"Onthullingen, getuigenverklaringen, wetenschappelijke evaluaties en foto's over de Bijlmerramp met het El AL-vliegtuig bij SDN...!!"

Samenvatting en conclusie van enquêtevoorzitter Th. Meijer
aan het einde van ieder openbaar verhoor

Burgers & Bijlmer . . Bijlmer enquête . . Doemvlucht <===> Kamerzetel 151 . . SDN . . Heijboer

Vliegramp Bijlmermeer
Woensdag 17 februari 1999

Verhoor 44

De heer R. Visser


R. Visser

Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer op woensdag 17 februari 1999 in de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag

Woensdag 17 februari 1999

Aanvang 11.40 uur

Verhoord wordt de heer R. Visser

Voorzitter: Th.A.M. Meijer

Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: Augusteijn-Esser, Van den Doel, Oedayraj Singh Varma en Oudkerk, alsmede de heer Roovers, griffier, en mevrouw Abbas, lid van de staf van de commissie.

De voorzitter: Aan de orde is het verhoor van de heer R. Visser, geboren op 13 maart 1956 te Amsterdam. Ik verzoek u te gaan staan voor het afleggen van de belofte. De door u af te leggen belofte luidt: Ik beloof dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.

De heer Visser: Dat beloof ik.

De voorzitter: De enquêtecommissie onderzoekt de toedracht en de gevolgen van de ramp met het vliegtuig op 4 oktober 1992 in de Bijlmer te Amsterdam met als doel waarheidsvinding en het trekken van lessen voor de toekomst. Ik geef het woord aan de heer Van den Doel.

De heer Van den Doel: Hoe werd u op de avond van 4 oktober geïnformeerd dat de El Al-Boeing in de Bijlmer was gecrasht.

De heer Visser: Ik werd op een gegeven moment gebeld door mijn moeder die mij erop attent maakte dat er een vliegtuigongeval had plaatsgevonden in de buurt van Weesp. Ik heb toen de tv aangezet en aanschouwde die verschrikkelijke beelden. Dat was het moment waarop ik op de hoogte raakte van het ongeval.

De heer Van den Doel: En wat zijn toen de acties geweest die u vervolgens gepleegd hebt?

De heer Visser: Ik heb vervolgens mijn collega-bureauhoofd de heer Bruno Klaare gebeld en met hem de verschrikkelijke beelden doorgenomen.

De heer Van den Doel: Misschien kunt u nog aanduiden wat uw functie was op de avond van de ramp.

De heer Visser: Ik was op dat moment hoofd van het bureau vliegtechnische zaken, een onderdeel van de afdeling vliegzaken bij de directie luchtvaartinspectie in Hoofddorp.

De heer Van den Doel: En u hebt toen gebeld?

De heer Visser: Met de heer Klaare, hij was bureauhoofd van het bureau toezicht vluchtuitvoering. Ik heb de beelden doorgepraat en wij hebben samen nog even doorgepraat wat te doen op dat moment. De conclusie was, zoals wij dat van tevoren wel wisten: wachten en beschikbaar zijn voor BVOI in het kader van het beantwoorden van vragen in verband met het vooronderzoek.

De heer Van den Doel: U zegt: wachten. U hebt geen contact opgenomen met BVOI met de vraag of uw inbreng die avond noodzakelijk was?

De heer Visser: Neen, we hebben geen contact opgenomen. Op dat moment niet.

De heer Van den Doel: Wat zou normaal uw taak zijn bij een ongeval. Wat is dan uw bijdrage aan dat proces?

De heer Visser: Geen enkele, anders dan in het kader van het vooronderzoek het beschikbaar stellen van een bepaalde soort van expertise. En dat is alles.

De heer Van den Doel: U hebt in het voorgesprek gezegd: het napluizen of de gevaarlijke lading een relatie had met de oorzaken die hebben geleid tot de ramp. Dat was onze taak.

De heer Visser: Dat is inderdaad een taak. Op maandagochtend is mij gevraagd daarnaar te kijken.

De heer Van den Doel: En waarom niet op zondagavond?

