Burger-initiatief en vragen voor de politici en journalisten over het rechtssysteem in Nederland
Reactie van Willem Janssen op: 'Het draait allemaal en voor iedereen hierom in rechtszaken' Het draait om ‘MACHT’
en ‘MACHT’ is ‘GELD’ en daar draait het om en niet
alleen in rechtszaken. Wie de meeste ‘Macht’ ``het meeste geld`` heeft is
automatische de winnaar. En dat is de staat in alle geledingen. Dat zijn dus
de beste toneelspelers die collusie en tunnelvisie erop nahouden. Advocaten liegen?? Dat klopt, maar ze liegen niet alleen bewust. Ze liegen
ook onbewust. De cliënt is de leugenaar want die komt met leugens aanzetten die
hij of zij aan haar raadsvrouw/heer vertelt, die dan automatisch ook staat te
liegen. Natuurlijk liegen advocaten om zaken te winnen
en de kwestie te verdraaien.
In Duitsland gaat
het er iets anders aan toe. Daar krijgt men direct te horen dat ze de waarheid
moeten spreken, ‘vertellen’, en niets anders dan de waarheid, anders maakt men zich
direct strafbaar. En dat zou hier in de rechtbanken ook zo moeten zijn. En dit is
gewoonweg artikel 188 en artikel 225 van het wetboek strafvordering vorderen
voordat de zitting begint. Dus de leugenaar wordt direct dan wel indirect
direct veroordeeld als hij of zij durven te liegen. Wat bij aanvang van elke rechtsprocedure moet worden gezegd is: ``U staat hier vandaag in de rechtbank terecht voor een (straf)zaak of getuigenis. U bent verplicht de waarheid te spreken anders maakt u zich strafbaar``. En zo begint een (straf)zaak of civiele procedure in welke hoedanigheid dan ook in Duitsland. En daar ligt de problematiek. De cliënt liegt er op los of het niets is, want hij/zij wil met alle geweld winnen.
Het doen
van valse aangifte: artikel 188 Wetboek van Strafrecht Als iemand slachtoffer is geworden
van een strafbaar feit, dan kan hij daarvan aangifte doen. Het doen van valse
aangifte is strafbaar gesteld bij wet. (weet je dat wel zeker? red.) Als tijdens een onderzoek blijkt dat een
persoon valse aangifte heeft gedaan, dan wordt vervolging tegen de aangever
ingesteld. Bij valse aangifte gaat het om feiten of gegevens in de aangifte die
opzettelijk onjuist zijn, of als er aangifte wordt gedaan van een strafbaar
feit, dat helemaal niet heeft plaatsgevonden. De door de politie gemaakte
kosten worden op de persoon die valse aangifte heeft gedaan verhaald. Het doen van valse aangifte is
strafbaar gesteld in artikel 188 Wetboek van Strafrecht (WvS). Dit artikel
luidt aldus: · Hij die
aangifte of klacht doet dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het
niet gepleegd is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar
of geldboete van de derde categorie.
