"Onthullingen, getuigenverklaringen, wetenschappelijke evaluaties en foto's over de Bijlmerramp met het El AL-vliegtuig bij SDN...!!"

Samenvatting en conclusie van enquêtevoorzitter Th. Meijer
aan het einde van ieder openbaar verhoor

Burgers & Bijlmer . . Bijlmer enquête . . Doemvlucht <===> Kamerzetel 151 . . SDN . . Heijboer

Vliegramp Bijlmermeer
Woensdag 27 januari 1999

Verhoor 1

De heer K.E.D. Mohamed


K.E.D. Mohamed

Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer op woensdag 27 januari 1999 in de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag

Woensdag 27 januari 1999

Aanvang 09.30 uur

Verhoord wordt de heer K.E.D. Mohamed

Voorzitter: Th.A.M. Meijer

Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: Augusteijn-Esser, Van den Doel, Oedayraj Singh Varma en Oudkerk, alsmede de heer Roovers, griffier, en de heer Voerman, lid van de staf van de commissie.

De voorzitter: Ik open de vergadering van de enquêtecommissie vliegramp Bijlmermeer. Het is het eerste openbaar verhoor in een openbare vergadering van de enquêtecommissie. Aan de orde is het verhoor van de heer K.E.D. Mohamed geboren op 5 augustus 1962 te Caïro.

Mijnheer Mohamed, ik verzoek u te gaan staan voor het afleggen van de belofte. Die luidt: Ik beloof dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.

De heer Mohamed: Dat beloof ik.

De voorzitter: De enquêtecommissie onderzoekt de toedracht en de gevolgen van de vliegramp op 4 oktober 1992 in de Bijlmer te Amsterdam met als doel waarheidsvinding en het trekken van lessen voor de toekomst.

Mijnheer Mohamed, waar was u op het moment dat de ramp op 4 oktober 1992 zich voordeed in Amsterdam?

De heer Mohamed: Op het moment van de crash was ik bij de rode lift. Wij hadden twee liften, een rode lift en een paarse. Die rode lift gebruikte ik altijd om naar mijn flat te gaan.

De voorzitter: Wij tonen u een foto. Kunt u aangeven waar u op het moment van het ongeval verbleef?

De heer Mohamed wijst aan waar hij zich op dat moment bevond.

De voorzitter: Kunt u ons beschrijven wat er gebeurde op het moment dat u iets vernam?

De heer Mohamed: Na de crash heb ik op papier gezet wat is gebeurd en wat mijn gevoel was toen. Als u wilt kan ik het voorlezen.

De voorzitter: Ik zou graag zien dat u probeert te beschrijven wat het eerste signaal was dat u merkte dat er iets was gebeurd?

De heer Mohamed: Ik hoorde iets vreselijks luid. Ik wist niet precies wat er gebeurde. Het gebeurde snel. Ik wist op dat moment niet hoe en waarom.

De voorzitter: Wanneer wist u dat wel?

De heer Mohamed: Op een gegeven moment zag ik alles voor mijn ogen. Toen besefte ik dat er een crash was gebeurd. Toen ik naar de lift ging gebeurde het aan de rechterkant. Het is een moment dat je niet echt kunt begrijpen. Je ziet alleen wat er gebeurt.

De voorzitter: Wat gebeurde er?

De heer Mohamed: Het vliegtuig is binnengekomen bij die flats. Een gedeelte was helemaal weg. De plaats waar ik naartoe moest was er niet meer.

De voorzitter: Had u op dat moment verwondingen?

De heer Mohamed: Op dat moment wist ik dat niet. Later had ik wat aan mijn huid.

De voorzitter: Wat is later?

De heer Mohamed: Na die hele nacht op dezelfde plek. De volgende ochtend werd ik vervoerd naar de sporthal waarin mensen waren verzameld.

De voorzitter: Kunt u beschrijven hoe de eerste minuten verliepen, dus voordat de politie en de brandweer kwamen?

De heer Mohamed: Toen mijn bewust teruggekeerd was, toen ik dingen begon te horen, schreeuwen, dacht ik aan mijn vriend die boven in de flat was. Hij sliep. Ik dacht dat hij dood was. Ik wilde naar boven gaan. Ik moest naar links rennen voor die andere lift. Er renden veel mensen naar beneden. Ik kon niet naar boven. Ik kan niet goed mijn lichaam controleren. Iedereen gaat naar beneden en je wilt naar boven. Ik was geduwd door de mensen en ik hoorde iets dat ik gek ben. Ik kon het niet meer proberen. Daarna kwamen er veel mensen. Ik hoorde veel geschreeuw. Later kwam de politie. Sommigen waren in uniform anderen niet. Zij zorgden ervoor dat iedereen weg kon. Niemand mocht naar boven.