De heer Visser: Dat heeft klaarblijkelijk het BVO niet noodzakelijk geacht.

De heer Van den Doel: Het had in de reden gelegen dat, als men iets over de relatie wilde weten tussen lading en ongeval, men uw expertise op zondagavond al had kunnen vragen.

De heer Visser: Als het noodzakelijk was om over dat fenomeen zo kort na het ongeval helderheid te krijgen, ja. Ik kan mij voorstellen dat het in het kader van een onderzoek dat een iets langere looptijd heeft iets minder van belang is.

De heer Van den Doel: De BVOI had geen deskundigheid en geen kennis op zondagavond om zelf conclusies te kunnen trekken ten aanzien van de lading en eventueel een relatie tot het ongeval.

De heer Visser: Klaarblijkelijk.

De heer Van den Doel: De commissie-Hoekstra, die onderzoek heeft gedaan naar de informatiestroom over de vrachtdocumentatie, stelt dat op die avond iemand van de afdeling vliegzaken contact heeft opgenomen met de heer Van der Maat van dangerous goods management.

De heer Visser: Dat ken ik.

De heer Van den Doel: Kunt u aan ons uitleggen wie dat geweest is?

De heer Visser: Het spijt mij, ik kan dat niet uitleggen. Ik weet het niet. Het is in ieder geval niemand van vliegzaken geweest, bij mijn weten en ik zeker niet, die die bewuste avond direct contact opgenomen heeft met de heer Van der Maat van dangerous goods management. Dat is dus een omissie in het rapport-Hoekstra. Dat klopt niet.

De heer Van den Doel: Dus de conclusie die Hoekstra trekt dat er contact geweest is tussen de afdeling vliegzaken en de heer Van der Maat op zondagavond rond negen uur is onjuist.

De heer Visser: Die is onjuist.

De heer Van den Doel: Zou het, als het niet iemand van de afdeling vliegzaken is geweest, dan wellicht iemand anders zijn geweest die dat gedaan zou kunnen hebben?

De heer Visser: Het is iemand anders geweest, want hij is daadwerkelijk gebeld. Even terugredenerend op basis van kennis die we nu hebben: de heer Van der Maat heeft een bericht doorgekregen en dat bericht bestond uit het oplezen van informatie uit de NOTOC. Er waren een paar partijen op dat moment die daadwerkelijk in het bezit waren van de bewuste NOTOC. Dat rijtje kunnen we nagaan. In ieder geval is de luchtvaartpolitie daar een van de partijen van geweest; waarschijnlijk ook mensen van de CvO en naar mijn mening ook iemand van BVOI, maar die verklaren dat zij niet gebeld hebben; die kunnen we dan elimineren.

De heer Van den Doel: Nu begrijp ik dat men vanuit de afdeling vliegzaken, omdat daar de expertise in verband met ziekte van iemand niet direct voor handen was, een contract had met de heer Van der Maat.

De heer Visser: Ik kijk er iets anders tegenaan. Mijn theorie is deze. De heer Van der Maat was, zeker op Schiphol, in het wereldje van luchtbevrachting en met name wat betreft een specifiek onderdeel, de dangerous goods, een zeer bekende persoonlijkheid. Al jaar en dag hangt bijvoorbeeld bij de LVB een lijst met telefoonnummers van personen met wie contact opgenomen wordt, als er vragen zijn over gevaarlijke stoffen. De heer Van der Maat is een van die mensen die met naam en telefoonnummer daar bekend zijn. De heer Van der Maat, in het kader van dangerous goods management, is een echte bekende op Schiphol. Het is dus helemaal niet zo verwonderlijk dat hij gebeld is, anders dan door iemand van vliegzaken.

De heer Van den Doel: Mijnheer Visser, u raakt pas betrokken vanaf maandagmorgen bij de hele vrachtdocumentatie. Ik neem aan dat er maandagmorgen, toen u arriveerde in Hoofddorp, in ieder geval ook een vergadering geweest is, waarin de stand van zaken is besproken van de avond daarvóór.

