GroenLinks stelt GS schriftelijke vragen over bijstoken van hout in de EPON-centrale
Topics . . . . . SDN homepage

Menu kort
Thuis
GroenLinks Gelderland
Terug omhoog

17 september 1996
EPON centrale
Schriftelijke vragen van GroenLinks aan G.S.

Onderwerp: Vragen ex. artikel 30 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van Provinciale Staten van Gelderland van D.H. van Uitert aan het college van Gedeputeerde Staten over de EPON-centrale.

Toelichting
Reeds meermalen is er in de Commissie Milieubeheer gesproken over het bijstoken van hout door de EPON in haar centrale te Nijmegen. Aanleiding daartoe vormden ondermeer schriftelijke reacties van diverse belanghebbenden, alsmede schriftelijke vragen aan de Minister van VROM en de beantwoording daarvan. Op 26 februari 1995 stelde ik u over dit bijstoken van poederhout een aantal vragen, die u op 21 maart 1995 beantwoordde. Naar aanleiding van vragen van mijn zijde informeerde u de Commissie Milieubeheer op 14 september 1995 schriftelijk over de stand/gang van zaken omtrent houtstook bij de EPON-centrale. Onlangs deed u de leden van de Commissie Milieubeheer een schriftelijke notitie toekomen (gedateerd 10 september 1996) waarin u uw visie op de gehele gang van zaken rond het houtstookproject nog eens de revue laat passeren.

Telkens ging de discussie met name over de aard van het te verbranden hout. Tegenstanders van het bijstoken van hout wezen op de, naar hun mening schadelijke gevolgen van dit verbranden als gevolg van de uitstoot van gevaarlijke stoffen. Zij waren en zijn dan ook van mening dat het hier gaat om het verbranden van afval. Uw college heeft steeds laten weten dat er sprake is van het stoken van schoon hout en dat dus gesproken moet worden over een grondstof in plaats van afvalstoffen. De minister van VROM heeft in antwoord op kamervragen gesteld dat het wel degelijk om afvalstoffen gaat. Uw college heeft echter, als bevoegd gezag, in een en ander geen aanleiding gezien om op welk moment dan ook tot een heroverweging van de verleende vergunning (11 februari 1994) te moeten over gaan. In deze vergunning is opgenomen dat er geen beletsel was/is voor het hiervoor bedoelde bijstoken van hout, mits uw college akkoord kon gaan met een door EPON op te stellen acceptatieplan. Op 18 juli 1995 bent u (blijkens) de notitie van 14 september 1995 akkoord gegaan met het acceptatieplan. Echter volgens de hiervoor genoemde notitie van 10 september 1996 is het acceptatieplan in augustus 1995 goedgekeurd door de directeur van de dienst Milieu en Water. Ook tijdens het werkbezoek in 1995 van de Commissie Milieubeheer aan de EPON-centrale is uitgebreid stilgestaan bij het bijstoken van hout. Opnieuw is daar naar voren gekomen dat de uitstoot van gevaarlijke stoffen als gevolg van het bijstoken met hout geheel binnen de eisen van het BLAV (Besluit Luchtverontreiniging Afvalverbrandingsinrichtingen) valt. Weliswaar is in dit geval in uw visie de afvalstoffenwet niet van toepassing, maar niettemin wordt toch aan de eisen uit het BLAV voldaan, zo is uw redenering geweest, ook in de richting van de Commissie Milieubeheer.

Steeds is met nadruk door uw college naar voren gebracht dat dit project juist toegejuicht moest worden, vanwege de bijdrage aan het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstoffen en de uitstoot van CO2.

Op basis van uw rapportages is ook mijn fractie telkens akkoord gegaan met de voortgang van dit project en uw bemoeienis daarmee (met name als het gaat om vergunningverlening).

