"Onthullingen, getuigenverklaringen, wetenschappelijke evaluaties en foto's over de Bijlmerramp met het El AL-vliegtuig bij SDN...!!"

Samenvatting en conclusie van enquêtevoorzitter Th. Meijer
aan het einde van ieder openbaar verhoor

Burgers & Bijlmer . . Bijlmer enquête . . Doemvlucht <===> Kamerzetel 151 . . SDN . . Heijboer

Vliegramp Bijlmermeer
Vrijdag 19 februari 1999

Verhoor 57

De heer F.J. Maurer


F.J. Maurer

Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer op vrijdag 19 februari 1999 in de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag

Vrijdag 19 februari 1999

Aanvang 09.30 uur

Verhoord wordt de heer F.J. Maurer

Voorzitter: Th.A.M. Meijer

Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: Augusteijn-Esser, Van den Doel, Oedayraj Singh Varma en Oudkerk, alsmede de heer Roovers, griffier, en mevrouw Van Traa, lid van de staf van de commissie.

De voorzitter: Ik open de vergadering van de enquêtecommissie vliegramp Bijlmermeer. Aan de orde is het verhoor van de heer F.J. Maurer, geboren op 4 december 1941 te Rotterdam.

Mijnheer Maurer, ik verzoek u te gaan staan voor het afleggen van de eed. De door u af te leggen eed luidt: ik zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.

De heer Maurer: Zo waarlijk helpe mij God almachtig.

De voorzitter: Mijnheer Maurer, de enquêtecommissie onderzoekt de toedracht en de gevolgen van de vliegramp op 4 oktober 1992 in de Bijlmer te Amsterdam met als doel waarheidsvinding en het trekken van lessen voor de toekomst. Kunt u de commissie zeggen wat uw functie was ten tijde van de ramp op 4 oktober 1992?

De heer Maurer: Op 4 oktober 1992 was ik commandant van de Dienst luchtvaart van het Korps rijkspolitie.

De voorzitter: Die dienst is in 1993 en formeel in 1994 overgegaan naar de marechaussee. Op dit moment geniet u pensioen van het ministerie van Defensie.

De heer Maurer: Ja, ik ben nu met pensioen. Dat klopt.

De voorzitter: Mijnheer Maurer, wat hield de functie in die u had op 4 oktober 1992? Kunt u de commissie daar iets over uitleggen?

De heer Maurer: Ja, dat wil ik u aangeven. Het is wel een heel verhaal. Ongeveer twee à drie weken voor 4 oktober – ik zeg het even heel kort – werd ik door de algemeen inspecteur van het Korps rijkspolitie verzocht om mij niet te bemoeien met de Dienst luchtvaart. Dit had te maken met het feit dat er door de reorganisatie van de Dienst luchtvaart een ontzettende spanning was ontstaan tussen dat gedeelte van de dienst dat zou vertrekken naar de Koninklijke marechaussee, en dat gedeelte van de dienst dat zou vertrekken naar het KLPD. Na 17 september heb ik dan ook gedurende een week of drie à vier geen bemoeienis gehad met het reilen en zeilen van de Dienst luchtvaart op de luchthaven Schiphol. Als waarnemend commandant van de dienst was kolonel Pinckaers aangewezen. Om precies te zijn – dat heb ik overigens uit stukken teruggehaald – was dat 17 september.

De voorzitter: Van wie hoorde u op de avond van de ramp dat het vliegtuig was neergestort in de Bijlmer?

De heer Maurer: Voor zover mijn geheugen het toelaat – het is heel lang geleden; ik heb begrepen dat het 76 maanden zijn – werd ik gebeld op een verjaardag van mijn broer. Mijn broer is op 4 oktober jarig en dat werd daar gevierd. Dat was in Bilthoven. Ik werd daar gebeld door mijn dochter. Toen hoorde ik van haar dat er een ramp was gebeurd. Ik heb toen nog de kans gekregen om de televisie aan te zetten, want het was net voor achten. Ik heb toen gezien en gehoord wat er gebeurd was in de Bijlmermeer.

De voorzitter: Bent u vervolgens door uw dienst gebeld en op de hoogte gebracht van het ongeval?

De heer Maurer: Ik ben zeker in Bilthoven niet gebeld door de dienst. Ze hadden dat telefoonnummer namelijk niet. Mijn dochters waren echter thuis; dat was dus geen probleem. Thuis ben ik ook niet gebeld. Daarna ben ik, denk ik – dit is ook een stuk historie dat ik niet heel scherp op het netvlies heb staan – naar Alphen gereden om mijn vrouw thuis af te zetten en ben ik uiteindelijk naar Schiphol gegaan. Dat ligt in de lijn der verwachtingen. Ik heb er voor mijzelf echter geen duidelijk beeld van of ik überhaupt naar Schiphol ben gegaan. Vast stond immers dat ik mij gedurende enige weken niet zou bemoeien met het reilen en zeilen van de Dienst luchtvaart.

De voorzitter: U zei zo-even in een tussenzin: dat ligt in de lijn der verwachtingen. Wat moet ik daaronder verstaan? Had u uit een soort automatisme toch de drang om naar Schiphol toe te gaan, ondanks dat u daar formeel...

De heer Maurer: Ja, dat moet u daaronder verstaan. Mijn loopbaan bij de rijkspolitie is begonnen in 1968. In 1970 ben ik door de algemeen inspecteur op Schiphol geplaatst. Dat was niet tegen mijn zin; ik vond dat prachtig. Ik heb daar tot 1984 gewerkt. Met een intermezzo tot 1987 heb ik verder mijn loopbaan volgemaakt op Schiphol: de eerste periode als plaatsvervangend commandant van de Dienst luchtvaart in opbouw van 50 man naar plusminus 325 en vanaf 1987 als commandant na het overlijden van mijn nestor en mijn baas die mij het vak heeft geleerd.

De voorzitter: En dat was voor u reden om u toch op Schiphol aan te melden en erbij betrokken te raken?

De heer Maurer: Ja, dat was voor mij de reden – het bloed kruipt waar het niet gaan kan – om toch even te gaan kijken.

De voorzitter: U weet zeker dat u van de toenmalige dienst op Schiphol geen telefoontje hebt gekregen om naar Schiphol te komen?

De heer Maurer: Ikzelf... Of ze naar huis hebben gebeld, weet ik niet. Mijn dochter heeft mij in ieder geval gebeld, zonder daarbij een mededeling te doen, en heeft gezegd: er is een ramp gebeurd.

De voorzitter: Dank u wel!

Ik geef het woord aan mevrouw Oedayraj Singh Varma.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Mijnheer Maurer, u bent dus wel naar Schiphol gegaan?

