"Onthullingen, getuigenverklaringen, wetenschappelijke evaluaties en foto's over de Bijlmerramp met het El AL-vliegtuig bij SDN...!!"

Samenvatting en conclusie van enquêtevoorzitter Th. Meijer
aan het einde van ieder openbaar verhoor

Burgers & Bijlmer . . Bijlmer enquête . . Doemvlucht <===> Kamerzetel 151 . . SDN . . Heijboer

Vliegramp Bijlmermeer
Donderdag 28 januari 1999

Verhoor 8

De heer W.D. van Os


W.D. van Os

Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer op donderdag 28 januari 1999 in de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag

Donderdag 28 januari 1999

Aanvang 14.45 uur

Verhoord wordt de heer W.D. van Os

Voorzitter: Th.A.M. Meijer

Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: Augusteijn-Esser, Van den Doel, Oedayraj Singh Varma en Oudkerk, alsmede de heer Roovers, griffier, en de heer Oostlander, lid van de staf van de commissie.

De voorzitter: Ik heropen de vergadering van de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer. Aan de orde is het verhoor van de heer W.D. van Os, geboren op 4 juni 1955 te Haarlemmermeer. Mijnheer Van Os, ik verzoek u te gaan staan voor het afleggen van de belofte. De door u af te leggen belofte luidt:

Ik beloof dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.

De heer Van Os: Dat beloof ik.

De voorzitter: De enquêtecommissie onderzoekt de toedracht en de gevolgen van de Bijlmerramp op 4 oktober 1992 in Amsterdam. De opzet daarvan is dat wij de waarheid boven tafel proberen te krijgen en lessen leren voor de toekomst. U bent betrokken geraakt bij de Bijlmerramp doordat u op Schiphol met uw bedrijf een hangar huurde. Zou u ons kunnen vertellen sinds wanneer u daar zat en wat voor activiteiten u daar heeft?

De heer Van Os: Sinds 1990 was ik huurder van een gedeelte van de hangar. Ik had een aantal stallingplaatsen, samen met mijn zakenpartner, voor vliegtuigen die daar voor verhuur stonden. Ik ben daar tot juli 1998 actief geweest. De activiteiten bestonden voornamelijk uit het verhuren van vliegtuigen en eigen onderhoud van vliegtuigen.

De voorzitter: Wij hebben het over hangar 8. Gebruikte u die volledig?

De heer Van Os: Neen, wij hadden een aantal opstelplaatsen. Van daaruit opereerden wij.

De voorzitter: U heeft kleine vliegtuigen die u ter plaatse repareert.

De heer Van Os: Ja, type Cessna-172. Dat is een vierpersoons eenmotorig vliegtuig met bovenliggende vleugel.

De voorzitter: U heeft nog tot 1998 in die hangar gewerkt?

De heer Van Os: Ja.

De voorzitter: Hoe kwam u in aanraking met de Bijlmerramp?

De heer Van Os: Op de zondagavond van de ramp was ik na het eten onderweg richting Schiphol-Oost en moest ik bij hotel Ibis wachten voor een brandweerwagen van de luchthaven die van het terrein afreed. Daarvoor was er al eentje afgereden. Daarachter reed nog een geblindeerd busje. Ik dacht al: wat doen jullie daar, want jullie mogen niet van het terrein af omdat jullie te breed zijn. Maar het zou wel een oefening wezen, dus ik ben gewoon doorgereden. Toen hoorde ik op de autoradio dat het programma werd onderbroken omdat er een vliegtuig was neergestort.

De voorzitter: Vervolgens krijgt u op een gegeven moment een telefoontje met de vraag of u mee wilt werken met betrekking tot de hangar.

De heer Van Os: Nou ja, in principe wel. Ik kreeg op een gegeven moment een telefoontje van de KLM: we willen jullie helft van de hangar gebruiken, kunnen jullie je spullen oppakken en de vliegtuigen verzetten naar de andere kant. En de ruimte die wij als technisch hok gebruiken, moest ook ontruimd worden. Van daaruit zou de politie gaan werken, omdat ze dan direct voor de hangar stonden.

De voorzitter: Hoe laat kreeg u dat telefoontje?

De heer Van Os: Dat kan iets van een uur of negen zijn geweest. Toen had ik dus al op de radio gehoord dat er iets behoorlijk groots was gebeurd, dus toen was ik helemaal niet verwonderd dat ze belden om te vragen of wij wilden opschuiven.

De voorzitter: U wist gelijk waar het om ging toen het verzoek kwam om de hangar gedeeltelijk ter beschikking te stellen?

De heer Van Os: Ja.

De voorzitter: Er werd nadrukkelijk wat bij gezegd?

De heer Van Os: Ze wilden de boel gaan blinderen en dan hadden ze het complete gedeelte nodig. Als er nog meer ruimte nodig was, zouden we dat horen. Met mijn zakenpartner heb ik toen de vliegtuigen naar de andere kant van de hangar gereden. Er was één vliegtuig zonder neuswiel, dus dat vliegtuig hebben we, met één man hangend op de staart en de andere duwend aan de achterkant van het vliegtuig, steppend naar de overkant gereden.

De voorzitter: U heeft dus de helft van de hangar ontruimd?

De heer Van Os: Ja.

De voorzitter: Er was ook om de helft van de hangar gevraagd?

De heer Van Os: Ja.

De voorzitter: Wat gebeurde er vervolgens? Hoe laat kwamen de eerste mensen daar aan?

De heer Van Os: Dat waren mensen van facility services van de KLM die daar staaldraad gingen spannen.

De voorzitter: Staaldraad, hoezo?

De heer Van Os: Om daar het plastic overheen te hangen dat in het midden van de hangar als blindering gebruikt zou worden. Ook de ramen plakten ze af met tape en zwart plastic.

De voorzitter: Het hele gedeelte?

De heer Van Os: Het hele gedeelte waar de El Al zou komen. Dat werd afgeplakt.

De voorzitter: Wat heeft u vervolgens gedaan of gezien?

De heer Van Os: Die avond verder weinig. Ik heb ze geholpen met het opspannen van die staaldraad en met het eroverheen hangen van dat plastic. Verder is er afgewacht tot er de volgende ochtend wat binnen zou komen.

De voorzitter: Dat gebeurde ook?

De heer Van Os: Ja.

De voorzitter: Hoe laat?

De heer Van Os: Ik was er om een uur of acht, half negen, en toen lagen de eerste onderdelen er al, zijnde de motoren die ze uit het Naardermeer gevist hadden.

De voorzitter: De motoren uit het Naardermeer zijn de eerste onderdelen die aangevoerd zijn?

De heer Van Os: Het is mij eigenlijk altijd bijgebleven dat die er prominent als eerste waren. Daarna kwamen de onderdelen uit de Bijlmer.