De voorzitter: U bent niet meer boven geweest?

De heer Mohamed: Nee.

De voorzitter: Wanneer wist u dat er wel of niet iets gebeurd was met uw vriend?

De heer Mohamed: Toen dacht ik dat hij dood was. Tweederden van de flat waarin wij woonden was helemaal weg. Wat er gebeurd is, dat wist ik later toen ik hem in de sporthal zelf heb gezien. Hij sliep gewoon. Hij wist niet dat het een crash was. Hij werd wakker en dacht dat er een ongeluk in de keuken was gebeurd. Hij kon niet naar buiten. Het glas was gebroken. Hij ging naar buiten en werd gehaald door buren. Tot ik hem zag dacht ik echt dat hij zeker dood was.

De voorzitter: Na de crash kwamen de politie en de brandweer. U loopt daar wat verdwaald rond. Wat heeft u gemerkt van de eerste hulpdiensten die op het terrein aanwezig waren. Heeft u daar iets van gemerkt?

De heer Mohamed: Misschien moet ik iets vertellen over wat er in mijn hoofd was. Het is moeilijk om naar de hulpverlening te kijken. Ik keek naar boven, wat daar gebeurde. Op dat moment was ik aan het denken aan mijn vriend en mijzelf. Ik dacht dat alles verloren was. Ik was geaccepteerd voor een studie aan de universiteit. Ik was bezig met Nederlands. Ik dacht dat ik aan het begin van een mooie periode stond. Ik wilde in Nederland economie gaan studeren. Plotseling was alles verloren. Op dat moment dacht ik aan mijn leven, mijn toekomst, leven en dood, buren, kinderen die ik altijd mee gespeeld heb. Al die mensen waren dood. Dan is het onmogelijk om te denken en te kijken wie er komt helpen.

De voorzitter: Hoe bent u die avond opgevangen? Waar bent u gebleven?

De heer Mohamed: Er kwamen steeds meer mensen. De politie kwam naar ons toe. Steeds werd gevraagd om terug te gaan. De politie gaf een grens aan waar niemand mocht komen. Ik ging steeds naar achter. Ik bleef naar boven, naar onze flat kijken. Ik zat ergens op de grond. Het was koud. Ik bleef in het gebied waar bleef kijken.

De voorzitter: Hoe lang bent u daar gebleven?

De heer Mohamed: Tot de volgende ochtend. Buren hebben mij gezien. Zij hebben mij naar de opvang gebracht.

De voorzitter: U bent dus de hele nacht ter plekke geweest en alleen maar gekeken?

De heer Mohamed: Ja.

De voorzitter: Hoe was u toen lichamelijk?

De heer Mohamed: Wat ik wil zeggen is... Ik was ''buiten mijn lichaam''. Ik weet niet hoe ik het moet zeggen. Ik dacht niet aan mijn lichaam. Ik voelde mijn lichaam niet. Op een bepaald moment voelde ik dat het heel koud was. Ik dacht niet aan mijn lichaam.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Hoe is uw gezondheid? nu?

De heer Mohamed: Het gaat steeds slechter. Sinds die dag zijn er veel dingen veranderd.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Wat zijn uw klachten?

De heer Mohamed: Ik heb klachten van mijn longen. Ik kan niet meer gewoon adem halen zoals het was. Ik moet verschillende soorten medicatie gebruiken om mijn longen te openen. Sindsdien gebruik ik veel medicatie, pijnstillers. Ik heb altijd spierpijn. Het wordt steeds erger. Alles is geprobeerd, fysiotherapie, ontspanningstherapie, injecties. Niets helpt. Het gaat steeds slechter.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U hebt last van uw longen en u hebt spierpijn. Hebt nog andere klachten?

De heer Mohamed: Sindsdien ben ik ontzettend moe. Daarvoor zag ik er echt heel anders uit. Ik heb altijd pijn in de rug en bij de nieren. Soms krijg ik een soort van verlamming. Als ik wakker word kan ik niet bewegen. Mijn arm is stijf. Het duurt ook een tijd totdat ik mijn lichaam kan bewegen. In veel gevallen kan ik mijn rechterarm niet bewegen zonder hulp van mijn linkerarm. Ik heb ook voortdurend hoofdpijn. Ik kan niet goed slapen. Ik heb moeite om door te slapen. Ik heb bijna altijd verdriet. Ik probeer veel dingen, ik doe ook veel dingen. Men vertelde mij dat dit een jaar zou duren en dat het daarna minder zou worden. Dat is helemaal niet gebeurd. Ik was verteld dat ik moet rekening houden met ups en downs. Meestal is het down. Ik zeg niet dat ik altijd zo ben. Het is nu ruim zes jaar geworden en tot nu toe word ik behandeld. Ik krijg medicatie voor depressie. Het gaat maar door.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Wanneer zijn uw klachten begonnen?