De heer Maurer: Dat heb ik u net uitgelegd. Ik denk dat ik naar Schiphol gegaan ben. Als u mij echter vraagt of dat zeker is, moet ik zeggen dat ik geen enkel beeld heb van de route. Normaal heb ik dat wel. Ik ben in het verleden heel vaak bij rampen op Schiphol geweest. Ik denk aan de ramp op Tenerife, de Moerdijkramp, een ramp in Frankrijk en het afhandelen van de gijzeling op de Franse ambassade. Dat waren allemaal ingrijpende evenementen in mijn loopbaan. En dan zie ik mij nog rijden via Leimuiden om er te komen. Op die avond heb ik daar geen beeld van. De spanning binnen het bedrijf Dienst luchtvaart in die maanden was enorm groot – ik heb dat net uitgelegd; ik ben even opzijgezet – en kwam door het feit dat de mensen die niet mee zouden gaan naar de Koninklijke marechaussee, weigerden om daadwerkelijk mee te werken aan de overdracht van die taken. Men wilde het niet. Dat begint in 1991 op derde paasdag. Dan wordt er nog in alle rust geprobeerd om de politiek en ambtenaren die beslissen en mee beslissen, te overtuigen van de verkeerde keuze om de Dienst luchtvaart uit elkaar te trekken en ten dele aan de Koninklijke marechaussee en ten dele aan Driebergen over te dragen. Maar dat was in 1992 geen keuze meer. Het was een opdracht van het ministerie van Justitie en de algemeen inspecteur om die zaken uit elkaar te halen. En dat gaf grote spanningen waarbij mensen weigerden om mee te werken. Dit leidde uiteindelijk tot de uitspraak mijnerzijds: als deze personen – dat waren leidinggevenden binnen de uniformdienst – niet weggaan, dan ga ik weg. Dat resulteerde in de opmerking van de algemeen inspecteur: Fred, ga jij maar even opzij zitten.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Om welke leidinggevende personen ging het?

De heer Maurer: Het ging om het hoofd van de uniformdienst, zijn vervanger en enkele adjudanten.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Wie waren dat?

De heer Maurer: Dat waren, als ik zijn rang goed heb, de majoor Clement, de luitenant Bloemen en een paar adjudanten. Ik ben de namen daarvan nu kwijt, maar die kan ik zo weer boven water tillen.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Maar goed, u was op dat moment toch nog formeel verantwoordelijk. Het lag dus in de lijn der verwachtingen dat u naar Schiphol zou gaan.

De heer Maurer: Ja, ik heb u net uitgelegd hoe dat zat. Als u zegt dat ik formeel verantwoordelijk was, dan zeg ik: de algemeen inspecteur heeft tegen mij gezegd dat ik mij een aantal weken niet met het bedrijf mocht bemoeien. En dat is voor mij een opdracht.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Het was uw opdracht om u op dat moment niet te bemoeien met het bedrijf, maar u was nog wel in dienst. Officieel was u nog hoofd van die dienst.

De heer Maurer: Neen, ik ben niet van mijn functie ontheven. Dat is correct.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U was formeel dus nog verantwoordelijk. U had niet zwart op wit op papier dat u dat niet was. U had alleen de mededeling dat u zich daar op dat moment voorlopig niet...

De heer Maurer: Nou ja, een mededeling... Voor mij was dat een opdracht van de algemeen inspecteur.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Ja, of een opdracht om u er voorlopig niet mee te bemoeien. Maar officieel was nu nog...

De heer Maurer: Ik weet niet wat u officieel noemt. Voor mij was het helder. De algemeen inspecteur, mijn directe beheersbaas, zei tegen mij: je bemoeit je er niet mee. Dan is het voor mij duidelijk dat ik mij er niet mee moet bemoeien.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Er was dus een conflict tussen u en een aantal mensen van de geüniformeerde dienst, waaronder de heer Bloemen. Kunt u aangeven wie van uw dienst dan de leiding had op die avond?

De heer Maurer: Ik heb ook uit de stukken gelezen dat de heer Bloemen officier van piket was. Ik denk dat hij dan in eerste instantie de leiding zou hebben. Daarboven stond de majoor Clement. Het zou logisch zijn dat hij die leiding zou hebben overgenomen. Daarboven stond, aangewezen door de algemeen inspecteur en op 17 of 18 september ook geïntroduceerd bij de Dienst luchtvaart, de kolonel Pinckaers.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: In feite zou dus de heer Clement of de heer Pinckaers de leiding hebben gehad. De heer Bloemen was die avond echter piketofficier.

De heer Maurer: Ik weet ook dat de majoor Clement was ingedeeld bij het RIT van toen de rijkspolitie en later het KLPD. Het kan dus ook zijn dat daar een shuffling is gemaakt in de zin van: jij doet dat en jij doet dat. Ik ben daar echter niet bij geweest. Ik weet dat dus niet.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U hebt al gesproken over kolonel Pinckaers. Kunt u uitleggen wat zijn functie was op dat moment?

De heer Maurer: De kolonel Pinckaers is door de algemeen inspecteur aanwezen als waarnemend commandant van de Dienst luchtvaart. Hij zou de dienst laten doordraaien. Er is gezegd: we gaan even stoppen met alle activiteiten die te maken hebben met de overdracht van taken naar de Koninklijke marechaussee. Even pas op de plaats. Er waren 220 mensen die via de optierondes van de reorganisatie van de politie in Nederland die ook gaande was in die tijd, konden opteren voor een andere plek binnen de RP, binnen de regiokorpsen. Zij konden er ook voor kiezen om mee te gaan naar de Koninklijke marechaussee. Dat is allemaal even stilgelegd tot de rust daar was. Ik weet dat medio oktober – exacte data zou ik hier zo boven water kunnen tillen – én de majoor Clement én de luitenant Bloemen van Schiphol zijn weggehaald. Er is ook een aantal adjudanten overgeplaatst. Daarna is er een nieuw hoofd uniformdienst benoemd en is de Dienst luchtvaart weer verder gegaan, maar toen heel duidelijk in twee gescheiden zaken: een afdeling die zich bezighield met het vliegbedrijf en luchtvaartonderzoeken – dan praat ik over Schiphol-oost – en een ander bedrijf dat zich bezighield met de politiezorg op de luchthaven Schiphol. Dan praat ik over beveiliging burgerluchtvaart, recherche, verdovende middelen en diefstal. Kortom, de politiedienst in een breed scala.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U hebt nu een beeld geschetst van de hele situatie, zoals die er was. Wij hebben woensdag de heer Nix en de heer Bloemen gehoord en gisteren, donderdag, hebben wij de heer De Rooij en de heer Houtman gehoord. Zij hebben ook allemaal aangegeven hoe er gewerkt werd. De ene werkte onder de leiding van de heer Bloemen en de andere werkte onder de leiding van de heer Damveld. Er is echter ook gezegd dat ze kolonel Pinckaers niet kenden en dat ze u niet gezien hadden. Dat geeft wel aan dat er van een vreemde situatie sprake was. Wat vindt u hiervan?