De voorzitter: Toen u 's morgens aankwam, was men al bezig met het materiaal de hangar in rijden. Kon u vanuit uw werkplek zien wat er gebeurde?

De heer Van Os: Neen, want daar hing dat plastic voor. Wij zaten ook op de begane grond. Alleen boven ons was nog een verhoogde vloer. Je kon met de trap naar boven lopen en dan kon je wel zien wat er gebeurde.

De voorzitter: En dat deed u?

De heer Van Os: Ik heb wel gekeken, ja.

De voorzitter: En wat zag u?

De heer Van Os: Mensen die de boel aan het uitsorteren waren als er wat binnenkwam. In het begin was er nog vrij weinig.

De voorzitter: Kunt u zeggen hoe dat uitsorteren gebeurde?

De heer Van Os: Er kwamen onderdelen binnen en die werden eerst op een grote hoop gegooid en van daaruit werd de boel uitgesorteerd. Maar dat is voor later. Straks heb ik daar ook nog commentaar op.

De voorzitter: Er was geblindeerd. Er was verlichting in die hal.

De heer Van Os: Ja.

De voorzitter: Als ik toen bij u was gekomen omdat ik een afspraak met u had, had ik zo in die hal kunnen komen en er ook kunnen gaan kijken.

De heer Van Os: Neen, dan had u een probleem gehad, want bij de doorlooppost op Schiphol-Oost was een vrij streng regime door de rijkspolitie ingesteld. Daar werden alle auto's die binnenkwamen gecontroleerd. Er werd gekeken of er mensen in zaten die foto's wilden maken. Laaddeuren van vrachtwagens werden opengemaakt om te kijken of daar geen fotografen in stonden. Dat was vrij strikt. Alle hangardeuren waren op dat moment dichtgelast met lippen en een slot erop, behalve bij onze werkruimte. Daar kon je vanaf de straatkant nog wel in. Dan kon je door onze locatie heen en zo de hangar in.

De voorzitter: Behalve de deuren die werden gebruikt om materialen binnen te rijden, waren alle andere deuren afgesloten door middel van hangsloten?

De heer Van Os: Ja. Aan de zijkant is nog een klapdeur en ik weet dus niet of en hoe die geblokkeerd was. Daar heb ik later dus die mannen in witte pakken gezien.

De voorzitter: Maar de deuren aan uw kant waren vrij toegankelijk.

De heer Van Os: Neen, daar hing aan de binnenkant een slot op, zodat mensen niet van buiten naar binnen konden komen. Er hing een papier aan de andere kant van de deur dat ze moesten omlopen. En ze konden niet binnendoor door de hangar wegkomen.

De voorzitter: Was er, naast de afgrendeling van de deuren, ook bewaking?

De heer Van Os: Bij het El Al-gedeelte dat was afgeschermd wel. Daar stonden politiemensen.

De voorzitter: Aan de buitenkant?

De heer Van Os: Aan de buitenkant ook. Aan de kant van hangar 9 is nog een schuifdeur met een kleine klapdeur en daar kon je dus nog wel door naar binnen. Er vonden ook nog gewone activiteiten van de KLM plaats in de vorm van opleidingen en die mensen moesten ook naar binnen kunnen komen, want die activiteiten gingen gewoon door. Tussen de middag kwamen er dus wel KLM-mensen naar binnen om te kijken. Die probeerden dan onder het plastic door te komen en die werden teruggefloten door de politiemensen.

De voorzitter: Hoe zou u de afzetting omschrijven?

De heer Van Os: Op dat moment voldoende, met de politiemensen die erbij stonden.

De voorzitter: Iedereen die daar aankwam, moest zich legitimeren, anders kon hij er niet binnenkomen.

De heer Van Os: Bij de deur naar hangar 9 dus niet, want die was open. Het gedeelte van Schiphol-Oost waar de hangar ligt, is beschermd gebied. Degene die al tot dat gebied is toegelaten, wordt niet nog een keer gecontroleerd. De andere kanten van de hangar waren gewoon dicht.

De voorzitter: Rook het speciaal in de hangar?

De heer Van Os: Het stonk. Het stonk verschrikkelijk. Het was een mengeling van brandlucht, kerosinelucht en andere luchtjes.

De voorzitter: Wat voor andere luchtjes?

De heer Van Os: Dat is bijna niet te omschrijven. Ik weet hoe het toen heeft geroken. De mensen van KLM Wegvervoer die nu nog in de hangar werken, weten wat ik bedoel als ik zeg dat die lucht er nog steeds hangt. Het is heel erg weinig, maar het is zon specifieke lucht dat je haar nu nog ruikt. En het is een andere lucht dan die in andere hangars hangt.

De voorzitter: Er worden materialen binnengereden met diepladers en in containers. Wilt u nog één keer proberen, mij in willekeurige volgorde duidelijk te maken wat voor verschillende mensen u daar zag?

De heer Van Os: Ik heb mensen gezien van de RLD die ik persoonlijk kende, zoals onderzoeker Erhart en dergelijke. Ik heb mensen van de rijkspolitie gezien, mensen van de marechaussee. Ook KLM-mensen die later werden ingezet ter identificatie van de onderdelen, maar dat was alweer in een later stadium.

De voorzitter: Dit waren in het begin de mensen die u daar herkende?

De heer Van Os: Ja. Op een gegeven moment heeft er ook een aantal politieoffficieren gestaan waarvan er één later een bekende bleek te zijn die in mijn vliegtuigen zijn brevet had gehaald. Die zei nog: zo zou jij je vliegtuigen niet terug willen zien.

De voorzitter: Hoeveel personeel van u was er aanwezig?

De heer Van Os: Ik heb geen personeel.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U zegt dat u geen personeel heeft, maar u heeft misschien wel een collega die in de hangar aanwezig was.

De heer Van Os: Dat klopt.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Eén collega of meerdere?

De heer Van Os: Ik heb een zakenpartner met wie ik het bedrijf heb opgericht.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Wie is die zakenpartner?

De heer Van Os: Marc Westenberg.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Schuin voor u aan de linkerkant ziet u een aantal foto's van de hangar. Herkent u die situatie?

De heer Van Os: Ja, zo te zien zijn die foto's nog in het beginstadium gemaakt.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U denkt dat ze in het beginstadium zijn gemaakt omdat het later veel voller werd?

De heer Van Os: Het is veel voller geweest. Ik zie op de achtergrond mijn vliegtuigen staan, op de foto's rechtsboven en linksonder. Als je boven het zwarte plastic kijkt, zie je een paar kleine vliegtuigjes staan. Die waren van ons.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Op de foto rechtsboven zie ik, vlak voor het plastic aan de kant van de wrakstukken, een speciale afzetting waar andere delen achter liggen. Waren dat ook delen van het vliegtuig?