De heer Mohamed: In oktober is het begonnen toen ik in de kazerne was.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Direct na de ramp?

De heer Mohamed: Ja, een paar dagen erna. Toen heb ik niets gedaan. Ik kon niets doen. Er was niemand. In het begin heb ik niet gegeten of gesproken met iemand. Het was niet mogelijk om te zeggen: ik heb dit en dat. Later toen wij naar Novotel zijn gegaan is er een dokter gekomen. Toen begon ik Ventilien te gebruiken.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Hebben de klachten met de ramp te maken?

De heer Mohamed: Het kan niet anders zijn. Daarvoor had ik niets. Ik had bijna nooit hoofdpijn. Ik was gezond. Ik ging nooit naar de dokter. Ik was een sportief persoon. Ik had geen medicatie nodig. Ik heb dit soort klachten nooit gehad. Het is na de vliegramp begonnen en dan kan ik niet aan een andere oorzaak denken.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Voor de ramp ging u nooit naar de dokter. Gaat u nu regelmatig naar de dokter?

De heer Mohamed: Ja, ik volg ook therapieën wekelijks.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Kunt u beschrijven wat voor mens u was voor de ramp? Wat deed u? Was u actief?

De heer Mohamed: Voor de ramp was ik ontzettend actief. Ik werkte veel en ik sportte ook veel. Alles wat ik deed was veel. Het was opvallend, iedereen die mij kende zei altijd tegen mij: hoe kun je dat doen, hoe vind je tijd om al die dingen te doen? Ik lachte ook altijd. Ik onderhield heel gemakkelijk contacten met mensen. Ik was ook bekend in het gebied waar ik woonde. Als ik één dag zonder sport doorbracht, dan had ik een raar gevoel. Dan klopte er iets niet. Maar nu is dat voorbij. Nu weet ik dat ik niet kan sporten. Ik kan zelfs niet een paar meter rennen. Ik kan niet gedurende lange tijd recht zitten. Zelfs als ik lig kan ik niet lang in dezelfde positie blijven liggen. Dat is de verandering.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U was dus voor de ramp sportief, actief, geestdriftig en u had zin in het leven. Kunt u aangeven hoe sterk uw leven veranderd is?

De heer Mohamed: Mijn leven is veranderd in die zin... Na die crash ben ik een andere persoon geworden. Ik herken mijzelf niet als ik in de spiegel kijk. Voor de crash had ik geen grijs haar. Dat is pas na de crash gebeurd. Door de psychiater is mij verteld dat dit niet raar is. Als je zoiets meemaakt dan kunnen er veel dingen gebeuren en dit is één van die dingen die kunnen gebeuren. Ik had in het begin last van het feit dat ik mijzelf niet goed... Ik had het gevoel dat ik iemand anders ben geworden, ook qua uiterlijk. Opvallend was ook dat alle mensen die mij voor de crash kenden, een paar maanden na de crash verbaasd waren over die verandering. Ik weet nu dat ik door die crash op een andere manier denk. Ondanks al die moeilijkheden ben ik een sterker persoon geworden, niet lichamelijk, maar van binnen. Ik zeg tegen mezelf: ik heb zoiets ergs meegemaakt en ik ben niet gebroken; dan kan niets anders mij breken. Maar dat wil niet zeggen dat ik door het leven ga als een sterke persoon. Dit gevoel zit van binnen. Dat kun je zien aan de manier waarop ik handel met mensen en situaties, maar mijn lichaam helpt mij niet. Met die ups en downs dan...

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Voor de ramp wilde u studeren. Hoe ziet uw toekomst er nu uit? Gaat u nog studeren?

De heer Mohamed: Ook dat is vanaf het moment van de crash heel anders geworden. Ik was bezig met de Nederlandse taal. Ik had een compleet plan. Ik wilde naast mijn werk naar school gaan. Op school wilde ik de basis van de taal leren en op mijn werk meer taalvaardigheden krijgen. Dat zou ik gedurende een bepaalde periode doen en daarna zou ik beginnen met de Nederlandse taal aan de universiteit. Op zo'n manier zou ik geld besparen, want dan kon ik met de tweede cursus beginnen en tegelijkertijd veel kennis van de taal opdoen. Na de crash ben ik wel doorgegaan met de taalcursus aan de universiteit, maar toen werd het ontzettend moeilijk vanwege concentratiestoornissen. Ik was oorspronkelijk begonnen met de tweede cursus aan de universiteit, maar binnen een paar dagen werd het heel moeilijk om mij te concentreren. Toen moest ik weer naar de eerste cursus teruggaan en dat ging ook heel moeilijk. Zonder de hulp en stimulans van mijn docenten kon ik dat niet. Maar toch, na die eerste en die tweede cursus taal kon ik niet doorgaan met mijn studieplannen. Het was onmogelijk.

