"Onthullingen, getuigenverklaringen, wetenschappelijke evaluaties en foto's over de Bijlmerramp met het El AL-vliegtuig bij SDN...!!"

Samenvatting en conclusie van enquêtevoorzitter Th. Meijer
aan het einde van ieder openbaar verhoor

Burgers & Bijlmer . . Bijlmer enquête . . Doemvlucht <===> Kamerzetel 151 . . SDN . . Heijboer

Vliegramp Bijlmermeer
Woensdag 10 maart 1999

Verhoor 75

Mevrouw Y.C.M.T. van Rooy


Y.C.M.T. van Rooy

Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer op woensdag 10 maart 1999 in de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag

Woensdag 10 maart 1999

Aanvang 09.30 uur

Verhoord wordt mevrouw Y.C.M.T. van Rooy

Voorzitter: Th.A.M. Meijer

Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: Augusteijn-Esser, Van den Doel, Oedayraj Singh Varma, Oudkerk, alsmede de heer Roovers, griffier, en de heer Oostlander, lid van de staf van de commissie.

De voorzitter: Deze week is de laatste week van de openbare verhoren. Wij zullen politici en bestuurders horen die in het dossier Bijlmerramp de eindverantwoordelijkheid hebben gedragen. Vandaag zijn de Kamerleden aan de beurt. Het gaat deze week met name om de vraag hoe de eindverantwoordelijken hun verantwoordelijkheid hebben gedragen. Beschikten zij over de informatie die zij hadden moeten hebben en wat hebben zij met die informatie gedaan? De commissie wil nieuwe feiten verzamelen en daarnaast moeten feiten, die haar reeds bekend zijn, bevestigd worden door de eindverantwoordelijken. Dat is de strekking van de verhoren van deze week.

Aan de orde is het verhoor van mevrouw Y.C.M.T. van Rooy, geboren op 4 juni 1951 te Eindhoven. Mevrouw Van Rooy, ik verzoek u te gaan staan voor het afleggen van de eed: ik zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.

Mevrouw Van Rooy: Zo waarlijk helpe mij God almachtig.

De voorzitter: De enquêtecommissie onderzoekt de toedracht en de gevolgen van de vliegramp op 4 oktober 1992 in de Bijlmer te Amsterdam met als doel waarheidsvinding en het trekken van lessen voor de toekomst. Mevrouw Van Rooy, wanneer was u staatssecretaris van Economische Zaken?

Mevrouw Van Rooy: Ik ben van 1986-1989 en van 1990-1994 staatssecretaris van Economische Zaken geweest.

De voorzitter: Bent u in die periode betrokken geweest bij de afhandeling van de vliegramp?

Mevrouw Van Rooy: Nee.

De voorzitter: Maar in uw portefeuille zat onder andere de ECD, de Economische Controledienst. Is er in die tijd vanuit de ECD aandacht geweest voor de lading van het toestel?

Mevrouw Van Rooy: De ECD zat voor een deel in mijn portefeuille. De dienst viel als buitendienst onder verantwoordelijkheid van de minister, maar aangezien ik de In- en Uitvoerwet onder mijn verantwoordelijkheid had en de ECD de naleving daarvan moest controleren, was ik voor dat deel verantwoordelijk. Dat had vaak betrekking op het uitvoerbesluit strategische goederen.

De voorzitter: Maar u kunt zich niet herinneren dat u in die hoedanigheid betrokken bent geweest bij de afhandeling van de ramp?

Mevrouw Van Rooy: Nee.

De voorzitter: In juni 1994 meldt de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat, mevrouw Maij-Weggen, aan de Tweede Kamer dat de ECD de in Amsterdam ingeladen goederen heeft gecontroleerd. Haar opvolgster, mevrouw Jorritsma-Lebbink, herroept dit. Kunt u zich herinneren hoe uw ambtenaren aan de informatie kwamen die mevrouw Maij-Weggen vervolgens heeft doorgegeven aan de Kamer?