De heer Maurer: Ik heb u uitgelegd waarom die vreemde situatie er was. Als u dat zo kwalificeert, was dat ook zo. Of de overste Pinckaers er niet geweest is, weet ik niet. Als ik er geweest ben – ik blijf dat volhouden – dan is dat in een laat stadium op de avond geweest. Dat men mij daar niet gezien heeft, is op zichzelf helemaal niet vreemd, want een aantal mensen is gewoon bezig geweest met de normale politiedienst. Je moet toch ook bedenken dat er op de luchthaven Schiphol niets gebeurd was. Het vliegbedrijf ging daar dus gewoon door. Dat betekent dat de beveiliging van de burgerluchtvaart ook gewoon doorging. En wij hadden geen ontzettend grote aantallen mensen. Wij hadden wel mensen genoeg om het werk te doen, maar niet om alles dubbel te doen. Dat zij mij niet gezien hebben, is dus heel goed mogelijk.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: De heer Bloemen heeft u wel gezien, maar daar kom ik straks...

De heer Maurer: Ik ben ook niet rondgelopen op de luchthaven Schiphol. Ik heb mij beperkt tot de meldkamer of een coördinatiecentrum en verder niet.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Ik kom daar straks op terug. Heeft deze hele situatie niet het werk beïnvloed?

De heer Maurer: Ik denk dat de mensen die uiteindelijk het werk opgepakt hebben, wel zoveel politieman zijn dat zij zich bij zo'n ramp niet laten beïnvloeden door zulk soort zaken. Ik kan echter niet in de harten van die mensen kijken. Ik weet zeker dat er heel veel mensen verbitterd waren over die overdracht van taken en ook verbitterd waren vanwege het feit dat er mensen wel en mensen niet overgingen. Dat was een heel onplezierige tijd.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: De heer Houtman heeft gisteren ook gezegd dat er bijvoorbeeld helemaal niet geëvalueerd is en dat hij dat heel vervelend vond.

De heer Maurer: Ik weet het niet. De heer Houtman had, denk ik, zelf ook de evaluatie kunnen opstarten. Als hij dat heel vervelend vond, had hij aan de bel kunnen trekken bij mensen die er toen waren.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Ik wil u nog over twee andere mensen een vraag stellen, omdat ik een totaalplaatje wil hebben van het functioneren van de dienst op dat moment. Wie waren generaal De Wijs en zijn plaatsvervanger kolonel Van de Meeberg en wat was hun functie?

De heer Maurer: Generaal De Wijs was de algemeen inspecteur van het Korps rijkspolitie. De heer Van de Meeberg was de plaatsvervanger van de algemeen inspecteur. Ook het Korps rijkspolitie was bezig om zich op te splitsen in delen. Er kwam een korps landelijke politiediensten en de hele rijkspolitie werd opgesplitst over de diverse regio's. Het afbouwen van het Korps rijkspolitie dat in die tijd ook in volle gang was, werd gerund door kolonel Van de Meeberg, althans voor zover ik dat bij mijzelf kan checken. De opbouw van het KLPD in Driebergen werd gerund door generaal De Wijs.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U zei dat u die avond waarschijnlijk bij de alarmcentrale was. Hebt u gehoord of heeft men u verteld dat de rijkspolitie op Schiphol in contact is getreden met de gemeentepolitie Amsterdam?

De heer Maurer: Neen, ik heb mij daar volstrekt niet mee bemoeid. Ik heb zitten luisteren en zitten kijken. Nogmaals, de avond was al gevorderd. Als dat gebeurd is, zal dat dus ook in een veel vroeger stadium geweest zijn. Ik heb zitten kijken en luisteren. Verder heb ik daar niets gedaan. Ik heb geen opdrachten gegeven. Ik heb geen meningen uitgesproken. Ik heb gewoon zitten kijken hoe het ging.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Ik kom op de verklaring van de heer Bloemen. Hebt u die avond contact gehad met de heer Bloemen?

De heer Maurer: Niet dat ik weet.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: De heer Bloemen heeft gezegd dat hij iemand naar u heeft laten bellen om u de situatie voor te leggen. U was toen thuis. U bent thuis gebeld. Kunt u zich niet herinneren dat u door iemand van uw dienst gebeld bent?

De heer Maurer: Neen. Misschien is dat later gebeurd; dat wil ik niet uitsluiten. Nogmaals, de situatie was zodanig dat ik duidelijk afstand heb genomen. U moet bedenken dat zo'n operatie, wanneer die plaatsvindt, emoties oproept. Mensen zeggen tegen je dat zij weigeren om mee te werken en je moet tegen een chef zeggen dat, als hij ze niet weghaalt, jij weggaat. Dit heeft er uiteindelijk in geresulteerd dat zij weggingen en dat je weer kon werken.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Dat begrijp ik. U kunt zich echter niet herinneren dat iemand van uw dienst u thuis gebeld heeft. De heer Bloemen kan zich wel herinneren dat u op Schiphol geweest bent. Hij zegt namelijk dat hij met u gesproken heeft en met u overlegd heeft. Weet u dat?

De heer Maurer: Nou, ik zou niet weten waarover hij met mij overlegd moet hebben.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Over de ramp.

De heer Maurer: Hij was commandant LVO, aangewezen in april. Ik denk dat de heer Bloemen de kwaliteiten heeft om dat verder te runnen. Dus ik heb daar ook niet... Ik moet ook zeggen: de spanning tussen het personeel van de Dienst luchtvaart en mijzelf was toen zo groot dat ik afstand wilde houden om zelf overeind te blijven.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Dus u hebt helemaal geen overleg gehad over de ramp, niet met de heer Bloemen en niet met een ander van uw dienst?

De heer Maurer: Ik heb u ook in het voorgesprek al gezegd: ik ben niet in Amsterdam geweest; ik ben niet op de plaats van de ramp geweest; ik ben niet in hangar 8 geweest; ik heb geen inhoudelijke contacten over de ramp gehad, met wie dan ook.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Dat is duidelijk, maar formeel had u nog wel de leiding van de dienst.

De heer Maurer: Dat bestrijd ik dus, aangezien ik opzijgezet ben door de algemeen inspecteur van het Korps rijkspolitie die mijn directe beheerschef was.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Dat waren mijn vragen. Het was in ieder geval een vreemde situatie.