Inmiddels is mij uit persberichten (Volkskrant van 14 september 1996) echter gebleken dat de provincie er van meet af aan op uit geweest zou zijn om het houtskoolproject niet te laten vallen onder het regime van de afvalstoffenwet, alsmede dat uw college bewust heeft willen voorkomen dat voor het bedoelde project een Milieu Effect Rapportage diende te worden uitgevoerd. Dit wordt bevestigd in een gezamenlijk persbericht (d.d. 13 september 1996) van de organisaties Werkgroep Weurt +, Dorpsbelangen Hees, Stedelijk Leefmilieu en de Groenen (zie bijlage).

Dit brengt mij tot het stellen van de volgende vragen op basis van artikel 30 van het Reglement van Orde van Provinciale Staten.

Vraag 1:
Wat is de reden geweest om, ten aanzien van de plannen tot het bijstoken van hout bij de EPON-centrale, te voorkomen dat een MER-procedure van start zou gaan? Welke afspraken zijn hieromtrent destijds met EPON gemaakt?

Vraag 2:
Waarom heeft u, volgens een ambtelijk schrijven d.d. 13 november 1992, "van meet af aan willen stellen dat we de houtstook niet beschouwen als het stoken van afval"? Waarom wordt in dezelfde notitie gesteld "want dan kunnen wij ook hangen aan de MER-plicht.... Dit kunnen wij alleen bestrijden door categorisch te ontkennen dat het over afval gaat en dus ook niet over afval te spreken"? Waarom was het noodzakelijk om te handelen vanuit deze uitgangspunten als u, zoals u later ook steeds stelde, er van overtuigd was dat het niet om afvalstoffen maar om grondstoffen ging?

Vraag 3:
Is het juist dat u op basis van eerdergenoemde ambtelijke notitie bij het ministerie van VROM de indruk heeft willen wekken dat het hier om grondstof ging en niet om afvalstof? Waarom was het in dit geval noodzakelijk om een bepaalde strategie/tactiek af te spreken, terwijl u van uw gelijk (geen afvalstof, maar grondstof) volledig zeker was?

Vraag 4:
Hoe brengt u de in dit geval gevolgde werkwijze in verband met uw streven naar een gebiedsgerichte aanpak. Een aanpak gericht op samenwerking met alle partners, juist in stedelijke gebieden en vooral in de omgeving Nijmegen/Weurt?

Vraag 5:
Wordt door uw college vaker getracht om, op feitelijk oneigenlijke tactisch/strategische gronden, te voorkomen dat bepaalde projecten voor het volgen van een MER-procedure in aanmerking moeten komen? Geldt dit ook ten aanzien van het onderscheid inzake vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer dan wel de Afvalstoffenwet?

Vraag 6:
Wanneer heeft u nu werkelijk aan EPON laten weten akkoord te gaan met het gaan acceptatieplan? De betreffende notitie aan de Commissie Milieubeheer (14 september 1995 en 10 september 1996) spreken elkaar op dit punt immers tegen.

Vraag 7:
Op welke wijze gaat u bewerkstelligen dat vergunningsprocedures in de toekomst op een reguliere en correcte wijze verlopen, zodat ook burgers en belangengroeperingen de provincie kunnen beschouwen als een volstrekt geloofwaardige bestuurlijke partner?

Vraag 8:
In de notitie van 10 september 1996 schrijft u dat de emissiegrenzen tijdens de bijstook van hout ruim onderschreden worden. Kunt u mij hier nader over informeren? Met andere woorden welke zijn de gemeten emissie-effecten van het bijstoken van hout bij de EPON-centrale?

De vragen zullen uiterlijk 25 september 1996 worden beantwoord.

De voorzitter van Provinciale Staten van Gelderland,
dr. J.C. Terlouw


Deze pagina's worden verzorgd door Patrick Jansen. Voor vragen over de informatie op deze pagina's kunt u terecht bij het fractiekantoor van GroenLinks Gelderland. Telefoon: (026) 3599458