De heer Oudkerk: Wanneer bent u voor het eerst naar uw huisarts gegaan met die longklachten en spierklachten?

De heer Mohamed: Dat was niet meteen na de crash, want de eerste periode was een ontzettend rare periode. Wij hadden een ander soort moeilijkheden. Wij verkeerden in een vreselijke situatie, zowel geestelijk als lichamelijk, maar toch moesten wij voor praktische problemen oplossingen vinden. Dat heeft mijn gang naar een dokter vertraagd. Er waren wel tijdelijk hulpverleners of dokters gekomen, maar toch ging het heel slecht. Wij hadden het gevoel dat wij niet serieus werden genomen. Toen ik kort na de crash in de sporthal was had ik maagklachten. Dat moest onderzocht worden, maar daar hoorde ik later helemaal niets meer over. Als je zoiets ernstigs als zo'n crash hebt meegemaakt, krijg je het gevoel: wat is dit? Ik ben er toen mee gestopt met die mensen te praten. Ik ben ook gestopt met eten. Ik was ontzettend mager geworden. Het ging gewoon op zo'n manier. Later... Ik ben, denk ik, in november of december, weet ik niet meer, voor het eerst naar de huisarts gegaan. Ik kreeg van hem pijnstillers. Mij werd verteld dat ik aan het posttraumatisch stresssyndroom lijd.

De heer Oudkerk: Ik ga even met u terug naar de dag na de crash. U bent toen naar de sporthal gebracht. Op welke wijze bent u daar opgevangen?

De heer Mohamed: Bedoelt u de wijze waarop ik ben behandeld?

De heer Oudkerk: U kwam daar binnen en toen?

De heer Mohamed: Ik kwam daar binnen en er waren al veel mensen. Zij hebben mij een deken gegeven. Er waren mensen van het Leger des Heils met eten. Er kwamen af en toe mensen om met ons te praten.

De heer Oudkerk: Waren dat dokters?

De heer Mohamed: Ik denk dat het mensen van de GG&GD waren. Die mensen wilden van ons weten hoe wij ons voelden. Het ging niet over medicatie of zo. Er waren wel mensen, maar ik weet niet of het dokters waren. Toen ik in het begin zei dat ik maagklachten had, werd mij gevraagd om ontlasting te geven. Mij werd verteld dat ik later zou horen wat er aan de hand was. Zij hebben mijn naam gekregen. Maar, zoals ik zei, later heb ik niets gehoord.

De heer Oudkerk: Maar er waren dus wel mensen in die sporthal die u opvingen?

De heer Mohamed: Ja.

De heer Oudkerk: Wat hebben die mensen u geadviseerd?

De heer Mohamed: Er was geen sprake van advisering. Alles liep een beetje door elkaar. Het was niet zo dat er één persoon naar je toe kwam die zei: dit gaat er gebeuren en dat gaat er gebeuren. Je kwam binnen en dan werd je naam en je adres genoteerd en dan was je gewoon binnen. Het was niet zo dat er iemand kwam om je te begeleiden en je te vertellen wat er zou gebeuren. Voor mijn gevoel was het vrijwilligerswerk, niet professioneel in die zin dat bekend was wat er moest gebeuren. Het was chaotisch. Dat is geen verwijt aan de mensen die ons hebben opgevangen; ik heb het over mijn gevoel.

De heer Oudkerk: U kon niet terug naar uw woning?

De heer Mohamed: Er was geen woning meer.

De heer Oudkerk: Dan neem ik aan dat er mensen naar u toe zijn gekomen om daar een oplossing voor te vinden. Kunt u zich dat herinneren?

De heer Mohamed: Dit was een andere ramp, letterlijk en figuurlijk. Hulpverlening wat huisvesting betreft ging heel raar.

De heer Oudkerk: Hoe bedoelt u raar?