De heer Visser: Er zal ongetwijfeld een vergadering geweest zijn, maar daar ben ik niet bij aanwezig geweest; ik ben er ook niet voor uitgenodigd geweest.

De heer Van den Doel: U bent gewoon gearriveerd, naar uw bureau gegaan en er voorlopig mee aangevangen.

De heer Visser: Dat is correct. Ik ben 's morgens vroeg naar mijn bureau gegaan, met de intentie in ieder geval om die vragen te beantwoorden die zouden komen. Nu, die zijn ook gekomen: in de vorm van een hoeveelheid ladingspapieren, te beoordelen door ons. Ik heb in het interview met u verteld dat ik Van der Maat heb verwittigd om bij mij langs te komen om die taak uit te voeren. Ik denk dat ik dat moet herzien op dit moment, omdat de heer Van der Maat verklaart dat hij uit eigen beweging al in mijn richting was gegaan om die taak uit te voeren. Hij schijnt namelijk 's avonds al toegezegd te hebben, waarschijnlijk in dat telefoongesprek waaraan we refereren, dat hij om acht uur bij vliegzaken aanwezig zou zijn om nader te kijken naar de bewuste ladingspapieren.

De heer Van den Doel: Maar dat is toch heel vreemd, want u zegt net: de heer Van der Maat was een heel bekende op Schiphol en ik vermoed dat hij misschien gebeld is door iemand van de LVB of iemand van Schiphol. Maar als de heer Van der Maat tegen u nu zegt dat hij die avond afgesproken heeft, dat hij de andere morgen naar vliegzaken zou komen, dan kan er toch maar één logische conclusie zijn, namelijk dat hij met iemand van de afdeling vliegzaken heeft gesproken?

De heer Visser: Dat lijkt een heel logische conclusie en ik ben het helemaal met u eens dat het ook zo zou hebben kunnen lopen, maar ik verklaar u nogmaals: ik heb die afspraak met de heer Van der Maat niet gemaakt, want ik heb hem die avond niet gesproken. Tot op heden heb ik van niemand van vliegzaken vernomen of kunnen vernemen, dat iemand anders dan ik met hem contact zou hebben opgenomen. Ik ga ervan uit dat niemand van vliegzaken dat geweest is.

De heer Van den Doel: De heer Van der Maat heeft in ieder geval tegen u gezegd dat hij al afgesproken had op zondagavond, dat hij die maandagochtend naar Hoofddorp zou komen.

De heer Visser: Dat heb ik later van de heer Van der Maat vernomen; dat is correct.

De heer Van den Doel: Als u teruggaat in uw eigen herinnering, dan zegt u: het zou best kunnen dat hij spontaan daar is binnengekomen? Of zegt u: nee, ik heb hem toch gebeld en gevraagd om naar Hoofd-dorp te komen?

De heer Visser: Volgens mij was hij er al. Met de kennis die ik nu heb, moet ik zeggen dat hij er waarschijnlijk al was. Maar ik weet het niet zeker; ik heb daar weinig herinneringen van.

De heer Van den Doel: Nog even teruggaand naar die maandagochtend: u komt aan in Hoofddorp, u gaat op uw kantoor achter uw bureau zitten en op een gegeven moment komt iemand binnen, zo neem ik aan, met de vrachtdocumentatie?

De heer Visser: Ook dat is een stukje dat in mijn herinnering een beetje vaag is. Eén ding weet ik zeker: er waren vroeg in de ochtend vrachtdocumenten bij mij, op mijn bureau, ter beoordeling. Of die nu door de heer Cas Beumkes mij persoonlijk ter hand zijn gesteld, dat kan ik me niet zo goed meer herinneren – eigenlijk kan ik het me niet herinneren. Ik zie dat wel voor mij, maar hij is wel vaker langs geweest; dat kan dus in de tijd ook wel een andere plek gehad hebben. Maar, in ieder geval, de documenten waren er en de heer Van der Maat heeft, samen met een andere collega, de heer Van Stappen, deze documenten beoordeeld.