De voorzitter: Mijnheer Maurer, naar aanleiding van het eerste deel van het verhoor heb ik nog een tweetal vragen aan u. U hebt misschien ook gehoord dat wij de afgelopen week nogal wat mensen van de dienst gehoord hebben. Daar zaten nogal wat tegenstrijdige verklaringen bij. Mensen als de heer Damveld, de heer Nix, de heer Bloemen, de heer De Rooij en de heer Houtman – die vijf mensen hebben wij hier gehoord – hadden flink tegenstrijdige verklaringen. Mijn vraag aan u is of het zo kan zijn dat de spanning in de dienst -- u hebt aangegeven dat die groot was – er mede de oorzaak van is dat deze mensen dit soort tegenstrijdige verklaringen afleggen.

De heer Maurer: Ik denk dat ik dan onderscheid zou moeten maken tussen de een en de ander.

De voorzitter: Ik doe geen uitspraak over wie wel of niet de waarheid heeft gesproken voor deze commissie. Dat is ook niet aan ons. Het is u evenwel duidelijk dat wij een aantal tegenstrijdige verklaringen hebben.

De heer Maurer: Dat begrijp ik. Als u ze één voor één naloopt, dan denk ik dat misschien bij de heer Damveld... Ik weet dat de heer Damveld bij die overgang of kort na de overgang nogal een poosje thuis is geweest. Of dat nog effect heeft gehad op zijn reilen en zeilen op 4 oktober, durf ik niet te zeggen. Ik ben ervan overtuigd dat het effect heeft gehad op wat hij zich kan herinneren. Hij heeft ongetwijfeld vele zaken weggedrukt.

De voorzitter: Wij zijn buitenstaanders. Nogmaals, acht u het, los van het feit dat de heer Damveld een tijdje buiten dienst is geweest, mogelijk dat de spanning er oorzaak van is geweest dat mensen tegenstrijdige verklaringen afgelegd hebben voor deze commissie?

De heer Maurer: Ik denk dat die mensen allemaal naar eer en geweten een verklaring hebben afgelegd. Dat daar tegenstrijdigheden in zitten, kan te maken hebben met het ontzettend lange verloop sinds de ramp, namelijk 76 maanden. Het kan ook te maken hebben met spanningen die er geweest zijn. Je zou echter bij ieder voor zich moeten bekijken hoe groot die spanningen waren. De mensen die bij LVO hebben gezeten, hebben in het algemeen minder spanningen meegemaakt dan de mensen die bij de uniformdienst hebben gezeten. Die moesten echt kiezen. LVO kon niet kiezen. Die mensen gingen gewoon mee over naar het Korps landelijke politiedienst en bleven hun normale werk doen. Ze kregen alleen wel andere bazen en andere disciplines. Het was een andere wereld. Er werd wel geschoven in standplaatsen. Hier en daar werd ook gekeken naar de aantallen mensen, bijvoorbeeld of je er tien of zes moest hebben.

De voorzitter: Mijnheer Maurer, de tweede vraag die ik u wil stellen, is hoe laat u op Schiphol was.

De heer Maurer: Ik moet dat reconstrueren. Als ik er geweest ben, ben ik er zeker niet voor tien uur of half elf geweest.

De voorzitter: Niet voor tien uur of half elf?

De heer Maurer: Neen, dat denk ik niet.

De voorzitter: Hoe lang bent u daar gebleven?

De heer Maurer: Totdat het rustig werd.

De voorzitter: Wanneer was dat?

De heer Maurer: Ik denk aan het begin van de nacht. Op Schiphol was namelijk niets gebeurd. Daar was geen ramp. Daar was geen probleem met de openbare orde. Ik denk dus dat er op een gegeven moment toch een aantal mensen naar huis gegaan is, omdat ze zeiden: het is allemaal heel vervelend wat er gebeurd is, maar morgen is er weer een dag; dan gaan wij verder...

De voorzitter: Was dat een beetje de mentaliteit die heerste?

De heer Maurer: Neen, niet de mentaliteit. Je kunt natuurlijk blijven zitten tot de volgende ochtend, tot je omvalt van de slaap. Je kunt echter beter op een gegeven moment naar huis gaan en de volgende dag weer fris aan de gang gaan. Je had geen taken, zoals je die bijvoorbeeld had bij de afhandeling van de gijzeling op de Franse ambassade. Dan sta je 24 of 48 uur op je benen. Dan rol je ook bijna om. Bij deze ramp was dat voor een aantal mensen natuurlijk toch veel minder duidelijk.

De voorzitter: Mijnheer Maurer, u bent na twaalf uur weer naar huis gegaan?

De heer Maurer: Daar houd ik het op. Ik houd het erop, zoals ik het ook zeg.

De voorzitter: Dank u wel.

Ik geef nu het woord aan de heer Van den Doel.

De heer Van den Doel: Mijnheer Maurer, deze commissie probeert de informatieverstrekking van laag naar hoog en omgekeerd en de besluitvormingsprocessen op 4 oktober en in de weken daarna wat beter in beeld te krijgen. Als de minister van Justitie op 4 oktober 's avonds had gezegd dat hij wilde weten hoe de situatie op Schiphol was en dat hij rechtstreeks met de commandant van de Dienst luchtvaart rijkspolitie contact wilde hebben, met wie had er dan contact opgenomen moeten worden op die avond?

De heer Maurer: Als hij precies geïnformeerd had willen worden over hoe het zaakje zat, dan denk ik dat er contact opgenomen had moeten worden met de luitenant Bloemen c.q. de kolonel Pinckaers. Als hij mij thuis had gebeld – die nummers zijn namelijk zeker bekend bij het ministerie van Justitie – dan had ik hem niet zo erg van dienst kunnen zijn gedurende dit gebeuren.

De heer Van den Doel: Dus u denkt dat de minister van Justitie contact had opgenomen met de luitenant Bloemen?

De heer Maurer: Nou, die had gevraagd... Die had mij misschien wel gebeld, maar dan had ik hem moeten verwijzen.

De heer Van den Doel: Die had u gebeld?

De heer Maurer: Ja. Nou, niet per se. Hij had ook de dienst kunnen bellen. Dat kwam ook voor. Maar hij belde nooit zelf. De minister van Justitie belde niet naar de dienst. Dat heb ik nooit meegemaakt en dat had ik ongetwijfeld ook niet meegemaakt, als ik op 4 oktober wel volledig in functie was geweest. Dat wordt altijd via-via gedaan.