Mevrouw Van Rooy: Ik ben daarover als staatssecretaris van EZ niet geïnformeerd. Ik hoefde hierover ook niet te worden geïnformeerd door de ECD omdat er geen sprake was van politieke verantwoordelijkheid mijnerzijds. De ECD moest rapporteren aan de staatssecretaris als hij mocht veronderstellen dat de politieke verantwoordelijkheid van de staatssecretaris aan de orde was. Dat was het geval als de in- en uitvoerwetgeving niet werd nageleefd, maar hier was sprake van doorvoer. Bovendien was er geen strafbaar feit geconstateerd aan de Nederlandse kant. Als alles okay is, hoeft dat niet aan de staatssecretaris te worden gemeld.

De voorzitter: Is later uitgezocht hoe dat misverstand is ontstaan? Ik doel nu op de foutieve informatie die aan de Kamer is verstrekt.

Mevrouw Van Rooy: Nee, dat is mij niet bekend.

De voorzitter: Heeft u in de periode dat u staatssecretaris was weleens gesproken met de minister van Verkeer en Waterstaat over het onderzoek naar de lading dat inmiddels was gestart?

Mevrouw Van Rooy: Nee, absoluut niet.

De voorzitter: Waarom niet?

Mevrouw Van Rooy: Omdat het een primaire verantwoordelijkheid was van de minister van Verkeer en Waterstaat. Het is niet dienstig als iedereen zich daarmee gaat bemoeien. Er was op dat moment geen enkele reden om te veronderstellen dat EZ daarbij op enigerlei manier betrokken was.

De voorzitter: Maar ik kan mij voorstellen dat u op enigerlei manier contacten hebt gehad over de vraag hoe uw ambtenaren zouden worden ingezet bij het onderzoek.

Mevrouw Van Rooy: Nee, er was geen sprake van enige overtreding van wetgeving terzake en ik denk dat u de betrokkenheid van de ECD eerder moet zien als een vriendendienst aan de RLD door informatie te verschaffen. De ECD had goede contacten met de Amerikaanse douane. Van die contacten is gebruik gemaakt. Daaruit voortvloeiende informatie is overhandigd aan Verkeer en Waterstaat. Daar zat verder geen verantwoordelijkheid van de bewindslieden van EZ bij.

De voorzitter: Had El Al in 1992 een bijzondere positie op Schiphol?

Mevrouw Van Rooy: Mij was niets anders bekend dan dat er verscherpte bewaking was vanwege eventuele terroristische aanslagen waarvoor El Al bijzonder gevoelig was.

De voorzitter: Werd door de ambtenaren, die onder uw verantwoordelijkheid vielen, minder streng gecontroleerd op toestellen van El Al?

Mevrouw Van Rooy: Ik heb geen aanleiding om dat te denken. Ik geloof niet dat als het gaat om strategische/militaire goederen er speciaal aanleiding was om bij El Al te controleren, want als er politiek gevoelige zaken aan de orde waren, ging het met name om goederen die op een foutieve bestemming terecht dreigden te komen, in die tijd vooral het zogeheten Chino-Sovjet-blok. Als het ging om doorvoer van goederen was er in feite helemaal geen aangrijpingspunt. De verantwoordelijkheid voor het transport ligt in het land van herkomst; dat land moet de vergunning verlenen. Als er geen vergunning wordt verleend, mogen er geen goederen worden vervoerd.

De voorzitter: Is dit toestel onderzocht op strategische goederen?

Mevrouw Van Rooy: Ik denk dat er geen aanleiding was om dit toestel op strategische goederen te onderzoeken omdat het vanuit de VS op doorreis was naar Israël. Dat is geen verdachte bestemming.

De voorzitter: Was het u bekend dat er tussen Nederland en Israël speciale afspraken waren over het verover van strategische goederen?

Mevrouw Van Rooy: Dat was mij niet bekend.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ik wil graag een aantal vragen stellen over uw werkzaamheden vanaf 1994, toen u in de Kamer kwam. U nam het Bijlmer-dossier over van een collega. Wat trof u daarin aan?

Mevrouw Van Rooy: Ik weet dat niet meer zo precies. Ik heb voornamelijk zelf een dossier opgebouwd.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Vanuit uw vorige positie?