De heer Van den Doel: Hoe laat was u overigens aanwezig op het kantoor in Hoofddorp, die maandagochtend?

De heer Visser: Vroeg. Ik woonde in Den Haag en voor mijn doen was het vroeg. Ik denk dat ik om een uur of acht op kantoor ben gekomen, om en bij.

De heer Van den Doel: U was om een uur of acht aanwezig. Toen was de heer Van der Maat er nog niet?

De heer Visser: Dat weet ik niet meer zeker. Het kan heel goed zijn dat hij er wel was op dat moment.

De heer Van den Doel: En de vrachtpapieren lagen toen al op uw bureau?

De heer Visser: Die lagen óf al op mijn bureau, óf werden heel kort daarna aan mij ter beschikking gesteld door de heer Beumkes; dat zit in ieder geval in mijn hoofd.

De heer Van den Doel: Toen was het de bedoeling dat u en de heer Van der Maat de vrachtpapieren zouden bekijken. Met welk doel?

De heer Visser: Ik wil eventjes specificeren dat op dat moment mijn kennis met betrekking tot dangerous goods, laat staan het interpreteren van ladingspapieren... Ik had bij wijze van spreken nooit eerder in mijn leven een ladingspapier gezien. Het interpreteren van die ladingspapieren zou dus voor mij in ieder geval een onmogelijkheid geweest zijn; vandaar ook dat we de heer Van der Maat toentertijd op contractbasis hebben ingehuurd. De heer Van der Maat heeft, samen met de heer Van Stappen, deze papieren bekeken en geanalyseerd.

De heer Van den Doel: Was de opdracht aan de heer Van der Maat? Waarom moest hij, met welk doel, deze papieren bekijken?

De heer Visser: Wat mij bij staat, is de opdracht: kijk naar de gevaarlijke lading, wat heeft er nu in gezeten? Dat hebben we dan – dat kan ik mij nog wel herinneren – met name gespecificeerd in de richting van een explosieve, een radioactieve en een zwaar giftige lading. Dat zijn drie dingen die mij nog bij staan.

De heer Van den Doel: Was daarbij met name het doel om te kijken of hier gevaren bij zaten voor de volksgezondheid, voor de hulpverleners, of had dit een ander doel?

De heer Visser: Dat is een heel goede vraag. Bij mijn weten – dat staat nog steeds helder in mijn hoofd – was dat niet anders dan in het kader van het vooronderzoek, om daar een compleet verhaal van op papier te krijgen.

De heer Van den Doel: Het doel was in feite, zoals ik eerder geciteerd heb uit het voorgesprek, het napluizen of de gevaarlijke lading een relatie zou kunnen hebben met de oorzaak van het ongeval?

De heer Visser: Dat is helemaal correct.

De heer Van den Doel: Er was dus geen enkele opdracht of verzoek aan de heer Van der Maat om te kijken of die lading ook risico's, gevolgen, consequenties kon hebben voor de volksgezondheid?

De heer Visser: De relatie tussen rampenbestrijding en de activiteiten op maandagochtend lag er in mijn belevenis helemaal niet.

De heer Van den Doel: Weet u nog, mijnheer Visser, welke vrachtdocumenten u die maandagmorgen hebt aangetroffen: waar bestonden die uit?

De heer Visser: Dat is een probleem, in de eerste plaats omdat ik op dat moment persoonlijk zeer weinig kennis had omtrent vrachtdocumenten, hoe ze eruit zien en wat de inhoud ervan is. Ik heb wel een notitie geschreven op de 5e, die u ook in uw bezit heeft en waarin ik aangeef welke documenten de basis hebben gevormd voor die beoordeling. Dat kan ik even voorlezen...

De heer Van den Doel: Nee, wij hebben dat overzicht ook. Maar dat is op basis van reconstructie, zo neem ik aan.

De heer Visser: Dit document is geschreven op de 5e, door mij, op basis van de analyse van de heer Van der Maat en de heer Van Stappen.