·
'Wetende dat' strekt zich uit tot
het onware van een door aangever gedane bewerking. Een gedeeltelijk onjuiste
aangifte valt ook onder dit wetsartikel, bijvoorbeeld onjuiste informatie over
de identiteit van de dader of het plaats delict. Het beschermd belang van dit
wetsartikel is dat het ambtelijk of justitieel gezag
wordt beschermd. Een combinatie van beide
hoofdstraffen is mogelijk voor een natuurlijk persoon. Als bijkomende straf kan
verbeurdverklaring worden uitgesproken over geldmiddelen of goederen (art. 33
WvS). Ingevolge art. 74 Wetboek van Strafrecht kan het
Openbaar Ministerie (OM) een transactie aanbieden. Dit heet Transactie Openbaar
Ministerie (TOM). Hiermee kan strafvervolging worden voorkomen. Wet OM-afdoening Bij verdenking van het doen van
valse aangifte is voorlopige hechtenis niet toegelaten, uitgezonderd als van de
verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland kan worden
vastgesteld (art. 67 Strafvordering). Is het doen
van een valse melding net zo strafbaar als het doen van een valse aangifte? Het doen van een valse melding is
evenals het doen van een valse aangifte strafbaar gesteld in Nederland. Een
valse melding is alleen strafbaar wanneer deze aan bepaalde eisen voldoet,
zoals genoemd in artikel 142 Wetboek van Strafrecht: 1. Hij die
opzettelijk door valse alarmkreten of signalen de rust verstoort, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de
vierde categorie. 2. Hij die
opzettelijk, zonder dat daartoe de noodzaak aanwezig is, gebruik maakt van een
alarmnummer voor publieke diensten wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie. Lasterlijke
aanklacht: artikel 268 Wetboek van Strafrecht Artikel 268 Wetboek van Strafrecht
luidt aldus: 1. Hij die
opzettelijk tegen een bepaald persoon bij de overheid een valse klacht of
aangifte schriftelijk inlevert of in schrift doet brengen, waardoor de eer of
goede naam van die persoon wordt aangerand, wordt, als schuldig aan lasterlijke
aanklacht, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 2 jaren of geldboete
van de vierde categorie. 2. Ontzetting
van de in art. 28, 1e lid, onder 1 en 2, vermelde rechten kan worden
uitgesproken. Bij dit wetsartikel is het beschermd
belang de aanspraak die een ieder heeft op zijn eer en goede naam. De feiten
waarop aangever zijn klacht of aangifte baseert dienen feitelijk onjuist te
zijn en hij moet de opzet hebben gehad de eer of goede naam van de beledigde
aan te randen. Ook hierbij geldt dat voorlopige
hechtenis niet is toegelaten, uitgezonderd als van de
verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland kan worden
vastgesteld (art. 67 Strafvordering). 'Bepaald persoon': ook lasterlijke
aanklachten tegen rechtspersonen zijn strafbaar. 'Bij de overheid'': de
aangifte of klacht hoeft niet per se bij politie of
justitie, maar kan ook bij andere overheidsorganen worden gedaan. 'Valse
aangifte of klacht' wil zeggen dat de verklaring van aangever niet hoeft te
bestaan uit feiten die een misdrijf opleveren. De zinsnede 'op schrift doen
brengen' wil zeggen dat er alleen sprake is van 'op schrift doen brengen'
indien dit de bedoeling was van de klager. Als de aangifte mondeling wordt
gedaan, dan is het delict pas voltooid als een daartoe bevoegd
ambtenaar de aangifte of klacht op schrift gesteld, anders is er sprake van
'poging'. Bovendien moet een klacht of
aangifte die bij justitie is gedaan, ondertekend worden door klager (art. 163
lid 2 en 164 lid 2 Sv). Zonder ondertekening, kan er sprake zijn van een
strafbare poging. Wat is het achtste gebod ? "Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen
uw naaste." (Exodus 20:16) Wat betekent valse getuigenis in de drie zinnen ? In de natuurlijke zin: valse getuigenis geven,
leugens, huichelarij en laster; ook heimelijke
aanslagen, listen en boze bedoelingen.
321 Ware
Christelijke Religie. Onder valse getuigenis spreken tegen de naaste, of vals getuigen
wordt in de naastgelegen natuurlijke zin verstaan: geen valse getuigenis
afleggen voor de rechter, of voor anderen buiten de rechtbank, tegen iemand,
die ten onrechte van iets kwaads beschuldigd wordt, en dit te verzekeren bij de
naam van God of bij iets anders, dat heilig is, of bij zichzelf en bij dingen,
die met de eigen goede naam op de een of andere wijze samenhangen. In de
bredere natuurlijke zin worden onder dit gebod alle soorten van leugens en
politieke huichelarijen verstaan, die een boos einddoel beogen; voorts de naaste zwart maken en belasteren, waardoor diens eer,
naam en goede roep, waarvan het karakter van de gehele mens afhangt, geschokt
wordt. In de breedste natuurlijke zin worden daaronder verstaan: heimelijke
aanslagen, listen en boze bedoelingen tegen iemand uit
verschillende gronden, zoals uit vijandschap, haat, wraak, nijd, afgunst, enz.
want deze boosheden verbergen in zich de getuigenis van het valse. De getuige in het bestuursprocesrecht O.J.D.M.L. Jansen [1] Elk bestuursorgaan, dus ook de Raad
van bestuur van de NMa, dient zorgvuldig de feiten te
verzamelen die het nodig heeft om een besluit te nemen dat getuigt van de
juiste belangenafweging gebaseerd op de juiste belangen en dat draagkrachtig is
gemotiveerd. Bij deze verzameling van feiten speelt niet alleen informatie
afkomstig van de betrokkene zelf een rol, maar ook informatie van derden. Deze
derden zijn niet zelden bereid om vrijwillig informatie te verschaffen.