De heer Van den Doel: Op 4 oktober was er natuurlijk een bijzondere omstandigheid. Het was een nationale ramp. Er was mogelijk ook sprake van een terroristische aanslag. Ik kan mij voorstellen dat de minister van Justitie dan bij de meldkamer van Schiphol terecht was gekomen. Als hij toen naar de commandant van de Dienst luchtvaart rijkspolitie had gevraagd, wie had hij dan aan de lijn gekregen?

De heer Maurer: Waarschijnlijk had hij mij aan de lijn gekregen.

De heer Van den Doel: Dan had hij u aan de lijn gekregen?

De heer Maurer: Ja.

De heer Van den Doel: Wij hebben het hiervoor al even gehad over het reorganisatieproces dat tussen 1991 en 1994 bij uw dienst gaande was. Uw dienst bestond op dat moment eigenlijk uit drie takken: de vliegdienst, de afdeling luchtvaartonderzoeken en de uniformdienst.

De heer Maurer: En de recherche.

De heer Van den Doel: De vliegdienst en de luchtvaartonderzoeken zijn naar het KLPD gegaan. De recherche en de uniformdienst zijn overgegaan naar de Koninklijke marechaussee. Ondanks die scheiding in de praktijk was u die avond in ieder geval verantwoordelijk voor de uniformdienst en de recherche.

De heer Maurer: Als ik door de algemeen inspecteur niet opzij was gezet, dan had ik die verantwoordelijkheid kunnen dragen en ook op mij genomen. Nu niet! Nu is naar mijn smaak de kolonel Pinckaers ingezet.

De heer Van den Doel: U hebt al eerder gezegd dat de kolonel Pinckaers verantwoordelijk was voor het proces dat richting het KLPD ging. De kolonel Pinckaers verblijft echter in Zuid-Afrika. Wij kunnen hem dat dus helaas niet vragen vandaag. Ik heb begrepen dat u voor het andere deel, de uniformdienst en de recherche, in ieder geval...

De heer Maurer: Dat klopt. In de periode van 17 september tot ergens halverwege oktober is de kolonel Pinckaers echter aangewezen om rust te creëren binnen de Dienst luchtvaart. Hij bemoeide zich toen ook – nogmaals, ik heb dat gehoord in verhalen; ik heb dat natuurlijk niet zelf meegemaakt, want ik ben niet met hem mee geweest op die pieren – met het reilen en zeilen van de uniformdienst in die dagen. Hij liet zich daar ook over informeren. Hij was wel duidelijk aangetrokken om een afbouw te plegen en een splitsing te maken. Daarnaast waren er gekwalificeerde officieren, ook bij de recherche, die dat heel goed enige weken konden runnen. Hetzelfde geldt voor de heer Clement. Ook al wilde hij niet overstappen, hij was wel in staat om een uniformdienst te runnen. Dus in die sfeer is daar een dag of veertien tot drie weken gehandeld.

De heer Van den Doel: En in die sfeer in die drie weken viel de vierde oktober.

De heer Maurer: In die sfeer komt de El Al naar beneden op de Bijlmermeer. Het had niet slechter gekund.

De heer Van den Doel: Mag ik dan in ieder geval concluderen dat er in die periode een erg diffuse situatie heerste ten aanzien van het leiding geven en de verantwoordelijkheden, met name als het ging om de top van de leiding?

De heer Maurer: Ja, die was in ieder geval niet kraakhelder. Ik blijf erbij dat de kolonel Pinckaers is aangewezen en dat mij verzocht is om opzij te stappen.

De heer Van den Doel: Als ik u nu vertel dat er op de avond van 4 oktober aan de minister van Justitie is gerapporteerd dat de generaal De Wijs en de kolonel Maurer op hun post waren, wat is dan uw reactie?

De heer Maurer: Dat is een rapportage waar ik geen kennis van draag. Het is ook iets wat ik niet weet.

De heer Van den Doel: Neen, u hebt er geen kennis van. Als dat evenwel zo gerapporteerd wordt aan de minister, is dat dan conform de daadwerkelijke situatie op die avond?

De heer Maurer: Wat de generaal De Wijs betreft, is dat ongetwijfeld zo. Wat mijn persoon betreft: ik was opzij gezet door dezelfde algemeen inspecteur.

De heer Van den Doel: Mijnheer Maurer, functionarissen van de Dienst luchtvaart rijkspolitie hebben ons de afgelopen dagen verteld dat het personeel van de Dienst luchtvaart rijkspolitie in 1992, met name in oktober, meer bezig was met zijn eigen positie, zijn eigen stoel en zijn eigen toekomst en daar zijn energie in stak in plaats van in de eigenlijke taakuitvoering. Kunt u zich in dat beeld herkennen?

De heer Maurer: Ik kan mij voorstellen dat veel mensen binnen het bedrijf die niet mee gingen naar de Koninklijke marechaussee, bezig waren met hun eigen positie.

De heer Van den Doel: U hebt tijdens het voorgesprek zelf verteld dat op een gegeven moment, toen bekend was dat de mensen een vrije standplaatskeuze kregen, zelfs het personeel van de meldkamer in feite vertrok. Bent u, terugkijkend op die situatie, met name in oktober, van mening dat de dienst in het licht van de personele bezetting en de spanningen die er waren bij de Dienst luchtvaart rijkspolitie, op dat moment berekend was op zijn taken?

De heer Maurer: Ik denk dat er in die maanden veel ingeleverd is aan kwaliteit. Ik denk dat de dienst wel kon draaien en berekend was op zijn taak. Als er werd uitgestroomd, stroomde er nieuw personeel van de Koninklijke marechaussee in. Daar is een schema voor gemaakt dat gelopen heeft van ongeveer 1 september 1992 tot april 1993.

De heer Van den Doel: Goed, maar ik heb het over de vierde oktober.

De heer Maurer: Dat betekende dat er mensen weggingen en dat er mensen bij kwamen. Dat waren mensen die nog niet allemaal los waren op de wereld van Schiphol. Daar werd veel inspanning voor gepleegd.

De heer Van den Doel: Even terug naar mijn concrete vraag: was naar uw mening de Dienst luchtvaart rijkspolitie, gezien de interne reorganisatie, de interne spanningen en het feit dat er personeel naar een andere standplaats ging, berekend op zijn taak op dat moment?

De heer Maurer: Ik denk dat er moeite gedaan is om die taak overeind te houden. Op een aantal momenten zal het ongetwijfeld ook wel beneden het niveau geweest zijn dat het had kunnen zijn.

De heer Van den Doel: Mijnheer Maurer, op de avond van 4 oktober was een van de vragen – ik refereerde ook al aan de minister van Justitie – of er al dan niet sprake was van een terroristische aanslag. Die vraag werd al snel hier in Den Haag gesteld en die werd ook neergelegd bij de Dienst luchtvaart rijkspolitie om dat verder uit te zoeken. Mensen van de uniformdienst zijn daar die avond ook mee aan de slag gegaan. Bent u op enigerlei wijze betrokken bij die vraag en de rapportage hierover?