De heer Van den Doel: Over dat document komen we zo dadelijk nog te spreken. Als ik kijk naar de commissie-Hoekstra, dan staat daar een opsomming van wat er beschikbaar was. Maar, nogmaals, dat is een stukje reconstructie achteraf. U kunt niet bevestigen welke papieren in ieder geval die maandagmorgen aanwezig waren.

De heer Visser: Nee.

De heer Van den Doel: Ik begrijp dus goed dat door gebrek aan expertise, aan kennis binnen de afdeling vliegzaken, men zich volledig heeft gebaseerd op het oordeel van de heer Van der Maat.

De heer Visser: Dat is correct – en dat van de heer Van Stappen.

De heer Van den Doel: Wat was zijn specifieke deskundigheid?

De heer Visser: De heer Van Stappen was een medewerker van het bureau vliegtechnische zaken, die in het verleden een aantal jaren als een soort back-up van de heer Van Es – dat was de zieke medewerker – gefungeerd en gefunctioneerd heeft en daardoor een bepaalde hoeveelheid ervaring had opgebouwd op het gebied van vervoer van gevaarlijke stoffen. In vergelijking met de ervaring van de heer Van der Maat was dat echter een beperkte ervaring.

De heer Van den Doel: Het doel, althans wat u voor ogen had, ook gezien uw opdracht, was dat de heer Van der Maat zou kijken of er een relatie zou kunnen zijn tussen de gevaarlijke stoffen aan boord en eventueel de oorzaak van het ongeval?

De heer Visser: Ja.

De heer Van den Doel: Nu heeft u op basis van de conclusies van de heer Van der Maat een notitie geschreven aan de heer Klaare.

De heer Visser: Dat is correct.

De heer Van den Doel: In die notitie staat precies op wat voor luchtvrachtdocumenten u zich gebaseerd heeft. Ik citeer een tweetal passages. Daar staat: uit de beschikbare gegevens blijkt dat er geen radioactieve en/of explosieve stoffen tot de lading behoorden. Dat was één conclusie die die maandagochtend getrokken is.

De tweede conclusie die getrokken is, luidt: ondanks de tijdens de crash opgetreden brand en de hoeveelheid bluswater die tijdens de bluswerkzaamheden over de plaats van het ongeluk is gespoten, dient men mijns inziens – dat bent u – toch bij de latere opruimactiviteiten de nodige voorzichtigheid te betrachten ten aanzien van het mogelijk voorkomen van resten giftige stoffen en/of hiermee verontreinigde grond of bluswater. Die conclusie heeft dus niet direct te maken met een relatie tussen gevaarlijke stoffen en het ongeval, maar heeft direct te maken met eventuele consequenties voor de rampenbestrijding en de bergingswerkzaamheden.

De heer Visser: Met name de bergingswerkzaamheden.

De heer Van den Doel: Wat is er met die conclusie gedaan?

De heer Visser: Ik heb nog niet zo lang geleden – ik schat een maand of twee, drie geleden – met de heer Klaare nog eens gepraat over die eerste dagen na de ramp. Ik heb hem ook gevraagd: wat is er eigenlijk met die informatie die op die maandagochtend is verzameld, gedaan? Hebben we daar nog wat van? Nu, daar kwamen twee dingen uit. In de eerste plaats kwam dit memootje naar voren, want dat had de heer Klaare nog in zijn archief; ik had dat helemaal niet meer. Ten tweede verklaarde hij mij dat daar inderdaad ook over gepraat is. Dat is het enige wat ik weet.

De heer Van den Doel: Met wie?

De heer Visser: Ik zou het niet weten. Ik neem aan – maar dat is wijsheid achteraf – dat dit bij de befaamde dagelijkse bijeenkomsten binnen het team van vooronderzoekers is geweest, maar ik weet het absoluut niet zeker.

De heer Van den Doel: We mogen er dus van uitgaan dat de notitie die u voor de heer Klaare geschreven heeft, ter beschikking is gesteld aan het bureau vooronderzoek en aan de vooronderzoeker de heer Wolleswinkel die het onderzoek leidde.