Mevrouw Van Rooy: Nee, als staatssecretaris had ik nog niet een dossier. Ik werd in de Kamer woordvoerder voor verkeer en waterstaat en ben mij toen gaan oriënteren op allerlei terreinen van verkeer en waterstaat. De Bijlmerramp was een van de onderwerpen. Ik kan mij niet herinneren een uitvoerig dossier van mijn voorganger te hebben gevonden.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Op 24 februari 1994 ontvangt de Kamer het rapport van de Raad voor de Luchtvaart. Het duurt daarna een jaar voordat de minister het rapport naar de Kamer stuurt met haar commentaar. In die tussentijd is er echter heel veel gebeurd in de samenleving. Hebt u in die tijd aanleiding gezien om vragen te stellen of een debat aan te vragen over de ramp?

Mevrouw Van Rooy: Nee, want in die tijd was de aandacht aanvankelijk sterk gericht op de oorzaak van het ongeluk. De Kamer wachtte op de reactie van de minister op de aanbevelingen van de Raad voor de Luchtvaart. Dat was het moment waarop het eerste algemene overleg naar aanleiding van die aanbevelingen werd gehouden. In die tijd kwamen er ook allerlei twijfels naar boven over het onderzoek. In het boek van Vincent Dekker werd in twijfel getrokken of het onderzoek door de Raad voor de Luchtvaart wel de waarheid weergeeft. Dat zie je terug in het eerste debat, ook al ging dat grotendeels over de aanbevelingen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Daar komen wij nog op. Mijn vraag was of de vragen en opmerkingen uit de samenleving aanleiding voor u vormden om extra activiteiten te ontplooien. Het valt mij op dat het een jaar duurt voordat het rapport naar de Kamer is gestuurd. Had de Kamer niet het verlangen om er eerder over te spreken?

Mevrouw Van Rooy: Achteraf is het misschien gemakkelijker daarover een oordeel te geven, maar je kreeg als Kamerlid op dat moment tal van vragen en opmerkingen. Ik kan mij uit die tijd niet meer zoveel herinneren, maar veel van die vragen en opmerkingen werden meegenomen in het algemeen overleg. Dat was het geschikte moment om ze aan de orde te stellen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ik constateer dat in het jaar tussen het verschijnen van het rapport en het aanbieden aan de Kamer met de opmerkingen van de minister door u geen vragen zijn gesteld. Op 26 april vindt het algemeen overleg plaats waarover u het had en waarin met name werd gesproken over het rapport van de Raad voor de Luchtvaart. Wat waren voor u de belangrijkste punten uit dat rapport?

Mevrouw Van Rooy: Dat waren met name twee zaken. In de eerste plaats de technische veiligheid van vliegtuigen. In die tijd kreeg je ook de eerste informatie over zogenoemde risky carreers. Zo kwam de vraag aan de orde of het onderhoud overal wel toereikend is. Over onder andere dat soort vragen ging dat algemeen overleg. In de tweede plaats de technische aanbevelingen om ervoor te zorgen dat niet opnieuw zo'n ramp zou plaatsvinden. Dat vormde de hoofdmoot van de aanbevelingen van de Raad voor de Luchtvaart.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Het is mij opgevallen dat u in uw bijdrage aan dat debat praat over de wat moeizame gang van zaken ten aanzien van mensen die gehoord zijn, informatie die niet mag worden verstrekt e.d. De minister waarschuwt in de loop van het debat de Kamerleden zich niet te laten meeslepen in een ''welhaast paranoïde'' situatie; zij neemt die term overigens later terug. Vindt u dat er in dat debat een toon is gezet tussen regering en parlement?

Mevrouw Van Rooy: U bedoelt door de minister?

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ik krijg uit het verslag de indruk dat er een bepaalde toonhoogte was; het ging niet alleen meer over de feiten maar ook om onderliggende gebeurtenissen in de samenleving.