Bestuursorganen zijn overigens voor hun informatieverkrijging niet afhankelijk
van vrijwillig meewerkende personen. Zij kunnen hun toezichthouders uitsturen
om hun toezichtbevoegdheden in te zetten. Uit enige jurisprudentie weten we inmiddels, en dat is terecht, dat ook derden aan de
uitoefening van toezichtbevoegdheden moeten meewerken, ook indien het
ex-medewerkers betreft, bij voorkeur de vorige hoogste directeur. De betrokkene, laten we het
voorbeeld nemen van de boeteling, komt als het goed is te weten welke
informatie van derden is gebruikt en – daar gaat het mij vandaag om – welke
verklaringen van derden zijn gebruikt. Immers, het bestuursorgaan mag zich niet
baseren op informatie, noch op verklaringen, die de boeteling niet kent. De
boeteling krijgt de gelegenheid om te reageren op het voornemen om een boete op
te leggen, in het mededingingsrecht is het horen geconcentreerd op het
boeterapport en is er inzage in het boetedossier. Die gelegenheid krijgt de
boeteling in principe zelfs in totaal vier keer: in de bezwaarprocedure, in
beroep bij de rechtbank Rotterdam en in hoger beroep bij het College van Beroep
voor het Bedrijfsleven. Anders gezegd, er is alle ruimte om
informatie te betwisten, en om verklaringen van derden te betwisten. U merkt,
ik vermijd het woord getuige, omdat ik vind dat dat
woord uitsluitend moet worden gehanteerd voor personen voor wie een
getuigplicht geldt en dat is in het bestuursrecht de door de rechter opgeroepen
getuige en de door de partijen meegenomen en verschenen getuige die ook
daadwerkelijk onder ede wordt gehoord. In elke fase kan de boeteling
personen meebrengen om tegenverklaringen af te leggen. Bij het horen in de
primaire fase kan dat worden gebaseerd op artikel 2:1 Awb, al is het gek om de
activiteiten van zo’n persoon als ‘bijstand’ te
kwalificeren. In bezwaar is dit geregeld in artikel 7:8 Awb (‘Op verzoek van de
belanghebbende kunnen door hem meegebrachte getuigen en deskundigen worden
gehoord’), in beroep is artikel 8:33 Awb het kernartikel voor het horen van
getuigen, het oproepen van getuigen in het kader van het vooronderzoek is
geregeld in artikel 8:46 Awb en in het kader van het onderzoek ter zitting in
artikel 8:60. Op grond van artikel 8:12 Awb zou het horen van getuigen kunnen
worden opgedragen aan een rechter-commissaris. Op grond van artikel 22, eerste
lid, Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie geldt in hoger beroep
hetzelfde, al vraag ik me wel af of het CBB een raadsheer-commissaris
aan kan wijzen, of inderdaad een rechter-commissaris, of allebei…. Bij de rechter en voor
belanghebbenden zit een financiële crux in artikel 8:36 Awb: neem je zelf een
getuige mee, dan vergoed je zijn onkosten, roept de rechter er één op dan
betaalt de Staat. Opvallend is overigens dat de
wettelijke regeling de beëdiging niet verplicht stelt. Ik zou menen dat hier
wetswijziging geboden is. Immers, zonder beëdiging is het afleggen van een
valse verklaring geen meineed (art. 207 Sr). Juist deze strafbedreiging geeft
aan een beëdigde verklaring van een getuige meerwaarde in het bewijs. De
getuige schendt op dit moment in het bestuursprocesrecht art. 192 Sr slechts
indien hij daartoe opgeroepen door de rechtbank niet verschijnt.[2] Ook is niet
voorgeschreven dat de getuige uitsluitend over de feiten en omstandigheden uit