De heer Visser: Ja, een kleine kanttekening. Deze notitie is niet ten behoeve van de heer Klaare geschreven, maar ten behoeve van BVOI. Er waren op dat moment afspraken om de informatievoorziening van en naar BVOI te kanaliseren. Per afdeling zou een bepaald aanspreekpunt aangewezen worden. De heer Klaare was dat voor de afdeling vliegzaken. Vandaar dat deze memo gericht is aan de heer Klaare, wat formeel natuurlijk niet helemaal juist is.

De heer Van den Doel: U vindt het logisch dat in ieder geval BVOI deze notitie gehad heeft en dus had kunnen lezen wat uw advies was ten aanzien van de bergingswerkzaamheden...

De heer Visser: Overigens moet ik er wel aan toevoegen dat dit mijn persoonlijke noot was die eraan toegevoegd was. Ik was op dat moment zeker geen specialist om dat eigenlijk te kunnen neerschrijven. Het was meer een gevoel van: laat ik het voor de zekerheid, voor mijzelf, er nog maar eens even bij schrijven.

De heer Van den Doel: Maar ik neem aan dat u het gebaseerd heeft op de informatie die de heer Van der Maat u had verstrekt.

De heer Visser: Min of meer, maar deze specifieke opmerking is niet door de heer Van der Maat met zoveel woorden aan mij medegedeeld. Het is echt een persoonlijke noot geweest.

De heer Van den Doel: Een eigen interpretatie?

De heer Visser: Eigen interpretatie.

De heer Van den Doel: Dan nog een laatste citaat uit die notitie. Er staat dat ten aanzien van de lading afkomstig uit de Verenigde Staten, er op dit moment – dan hebben we het over 5 oktober – nog geen kopieën van de bijbehorende airway bills beschikbaar zijn. U had op dat moment dus nog geen volledig inzicht in de transitvracht New York-Tel Aviv: er ontbraken nog een aantal airway bills. Met andere woorden: de conclusie die die ochtend getrokken is, was een voorlopige, omdat nog een aantal airway bills ontbraken. Kunt u ons zeggen wat de vervolgactie is geweest om die airway bills onmiddellijk alsnog ter beschikking te krijgen?

De heer Visser: Mag ik, als u mij dit toestaat, één opmerking daarvóór plaatsen. Met dangerous goods bedoel ik de goederen die vallen binnen de ICAO-definitie als zodanig. Het beoordelen of die dangerous goods al of niet aan boord zijn geweest, doen we op basis van de NOTOC, zo heb ik inmiddels geleerd. Die bewuste documenten waren op dat moment aanwezig. Het feit dat ik op een gegeven moment zeg, met naam en toenaam, dat er een aantal vrachtdocumenten ontbreken, met name die airway bills, heeft te maken met wat ik in het voorgesprek een stukje fijnslijperij noemde, namelijk om te kijken of er ook dangerous goods in de zogenaamde accepted quantities in de general cargo verborgen zouden kunnen zitten. Dat was de reden waarom dat wordt opgevoerd in de memo en waarom ik vervolgens getracht heb om die documenten alsnog boven water te krijgen.

Ik heb op een gegeven moment – in de tijd is mij dat niet helemaal helder, maar dat zal ongetwijfeld maandag geweest zijn – gevraagd: hoe kan ik nu aan die resterende documenten komen? Er is me toen op een gegeven moment een contactpersoon bekendgemaakt; de naam van de heer Sieckler zit nog steeds in mijn hoofd, maar ik ben er nog steeds niet achter of dat de desbetreffende persoon geweest is. In ieder geval is het mij via die contactpersoon mogelijk gemaakt om, ik meen de dag erop, op dinsdag, de resterende documenten op te halen en die heb ik zelf opgehaald.

De heer Van den Doel: U hebt zelf de resterende documenten opgehaald en toen hebt u weer de heer Van der Maat hierover geraadpleegd. Of hebt u zelf conclusies getrokken?

De heer Visser: Ik heb dat zeker niet zelf gedaan. Nogmaals, ik had de tweede dag na het ongeval nog steeds geen expertise op het gebied van het beoordelen van vrachtdocumenten. Ik ga ervan uit dat de heer Van der Maat het gedaan heeft, maar ik weet dat niet zeker. In ieder geval heeft de heer Verstappen het gedaan met of zonder de heer Van der Maat.