Mevrouw Van Rooy: Aanvankelijk lag het accent op het vinden van de oorzaak van het ongeluk. Er waren veel Boeing 747's in de lucht en voorkomen moest worden dat opnieuw dergelijke ongelukken zouden plaatsvinden. Geleidelijk aan verschuift van ongeveer 1995 het accent op de oorzaak van de ramp – men moet niet vergeten dat dat de eerste opdracht was aan de Raad voor de Luchtvaart – naar vragen over de wijze waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden. Die vragen komen ook aan de orde in het boek van Vincent Dekker. Is sommigen de mond gesnoerd? Is iedereen wel gehoord? De minister baseerde zich natuurlijk op het onderzoek dat door een onafhankelijke instantie als de Raad voor de Luchtvaart was verricht. Zij verkeerde in een ietwat lastige positie. Wij stelden vragen over het onderzoek, maar omdat het onderzoek was verricht door de onafhankelijke Raad voor de Luchtvaart, kon zij die vragen niet direct beantwoorden. Het overleg verliep als het ware via de band en dat was voor zowel de Kamer als de minister lastig.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ik begrijp dat. Niettemin blijft de Kamer op zoek naar de feiten en tijdens een algemeen overleg op 28 augustus zegt de minister toe alle vrachtbrieven te zullen geven. Zij zegt dat alles is nagegaan en dat het exact klopt. Dat bleek later niet het geval te zijn. In 1996 komt er opnieuw een bericht van de minister over de lading; de Kamer ontvangt dan ook de vrachtbrieven. Was u duidelijk waar het precies om ging? Vond u dat u voldoende informatie had om die documenten ook maar te kunnen lezen?

Mevrouw Van Rooy: Nee, het was heel lastig om een oordeel te kunnen vormen over een dikke stapel stukken. In die tijd ging het er vooral om, de stukken compleet te krijgen. Het werd als bijzonder irritant ervaren dat slechts een deel van de informatie was verstrekt. Dat leidde tot de vraag of daar speciale redenen achter zaten. Dat werd geleidelijk aan een extra motivatie voor de Kamer om de minister te vragen de informatie compleet te krijgen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Vindt u dat er door het kabinet voldoende informatie is gegeven over de lading? Heeft het kabinet voldoende gedaan om de benodigde informatie op tafel te krijgen?

Mevrouw Van Rooy: Wij hebben overleg na overleg gehad. Vaak hebben wij geconcludeerd dat wij wellicht iets meer wisten maar nog onvoldoende om alle vragen te kunnen beantwoorden. Dat geeft aan dat het toch nog onbevredigend was. Ik denk dat de minister zich zeker heeft ingespannen in de richting van de Israëlische autoriteiten om alle informatie boven water te krijgen. De minister-president heeft met premier Netanyahu afgesproken dat alles gedaan zal worden om dat te bewerkstelligen. Je kunt moeilijk nog zwaarder geschut inzetten. Wel moet de vraag worden gesteld of wel voldoende getracht is bij de Amerikaanse douane informatie boven water te krijgen. Dat was een ander traject.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Het valt de enquêtecommissie op dat veel Kamerleden zich in dit dossier hebben laten leiden door de pers. Berichten in de media hebben tot veel vragen vanuit de Kamer geleid. Had de Kamer niet zelf initiatieven moeten nemen?

Mevrouw Van Rooy: Ik denk dat het heel gebruikelijk is dat Kamerleden afgaan op signalen uit de samenleving. Dat kunnen ook signalen zijn van groepen uit de Bijlmer. De pers heeft hier natuurlijk altijd een rol in. Achteraf kun je je natuurlijk altijd afvragen of het niet beter was geweest om naast het onderzoek naar de oorzaak van de ramp – er bestaan internationale verplichtingen op dit punt – een uitgebreide evaluatie te laten plaatsvinden van de afhandeling van de ramp. Hetgeen zich op de grond heeft afgespeeld, heeft min of meer een secundaire plaats gekregen, ook al omdat dat niet primair de taak voor de Raad voor de Luchtvaart was.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Een evaluatie is natuurlijk hartstikke mooi, maar het dossier lag er vanaf 1992 terwijl de Kamer alleen maar actie ondernam als er berichten in de krant verschenen. Dat was een soort ad hoc-benadering. Heeft u zelf initiatieven genomen?