De heer Mohamed: Dezelfde avond dat wij naar Novotel gingen werden er mensen, gezinnen opgeroepen voor wie er huizen waren. Ik wil niet de indruk wekken zielig te zijn, of slachtoffer te zijn, maar ik vertel gewoon wat ik heb gezien. Al die mensen waren Nederlandse mensen, witte mensen. Dat heb ik toen ook gezegd. Alle mensen die bleven, waren buitenlanders. Later heb ik gevraagd waar die mensen naar toe zijn gegaan. Toen werd er tegen mij geschreeuwd dat ik mij moest bemoeien met mijn eigen zaken. Ik heb gevraagd: zijn die mensen anders of is er iets aan de hand? Toen werd mij letterlijk gezegd: het is onze verplichting om die mensen zo goed mogelijk en zo snel mogelijk te helpen. Toen heb ik gevraagd: wat zijn ''die mensen''? Ook heb ik gevraagd: zijn wij geen mensen? Later kwam iemand van de woningbouwvereniging Nieuw Amsterdam naar ons toe en werd mij verteld dat ik samen met een vriend een woning kon krijgen.

De heer Oudkerk: Wanneer is dat verteld?

De heer Mohamed: Hij zei tegen mij dat wij naar het gebouw van Nieuw Amsterdam konden gaan om dat te regelen. Er werd gesproken over een huis met drie kamers voor ons. Het is wel geregeld. Zij wisten dat wij geen verblijfsvergunning hadden. Dat moest nog geregeld worden als ik verder zou zijn op de universiteit. Maar de houding was anders. Wij werden anders behandeld.

De heer Oudkerk: U had het gevoel dat u anders behandeld werd.

De heer Mohamed: Ik had niet het gevoel dat ik anders behandeld werd. Dat was zo. Wij kregen een huis met twee kamers, niet drie kamers. Toen ik dat wist, heb ik met iemand in hetzelfde gebouw gesproken. Die vrouw zei tegen mij: dat kan ik binnen één maand veranderen; dan krijg je drie kamers. Zij gaf mij haar kaart en zei tegen mij: je mag naar mij toe komen. Toen kwam er iemand anders en die vroeg wat er aan de hand was. Ik vertelde hem wat die vrouw tegen mij gezegd had. Toen was hij boos. Hij zei tegen mij: niets ervan; dit is wat jullie krijgen en dat is het. Wij zijn teruggegaan naar Novotel en op een bepaald moment is erover gesproken. Toen kwam de heer Van Lijnschoten, het hoofd van de sociale dienst. Hij hoorde mijn verhaal en zei tegen mij: dit kan niet. Hij heeft een brief geschreven aan Nieuw Amsterdam, waarin stond dat wij een ander huis moesten krijgen. Toen kregen wij een ander huis, maar op de plek van de crash, in Grunder. Dat was niet te accepteren. De heer Van Lijnschoten heeft toen weer een brief geschreven en voor ons bemiddeld. Toen werden wij op een ergere manier behandeld. Dit was ook bekend bij de hulpverleners en op ons dossier stond geschreven dat wij niet geholpen moesten worden.

De heer Oudkerk: Dat werd geschreven op uw dossier?

De heer Mohamed: Ja, van het huis dat wij hebben gekregen.

De heer Oudkerk: Dat u niet geholpen moest worden?

De heer Mohamed: In die zin dat niemand ons mocht helpen als wij terug zouden komen om erover te praten.

De heer Oudkerk: Mijnheer Mohamed, u had het net over een verblijfsvergunning. Had u op het moment van de crash een verblijfsvergunning?

De heer Mohamed: Op het moment van de crash had ik nog geen verblijfsvergunning. Die zou ik later krijgen. Ik moest eerst een cursus Nederlandse taal aan de universiteit volgen gedurende één jaar om te worden geaccepteerd als student economie. Dan kon ik een verblijfsvergunning op basis van mijn studie verkrijgen. In de periode na de crash kwamen advocaten naar de sporthal om met mensen te praten. Ik heb toen met een advocaat gesproken, die mij vertelde dat ik op basis van wat hij had gehoord en gezien een verblijfsvergunning op humanitaire basis kon krijgen. Dat is wel gebeurd.

De heer Oudkerk: U zei dat u in november of december voor het eerst naar uw huisarts bent gegaan en u zei vervolgens dat toen de diagnose posttraumatisch stresssyndroom bij u is gesteld. Heeft uw huisarts u dat verteld?

De heer Mohamed: Mijn huisarts heeft dat verteld. Hij heeft een rapport geschreven. Al die papieren heb ik nu in mijn bezit. Ik heb verschillende rapporten van specialisten uit de psychiatrie, uit het Traumateam en uit het AMC, die bevestigen dat ik lijd aan het complex posttraumatisch stresssyndroom.

De heer Oudkerk: Hebben dokters of medisch specialisten ook nog andere ziekteverschijnselen met andere oorzaken geconstateerd of is het altijd bij deze diagnose gebleven?

