Nederland ontbeert een Grondwettelijk Hof als enig land in Europa. Rechterlijke willekeur is dan ook dagelijkse praktijk

Mijn brief d.d. 22 maart 1998 aan de Procureur-generaal bij de Hoge Raad

IRM . . Juristen . . EU Grondwet <==> SDN . . Klokkenluider . . Jeugdzorg . . Burhoven

Daarom heb ik aan mr. A.H. van Delden, President van de rechtbank te Den Haag in
een brief d.d. 9 maart mijn bezwaren en bedenkingen klip en klaar bij voorbaat gesteld

drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA


    MIJN ZIENSWIJZE

Om te beginnen wil ik opmerken dat ik voorafgaande aan de zitting van 10 maart standpunt reeds duidelijk gesteld had, en wel in mijn brief van 9 maart 1998 aan mr. van Delden, President van de rechtbank te Den Haag. Dan moet ik aannemen dat hetgeen tijdens de zitting van 10 maart gebeurde weloverwogen was.

Mijn mening over de gang van zaken op 10 maart 1998 heb ik al neergelegd in mijn brief d.d. 22 maart 1998 aan de Procureur-generaal bij de Hoge Raad. Daaruit haal ik aan in enigszins aangepaste vorm. Op 10 maart 1998 vond plaats een kort geding voor de President van de Rechtbank te Don Haag en wel voor Mw. mr. E.M. Dil-Stork, Vice-presidente van de rechtbank.

Allereerst vermeld ik wat ik meen begrepen te hebben van de meest basale regels die de procesgang dicteren. Er zijn elementaire regels die gericht zijn op het realiseren van een onpartijdige afhandeling. Voorzover ik heb begrepen is de basisstructuur, voor de afhandeling, van de schriftelijke procedure maar ook voor de gang van zaken tijdens een zitting, simpelweg als volgt:

  1. partij A is aan de beurt en stelt
  2. partij B is aan de beurt en mag reageren op het door A gestelde
    Daarna worden de rollen omgedraaid:
  3. partij B is aan de beurt om te stellen
  4. partij A is aan de beurt en mag reageren.
  5. de partijen A en B overhandigen beide hun relevante procesdocumenten
  6. een vonnis wordt gewezen.

Een extra ronde (A stelt, B reageert en A stelt., A reageert) kan voorkomen, maar dan wel uitsluitend met instemming van beide partijen, met consent.

De eis van mijn ex vorderingen in reconventie te mogen stellen op basis van documenten die op mysterieuze wijze in het dossier waren terechtgekomen, leek mij de volgende poging te zijn de zaak open te breken, nogmaals te saboteren, te vertragen en aldus het beslag op mijn inkomen te verlengen. Daarom heb ik aan mr. A.H. van Delden, President van de rechtbank te Den Haag in een brief d.d. 9 maart mijn bezwaren en bedenkingen klip en klaar bij voorbaat gesteld.

Hou verliep nu de zitting op 10 maart. 1998 ?

  • ..mijn advocaat bevestigde expliciet. dat de bewuste (20-tal) producties hem totaal onbekend zijn en dat hij die niet heeft gekregen. De tegenpartij geeft geen verklaring. Hoe zouden er dan vorderingen in reconventie gesteld kunnen worden als, de tegenpartij documenten niet heeft; dat nog afgezien van het feit dat de zaak al klaar voor vonnis is. Hoe kán het dan eigenlijk alsnog gaan over vorderingen in reconventie? Reconventie wordt dan ook afgewezen. Mw. Dil-Stork noemt het een gepasseerd station

  • .. mijn advocaat bevestigt naar aanleiding van een vraag van Mw. Dil-Stork dat wal hem betreft de zitting volledig overbodig is, omdat de zaak al klaar is voor vonnis en alles in het dossier zit. Immers: de President van de rechtbank te Breda heeft de zaak doorverwezen in de toestand waarin deze zich bevindt; d.w.z. geheel klaar voor vonnis. Mw. Dil-Stork stelt dat zij nog wat vragen wil stellen en zij begint daarmee.

  • ... zo vraagt zij mij naar de hoogte van mijn netto-inkomen. Ik geef antwoord. Het gaat even over het feit dat er bij liet beslag geen rekening is gehouden met ziektekostenverzekering en met hoge huurlasten zoals volgens, de wettelijke bepalingen zou moeten. De advocaat van de tegenpartij zegt dat dat niet zijn zaak is, maar dat het op de weg van de USZO ligt om daarmee rekening te houden.

  • .. Mw. Dil-Stork vraagt aan de advocaat mr. Linssen of hij nog opmerkingen heeft en hij bevestigt dat. hij een voorbereide pleitnota heeft die hij wil voorlezen. Dil-Stork stemt daarmee in, maar legt de beperking op dat het niet mag gaan over de eisen in reconventie omdat dat al is afgewezen.