Mevrouw Van Rooy: Ik heb samen met de heer Van Gijzel in 1995 een debat aangevraagd. Toen werd er voor de eerste keer een plenair debat gevoerd over de Bijlmerramp. De ramp vond plaats in 1992, maar het dossier werd natuurlijk in de jaren daarna opgebouwd. Pas in 1995 konden wij voor het eerst spreken over de aanbevelingen. Als ik erop terugkijk als Kamerlid, was het natuurlijk niet eenvoudig om je een oordeel te vormen over het waarheidsgehalte van alle hypothesen. Ik geef u een voorbeeld. Er is in de Kamer uitgebreid gesproken over de vraag of het toestel te zwaar beladen was. Achteraf werd dat feit toch weer onderuit gehaald en kwam je weer met beide benen op de grond te staan. Hetzelfde gold voor de gezondheidsaspecten. Wij hebben overleg gehad met vertegenwoordigers van bewoners van de Bijlmer. Ik wil hiermee aangeven dat je voldoende houvast moet hebben om serieuze initiatieven te kunnen nemen. Ik doe dat altijd graag op een gefundeerde manier. Op het terrein van de volksgezondheid is het heel lastig...

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Daar kom ik straks nog op. Ik wil u vragen om kort te antwoorden. Ik stel vast dat de Kamer tussen 1992 en 1995 niet zelf initiatieven heeft genomen en dat zij telkens heeft gereageerd op persberichten. U zegt dat u contact heeft opgenomen met de heer Van Gijzel om samen activiteiten te ondernemen, maar hebt u op enig moment ook zelf initiatieven genomen?

Mevrouw Van Rooy: Nee, de ontwikkelingen volgden elkaar snel op, hetgeen reden was om telkens weer debatten aan te vragen. Ik heb daarin geen initiatief genomen omdat anderen dat al deden.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Kende u de signalen uit de Bijlmer over de gezondheidsperikelen?

Mevrouw Van Rooy: Ik herinner mij dat in de Kamer – ik weet niet meer of het een commissie-activiteit was – overleg heeft plaatsgevonden met vertegenwoordigers van bewoners en nabestaanden uit de Bijlmer. Er werden veel vragen gesteld over de toedracht van de ramp en ook over de gezondheidsaspecten. Ik kan mij dat echter niet tot in detail herinneren omdat ik mijn dossiers niet meer heb.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U hebt de gezondheidskwestie binnen de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat behandeld. Was bij die ontmoeting met mensen uit de Bijlmer ook de commissie van VWS vertegenwoordigd?

Mevrouw Van Rooy: Nee, omdat het niet specifiek over de gezondheidsaspecten ging, als ik het mij goed herinner. De mensen uit de Bijlmer wilden praten over de nasleep van de ramp en het lag voor de hand dat dat zou gebeuren met de woordvoerders op het terrein van verkeer en waterstaat. Een van de onderwerpen was immers de toedracht van de ramp.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Heeft u wel gesproken met uw collega's van de vaste commissie van VWS?

Mevrouw Van Rooy: Nee, in de tijd dat ik in de Kamer zat, zijn de volksgezondheidsonderwerpen niet expliciet aan de orde geweest.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U heeft tot 1997 in de Kamer gezeten en de gezondheidsaspecten zijn al vanaf 1994/1995 aan de orde. Minister Maij-Weggen heeft al in 1993 in antwoord op vragen van de heer Van Gijzel gewezen op de risico's van een vliegtuigbrand. U heeft als Kamerlid het dossier in 1994/1995 overgenomen. Is er toen niet bij u een belletje gaan rinkelen na de antwoorden van minister Maij-Weggen?

Mevrouw Van Rooy: Welke antwoorden precies?

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: In antwoord op vragen van de heer Van Gijzel antwoordt de minister: ''Bij de bestrijding van de ramp konden de betrokken diensten in redelijkheid aannemen dat er geen volksgezondheidsrisico's in relatie tot de lading aanwezig waren, met uitzondering van de risico's die aan een grootschalige vliegtuigbrand verbonden zijn''. U hebt toen niet overwogen om toch maar even met uw collega's van de commissie VWS te praten?