De heer Mohamed: Psychisch of lichamelijk?

De heer Oudkerk: Beide.

De heer Mohamed: Psychisch gezien is dit altijd zo geconstateerd door de specialisten. Ook mijn longklachten zijn bevestigd. Ik ben door mijn huisarts doorverwezen naar het AMC om een longfunctieonderzoek te ondergaan op een bepaalde moment toen het erger werd. Toen werd bevestigd dat het niet goed was.

De heer Oudkerk: Dat u niet goed was?

De heer Mohamed: Ja. Ik heb ernstig astma. Later kreeg ik het bericht van het AMC, dat ik mee kon doen aan een onderzoek of experiment om de longziekte te verbeteren.

De heer Oudkerk: Heeft u zelf ooit aan de longarts of aan de huisarts gezegd dat uw lichamelijke klachten mogelijk verband hielden met de Bijlmerramp?

De heer Mohamed: Dat heb ik gezegd. Ik zeg altijd wat ik voel. Ik kan goed beschrijven wat er precies aan de hand is. Ik heb alles verteld. Ik heb over die verbinding verteld. Ik vind het jammer dat de Nederlandse regering meegewerkt heeft aan het verspreiden van dingen die niet waar zijn over de verbinding met de crash en de gezondheid van mensen. Er is steeds verteld dat het niets met de crash te maken heeft. Alles is okee. Dan was het logisch voor de dokters om te zeggen dat het stress was en niet echt vanaf het begin bezig te zijn met de klachten in verbinding met de crash. Het is bekend dat ministers en hoge ambtenaren hebben gezegd, dat de lading bestond uit parfum en fruit. Er was in het gehele gebied niets aan de hand, zo werd gezegd. De mensen hoeven zich geen zorgen te maken. De mensen moeten niet zeuren. Alles is okee. En dit was de informatie die de dokters ook kregen natuurlijk. Als ik en anderen dan gaan praten over moeheid die heel raar is, of spierpijn, dan is het voor de dokter toch logisch, als hij of zij een diagnose van PTSS heeft, om te zeggen dat het stress is, want het was een grote gebeurtenis en dan is het logisch, stress kan lichamelijke klachten veroorzaken; het is een wisselwerking. Later dachten de dokters, dat er een verband kon zijn. Toch zeggen zij altijd: wij weten het niet. Wij weten niet waaruit de lading bestond. Wij weten niet wat wij moeten onderzoeken.

De heer Oudkerk: Is het wel eens gebeurd, dat dokters tegen u hebben gezegd: wij weten niet wat wij moeten onderzoeken, dus wij doen het maar niet?

De heer Mohamed: Ik heb onder andere tegen mijn dokter gezegd dat ik wel een onderzoek wil over die rare hoofdpijn. Het is niet normaal. Normaal gaat hoofdpijn weg. Voortdurend hoofdpijn... Je vraagt je dan af of het iets anders is.

De heer Oudkerk: Het is niet onderzocht?

De heer Mohamed: Dat is niet onderzocht. De dokter was wel van plan om dat te doen, maar dan later. Eerst vond hij het beter om mij codeïne te geven of andere medicijnen, dan kon dat altijd nog. Ik kan mij ook goed voorstellen dat de dokter dat zo doet.

De heer Oudkerk: U vertelde net dat een psychiater u behandeld heeft. Heeft uw huisarts u naar de psychiater verwezen of is u door de GG&GD of het RIAGG aangeboden om met een psychiater te praten.