eigen waarneming verklaart, nu art. 163 Rv niet van overeenkomstige toepassing
verklaard is in art. 8:33, derde lid, Awb. Het bestuursprocesrecht wijkt op
beide genoemde onderdelen ten onrechte af van het burgerlijk procesrecht en het
strafprocesrecht. Van belang is nog de Procesregeling
bestuursrechterlijke colleges 2006, althans eigenlijk niet, anders dan bij de
Procesregeling Cbb (art. 13 en 17), en de
vergelijkbare regelingen van de andere hoger beroepsrechter het geval was,
ontbreekt een regeling over getuigen. Maar goed, toen er wel iets in stond, had
dat dan ook erg weinig om het lijf. De landelijke procesregeling voor rechtbanken
bepaalt omtrent getuigen evenmin iets. Ofschoon het niet veel lijkt te
zijn, biedt de wettelijke regelingen gelegenheid om de boeteling in staat te
stellen zich adequaat te verdedigen tegen belastende verklaringen van derden,
van getuigen. Dat lijkt zo, althans. Voor een goed begrip van de regeling
van het horen van getuigen in het bestuursprocesrecht is het van belang te
weten wat de bedoeling van de wetgever was. Kort samengevat, is het het meer bieden van rechtsbescherming dan de handhaving van
het objectieve recht, waarbij een beroep slechts een aanleiding is om het
bestuur te controleren. Voorts staat in het bewijsrecht het vinden van de
materiële waarheid centraal en niet – zoals in het civiele proces – de formele
waarheid, de door de partijen gepresenteerde waarheid. Ik vind het vanzelfsprekend dat in een
proces waarbij de zaak van de overheid tegenover de burger centraal staat, bij
de bewijsregeling het vinden van de materiële waarheid het doel is. Het
bestuursproces heeft daarmee net als het strafproces het vinden van de
materiële waarheid voorop staan. Anders dan in het strafprocesrecht het geval
is, heeft de wetgever de rechter bij het bewijs vrijgelaten, de vrije bewijsleer
geldt. Dat betekent overigens niet dat de rechter werkelijk geheel vrij is: het
materiële bewijsrecht is ongeschreven. Tegelijkertijd moet overigens worden
vastgesteld dat er over dat materiële bewijsrecht bar weinig is geschreven.
Recent is hier overigens het proefschrift van Schuurmans een aanrader. Het geschreven
bestuursprocesrecht bevat slechts een aantal bepalingen van formeel
bewijsrecht. Voor wat betreft het horen van getuigen heb ik die al besproken. Ongelijkheidscompensatie is een
volgende doelstelling van het bestuursprocesrecht, al weet ik niet zeker of die
te compenseren ongelijkheid in het mededingingsrecht vergelijkbaar is met die
in het bouwrecht of het sociale zekerheidsrecht. Indien de doelstellingen van het vinden van de materiële waarheid en ongelijkheidscompensatie met elkaar worden gecombineerd, dan leidt dat tot de vaststelling dat de bestuursrechter actief moet zijn. Daarbij kan en moet de rechter ook nog waar nodig de feiten aanvullen. In het boeterecht geldt voorts dat de rechter ‘full jurisdiction’ moet bieden om aan de eisen van artikel 6 EVRM te voldoen. In verband met de eisen van ne bis in idem betekent dat bijvoorbeeld ook dat de bestuursrechter in ruimere mate zelf in de zaak moet voorzien, indien hij vindt dat het boetebesluit niet deugt.[3] Dat vergt bijzondere aandacht van de bestuursrechter voor de vaststelling van de feiten, zowel á charge als á décharge, lijkt me.