De heer Van Os: Ja.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Waren dat de motoren die zijn opgevist?

De heer Van Os: Dat was een gedeelte van de motoren en motorcowling die ze uit het water opgehaald hadden.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Tegenover de heer Meijer heeft u verklaard dat de hangar goed afgesloten was. De deuren zaten dicht. Wij zijn er ook geweest en ik heb geen sloten op de deuren gezien. Hoe waren ze dichtgemaakt?

De heer Van Os: Er hingen lippen aan, twee tegen elkaar, een gat erdoorheen geboord en dan een slot erin gehangen. Aan de deur die in het gedeelte bij ons zit, hangen de lippen nog steeds. Dat zijn gewoon schakels van een ketting geweest die ze boven elkaar hebben gelast.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ik heb er zeker acht deuren gezien. Waren die allemaal dicht?

De heer Van Os: Ja.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Er kon eigenlijk niemand zonder controle in of uit?

De heer Van Os: Klopt.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ook niet als je toch al op de luchthaven werkte?

De heer Van Os: Ja, dat klopt.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Dan kon je er ook niet in?

De heer Van Os: Je kon er niet meer bij komen, in ieder geval niet bij dit gedeelte van de wrakdelen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Hoe lang hebben die brokstukken daar gelegen?

De heer Van Os: In mijn opzicht anderhalf jaar. Ik heb foto's van de zomer van 1994. Toen waren wij een vliegtuig aan het restaureren en moesten wij vleugeldelen over de wrakdelen heen tillen. In die tijd lagen ze er dus zeker nog. Ik ben terug aan het redeneren geweest omdat er in opdracht van de KLM een TNO-rapport is opgesteld en daarin is een kapitale rekenfout gemaakt met de lengte van de periode dat de spullen daar hebben gelegen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Wat bedoelt u precies met die kapitale rekenfout?

De heer Van Os: Het rapport bestaat uit een aantal aannames van ''worst case''-situaties voor de lengte van de periode dat de wrakdelen daar hebben gelegen. Zij gaan uit van een maand of vier.

Mevrouw Augusteijn-Esser: En u gaat uit van...

De heer Van Os: Een jaar langer.

Mevrouw Augusteijn-Esser: En de wrakstukken hebben aldoor in de hangar gelegen?

De heer Van Os: Ja.

Mevrouw Augusteijn-Esser: In het voorgesprek dat wij met u hebben gehad, heeft u verteld dat de wrakstukken op een zeker moment in grote containers buiten lagen.

De heer Van Os: Klopt.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ze regenden zelfs kleddernat.

De heer Van Os: Ja hoor, het werd er gewoon als bulk in gestort.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Toen lagen ze dus niet meer in de hangar?

De heer Van Os: Ze werden op het grasveld voor de hangar in containers neergezet.

Mevrouw Augusteijn-Esser: En wat gebeurde er toen mee?

De heer Van Os: Niks. Op een gegeven moment waren ze weer bezig met het leegstorten van de boel en toen bleek dat ze helemaal volgeregend waren. Met een kraan zijn ze toen aan het zoeken geweest naar die stukken uranium.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Daar komen we straks nog op terug. Hoe lang is er bewaking geweest? Hoe lang stonden er dus politiemensen en hoe lang zaten er sloten op de deuren?

De heer Van Os: De sloten zijn vrij vlot van de deuren gegaan, in elk geval aan onze kant, zodat dat gedeelte van de hangar weer gebruikt kon worden. Ik schat dat de politie er een maand gestaan heeft en daarna werden er mensen van de KLM-beveiligingsdienst neergezet. In een nog later stadium was het een werkstudent die in zijn eentje met de kerst tussen de wrakdelen op een stoel zat. Daar heb ik nog de radio voor aan gelaten, zodat hij in ieder geval muziek had met de kerstdagen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Dat kan ik me voorstellen. U zei dat de sloten op de deuren er vrij snel af waren. Zou u ongeveer kunnen aangeven hoe lang dat geduurd heeft in uw herinnering?

De heer Van Os: Ik had niks meer te zoeken in dat gedeelte van de hangar, dus daar heb ik eerlijk gezegd niet meer op gelet. Dat kan een maand, maar ook twee maanden wezen. Ik weet wel dat de stroom een hele tijd van de grote deur af is geweest, en dat is vrij effectief, want dan gaat hij echt niet open en in je eentje duw je hem niet open. De dingen hingen nog wel op de kleine deuren. Ik weet dat de kleine deuren ten tijde van de werkstudent alweer open waren. Daar kon je dus gewoon door naar binnen stappen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Dus tussen de één en twee maanden is er een goede bewaking geweest en daarna kon iedereen in principe vrijelijk in en uit lopen.

De heer Van Os: Klopt.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Heeft u ook geconstateerd dat dat echt is gebeurd?

De heer Van Os: Neen, ik ben huurder daar en ik heb niet het recht om andere mensen weg te sturen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Heeft u mensen gezien waarvan u dacht: die horen hier niet?

De heer Van Os: In welke periode?

Mevrouw Augusteijn-Esser: In de periode na de beveiliging.

De heer Van Os: In de periode na de beveiliging heb ik wel mensen zien rondlopen die daar gewoon aan het kijken waren hoe een groot vliegtuig heel klein kan worden. Ik weet dat ik daar 's avonds zat te werken in ons kantoor en dat je dan op een gegeven moment een stalen deur hoorde klappen. Dan hoorde je niks en even later hoorde je een hoop gerinkel bij de motoronderdelen die er lagen. Dan keek je nog een keer en zag je nog niemand en even later hoorde je weer een deur klappen. Dan waren ze weer op souvenierjacht geweest.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Maar u weet dus ook niet wie dat waren. Op een zeker moment liggen daar die wrakstukken, vrij snel nadat de eerste daar gekomen zijn. Dan meldt u dat u mensen heeft gezien in bijzondere kleding. Kunt u daar wat naders over vertellen?

De heer Van Os: Ja, dat was op 5 oktober, dus de volgende dag.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Dat is dus die maandag.

De heer Van Os: Ja, om twaalf uur. Het viel mij juist op, omdat het zo exact om twaalf uur was.

Mevrouw Augusteijn-Esser: 's Mid-dags of 's avonds?

De heer Van Os: 's Middags. Alsof je een lichtknopje omdraaide, zag je ineens geen politie meer. Die waren allemaal weg. Misschien een briefing boven in de kantine, die ze hadden omgebouwd tot hoofdkwartier, of in de andere locaties, of eten, of wat dan ook. Maar langs de zij-ingang zag ik vijf mannen binnenkomen, gehuld in witte pakken, helemaal dicht.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Die mensen werden door iemand binnengelaten?