De heer Mohamed: Nee, in mijn geval was het anders. Ik heb in de eerste maand ontzettend veel meegemaakt en dat was zeer intensief. Op een bepaald moment werd de situatie voor mij zo moeilijk dat ik de controle over mijzelf ben verloren. Ik heb mijn kamer in het huis van Lydia helemaal kapot gemaakt. Toen werd ik vervoerd naar het ziekenhuis van de Vrije Universiteit en vervolgens ben ik naar een psychiatrisch crisiscentrum gebracht. Daar bleef ik negen dagen of zo. Zo is het gegaan. Ik ben dus niet verwezen. Tot dat moment hadden wij geen officiële huisarts. Dat werd later geregeld. Ik wil nog iets zeggen over een arts waar ik mee te maken had. Voordat ik in elkaar stortte, gaf ik allerlei signalen waaruit bleek dat het erg slecht ging. Die arts werd gebeld en hij weigerde om te komen. Zijn reden daarvoor was dat veel mensen zijn vertrokken van Novotel en dat er weinig mensen gebleven zijn. Dat was natuurlijk geen logische reden. Ik had hulp nodig en dan weigert de dokter om te komen. Hij heeft mij telefonisch gezegd naar de apotheek te gaan en slaaptabletten te kopen. Ik legde hem uit dat dit niet kan in Nederland, dat slaaptabletten voorgeschreven moeten worden door een arts. Hij weigerde gewoon en heeft toen opgehangen. Ik heb toen een signaal gegeven aan de mensen die aanwezig waren van de sociale dienst dat er niets werd gedaan en vervolgens ben ik naar de manager van het hotel gegaan. Toen werd mij verteld dat ik tweehonderd gulden moest betalen als ik de dokter van het hotel zou bellen. Zo schandalig was het. Ik heb gezegd dat ik geen geld had. Men zei tegen mij: dit is de regel. Toen zei ik: ik heb gevraagd, geschreeuwd en gesmeekt om hulp en als er geen hulp komt, dan ben ik niet verantwoordelijk voor wat er gebeurt. Pas toen, binnen 5 minuten, kreeg ik slaaptabletten om te verdwijnen, zodat ik geen problemen zou veroorzaken, iets kapot zou maken of wat dan ook. Zij wisten namelijk dat ik de volgende ochtend weg moest. Op zo'n schandalige manier wilden zij dit oplossen. Dit is de situatie voordat wij een huisarts kregen, iemand die luisterde, iemand die je respecteerde als mens.

De heer Oudkerk: Ik begrijp dat de hulp dus in een later stadium beter is geworden.

De heer Mohamed: In een later stadium was de medische hulp beter. Er werd geluisterd.

De heer Oudkerk: Dat was in het begin niet zo?

De heer Mohamed: Nee. Ik beschrijf wat ik heb ervaren. De crash was zo'n grote gebeurtenis en de mensen waren niet bereid om daarmee om te gaan. Ik zeg niet dat alles slecht was. Er waren mensen zoals de heer Van Lijnschoten en anderen die ons goed hebben behandeld. Het waren naar mijn gevoel individuele initiatieven. Gezamenlijk werk en professioneel werk in een crisissituatie...

De heer Oudkerk: Dat heeft u niet ervaren?

De heer Mohamed: Nee.

De heer Oudkerk: Heeft u zich verleden jaar gemeld voor het AMC-onderzoek?

De heer Mohamed: Ja. Ik werd telefonisch gevraagd. Er werden vele vragen over mijn gezondheid en klachten gesteld. Het werd genoteerd. Verteld werd dat ik later formulieren zou krijgen.

De heer Oudkerk: Heeft u die gekregen?

De heer Mohamed: Ja. Ik heb die ingevuld en teruggestuurd.

De heer Oudkerk: Kon u alles kwijt op dat formulier?

De heer Mohamed: Nee, nee. Het waren ontzettend veel vragen. Er was ook ruimte om iets anders te vermelden. Ik heb daar iets geschreven.

De heer Oudkerk: Moest u veel toevoegen wat u in de vragen miste?

De heer Mohamed: Als ik het mij goed herinner dan waren wel een paar klachten, ik denk vier meer klachten, dan op het formulier stond aangegeven.

De heer Oudkerk: Naast u ligt een papier waarop u een aantal dingen heeft opgeschreven. Heeft u die dingen nu aan ons verteld?

De heer Mohamed: Nee, dat is een ander papier. Wat de medische situatie betreft heb ik een deel van de rapporten meegebracht. Daarin is duidelijk beschreven wat de klachten zijn.

De voorzitter: Anderhalve week geleden zijn wij in de Bijlmer gaan praten met mensen die slachtoffer zijn geworden van de Bijlmerramp. Daar was u ook bij. Was dat de eerste keer dat u in contact kwam met andere mensen die ook slachtoffer waren geworden? Of heeft u meerdere contacten met mensen?