Mevrouw Van Rooy: Ik denk niet dat zij daar op dat moment veel meer over hadden kunnen zeggen. Ik herinner mij dat u in 1996 schriftelijke vragen hebt gesteld waarop keer op keer door de minister van VWS is geantwoord dat uit de contacten met de GG&GD en de Amsterdamse huisartsen niet gebleken was van enige relatie tussen de klachten en het ongeval. De minister van VWS is zelf arts en wie ben ik dan om daaraan te twijfelen en te zeggen dat ik het beter weet?

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Trad de Kamer in dit dossier eensgezind op of was er sprake van verdeeldheid?

Mevrouw Van Rooy: Laat ik zeggen dat de intensiteit van de behandeling van het dossier verschilde. Er waren wat dit betreft grote verschillen tussen de woordvoerders met de heer Van Gijzel aan de ene kant en de heer Keur aan de andere kant. Ik zat er ergens tussenin.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: De heer Van Gijzel heeft een prominente rol gespeeld; hij heeft zich vastgebeten in het dossier. Leidde dit ertoe dat andere Kamerleden de ontwikkelingen niet zo intensief hebben gevolgd of waren er ook inhoudelijke verschillen?

Mevrouw Van Rooy: Ik denk dat het omgekeerde het geval was. De houding van de heer Van Gijzel heeft stimulerend gewerkt. Het is gebruikelijk dat in de Kamer verschillend gedacht wordt over allerlei onderwerpen. Dat was dus niet zo bijzonder.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U hebt gezegd dat achteraf bezien eigenlijk een evaluatie had moeten plaatsvinden. U bent lange tijd woordvoerder geweest in dit dossier, dat door 8 verschillende departementen werd behandeld. Is het nooit bij u opgekomen om dit dossier in één keer aan de orde te stellen in een debat met alle verantwoordelijke bewindslieden?

Mevrouw Van Rooy: Ik denk dat niet een debat met alle verantwoordelijke bewindslieden veel meer antwoorden zou hebben opgeleverd. De kern van de discussie was immers het ontbreken van informatie en de NOTOCS waarover wij vanaf de zomer 1996 telkens brieven van de minister van Verkeer en Waterstaat kregen. Daar ging met name de discussie over en dan maakt het niet uit of er meer ministers achter de tafel zitten. Met z'n allen zouden zij de informatie ook niet boven water krijgen. Dat was toen het prangende punt.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Kan ik de conclusie trekken dat met name de commissie van Verkeer en Waterstaat zich over het dossier heeft gebogen en dat de andere departementen dat in veel mindere mate hebben gedaan?

Mevrouw Van Rooy: Zoals bij zoveel dossiers in de Kamer is altijd één commissie de eerstverantwoordelijke en dat was gezien de ontstaansgeschiedenis van dit dossier – dat begon met het onderzoek door de Raad voor de Luchtvaart – de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat. Als er andere onderwerpen bij komen, is het een hele stap voor de Kamer om het dossier naar een andere commissie over te hevelen. Er is terecht veel accent gelegd op het onderzoek naar de oorzaak, maar achteraf moet worden geconstateerd dat er slechts een korte brief van de minister van Binnenlandse Zaken is geweest over de afhandeling van de ramp, waarin zij overigens haar complimenten uitspreekt over de wijze waarop de Amsterdamse autoriteiten hebben gehandeld. Bij mijn weten vormde de brief voor de Kamer geen aanleiding om daar verder op in te gaan. De Kamer beschouwde het toen als afgehandeld, maar achteraf bezien was het beter geweest om de afhandeling van zo'n grote ramp over een langere periode te bekijken.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Kunt u aangeven hoe u vindt dat u met dit dossier hebt gefunctioneerd als volksvertegenwoordiger die de regering moet controleren en die ook spreekbuis van de samenleving is?