De heer Maurer: Neen, ik ben nooit – ik herhaal dat maar weer – betrokken geweest bij de afhandeling in welke zin dan ook van de ramp op 4 oktober 1992. Dat is overigens een standaardprocedure voor de uniformdienst. Als er sprake is van een aanslag, een dreigende aanslag of een mogelijke aanslag, dan is het standaard dat bij een passagiersmachine de ploegen die de passagiers gecheckt hebben en die de ruimbagage gecheckt hebben, vastgehouden worden en uitgebreid verhoord worden.

De heer Van den Doel: Het ging hier om een vrachtvliegtuig.

De heer Maurer: Ook bij een vrachtvliegtuig zijn mensen van de dienst betrokken bij de beveiliging en ook dan worden mensen uitgebreid gehoord over de vraag, of er bijzondere dingen zijn gesignaleerd en of bijzondere handelingen zijn gedaan. Dat is een standaardprocedure. Ik ben daar niet bij betrokken.

De heer Van den Doel: De procedure is duidelijk, maar als zo'n belangrijke vraag wordt gesteld en opperwachtmeesters of adjudanten gaan dat uitzoeken, neem ik aan dat in de top van de leiding eerst nog een check plaatsvindt van de geconstateerde feiten voordat erover wordt gerapporteerd aan de minister. Dat is die avond blijkbaar allemaal zonder uw medeweten gebeurd. De hoogstaanwezige in rang die avond, waar dat aan gerapporteerd zou kunnen zijn, is dan luitenant Bloemen geweest?

De heer Maurer: Dat kan, ja. Ik ben daar niet bij geweest, dus ik heb er ook geen waarneming over.

De heer Van den Doel: U bent nog een aantal jaren na 1992 commandant gebleven van de Dienst luchtvaart rijkspolitie, ook na de reorganisatie.

De heer Maurer: Eén jaar.

De heer Van den Doel: Is op enigerlei wijze na 4 oktober binnen deze dienst de Bijlmerramp geëvalueerd?

De heer Maurer: Niet dat ik weet. Na de Bijlmerramp, halverwege oktober, heb ik het commando van de Dienst luchtvaart weer overgenomen, maar uitdrukkelijk alleen voor die taken die overgingen naar de Koninklijke marechaussee. Ik ben toen aangewezen om dat traject af te maken. De overgang zou eerst plaatsvinden op 1 januari 1993, maar dat is later uitgesteld tot 1 april 1993 en uiteindelijk tot 1 januari 1994. Op dat moment heeft de feitelijke overgang plaatsgevonden. In 1993, zeker na april 1993, heb ik alleen maar met mensen van de Koninklijke marechaussee gefunctioneerd. Ik zat er nog wel in het uniform van de rijkspolitie, omdat de marechaussee nog geen bevoegdheden had, gelet op de wetgeving die er in Nederland was. Er moest dus iemand zitten van de rijkspolitie, namelijk de commandant. Die zat er ook, maar die werkte alleen met mensen van de Koninklijke marechaussee en met een enkeling van de rijkspolitie die mee over zou gaan. Alle mensen van de Koninklijke marechaussee zijn overigens beëdigd als onbezoldigd ambtenaar van het korps rijkspolitie, om bevoegd te zijn om op te treden op de luchthaven Schiphol. Dat werd gedaan met die mensen die zich bezig hielden met executieve taken. Met de ramp, waar de rijkspolitie Driebergen uiteindelijk bevoegd voor zou worden (later het KLPD), heeft mijn deel van de dienst zich niet meer bemoeid en ik dus ook niet.

De heer Van den Doel: Er is dus geen evaluatie geweest, in enigerlei vorm, van de Bijlmerramp.

De heer Maurer: Niet onder mijn leiding, niet met mij, niet met dat deel van de dienst dat is overgegaan naar de Koninklijke marechaussee.

De heer Van den Doel: Gisteren hebben wij van de heer Houtman die deel uitmaakte van de afdeling luchtvaartonderzoeken, kunnen vernemen dat ook bij zijn afdeling...

De heer Maurer: Ja, dat heb ik vernomen.

De heer Van den Doel: Ook bij zijn afdeling, dat deel dat is overgegaan naar KLPD, heeft geen enkele evaluatie plaatsgevonden.

Ik wil tot slot nog enige vragen stellen, ook gezien uw lange staat van dienst en ervaring op Schiphol – ik heb het snel even opgeteld en het zal in totaal zo'n 22 jaar zijn geweest – over de speciale positie van El Al en over wapentransporten op Schiphol. Ik begin met de speciale positie van El Al. Zou u in het kort kunnen zeggen hoe u dat als commandant Dienst luchtvaart rijkspolitie heeft ervaren op Schiphol?

De heer Maurer: Dan moet ik teruggaan naar 1970. Toen heb ik het vak geleerd van mijn voorganger, kolonel Gerritsen, vlak na de Zesdaagse Oorlog en de kaping – dat is voor mij een ijkpunt – van het El Al-vliegtuig vanaf Schiphol op de eerste zondag in september 1970, gevolgd door de kaping van het Pan Am-vliegtuig op Schiphol op de eerste zondag in september 1970. De woensdag daarna ben ik op Schiphol gekomen om een start te maken met het detachement beveiliging passagiersvluchten op de luchthaven Schiphol. El Al stond toen al bekend als één van de meest bedreigde maatschappijen. Ook andere vluchten richting Midden-Oosten waren bedreigd, maar El Al had de grootste dreiging. Ik ben opgevoed met het motto ''El Al is ernstig bedreigd en wij zullen ons maximaal inzetten om terreur tegen El Al te voorkomen''. In dat kader zijn in de loop van de tijd allerlei maatregelen genomen: het meerijden met El Al, het profilen van passagiers van El Al, extra controle van koffers van El Al, kortom: het aantal maatregelen werd steeds groter en groter.

De heer Van den Doel: El Al had dus een speciale positie in het kader van beveiliging burgerluchtvaart?

De heer Maurer: Wat dat betreft, had El Al een speciale positie, omdat er een speciale dreiging was. In het begin van de jaren zeventig hebben wij ook de grote aanslag op het vliegveld Lod gehad, met tientallen doden. Toen is door het Japanse Rode Leger een ontzettende aanslag gepleegd op mensen in de vertrekhallen van het vliegveld van Tel Aviv. Daarna zijn alle maatregelen nog eens extra aangescherpt. Ik weet dat er toen gesprekken zijn geweest – die zullen ongetwijfeld zijn gevoerd door mijn toenmalige chef, kolonel Gerritsen, en justitie – over verzoeken van de Israëliërs om bewapend te mogen zijn. Ook in die zin was er sprake van een speciale positie. Later is dat nooit aan andere maatschappijen toegestaan.

