Antecedentenregister RM . . . . SDN homepage . . . . Mijn Pleidooi


    Driebergen 13. Nov. 2000.

    A. v. Velsen
    P/a Bosstraat 92
    3971 XG Driebergen


    Lijst van klachten betreffende de Politie n.a.v. mijn arrestatie op 27 Dec. te Rotterdam.

    1. Onvoldoende controle van de Valse aangifte i.v.m. geen redelijke vermoedend van schuld. Op grond van vele leugens in de aangifte kan ik aantonen dat de controle niet of onvoldoende is uitgevoerd, immers bij controle had duidelijk geworden dat dit een onware voorstelling van zaken betrof.

      Er is zelfs, ( zie punt 2 ) door de Recherche ingegaan op het hysterisch karakter van de aangifte door aan de hulpofficier HAROLD STAP te insinueren dat er sprake zou zijn van "POGING TOT DOODSLAG", die op zijn beurt deze fabel aangegrepen heeft als doorslaggevend argument om mij in verzekering te stellen.

      Na de klachtenbehandeling meende de korpsbeheerder, Burgermeester mr. I.W. OPSTELTEN dat dit een Justitiële aangelegenheid betreft en derhalve niet onder zijn bevoegdheid valt. Poging tot doodslag is uit vooringenomenheid en intimidatie, even als het weigeren van onderzoek van bewijsmateriaal en verhinderen van Rechtsbijstand, door de RECHERCHE en HULPOFFICIER aangewend om mijn situatie als verdachte onrechtmatig te beïnvloeden. Controle van de aangifte heeft o.a. als doel de verdachte een rechtvaardige behandeling te verzekeren, hetgeen niet is gebeurd. Op 25 Mei is de door mij ingediende klacht omtrent de onrechtmatige verdachtmaking na eerdere ontkenningen door de POLITIE uiteindelijk door de korpschef de Hr. B.A. LUDKEN gegrond verklaard.

    2. Kwalificatie door de HULPOFFICIER. HAROLD STAP van "POGING TOT DOODSLAG" was alleen het resultaat van de indruk die hij kreeg uit de gesprekken met de Recherche. De klacht die ik tegen deze " gefantaseerde grond tot inverzekeringstelling" heb ingediend zijn door resp. Dhr. A.D.M. SCHEEPSBOUWER op 5 April 2000, en door de korpschef dhr. B.A. LUDKEN op 25 Mei gegrond verklaard.

    3. Volgens de korpsbeheerder liggen tegenstrijdige verklaringen voor waardoor niet is kunnen blijken dat mijn privacyaspecten zijn geschaad. Door machtsvertoon en insinuatie van het ARRESTATIETEAM kon ik in Januari niet meer terug in mijn woning, die ik in afwachting van een woning in Driebergen had gehuurd. ("zie i.v.m. onderbouwing insinuaties verklaring van Hr. Moss").

      Het geheel overziende is de kwestie van de tegenstrijdige verklaringen enkel het fundamentele en onvoorwaardelijke geloof van AMBTENAREN en hun COLLEGA's en andere GEZAGDRAGERS in de leugenachtige verklaringen van hun COLLEGA's. Liggen er inmiddels niet reeds genoeg feiten op tafel die bovengenoemde conclusie rechtvaardigen, en waar, in al mijn verklaringen en brieven kan men twijfelen aan mijn oprechte eerlijkheid.

      blz. 138.

    4. Ten aanzien van het tijdstip van onderzoek waaruit blijkt welk een tijd voor aanhouding, in beslagneming, verpakken en sporenonderzoek is uitgetrokken, en waaruit geconcludeerd kan worden dat het onderzoek niet allesomvattend en professioneel is geweest, word mijn klacht hieromtrent op 5 April 2000 door dhr. A.D.M. SCHEEPSBOUWER gegrond verklaard.

    5. Omtrent het meenemen door de Politie en de Hulpofficier. van mijn goederen die niet op de lijst van in beslag genomen goederen waren geplaatst en zijn afgegeven aan anderen, ben ik na stellige ontkenningen van dhr. A.D.M. SCHEEPSBOUWER en de KORPSCHEF dhr. B.A. LUDKEN uiteindelijk door de korpsbeheerder, Burgermeester mr. I.V. OPSTELTEN gehonoreerd door mijn klacht gegrond te verklaren.