Mevrouw Van Rooy: Als woordvoerder heb ook ik een ontwikkeling doorgemaakt van de focus op de oorzaken van het ongeval naar het boven water trachten te krijgen van de benodigde informatie. In het laatste debat tijdens mijn woordvoerderschap heb ik gezegd dat dat laatste nodig was voor de nabestaanden, de slachtoffers en de hulpverleners. Ik verwachtte niet dat het antwoord op al die vragen een ander licht zou werpen op het onderzoek door de Raad voor de Luchtvaart. Ik vond dat die mensen recht hadden op duidelijkheid. Ik heb dus na verloop van tijd ook een andere invalshoek gekozen in de Kamer.

De voorzitter: Ik zou graag in één statement van u willen horen of u van mening bent dat u optimaal of maximaal hebt gefunctioneerd in uw rol van woordvoerder op het terrein van Verkeer en Waterstaat en van Kamerlid als controleur van de regering en spreekbuis van de samenleving.

Mevrouw Van Rooy: ''Maximaal'' en ''optimaal'' zijn heel grote woorden. Ik denk dat je dat bijna nooit kunnen zeggen. Met de kennis van nu zou gezegd kunnen worden dat er eerder en steviger had moeten worden geprobeerd de ontbrekende informatie boven water te krijgen. Maar met de kennis van toen, moesten wij ons afvragen of het überhaupt wel mogelijk was de ontbrekende informatie boven water te krijgen. Er was immers veel verbrand en telkens weer riep dat de nodige emoties op.

De voorzitter: Ik vroeg u om één statement.

Mevrouw Van Rooy: U hebt een heel brede vraag gesteld en het is lastig om daarop kort te antwoorden.

De voorzitter: Kiest u eens uit de volgende woorden: maximaal, optimaal, goed, had beter gekund.

Mevrouw Van Rooy: Toereikend.

De voorzitter: Dat woord stond niet in mijn lijstje, maar ik ben er wel tevreden mee.

Mevrouw Van Rooy, ik kom tot een samenvatting van uw verhoor. Kunt u mijn volgende uitspraken onderschrijven?

Als staatssecretaris van Economische Zaken bent u niet betrokken geweest bij de afhandeling van de ramp.

Mevrouw Van Rooy: Dat is correct.

De voorzitter: U bent niet betrokken geweest bij het verstrekken van foutieve informatie aan de Tweede Kamer over de controle door de ECD van de ingeladen lading in Amsterdam.

Mevrouw Van Rooy: Dat is correct.

De voorzitter: Voorzover u bekend, zijn er geen speciale afspraken tussen Nederland en Israël over de doorvoer van strategische goederen.

Mevrouw Van Rooy: Dat is juist.

De voorzitter: In 1994 en 1995 waren er ongeruste signalen uit de samenleving. Toch heeft de Kamer gewacht op het rapport van de Raad voor de Luchtvaart.

Mevrouw Van Rooy: De Kamer heeft gewacht op de aanbevelingen en het commentaar van de minister om over het onderwerp in totaliteit te kunnen praten.

De voorzitter: Vrachtbrieven bleken later niet compleet en lastig te begrijpen.

Mevrouw Van Rooy: Met accent op het eerste.

De voorzitter: Er had nog informatie in de Verenigde Staten kunnen worden opgevraagd.

Mevrouw Van Rooy: Bij de douane.

De voorzitter: Er heeft geen overleg plaatsgevonden tussen de vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat en de vaste commissie voor VWS.

Mevrouw Van Rooy: Dat klopt.

De voorzitter: U hebt zelf geen initiatieven genomen om de ramp op de agenda te zetten.

Mevrouw Van Rooy: Dat klopt. Ik heb wel mede het debat aangevraagd in de zomer van 1996. Dat hebben niet alle Kamerleden gedaan.

De voorzitter: Weet u zeker dat u het zelf hebt aangevraagd?

Mevrouw Van Rooy: Nee, niet zelf. Samen met de heer Van Gijzel.

De voorzitter: Als Kamerlid hebt u in dit dossier toereikend gefunctioneerd.

Mevrouw Van Rooy: Dat klopt.

De voorzitter: Dan is hiermee een einde gekomen aan dit verhoor.

10.07 uur

Pierre Heijboer reageert op de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie.
Hij meent dat de volgende prangende vragen ontbraken of onwaarheden werden verteld.


Commentaar van de dag door publicist Pierre Heijboer