De heer Van den Doel: Op de afspraken die met El Al zijn gemaakt over speciale beveiliging, hoeven wij nu niet inhoudelijk in te gaan, maar zijn die afspraken vanuit Den Haag gekomen? Zijn er instructies of aanwijzingen van het ministerie van Justitie gekomen, zodat ook helder was voor de Dienst luchtvaart rijkspolitie wat de speciale positie was en welke rechten en plichten El Al had? Of was het een afspraak tussen uw voorganger enerzijds en El Al anderzijds?

De heer Maurer: Nee, zeker niet een afspraak tussen mijn voorganger en El Al. Ik zal de laatste zijn om te ontkennen dat er een goede verhouding was tussen de maatschappijen op Schiphol en de Dienst luchtvaart, maar er waren geen afspraken in de zin van ''Loopt u maar met wapens rond''. Toestemming daarvoor is uitdrukkelijk gekomen van de ministeries. Ik meen dat de mensen ook uiteindelijk een vergunning hebben gekregen van de commissaris van de Koningin in Noord-Holland. Er was ook een commissie in het leven geroepen: een nationale veiligheidscommissie voor de burgerluchtvaart die in het begin van de jaren zeventig begon te functioneren en waarin vertegenwoordigers van alle betrokken ministeries zaten. Ik denk aan Verkeer en Waterstaat, Binnenlandse Zaken en Justitie, terwijl er later ook mensen van bonden in zaten. Het ging om een gemêleerd gezelschap uitvoerenden. Mijn chef zat erin, de leiding van de Kmar zat erin en ik denk dat ook de korpschef van de gemeentepolitie Haarlemmermeer erin zat. Daar werd overleg gepleegd, onder voorzitterschap van het ministerie van Justitie, en daar werden zaken gesanctioneerd en later netjes in brieven vastgelegd.

De heer Van den Doel: Om dat laatste gaat het mij nu. Stond zwart op wit vanuit het ministerie, wat de afspraken waren over de speciale positie? Het was dus niet uit overlevering, maar u had instructies of brieven waarin dat klip en klaar stond?

De heer Maurer: Ja, of die er allemaal... Het zal zo zijn. Het was in ieder geval geen overlevering. Het is overigens nog langer geleden dan de ramp. Helder was dat er toestemming van de commissaris van de Koningin was dat een aantal functionarissen van El Al wapens mochten dragen. Ook was in die tijd helder, aan de hand van correspondentie die ik als plaatsvervanger las, dat er correspondentie was tussen de ministeries en de commissaris van de Koningin over deze zaak. Het was dus volstrekt geen onderonsje.

De heer Van den Doel: In het voorgesprek hebt u gezegd dat meer maatschappijen gemachtigd waren om wapens te dragen. U hebt verteld dat een aantal luchtvaartmaatschappijen zgn. sky marshalls aan boord hadden. Die wapens werden echter keurig na afloop bij u ingeleverd.

De heer Maurer: Er waren geen andere maatschappijen die op het grondgebied van de luchthaven Schiphol met wapens mochten rondlopen. Dat was out of the question. Wat wel was toegestaan – dat kun je ook niet tegenhouden – was dat landen sky marshalls meestuurden. Die bleven in principe aan boord van de nationale vliegtuigen. Ik denk daarbij aan Pan Am en nog enige maatschappijen die toen bedreigd waren. Als die mensen toch van boord gingen, waren er twee mogelijkheden. De ene mogelijkheid was dat de wapens aan boord bleven en werden overgedragen aan de volgende sky marshall die ze overnam van zijn voorganger bij het aan boord gaan, de andere mogelijkheid was – vooral bij die vluchten waarbij sprake was van een overnight stop, dus dat het vliegtuig tot de volgende ochtend op Schiphol bleef staan – dat de sky marshall de wapens afdroeg aan de Dienst luchtvaart. Daar waren speciale diensten voor in het leven geroepen. De mensen gingen dan naar die vluchten toe en de wapens werden netjes in een koffertje gepakt en in de kluis gelegd. De volgende ochtend – wij wisten hoe laat de vliegtuigen weer weg gingen – werden de wapens dan weer afgeleverd aan de betrokken persoon.

De heer Van den Doel: Dat gold dus niet voor El Al, begrijp ik.

De heer Maurer: Nee, dat gold niet voor El Al, want een aantal mensen van El Al hadden een wapenvergunning en die was zodanig dat ze een wapen mochten meenemen naar hun woonplaats.

De heer Van den Doel: Tot slot nog enige vragen over wapentransporten. Schiphol vormt een belangrijke draaischijf tussen Europa en andere werelddelen. Kunt u iets zeggen over uw ervaringen in de 22 jaar met wapentransporten via Schiphol, de controle daarop en het enigszins ontduiken van de regels? In het voorgesprek hebt u gezegd dat vaak onder de noemer van sporting goods of spare parts wapens werden vervoerd. Kunt u zeggen wat u in de jaren dat u op Schiphol heeft gewerkt, op dat punt heeft meegemaakt en hoe de controle was?

De heer Maurer: Ten aanzien van de doorvoer van wapens was het op Schiphol zo geregeld dat, als je die wapens per vliegtuig aanvoerde en ook weer per vliegtuig uitvoerde, maar één ding nodig was: een melding bij de commandant van de Dienst luchtvaart. Wij hebben in de loop van de jaren zeventig en tachtig veel van die meldingen gekregen van de KLM. Die meldde dat netjes en wij controleerden het wel eens, maar dat was altijd goed. Wij hebben daar nooit grote missers gevonden, anders dan wel eens een verkeerd ingevuld formulier. Er stond dan bijvoorbeeld als land van herkomst Texas, wat natuurlijk moest zijn Verenigde Staten. Wij zeiden dan: verander dat gewoon even. Daar hebben wij geen drukte over gemaakt. In 99% van de gevallen ging het goed.

Bij een aantal carriers – dat waren niet de echte lijndiensten – ging het soms anders. In het voorgesprek heb ik als voorbeeld PomAir genoemd. Dat leverde een enorme hoeveelheid wapens aan als sporting goods en dat bleken geen sporting goods te zijn, maar wapens die bestemd waren voor een land in Europa waar ze niet naar toe zouden moeten. Daarin hebben wij dan ook opgetreden. Die wapens zijn samen met de douane in beslag genomen en afgevoerd van Schiphol, terwijl ook verbaal is opgemaakt. Dat is een hele zaak geworden. Hoe het uiteindelijk met de verdachte is afgelopen, weet ik nu niet meer, maar dat is in ieder geval niet onder een of andere dekmantel verdwenen, integendeel. Je kwam ook wel bij kleinere wapenzendingen tegen, dat ze sporting goods werden genoemd. Het was een toevalstreffer als je dat trof.