De heer Van Os: Dat zal wel moeten. Het kan zijn dat een deur opengelaten was. Aan de buitenkant konden zij dan zo naar binnen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Maar dat hebt u niet gezien?

De heer Van Os: Ik kon die deur niet zien. Ik stond toevallig bij mijn vliegtuig zonder neuswiel om te kijken wat er verder nog aan gedaan moest worden. Als je er verder vandaan stond kon je schuin over het zeil heen kijken en kon je wel de locatie zien.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Het zeil hing vrij hoog en uw vliegtuigen stonden daarachter verborgen.

De heer Van Os: Ik wil het wel aanwijzen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ja, dat mag u doen.

De heer Van Os geeft aanwijzingen op de kaart.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Kunt u beschrijven hoe die mensen eruit zagen?

De heer Van Os: Er gingen drie mensen tussen de wrakdelen door lopen, in een relatief snel tempo. Eentje ging langs het plastic aan de buitenkant en keek naar de vliegtuigen en wat er stond. Eentje kwam bij mij kijken en die heb ik vanaf een meter of twee recht in zijn gezicht gekeken, door zijn gelaatsscherm heen. Dat was een plastic masker of plastic-glasmasker. Verder had hij een compleet dicht pak aan. Door het masker dat transparant plastic was of plexiglas kon ik duidelijk zien dat het geen Nederlander was.

Mevrouw Augusteijn-Esser: In totaal waren er vijf mensen?

De heer Van Os: Ja. Ik heb een proces-verbaal laten opmaken aan de hand van een opmerking die ik maakte tegen een van de mensen van de luchtvaartpolitie. Daarin is een fout geslopen. Er stond: drie man. Dat is fout.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Het was fout vermeld bij de luchtvaartpolitie.

De heer Van Os: Ja.

Mevrouw Augusteijn-Esser: In juli 1997 gezegd?

De heer Van Os: Augustus.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Later hebt u het zich anders herinnerd.

De heer Van Os: Nee. Ik heb het altijd voorgehouden. Alleen die man heeft daar een tikfout gemaakt en ik heb erover heen gelezen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Wat deden ze daar precies? Wat deden die andere drie?

De heer Van Os: Die liepen in sneltreinvaart tussen de wrakdelen door, die al uitgestald lagen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Hebben zij iets opgeraapt?

De heer Van Os: Dat heb ik niet kunnen zien. Ik was bezig met mijn eigen vliegtuig. Er komt iemand naar je toe lopen met zo'n wit pak. Je kijkt en denkt: hé. Hij zei geen boe noch ba. Ik keek door het gelaatsscherm heen. Toen dacht ik: wat doe je hier? Het leek op iemand die ik in een shoarmatent wel eens zag. Ik dacht: jij staat toch in die shoarmatent.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Uw collega was daarbij niet aanwezig?

De heer Van Os: Nee. Ik was op dat moment alleen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U zegt dat het iemand was met een...

De heer Van Os: Zuid-Europese tint. Ik denk een joods type. Dat leek mij op dat moment met een joods vliegtuig een volledig normale zaak.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Hoe herkent u een joods type?

De heer Van Os: Donker, donkerbruin, met een gezonde kleur. Bruine tint. Ik zei al: ik kom vaak in een shoarmatent. Daar staan joodse mensen die de boel klaar maken.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Nu hebben wij Nederland heel veel mensen die van elders komen. Ik geloof een miljoen mensen. Zou het niet iemand geweest kunnen zijn van een dienst met een donker uiterlijk?

De heer Van Os: Dat zou ook kunnen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U zegt dat het een Israëli is. Waar herkent u dat anders aan? Alleen aan het uiterlijk?

De heer Van Os: mevrouw Singh Varma heeft een andere tint dan u.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U noemt mevrouw Varma ook geen Israëli.

De heer Van Os: Nee. Je kent mensen met bepaalde streekkarakteristieke eigenschappen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Zei hij iets tegen u?

De heer Van Os: Niets.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ik wil de griffier vragen u een aantal foto's te laten zien van kleding. Kunt u mij zeggen of u daarop de kleding herkent die die mensen droegen?

De heer Van Os: Dat gelaatsscherm klopt niet.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Het zag er anders uit?

De heer Van Os: Ja. Het was een dicht plexiglas geheel.

De voorzitter: Heeft u foto's gemaakt in de loop van de periode?

De heer Van Os: Nee. Ik heb wel foto's van andere mensen gekregen. Ik heb zelf geen foto's gemaakt.

De voorzitter: Was u niet nieuwsgierig?

De heer Van Os: Uiteraard. Ik was er zo dichtbij en ik kon elke dag er dwars doorheen lopen. Achteraf zeg je: had ik het maar wel gedaan. Dan had je iets gemakkelijker dingen terug kunnen halen.

De voorzitter: Heeft u ook anderen toegelaten?

De heer Van Os: Nee. Niet in het eerste gedeelte. Later toen de bewaking opgeheven was, ben ik daar een keer met een kennis doorheen gelopen. Een andere keer met een collega van wie ik cursus had. Tussen de middag zijn wij tussen de wrakdelen gaan kijken. Ik zei: die rotzooi ligt nog steeds in mijn hangaar. Oh, dat zou ik wel eens willen zien. Kom maar mee.

De voorzitter: Heeft u verzoeken gehad van fotografen, media om tot dat deel van de hangaar toegelaten te worden?

De heer Van Os: Nee. In die periode helemaal niet. Later wel. Nu zegt iedereen: Ik wou dat ik het toen wel had kunnen doen.

De voorzitter: U hebt zelf helemaal niets vastgelegd?

De heer Van Os: Nee. Ik heb zelfs geen videomateriaal. Wij werken met z'n tweeën aan de vliegtuigen. Je moet als GWK zijnde je papieren geldig houden, ook voor de kleine luchtvaart. Een aantal collega's stel ik in de gelegenheid om te helpen met de vliegtuigen zodat hun papieren geldig bleven. Een van die collega's heeft met de vleugels geholpen. Die heeft daarvan wel videobeelden gemaakt. Op de achtergrond staan de wrakdelen. Ik heb die video zelf nog niet gezien.

De voorzitter: Voordat ik naar de heer Oudkerk overstap: als u de heer Oudkerk aankijkt, wat voor een type ziet u dan?

De heer Van Os: Een Hagenees.

De heer Oudkerk: U weet dat dit voor een Amsterdammer een enorme belediging is.

Ik wil het hebben over uw persoonlijke situatie, met name uw gezondheid. Ik wil het zo chronologisch mogelijk doen: vanaf 1992 tot nu. U zei net dat u er iedere dag dwars doorheen kon lopen. Heeft u dat nooit gedaan?