De heer Mohamed: Nee. Ik heb in de eerste periode veel contact met mensen gehad. Toen was ik persoonlijk ontzettend boos over wat er was gebeurd. Door die machteloosheid en het gevoel, dat er niet werd geholpen heb ik met andere mensen besloten om onszelf te gaan helpen. Toen was ik actief bezig met de klachten van anderen, niet alleen medische klachten, maar ook klachten vanwege mishandelen of discrimineren. Mensen werden in Novotel naar buiten gestuurd. Er werd verteld: jullie pretenderen een slachtoffer te zijn. Een van die mensen – ik heb daar een foto van – lag op de grond, als een hond. Ik vind dit erg om te zeggen. Hij was bewusteloos en niemand mocht hem aanraken. Nee, die pretendeert, die moet weg. Het was een Marokkaanse man die zei dat hij daar woonde. Hij kon zich niets herinneren. Hij moest weg. De andere mensen hadden het gevoel, dat als zij hem probeerden te helpen, zij problemen zouden krijgen. Toen ik dat zag heb ik hem naar mijn kamer gebracht. Mensen hebben geprobeerd mij te preventeren. Ik heb de mensen daar gezegd dat niemand mijn kamer in mocht komen, dat het privé was. Ik vond dat die man geholpen moest worden en dat men hem moest behandelen als een mens. Ik wilde ervoor zorgen dat dat gebeurde. Toen kwam een fotograaf die dat wilde fotograferen. Dat heb ik geweigerd, maar hij heeft mij ervan overtuigd dat dit goed is, zodat de mensen zouden zien wat er gebeurt. Het is toen gefotografeerd. Ik heb die man niet in de steek gelaten. Er kwam een hulpverlener. Samen met haar ben ik naar een gebouw achter het Centraal Station toegegaan, waarschijnlijk van het Leger des Heils. Daar werd mij gezegd dat men goed voor hem zou zorgen.

De voorzitter: Mijnheer Mohamed, heeft u nu, zes jaar nadat de ramp heeft plaatsgevonden, nog regelmatig contact met andere slachtoffers? Komt u nog bij elkaar om over uw gezamenlijke problemen te praten?

De heer Mohamed: Ik heb wel contact met een paar slachtoffers, vooral met mijn vriend die er ook bij was. Ik probeer hem te begeleiden. Ik ga ook met hem naar de psychiater om te vertalen en te vertellen wat er met hem aan de hand is. Ik heb ook contact met andere mensen.

De voorzitter: Gaat u jaarlijks naar de herdenking toe?

De heer Mohamed: Nee, ik ga niet jaarlijks naar de herdenking toe. In het eerste jaar ben ik daar naar toegegaan. Ik was ook uitgenodigd, met alle andere slachtoffers. Ik heb toen gesproken met de toenmalig burgemeester Van Thijn over wat er is gebeurd en hoe het is gebeurd. Hij vond het schandalig.

De voorzitter: Wat vond hij schandalig?

De heer Mohamed: De manier waarop de mensen behandeld zijn door de instanties, vooral wat de huisvesting betreft. Ook had hij het over de veroorzakers van de ramp: Boeing en El Al. Veel mensen, ik ook, werd verteld dat zij geen schadevergoeding zouden krijgen, want dit is bepaald dat ze buiten de ''zone of danger'' zijn geweest. Later is dat veranderd in mijn geval. Nu ben ik daar nog steeds mee bezig. Hij zei ook dat dit schandalig was, want als ik iets dichterbij was geweest, zou ik gewoon dood zijn geweest.

De voorzitter: Mijnheer Mohamed, waar leeft u op dit moment van? Wat doet u?

De heer Mohamed: Ik ben in juni van het afgelopen jaar voor 100% arbeidsongeschikt verklaard. Op dat moment had ik geen werk. Ik werk niet.

De voorzitter: Heeft u in de periode tussen 1992 en 1997/1998 wel gewerkt?

De heer Mohamed: Ik heb in 1996 gewerkt. Ik ben vergeten te vertellen dat ik, omdat ik zo ontzettend veel dingen heb gezien in de wereld van de hulpverlening, besloten heb om iets te doen op het gebied van hulpverlening. Na een tijd kon ik proberen op MBO-niveau te studeren. Toen heb ik als invaller gewerkt bij een stichting die werkt met verslaafden met psychische problemen en gedragsproblemen en ik heb ook gewerkt met asielzoekers met psychische problemen. Daarna heb ik een jaar gewerkt als werkbegeleider. Na een paar maanden was het zo erg dat ik niet meer kon doorgaan met mijn werk. Het is ook bekend bij mijn dokters en behandelaars. Ik heb het gevoel dat ik echt alles heb geprobeerd om door te gaan. Ik heb geprobeerd op basis van de energie die binnen mij is. Mijn wil liet mij doorgaan. Ik heb steeds het gevoel dat mijn energie op is. Later is het helemaal op.

De voorzitter: U bent volledig arbeidsongeschikt verklaard. Hebt u een uitkering?

De heer Mohamed: Ik heb een Ziektewet-uitkering. Dit is de eerste maand dat ik het krijg.

De voorzitter: Ik dank u hartelijk en wens u veel succes en sterkte.

10.35 uur

Pierre Heijboer reageert op de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie.
Hij meent dat de volgende prangende vragen ontbraken of onwaarheden werden verteld.


Commentaar van de dag door publicist Pierre Heijboer