Mr. Linssen staat op en deelt exemplaren uit van zijn pleitnota; het laatst wordt een kopie neergelegd voor mijn advocaat; ik zit naast hem en zie op de voorpagina Pleitnotitie staan. Op dat moment maak ik bezwaar en zeg ik dat dat mij te ver gaat omdat dat neerkomt op een extra beurt en toch een extra ronde en dus ongelijke behandeling. De zaak is in Breda geheel uitgeprocedeerd en er is geen grond voor weer een ronde. Dil-Stork heeft daarnaar geen oren en aansluitend zeg ik dat ik haar wraak.

Als ik niet meteen op dat moment had geprotesteerd en gewraakt, en mr. Linssen van wal had laten steken met zijn van te voren met een schriftelijke pleitnota voorbereide pleidooi, dan had ik de facto daarmee ingestemd en had men kunnen zeggen: ja dus met consent. Naar mijn mening komt een en ander neer op het in vol bewustzijn en na a priori schriftelijke waarschuwing van mijn zijde (brief van 9 maart aan mr. van Delden) en van de zijde van mijn advocaat. schenden van de elementaire rechtsregels, die er juist zijn vanwege het basisprincipe van gelijke behandeling.

Enkele vragen stellen naar aanleiding van de inhoud van het dossier is &eacut;&eacut;n ding, maar aan de ene partij legen de wil van de andere in, toch weer een volgende ronde gunnen door in te stemmen met een pleidooi op basis van een nieuwe van tevoren voorbereide schriftelijke pleitnota dat is, een geheel andere zaak. Daarin ligt hier de schending van een uiterst basale, maar voor een gelijke behandeling een cruciale regel waardoor de procesgang wordt gedicteerd. Immers; zowel mijn advocaat als ikzelf hadden perfect duidelijk gemaakt dat wij niet wilden instemmen niet toch weer een ronde.

    Audiëntieblad en Proces-verbaal.

Per fax verzocht ik de griffier van de rechtbank te Den Haag d.d. 12 maart 1998 om toezending van de aantekeningen van de griffier en van het Proces-verbaal van de in de aanhef vermelde zitting. Ik Ontving via mijn advocaat het audiëntieblad en Proces-verbaal. Tot mijn verbazing zijn die, in ieder geval wal betreft de tekst, identiek. Kent men geen verschil (meer) tussen een audiëntieblad en een Proces-verbaal ?

Het audiëntieblad / Proces-verbaal vermeldt niet de essentiële constatering van mijn advocaat dat hij de bewuste 21 producties van mijn ex nooit ontvangen heeft en naar inhoud ook niet kent. Bepaald zeer ernstig is, het volgende: de weergave van het tijdens de zitting op 10 maart gebeurde is apert onjuist; wat er, staat is, in essentie onwaar en wat werkelijk gebeurd is, staat er niet. Het wordt zó voorgesteld dat ik gewraakt zou hebben omdat ik het er, niet mee eens geweest zou zijn dat de president vragen wilde stellen. Dat is, totaal ONWAAR. Natuurlijk heb ik daartegen NIET geprotesteerd. Integendeel: Mw. mr. Dil-Stork stelde ook mij vragen en die heb ik beantwoord.

Ik heb pas gewraakt nadat de president besloten had de tegenpartij een extra beurt te geven in de zin van een nieuw pleidooi op basis van een van tevoren opgestelde pleitnota omdat dat in strijd is met de basale regels van de procesgang. In het Proces-verbaal wordt gesteld dat de president het van belang vond het verweer te horen van de vrouw en aansluitend het commentaar van de man. Hier is NIET bedoeld het verweer in Breda van de zijde van mijn ex zoals dat in het dossier vastligt, maar van een nieuw pleidooi en, nogmaals, DAT is een fundamenteel geheel andere zaak en dat komt neer op ongelijke behandeling c.q. bevoordeling.

Hoe verdraaid de tekst van het Proces-verbaal ook moge zijn, in ieder geval staat er wel: 'Vervolgens heeft de raadsman van de vrouw verzocht naar aanleiding van de conventionele vordering verweer te mogen voeren'. En daarbij is duidelijk dat de President heeft ingestemd niet een nieuw pleidooi, En daar gaat het om. In mijn faxbericht d.d. 26 maart 1998 aan de griffier van de rechtbank te Den Haag vroeg ik voor de derde keer om kopie van de aantekeningen van de griffier gemaakt tijdens de zitting van 10 maart. Reactie heb ik niet. gekregen. Daarmee moge liet duidelijk zijn dat

  • mij kopie van de aantekeningen van de griffier van de zitting d.d. 10 maart 1998 geweigerd is
  • dat men aldus bewust mij belemmert de ware feiten te achterhalen
  • dat dit slechts gezien kan worden als bevestiging van mijn constateringen dat de inhoud van het audiëntieblad en het Proces-verbaal niet een waarheidsgetrouwe weergave vormen van het ter zitting voorgevallene.