De heer Van Os: Ik ben er wel eens doorheen gelopen. De locatie die wij hebben verlaten toen de politie wegging hebben wij gebruikt om de vleugels van het restauratievliegtuig neer te leggen. Die deur was gepantserd met staal. Je was er zeker van dat er niet ingebroken werd. Daar moest ik wel eens zijn.

De heer Oudkerk: U was vast nieuwsgierig wat er allemaal lag?

De heer Van Os: Ik ben er wel doorheen gelopen om te kijken en onder meer in de cockpit te zitten : geremde katrollen.

De heer Oudkerk: Wat?

De heer Van Os: Het zijn katrollen met een handgreep eraan. Die zitten naast het noodluik. Als je dat er na een harde landing of een landing zonder wielen uit gooit, dan pak je die dingen vast en je springt uit de cockpit naar beneden toe. Dan kom je met een normale snelheid op de grond. Van de vijf katrollen waren er drie waarvan de borgpennen al losgehaald waren. Je loopt daar langs en zegt: die heeft het niet gered. Je wist dat je een harde landing ging maken, maar je hebt Schiphol toch niet gehaald.

De heer Oudkerk: Heeft u spullen aangeraakt?

De heer Van Os: Nee.

De heer Oudkerk: U heeft echt alleen met uw ogen gekeken?

De heer Van Os: Gewoon erlangs gelopen en kijken. Als ik dat wilde kon ik dat. Waarom zou ik?

De heer Oudkerk: Het gaat soms ongemerkt; als je naar iets kijkt raak je het even aan.

De heer Van Os: Nee. Je kijkt even naar de schoenpunt. Je hebt respect voor wat er ligt.

De heer Oudkerk: Tussen oktober 1992 en juli 1998 heeft u in die hangaar gewerkt, gesleuteld. Hoeveel uren ben u in die zes jaar ongeveer aanwezig geweest?

De heer Van Os: Ik was er zeven dagen per week. Gemiddeld vijf tot zes uur per dag.

De heer Oudkerk: Duizenden uren dus?

De heer Van Os: Ja. Dat was van een aannames van het rapport van TNO. Zij heeft het over een worst case-scenario van duizend uur. Als je dat omrekent kom je op een normale werkdag. Dan 290 dagen. Het is vele malen meer.

De heer Oudkerk: U doelt op het onderzoek van TNO waarin zij kijkt wat de gezondheidseffecten zijn van de eventueel vrijgekomen stoffen. Het worst case-scenario was duizend uur. U bent er drie tot vier keer zoveel geweest.

De heer Van Os: Veel meer nog. Op sommige dagen was je er zeven uur, maar voor ons geldt dat een vliegtuig niet de deur uitgaat voordat die helemaal goed is. Ik maak het gewoon af tenzij ik naar mijn eigen werk bij de KLM moest. Ik ben een normale KLM-werknemer.

De heer Oudkerk: Wat betreft het inademen van stoffen bent u heel wat meer worse dan het worse case-scenario van TNO?

De heer Van Os: Ja.

De heer Oudkerk: Vliegt u nog steeds?

De heer Van Os: Ja.

De heer Oudkerk: Dan wordt u dus jaarlijks gekeurd.

De heer Van Os: Ja. Elk jaar wordt het moeilijker om door de keuring heen te komen.

De heer Oudkerk: Want?

De heer Van Os: In Soesterberg hebben zij het altijd over mijn gewicht. Ze kunnen er alleen weinig van zeggen omdat mijn cholesterolgehalte beter dan perfect is. Men kan dit niet goed rijmen. Ik heb verteld wat wij in die hangaar hebben meegemaakt en dat ik bij dokter Kurk in Amsterdam loop.

De heer Oudkerk: Wat houdt die jaarlijkse keuring precies in?

De heer Van Os: Bloed prikken, kijken naar de longinhoud, longcapaciteit, het bloedsuikergehalte (een keer in de twee jaar)...

De heer Oudkerk: Zij kijken ook naar uw longcapaciteit?

De heer Van Os: Ja.

De heer Oudkerk: Wanneer ben u voor het laatste gekeurd?

De heer Van Os: Vorig jaar in juli.

De heer Oudkerk: En goedgekeurd?

De heer Van Os: Ja.

De heer Oudkerk: In oktober 1992 kwamen al die spullen in die hangaar. Was u op dat moment goed gezond?

De heer Van Os: Ja.

De heer Oudkerk: Wanneer heeft u voor het eerst gezondheidsklachten gekregen?

De heer Van Os: Dat zal in 1994 zijn geweest, in de zomer.

De heer Oudkerk: Waar kreeg u last van?

De heer Van Os: Lusteloosheid, geen zin. Ik moet het wel doen maar ik heb geen zin.

De heer Oudkerk: Had u enig idee hoe het kwam?

De heer Van Os: Nee, op dat moment niet.

De heer Oudkerk: Heeft u enige relatie gelegd met spullen die op dat moment in de hangaar waren gelegd?

De heer Van Os: Nee, toen nog niet. Ik ben toen via een kennis bij een club van artsen in Amsterdam gekomen. Het is een medisch centrumtje dat verschillende dingen van de mensen behandelt. Vrij toevallig werd naar mijn schildklier gekeken omdat ik vrij lange dagen maakte. Wellicht werkte die te snel. Toen bleek dat die bijna niet meer werkte.

De heer Oudkerk: Dat was in 1994?

De heer Van Os: Inderdaad.

De heer Oudkerk: Hebben die artsen de klachten geweten aan een slecht functionerende schildklier?

De heer Van Os: Ja. Ik kreeg medicijnen – thyrax – in een normale dosering die gegeven wordt aan patiënten die daar voor het eerst komen.

De heer Oudkerk: Gingen de klachten daardoor over?

De heer Van Os: Ja, het ging toen beter. Echt weg ging het niet. Ik bleef onder controle. Elke keer bloed prikken. De waarden waren te laag. Ze werden weer bijgetrokken. Het ging naar normale waarden toe. Toen voelde ik mij niet lekker. Ik was hangerig.

De heer Oudkerk: U bent weer teruggegaan naar datzelfde medisch centrum?

De heer Van Os: Ja, ik was toen onder controle bij de internist. Op een gegeven moment kreeg ik een vrij zware dip. Ik belde en zei dat het helemaal niet goed ging. Ik kon komen en het was weer bloed prikken. Toen bleek dat de hormonenhuishouding ingestort was.

De heer Oudkerk: Welk jaar is dit

De heer Van Os: Het zal 1995 zijn geweest. Ik kreeg toen een zwaardere dosering. Het kwam toen op een niveau waarop ik nu nog steeds zit. Het is meer dan het lichaam zelf moet aanmaken.

