingesloten, alsmede het relaas van onderzoek(bijl. 42t/m 44) met het antwoord van de advocaat (bijl. 47t/m 52.

    De door U verzochte brief van de advocaat van 6 juli 2000 is gemerkt onder bijl 90, daarbij de bij afzonderlijk schrijven aan de korpsbeheerder toegezonden behorende bezwaren (bijl. 77t/m 88)

    Het oordeel van de korpsbeheerder is bijlage 130-131, mijn reactie hierop daarachter (bijl. 136-137)

    Een afschrift van de klachtbrieven is apart in een map gestoken. De door U gevraagde stukken sluit ik hierbij in, van een beslissing van de rechter van 29 augustus heeft de rechtbank mij niet in kennis gesteld, vanwege ongerechtvaardigd optreden van de off. v. Justitie heb ik hieromtrent ook geen vragen in die richting gesteld.

    Per 17 september '01 is na veel weerstand en ontkenning van verantwoordelijkheden van politiezijde een eind gekomen aan mijn daklozen bestaan n.a.v. de gebeurtenissen rond mijn arrestatie en heeft bemiddeling door de politie geleid tot tijdelijke en minder kwalitatieve huisvesting.

    Nieuw postadres is;

      A. v. Velsen
      P.a. Mathenesse dijk 223 F
      3027 BL Rotterdam.
      Mijn telefoon nr. is 06-17036320.


    Vr. groet, hoogachtend,

    A. van Velsen


    Bijlage 1 verslag.

    Blz. TA 120 C

gepubliceerd bij: St. Sociale Databank Nederland