Welnu, blijkt uit het voorgaande dat
de bestuursrechter actief zou moeten zijn en eigenlijk ook dat hij actief moet
zijn bij het vinden van de materiële waarheid, de praktijk is in toenemende
mate anders. Zo blijkt uit onderzoek dat de rechter weliswaar allerlei mooie
onderzoeksbevoegdheden heeft, zoals het oproepen en horen van getuigen, maar
daarvan nauwelijks gebruik maakt, althans met uitzondering van het vragen van
inlichtingen aan partijen. Het inzetten van deskundigen gebeurt wel eens, maar
het oproepen en horen van getuigen is uitzondering. Ik moet zeggen dat ik dat
gek en eigenlijk moeilijk te aanvaarden vind in een proces waarbij een publiekrechtelijke
zaak centraal staat en in het kader daarvan het vinden van de materiële
waarheid, wat immers het doel is van het bestuursprocesrechtelijke (met name formele) bewijsrecht. Het kan toch niet zo zijn,
ook niet in een proces waarbij steeds meer de rechtsbescherming voorop staat en
steeds minder de handhaving van het objectieve recht, dat bewijs alleen door
partijen moet worden aangedragen. Het door de rechter actief bevragen
van de partijen is toch niet voldoende? Ik wil hier nog wijzen op de behartenswaardige
woorden van De Bock onder Abr 26 januari 2005, AB
374. Het lijkt mij ook verstandig om een
tegenwicht te bieden aan de tirannie van het voorafgaand aan de zitting
gevormde dossier. Ik voeg hier nog een dimensie toe
van het boeterecht: in een bestuursproces waarin een bestraffende sanctie
centraal staat dient de rechter zelf te bepalen wat de juiste bestraffing is en
hij moet na vernietiging van het bestreden besluit zelfs zelf in de zaak
voorzien. Artikel 6
EVRM Zoals de rechtbank Rotterdam in zijn
uitspraak van 24 juni 2005 inzake Texaco terecht
vooropstelde: ‘Uit de onschuldpresumptie (…) vloeit voort dat uit de door
verweerder als vaststaand aangenomen feiten overtuigend moet blijken van de
door verweerder aan de boetes ten grondslag gelegde feiten.’[4] Anders gezegd:
de bewijslast rust op de schouders van het bestuursorgaan. Dat wil overigens
niet zeggen dat er een harde rechtsregel zou bestaan volgens welke het
bestuursorgaan bij de verzameling van feiten ook actief op zoek moet gaan naar
ontlastende feiten. Ik durf niet te zeggen of een dergelijke rechtsregel in het
strafprocesrecht wel bestaat, ik meen van niet. Het is dus zaak voor de
belanghebbenden om waar dat kan de feiten te
weerspreken, bijvoorbeeld met getuigen a décharge. Dan is voor ons onderwerp
interessant dat artikel 6, derde lid, aanhef en onder d, EVRM het recht om
getuigen te doen ondervragen regelt, met heel erg veel casuïstiek en
jurisprudentie in het strafprocesrecht. Het is
interessant om na te gaan of deze jurisprudentie van het EHRM ook voor het bestuursprocesrecht van belang is. Ik beperk me hier tot
het bestraffende bestuursrecht, maar ik hoop in een artikel naar aanleiding van
deze voordracht ook na te gaan op welke wijze artikel 6 EVRM van belang kan
zijn voor het overige bestuursprocesrecht, met name op
basis van de ‘determination of civil
rights and obligations’.
Dat geldt overigens ook voor de vergelijking met het burgerlijk procesrecht en
een verdieping van de vergelijking met het strafprocesrecht, alsmede
een bespreking van de waardering van de getuigenverklaring in de
bewijsjurisprudentie. De hoofdregel waar het EHRM vanuit
gaat, is dat de verdachte belastende getuigen moet kunnen ondervragen. In Kostovski overwoog het EHRM: ‘In
principle, all the evidence must be produced in the presence of the accused at
a public hearing with a view to adversial argument
(…). This does not mean, however, that in order to be used as evidence
statements of witnesses should always be made at a public hearing in court: to
use as evidence such statements obtained at the pre-trial stage is not in
itself inconsistent with paragraphs 3 (d) and 1 of
Article 6 (art. 6-3-d, art. 6-1) provided the rights of the defence have been
respected. As a rule, these rights require that an accused should be given an
adequate and proper opportunity to challenge and question a witness against
him, either at the time the witness was making his statement or at some later
stage of the proceedings (…).’ Net zoals Kostovski
betrof Windisch het gebruik van een verklaring van
een anonieme getuige voor het bewijs. Het EHRM neemt een schending aan van
artikel 6, derde lid, onder d, en meer in het algemeen
van een fair trial aan, indien de verklaring als belangrijk bewijsmiddel is
gebruikt terwijl de verdachte niet deugdelijk in staat is gesteld de getuige te
ondervragen en zijn betrouwbaarheid vast te stellen en ter discussie te
stellen. De verdachte moet zelf vragen kunnen stellen aan de getuige. Het EHRM
eist hier counterbalancing procedures. De vraag is of het
bestuursprocesrecht daaraan voldoende recht doet, en voorts of de
bestuursrechter niet actiever gebruik zou moeten maken van zijn
onderzoeksbevoegdheid getuigen te horen.