De heer Oudkerk: Heeft u in 1995-1996 ooit een relatie gelegd tussen uw klachten en de aanwezige spullen in hangaar 8?

De heer Van Os: Nee. Op een gegeven moment zei dokter Kurk wel: ik kan je het drankje blijven geven, maar ik weet niet waarvan het komt. Hij zei: het lijkt op het Golfoorlogsyndroom.

De heer Oudkerk: Wanneer heeft hij dat voor het eerst gezegd?

De heer Van Os: In 1995. Hij zei dat die klachten erop lijken. Misschien vinden zij ooit in een laboratorium wat je hebt. Dan heb je geluk gehad. Anders moet je ermee leren leven.

De heer Oudkerk: Hij zei toen: de klachten lijken op de klachten die mensen hebben die het Golfoorlogsyndroom hebben?

De heer Van Os: Ja.

De heer Oudkerk: Heeft u daarna een relatie gelegd met de spullen in hangaar 8?

De heer Van Os: Ja. Ik praat nu over 1997. Ik kwam terug in de hangaar en zei tegen mijn zakenpartner: wat ik heb weten zij niet. Via allerlei publicaties was in de pers gekomen dat toch wat anders aan boord is geweest dan alleen parfum. Ik zei: ik ga naar de dump voor een Geigerteller. Ik ga kijken of ik wat kan vinden. Ik kom er vaker. Het is een technische dump. Men vroeg waarvoor ik dat ding nodig had. Ik zei: voor dat en dat. Misschien vind ik wat in de hangaar. Toen kreeg ik het apparaat dat zijzelf gebruiken om te kijken of apparatuur uit het leger radioactief is. Ik ben met dat apparaat gaan lopen. Inmiddels was in die hangaar een straalmotorenopslag gemaakt door de KLM. Ik heb uit mijn ooghoeken als referentie naar het hek gekeken. Ik ben langs het hek gaan lopen. Op een gegeven moment dacht ik: die meter klopt niet. Ik loop achteruit en de meter zakt weer. Toen wist ik dat ik wat gevonden had. Wat ik gevonden had wist ik niet.

De heer Oudkerk: Dat bent u gaan vragen?

De heer Van Os: Ik ben gaan zoeken op internet. Het was een meter met verschillende metingen: bètastraling, alphastraling en gammastraling. Ik ben op internet gaan kijken wat ik daarover kon vinden.

De heer Oudkerk: Wat bleek het te zijn?

De heer Van Os: Wat ik terug kon vinden was dat het bètastraling was.

De heer Oudkerk: U bent ervan overtuigd dat die meter goed was?

De heer Van Os: Ja. Nou, laat ik het zo zeggen: hij was niet gekalibreerd, maar de meter sloeg uit. Er was wat en er werd wat gemeten. Via internet kwam eruit dat bétastraling gevaarlijk is bij opname via het stof of open wonden. In de week erna werd er een hek binnengebracht. In de ruimte die de KLM had gemaakt zat een schuifhek. Het schuifhek dat werd binnengebracht was langer. Ik vroeg: wat gaan jullie doen met het hek? Het moet groter gemaakt worden want zij kunnen de draai niet maken met de motoren. Een dag nadat het hek was gebracht kwam ik binnenrijden met mijn auto. Men was al bezig met boormachines. Het oude hek was er al uitgetild. Ik ben erheen gelopen en vroeg: wat gaan jullie doen? Wij moeten gaan boren. Ik zei: wacht even, dan ga ik de KLM bellen. Even niets doen. Die mensen hebben gewacht.

De heer Oudkerk: Dat was omdat u op die plek iets gevonden had?

De heer Van Os: De plaats waar ik die hogere straling had gevonden was precies bij de deur waar het nieuwe hek zou worden geplaatst. Ik dacht: die gaan op dezelfde plek boren.

De heer Oudkerk: U wilde die mensen waarschuwen?

De heer Van Os: Inderdaad. Het was gewoon de wet van Murphy. Zo'n grote hangaar en dan precies op die plek moet worden geboord.

De heer Oudkerk: Ik ga door met uw gezondheid. Het is 1997. U heeft in een gesprek dat wij eerder met u hadden gezegd dat u toen ook mensen tegenkwam die dezelfde klachten hadden als u.

De heer Van Os: Dat was naar aanleiding van de publicaties in de pers over de vindplaats van de radioactieve vervuiling. Later bleek het uranium te zijn. Mensen kwamen naar mij toe en zeiden: volgens ons ben je dat geweest. Je bent een zieke werknemer van de KLM. Verder werd ik niet met naam genoemd in de krant. Wat zijn je klachten? Toen vertelde ik de klachten. Zij keken je aan en zeiden: dat heb ik ook.

De heer Oudkerk: Wat waren het voor mensen?

De heer Van Os: KLM-wegvervoer, KLM-bedrijfsbeveiliging, mensen die bij ons rond hadden gelopen. Mensen die met de luchtvaart bezig zijn, maar al een jaar weg waren uit de hangar.

De heer Oudkerk: Dat waren allemaal mensen die meerdere uren of soms langer in hangar 8 aanwezig waren geweest na oktober 1992?

De heer Van Os: Ja.

De heer Oudkerk: Hoeveel van die mensen kent u ongeveer?

De heer Van Os: Ik denk dat ik ze allemaal wel ken.

De heer Oudkerk: Wat is allemaal?

De heer Van Os: Volgens de laatste stand bij dokter Kurk waren het ongeveer 90 mensen die last hebben. Ik denk dat ik ze allemaal ken. In het begin dacht ik: met de wet op de privacy in Nederland kan mijn dokter niet met een dokter van een ander praten over mijn gegevens, dus dan is er maar één mogelijkheid, namelijk dat je allemaal naar dezelfde dokter gaat, want die kan dan de papieren naast elkaar leggen en zeggen: jij wel, jij niet, jij wel.

De heer Oudkerk: U heeft eigenlijk iedereen naar dokter Kurk verwezen?

De heer Van Os: Ik heb iedereen naar hem verwezen, omdat hij ook een dokter was die de moeite nam om daar onderzoek naar te willen doen.

De heer Oudkerk: Welke gezondheidsklachten heeft u op dit moment?

De heer Van Os: Chronische vermoeidheid. Ik heb gewrichtsklachten. Mijn vingers gaan af en toe dood. Dat zijn de zenuwtoppen die beschadigd zijn. Als je dan een pen in je handen hebt, valt die eruit, want je voelt die pen niet meer zitten, of je knijpt hem kapot. Mijn interne huishouding van de aminozuren is kapot, die werkt niet goed. Het kortdurend geheugen is verstoord, daarom zit ik ook elke keer te denken: wat was het ook alweer. Ik heb de gewrichtspijn in mijn vingers al genoemd, maar het gaat ook om de ellebogen, nek, knieën, enkels.