De heer Van den Doel: En kwamen er nog andere conclusies uit dan die maandagochtend?

De heer Visser: Ik kan mij niet herinneren dat daar bijzonderheden uitgekomen zijn. Ik kan me ook niet herinneren dat ik daar iets van op papier heb gezet. Ik heb het althans niet terug kunnen vinden. Op basis van informatie die ik later ben tegengekomen hebben we waarschijnlijk helemaal niets gevonden, ik doel op die accepted quantities of dangerous goods. We hebben het dan over bijvoorbeeld rookmelders met een heel klein licht radioactief elementje. El Al heeft in de IATA-instructions een afwijkende regel gesteld dat El Al zulke accepted quantities niet accepteert in zijn of haar lading. Dus, het is mogelijk dat wij op dat moment over die informatie beschikten en gezegd hebben: we hebben niet alle documenten maar het is wel goed zo. Er is overigens naderhand ook nooit meer naar gevraagd.

De voorzitter: Ik kom aan een samenvatting van dit verhoor. Op de avond van de ramp hebt u met de heer Klaare gebeld, uw hoofd, en in dit telefoongesprek is besloten te wachten tot uw expertise zou worden ingeroepen en dat is op de avond van de ramp niet gebeurd.

De heer Visser: U zei de heer Klaare ''uw hoofd'', maar hij was niet mijn hoofd. Hij was mijn collega-bureauhoofd.

De voorzitter: Het bureau vliegzaken heeft kennis over gevaarlijke stoffen en lading.

De heer Visser: Het bureau vliegzaken had op dat moment bepaalde kennis over het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht, maar dat was toch een iets andere kennis dan het inhoudelijk uitleggen en beoordelen van ladingpapieren. De heer Van der Maat had dit wel.

De voorzitter: De conclusie in het rapport-Hoekstra dat iemand van vliegzaken de heer Van der Maat heeft gebeld op 4 oktober is niet juist. Niemand van vliegzaken heeft hem gebeld.

De heer Visser: Dat is correct.

De voorzitter: De heer Van der Maat is een bekende expert. Hij kan door ieder ander gebeld zijn.

De heer Visser: Dat is correct.

De voorzitter: Op 5 oktober heeft u, samen met de heer Van der Maat, die uit eigen beweging naar aanleiding van een telefoontje op de avond van de ramp 's ochtends in Hoofddorp is gekomen, de vrachtdocumentatie doorgenomen.

De heer Visser: Ik heb zo-even getuigd dat dit de heer Van der Maat samen met de heer Verstappen geweest is. Ik deed niet mee aan die beoordeling omdat ik daar absoluut geen inzicht in had.

De voorzitter: Deze documentatie, die toen doorgenomen was, is van de heer Beumkes gekomen.

De heer Visser: Ik heb nog steeds in mijn gedachten het idee dat de heer Beumkes deze informatie mij heeft overhandigd.

De voorzitter: Het doel van het doornemen van de vrachtdocumentatie was kijken of de lading oorzaak kon zijn van de ramp.

De heer Visser: Dat is correct.

De voorzitter: Geen oordeel is op dat moment geveld over de gezondheidsgevolgen.

De heer Visser: Dat is correct.

De voorzitter: De conclusie in de notitie aan BVOI: geen explosieven en radioactieve stoffen aanwezig. U hebt wel een relatie gelegd tussen gevaarlijke stoffen en de berging. Er moest voorzichtigheid bij de berging in acht worden genomen.

De heer Visser: Dat was een persoonlijke noot.

De voorzitter: Dan is hiermee een einde gekomen aan het openbare verhoor. Ik verzoek de griffier de heer Visser uit te geleiden.

12.05 uur

Pierre Heijboer reageert op de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie.
Hij meent dat de volgende prangende vragen ontbraken of onwaarheden werden verteld.


Commentaar van de dag door publicist Pierre Heijboer