    6. De klacht over het niet terug geven van de huissleutels na mijn voorlopige invrijheidstelling is nadat ik 131 dagen later de sleutels terug kreeg, door de korpschef op 25 Mei 2000 gegrond verklaard.

    7. Mijn klacht omtrent het onthouden van rechtshulp om te pogen de situatie van mij als verdachte op een en toelaatbare wijze uit te buiten, om mijn aanhouding te rechtvaardigen en het criminele gedrag van de onderzoekers te verdoezelen is uiteindelijk door de korpschef op 25 Mei jl. gegrond verklaard.

    8. De klacht over de kwaliteit van het onderzoek zegt bij bestudering van het geheel reeds voldoende over de rechercheurs en de hulp officier van justitie zie brief 12 Mei punt C14. Ook de brief van de korpsbeheerder van 20 oktober geeft aan dat de commissie niet inziet e.a. niet gewijzigd had kunnen worden. Ik beschouw dat de formulering van de brief aansluit op de klacht en acht de klacht gehonoreerd.

    9. Mijn klacht omtrent intimidatie gedurende het onderzoek is een aspect waarvan het niet gewijzigde woordgebruik onderdeel uitmaakt om mij doelbewust als asociaal af te tekenen gedurende de loop van de rechtsgang. Hierdoor is een ongerechtvaardigde situatie ontstaan door en onder de verantwoordelijkheid van de onderzoekers , een bijkomend bewijs hiervan is dat ik toen pietluttig genoemd werd. Op dit onderdeel is mijn klacht dan ook gegrond verklaard door de korpschef op 25 Mei.

    10. Mijn klacht over het weigeren van onderzoek i.v.m. aanwezigheid en gebruik van drugs wordt door de korpsbeheerder niet behandeld, omdat dit volgens zijn oordeel niet onder zijn competentie valt. Ik ben van mening dat het O.M. wettelijk verplicht is om ALLE bewijs te verzamelen ( zie bijlage blz. 117). Heb namelijk zeer van belang om de waarheid boven tafel te krijgen, wat het doel van het onderzoek is ( zie bijlage blz. 61 verklaring verbruik van verdovende middelen en klachtantwoord d.d. 12 Juni punt C elf en twaalf). Deze weigering valt onder de competentie van de officier van Justitie en ik zal me wederom tot hem richten.

    blz. 139.

    Gelet op bovenvermelde zijn na verspilling van enorme kosten de klachten 2,4,,5,6,7,8,9 door respectievelijk de korpschef in zijn brief d.d. 25 Mei 2000 en de korpsbeheerder de heer Mr. I.W. OPSTELTEN als Burgermeester van Rotterdam gegrond verklaard. De klachten nr. 1 en 10 zijn volgens de korpsbeheerder aspecten die niet onder zijn competentie vallen. Ik ben van mening dat ook deze klachten terecht zijn, daarom neem ik voor deze klachten contact op met de commissie P.G. van het ministerie van Justitie in Den Haag en zoals de korpsbeheerder adviseerde met de nationale ombudsman. Gelet op klacht nr. 3 ben ik het niet eens met de opvatting dat er geen oordeel gegeven kan worden en leg ook deze klacht aan de ombudsman voor.

    Ik ben het oneens met de wijze waarop de korpschef deze zaak afdoet, politiepersoneel dat zich op een dusdanige wijze gedraagt dat het leid tot de hierboven vermelde klachtenhoeveelheid van dergelijke ernstige voorvallen dient fors aangepakt te worden. Een politie of korpschef die tegen dit soort delicten en onrechtmatige overheidsdaden geen radicale maatregelen neemt is zelf schuldig aan deze feiten, immers zonder voorbeeld te stellen zou zich al snel een herhaling voordoen.

    Hoogachtend,

    A. van Velsen


    Blz. 140

gepubliceerd bij: St. Sociale Databank Nederland