De heer Oudkerk: Heeft dokter Kurk na 1995 ooit nog een keer gezegd dat dit nog steeds lijkt op het Golfoorlogsyndroom, of heeft hij die term nooit meer gebruikt?

De heer Van Os: Ik was de eerste patiënt en was degene die iedereen naar hem verwees. Daardoor had ik een aparte relatie met hem en praatte hij dieper over, niet over de klachten van de mensen, maar over wat hij allemaal tegenkwam. Hij zei dat het er wel op leek, maar alleen moet er op een gegeven moment een doorbraak zijn en moet het wetenschappelijk bewezen kunnen worden. Hij is op en top een wetenschapper en die wil eerst bewijs zien voordat hij verder een uitspraak doet.

De heer Oudkerk: En hij zoekt nu naar de oorzaak, niet alleen bij u maar ook bij de andere 90 mensen die in zijn praktijk aanwezig zijn met ongeveer dezelfde klachten. Begrijp ik dat goed?

De heer Van Os: Ja.

De heer Oudkerk: Iedereen die gisteren naar Netwerk heeft kunnen kijken, heeft gezien dat u zelf ook op zoek bent. U bent gisteren, als ik goed geïnformeerd ben, teruggekomen uit Amerika. U zoekt dus mede naar die oorzaak. Waar zoekt u nu naar?

De heer Van Os: Een aantal weken terug kreeg ik te horen: kijk eens naar een mycoplasma.

De heer Oudkerk: Wat is een mycoplasma?

De heer Van Os: Een vorm tussen een virus en een bacterie, alleen het virus en de bacterie hebben een celwand en een mycoplasma niet. Je kunt het ook krijgen uit bijvoorbeeld een longontsteking en dan tast het in ieder geval het immuunsysteem van de mens aan. Dat was bij mij dus ook onderuitgehaald. Vervolgens heb ik op Internet de nodige informatie gevonden, die ik ook naar Kurk heb doorgespeeld. Toen ik bij hem was, heb ik gezegd: prik mij daar maar eens een keer op. Ik was er toen ook al over geïnformeerd dat de Amerikanen een speciale mutatie gemaakt hebben die zij in een HIV-cel implanteren, waar het AIDS-gedeelte uitgehaald is, en de HIV-cel gebruiken voor de betere aanvallen op het lichaam. Via huidcontact of hoesten van mensen kun je dat spul binnenkrijgen. Dan is het niet terug te traceren op HIV, omdat het één cel betreft, maar het mycoplasma zit wel in je lichaam en die gaat van daaruit woekeren en het immuunsysteem onderuithalen.

De heer Oudkerk: Daar wordt uw bloed nu op onderzocht?

De heer Van Os: Ja.

De heer Oudkerk: Wanneer krijgt u daarvan de uitslag?

De heer Van Os: Dat zal nog ongeveer drie weken duren.

De heer Oudkerk: Brengt u het feit dat er mogelijk mycoplasma in uw bloed zit, in verband met de spullen die in hangar 8 waren opgeslagen?

De heer Van Os: Ja, zeer zeker.

De heer Oudkerk: Wat zou dan de relatie zijn?

De heer Van Os: In Amerika hebben wij een anderhalf uur durende lezing gehad van dokter Nicolson. Die gaf een aantal voorbeelden aan van de manier waarop dat mycoplasma bij de Amerikanen heeft gewerkt en hoe zij geïnfecteerd zijn geraakt met dat spul. Het is trouwens een vorm die de Amerikanen zelf geleverd hebben aan Irak in de oorlog tussen Iran en Irak. In mijn ogen is dat een van de redenen waarom zij zo op zoek zijn geweest naar wapens en biologische wapens met Unscom dat daar bezig is geweest. In Irak hebben ze bijvoorbeeld hele stukken woestijn besproeid met dat spul, zodat er een soort biologisch mijnenveld ontstaat. Mensen die erdoorheen lopen en het inademen, zijn de pineut.

De heer Oudkerk: Dat zou dus betekenen dat dat spul, ''whatever'' het is, volgens u, mocht er mycoplasma in uw bloed aangetoond worden, een relatie heeft met de lading die in het vliegtuig zat?

De heer Van Os: Ja. Nicolson vertelde tijdens de lezing, ook aan de hand van dia's die hij bij zich had, dat Irak een aantal Scud-raketten heeft afgevuurd die dus niet waren bedoeld om neer te storten, maar om in de lucht te ontploffen. Die ontploffingen waren dan gelardeerd met een blauw-zwarte rook en dat is een typische kleur voor een zenuwgas of voor materiaal dat aan boord zit van de Scuds om de stoffen uit te schakelen die in een gasmasker zitten waardoor het werkt als gasmasker.

De heer Oudkerk: Dat begrijp ik, maar wat is dan de relatie met het spul dat in hangar 8 lag?

De heer Van Os: Diezelfde rook heeft ook boven de Bijlmer gehangen, heb ik begrepen. Zes of zeven mensen die ik heb gesproken, hebben dat ook gezien.

De heer Oudkerk: Diezelfde rook heeft boven de Bijlmer gehangen?

De heer Van Os: Ja.

De heer Oudkerk: U heeft over drie weken de uitslag van het onderzoek. Ik gun u en Netwerk alle primeurs, maar het zou voor de enquêtecommissie heel belangrijk zijn om een schriftelijke weergave te krijgen van deze uitslag. Ik neem aan dat u ons die ter beschikking wilt stellen.

De heer Van Os: Ik stel die zonder meer ter beschikking. Wij hebben vrij informeel met Nicolson kunnen praten en hij is zeker genegen om ook voor deze commissie te verschijnen, mits hij wordt uitgenodigd, om een lezing te geven over dit soort materialen.

De voorzitter: Ik stel nog wat afsluitende vragen ter verduidelijking. U werkt fulltime bij KLM.

De heer Van Os: Ja.

De voorzitter: Dit betekent dus dat u in de afgelopen zes jaar werkdagen heeft gehad van acht uur bij KLM en vijf à zes uur in de hangar voor uzelf.

De heer Van Os: Ja.

De voorzitter: Dat is dertien uur per dag.

De heer Van Os: Een dag heeft 24 uur en om weer wakker te wezen heb ik niet veel uren slaap nodig. En het werken met vliegtuigen is dermate verslavend dat ik de rest van mijn tijd voor het bedrijf gebruikte.

De voorzitter: Ik kom op de tweede keer dat de spullen worden teruggebracht in de hangar. Ze hebben lange tijd buiten opgeslagen gelegen in containers met een zeil eroverheen. Er kwam regen bij, dus ze zijn nat geworden. Op een gegeven moment worden ze weer terug in de hangar gebracht. Was u toen gelijk bekend met de aanleiding daarvoor?