Wellicht dat de wettelijke
regeling voldoet, immers: de rechter kan op verzoek getuigen horen. Ik denk evenwel dat de praktijk dat de partijen zelf hun getuige
meenemen niet voldoet. De rechter zou vaker getuigen moeten horen en dan ook
steeds beëdigen. Dan heeft de getuigenverklaring toegevoegde waarde voor het
bewijs. Het draait allemaal en voor iedereen
hierom in rechtszaken: Stel als gedaagde altijd de volgende twee vragen aan de rechter voordat de zitting begint:
Aan de fractievoorzitter van de PvdA
Job
Cohen is verzocht een wetswijziging aan de Tweede Kamer aan te
bieden. Die wetswijziging heeft dan tot gevolg dat bewijsbaar liegen en
frauderen door advocaten niet meer kan. Dit in weerwil van de uitspraak van de Raad van
Discipline: 'dat advocaten wel mogen liegen in
rechtsprocedures'. Dit liegen, frauderen, vervalsen, lasteren, smaden
en meineed plegen door advocaten in rechtszaken moet strafbaar worden.
Het aantal rechtszaken zal daardoor
meer dan halveren, zodat de begroting van Justitie met meer dan een miljard per
jaar kan worden ontlast. Zie het aanbieden van de politieke cheque aan Job
Cohen. Voor het stellen van vragen over het functioneren en de
integriteit van ons rechtssysteem: Zie:
advocatenorde.htm">Advocatenorde.
Ter aanvulling voor eenieder die een mening heeft over wat niet goed zit: Ing.
A. v. Rooij: Nederlandse media kampioen censuur, niemand waagt het
vragen te stellen (14-3-11) Jhr.
mr. Reuchlin: Nederlandse procesrecht is via de landsadvocaat
kampioen zwendelen (28-5-11) mr. Els Unger: Nederlandse advocatuur
geïnfecteerd door foute advocaten die disfunctioneren,(12-6-07)
dr. W Wedzinga: In de raadkamer worden
spelletje gespeeld en zijn belangen verstrengeld (12-6-07) Dr.
G.JJ. Beukeveld: Nederlandse melkveehouders
door de overheid voor miljarden getild (10-12-10) Parlement:
Hernoemd tot Silentium wegens zwijgen en wegkijken bij geconstateerde fraude
(28-1009) Rechtse
regering: Regeren is misleiden, verzwijgen en beroven van de sociale
bescherming (24-4-2009). Nederlandsche
Bank: Kampioen afdekken bankfraude, bewust failleren van DSB t.g.v.
de rest (16-10-09) Autoriteit
Financiële Markten: Kampioen ogen sluiten voor waarschuwingen van p.
Quekel (23-01-04) Sociale
Databank Nederland: Recht hebben en recht krijgen zijn verschillende
zaken (27-6-2007) Mr.
Mic van Bremen: Ga nooit, nee nooit procederen! Je komt van een
koude kermis thuis (28-5-11)
willem-janssen.htm">W. Janssen: Het draait om ‘MACHT’ en ‘MACHT’ is
‘GELD’ en daar draait echt alles om (18-6-11)
Erik Verbeek: Veroorzakers kanker explosie gaan vrijuit en krijgen Belgische
overheidssteun?!
- - ect. [1] Hoofddocent Instituut Staats- en bestuursrecht UU. [2] Zie bijv. Abr 25 augustus 2004 LJN AQ7493 [3] Zie het met het wetsvoorstel vierde
tranche Awb voorgestelde art. 8:72a Awb, waarop zo nu en dan al door
rechtbanken wordt geanticipeerd. De belastingrechter deed dat al. [4] Rb. Rotterdam 24 juni 2005, LJN
AT8817 |