De heer Van Os: Neen. Ik sprak later in de middag met iemand van facility services. Toen waren ze al een halve dag bezig. Op de eerste dag kwam er iemand van Facility services langs en ik zei: wat zijn ze nou weer bezig met die oude troep. Toen zei hij: ja, ze zoeken een stuk uranium.

De voorzitter: Schrok u toen?

De heer Van Os: Neen, want de persberichten waren in die tijd zodanig dat het geen gevaar zou kunnen geven.

De voorzitter: Hoe lang heeft het toen nog in de hangar gelegen? Ik heb begrepen dat men het heeft uitgesorteerd voordat het werd afgevoerd.

De heer Van Os: Ja. Het was een volle container met een lege container ernaast. Er werd meteen gemeten en vervolgens werd het in de andere container gegooid.

De voorzitter: Wanneer zijn uiteindelijk de laatste wrakstukken van het vliegtuig uit hangar 8 afgevoerd?

De heer Van Os: Uit de hangar of voor de hangar vandaan?

De voorzitter: Uit de hangar.

De heer Van Os: Dat is na de tweede keer geweest en dat was een maand of twee na dato, dat ze dus die stukken hebben lopen zoeken.

De voorzitter: Probeert u zich eens te herinneren welke maand en welk jaar.

De heer Van Os: Dat zal januari 1994 zijn geweest.

De voorzitter: Toen kreeg u het bericht dat u de hele hangar weer kon gaan gebruiken?

De heer Van Os: Ja, maar die heb ik toch niet helemaal nodig.

De voorzitter: Heeft u toen afspraken gemaakt met betrekking tot de ontsmetting van de hangar?

De heer Van Os: Neen. Na de eerste keer dat het in containers werd gegooid, is de vloer aangeveegd door een veegploeg van het schoonmaakbedrijf. Tien man zijn in linie met bezems in de weer geweest en hebben zichzelf op die manier dus ook besmet.

De voorzitter: U zag dat tien mensen in lijn met een bezem gingen vegen?

De heer Van Os: Later op de dag waren het er nog maar een paar. Zij hadden de hele dag lopen vegen. Ik heb hier een paar foto's van de wrakdelen. Ik kan dan laten zien hoeveel stof er heeft gelegen. Op sommige stukken lag vijf tot zeven centimeter stof.

De voorzitter: Er lag vijf tot zeven centimeter stof nadat de laatste wrakstukken uit de hangaar waren afgevoerd?

De heer Van Os: Ja. Ook toen de wrakdelen er lagen.

De voorzitter: Vervolgens komen mensen met een bezem en gaan het stof bij elkaar vegen. Dat was een flinke stofwolk?

De heer Van Os: Nou, dat waren wij wel gewend. Als de hangaardeur open ging voor mijn vliegtuigen, en het was oostenwind, dan kon je de overkant van de hangaar niet meer zien.

De voorzitter: Welk stof?

De heer Van Os: Dat aan de kant van El Al tussen de wrakdelen lag. De wind blies er langs.

De voorzitter: Hoe vaak heeft men de hangaar schoongeveegd?

De heer Van Os: Een keer of zes, zeven. Er is nieuwe schoonmaakapparatuur op losgelaten om na te gaan of het werkte.

De voorzitter: Wat was dat voor schoonmaakapparatuur?

De heer Van Os: Een soort straaljager, er zat een mannetje op met water. Er werd gespoten en meteen weer opgezogen. Een soort rijdende stofzuiger. Ik ben er niet bij geweest. Op dat moment had ik normale dienst. Ik kwam aan het einde van de middag en ik zag dan weer een hoop water liggen.

De voorzitter: U heeft zelf gemeten. Als er nu gemeten zou worden, wat denkt u dat wij daar zouden aantreffen?

De heer Van Os: Daar is nog steeds alphastraling. Op de plek waar de containers leeggestort zijn, ben ik op 3 januari nog geweest met een teller. In de goot onder de deur door zit nog steeds straling. Ik ben verder gaan kijken naar die vloer. Ik vond weinig meer terug. Ik dacht: ik ga eens kijken in ons oude hok waarvan ik nog wel de sleutel heb. Ik vond bij een aantal kartonnen dozen die wij hadden achtergelaten nog steeds alphastraling, deeltjes die gemakkelijk ingeademd worden.

De voorzitter: Dat is recent?

De heer Van Os: Op 3 januari. TNO heeft metingen gedaan. Ze heeft geconstateerd dat er radioactief stof is geweest, dat wij ingeademd hebben. Ze heeft dat gemeten boven op de nokbalken van de hangaar.

De voorzitter: U heeft tegen de heer Oudkerk gezegd dat de gezondheidsproblemen te maken zouden hebben met de rook in de Bijlmer. Mag ik daaruit concluderen dat de relatie met uraniumstof en uw gezondheidsproblemen niet aanwezig is?

De heer Van Os: Nou. Uraniumstof merk je pas tien tot vijftien jaar voordat je kanker krijgt. Ik ben aan die periode nog niet toe.

De voorzitter: U zegt dat op dit moment in hangaar 8 nog steeds een verhoogd risico aanwezig is.

De heer Van Os: Ja. Zolang dat ding niet is gesloopt zal dat blijven bestaan. Het moet gesloopt worden in een vacuüm waardoor het stof niet verder naar buiten komt.

De voorzitter: Wie heeft de hangaar weer vrijgegeven aan u?

De heer Van Os: Mensen van facility services. Het hoofd van die afdeling zei: jullie kunnen je gang weer gaan. Ten tijde van het onderzoek is mijn bedrijf gewoon doorgegaan.

De voorzitter: Heeft u op het moment dat de hangaar vrijgegeven werd, garanties aan de KLM gevraagd?

De heer Van Os: Nee, het was niet aan de orde dat er nog gevaar zou zijn. Het was schoon en je kon weer. Iedereen was ervan overtuigd dat het uraniumverhaal niet aan de orde was. Van mycoplasma had ik nog nooit gehoord. Wij zijn op de normale voet doorgegaan. Later heb ik gedacht: ik wou dat ik het niet gedaan had. Dan was ik er niet blijven zitten. Wij verhuren vliegtuigen aan scholen. Twee vliegers hebben al problemen met hun gewrichten. Eén moet in zijn eigen praktijk als manueel therapeut al minder gaan doen. Hij heeft problemen met zijn gewrichten.

De voorzitter: Ik dank u hartelijk.

15.42 uur

Pierre Heijboer reageert op de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie.
Hij meent dat de volgende prangende vragen ontbraken of onwaarheden werden verteld.


Commentaar van de dag door publicist Pierre Heijboer