Ik moet erbij aantekenen dat de controle op vrachtzendingen, zeker als het zou gaan om sporting goods, een zaak van de douane op Schiphol is. Wij waren dus niet dagelijks bezig met de controle van vracht.

De heer Van den Doel: Maar u had goede werkafspraken met de douane?

De heer Maurer: Als de douane wapens vond, werd er zeker bij ons aangeklopt en werd verbaal opgemaakt en de officier van justitie ingeschakeld.

De heer Van den Doel: In het voorgesprek hebt u ook gezegd dat u het formeel moest checken en dat u dat ook wel eens hebt gedaan, maar dat dan de reactie altijd was: Mijnheer, waar zeurt u over, ik voer het aan per vliegtuig en voer het ook weer netjes uit per vliegtuig.

De heer Maurer: Ja, daar kwam je dan controleren en dat vond men vervelend. Je vond ook niets en het was een vertraging waar men niet op zat te wachten. Wij gingen alle aanmeldingen na op de vraag of er aanleiding was voor controle. Die controle werd steekproefsgewijs gedaan, want de hoeveelheid goederen die werden aangemeld, was zeer groot, dus het was niet mogelijk om alles te controleren. In al die jaren hebben wij wel eens iets gevonden dat mis was, maar niet zodanig dat wij zouden moeten zeggen dat er een grote smokkel van wapens gaande was.

De heer Van den Doel: U zei zelf dat de KLM alles keurig netjes aanmeldde.

De heer Maurer: Dat was ook de grootste transporteur van goederen, als home carrier. Daar hadden wij directe afspraken mee. Er waren ook wat wildere maatschappijen die één of twee keer kwamen, zeker in de vrachtsector, en die werden ook wel gecontroleerd.

De heer Van den Doel: Het gaat natuurlijk om de maatschappijen die het niet aanmeldden.

De heer Maurer: Daar werd op gecontroleerd, maar dat was niet ons eerste doel. Ons eerste doel waren de anti-terreurmaatregelen, vooral in die tijd. Er werd dus wel gecontroleerd, maar bescheiden.

De heer Van den Doel: ''Bescheiden'' mag ik dan uitleggen als: met een lage prioriteit?

De heer Maurer: Het had inderdaad geen opperste prioriteit, ook omdat er nooit wat werd gevonden, afgezien dan van PomAir.

De voorzitter: Ik heb zelf nog een enkele vraag, mijnheer Maurer, voordat ik tot een samenvatting kom. Toen u 's avonds op 4 oktober 1992 op Schiphol kwam, hoe lang was u toen niet op Schiphol geweest?

De heer Maurer: Een dag of tien, daaromtrent. Op 17 september is kolonel Pinckaers door de plaatsvervangend algemeen inspecteur aan de dienst voorgedragen als waarnemer en daarna zal ik zijn opgehouden met mij te bemoeien met het reilen en zeilen van de Dienst luchtvaart.

De voorzitter: U was dus een dag of tien weg en bent toen weer op Schiphol geweest.

De heer Maurer: Als ik het uit mijn hoofd zeg, werd op 21 oktober het nieuwe hoofd uniformdienst benoemd. Toen ben ik ook weer begonnen.

De voorzitter: Ik probeer duidelijk te krijgen, hoe het precies zat met uw tijdelijk buiten dienst zijn. Corrigeert u mij maar als ik het niet goed zeg. Er zijn volgens mij twee mogelijkheden waardoor iemand tijdelijk buiten dienst kan worden gezet. De ene mogelijkheid is een ambtelijk bevel op grond van het ARAR en dan wordt de formele verantwoordelijkheid ook bij u weggehaald. De andere mogelijkheid is een dienstinstructie en dan is het een opdracht. Wat was op u van toepassing?

De heer Maurer: De opdracht.

De voorzitter: Het was een dienstinstructie en dus een opdracht.

De heer Maurer: Ja, om mij opzij te houden, om ''even weg te wezen''.

De voorzitter: Was u dat heel duidelijk...

De heer Maurer: Ja, dat was mij heel duidelijk verteld. Ik weet ook nog waar en op welke stoel ik toen zat.

De voorzitter: Tja, die stoel...

De heer Maurer: Ik wil daarmee aangeven dat ik heel duidelijk weet dat het is gebeurd.

De voorzitter: Voor ons is belangrijk wie verantwoordelijkheid droeg op de avond van 4 oktober en waarom er een wisseling in functies was geweest. Bij u ging het dus om een dienstinstructie, om een opdracht om u tijdelijk terug te trekken.

De heer Maurer: Ja, zo heb ik dat ervaren.

De voorzitter: Ik kom aan een samenvatting, mijnheer Maurer, en hoor graag uw bevestiging. Op 4 oktober 1992 was u commandant Dienst luchtvaart rijkspolitie, maar niet formeel in functie.

De heer Maurer: Correct.

De voorzitter: Na 17 september 1992 heeft commandant Pinckaers de verantwoordelijkheid overgenomen voor de luchtongevallen onder de Dienst luchtvaart.

De heer Maurer: Correct. Hij zou zich ook bemoeien met de overdracht en met de rust onder het andere personeel.

De voorzitter: Nee, u hoeft verder geen toelichting te geven. U heeft zich verder volstrekt niet bemoeid met de situatie, een contact met Bloemen weet u niet meer, u bent niet in Amsterdam op de rampplek geweest en ook niet in hangar acht.

De heer Maurer: Correct.

De voorzitter: Ten tijde van de ramp was u tijdelijk functioneel buiten dienst.

De heer Maurer: Correct.

De voorzitter: U weet niet 100% zeker of u op Schiphol bent geweest, maar u bent niet door de dienst opgeroepen.

De heer Maurer: Dat weet ik niet. Ik heb nooit iemand van de dienst aan de telefoon gehad die zei: Kom naar Schiphol. Ik heb het gehoord van mijn dochter, dus ik kan niet zeggen of hetgeen u nu zegt, correct is.

De voorzitter: Vanwege de overgang van de Dienst luchtvaart rijkspolitie naar de marechaussee was er een enorme spanning onder het personeel van de dienst.

De heer Maurer: Dat is correct.

De voorzitter: U was rond 22 uur op Schiphol en u bent na 24 uur, toen het weer rustig was, weer naar huis gegaan.

De heer Maurer: Zoals ik het heb gezegd, bedoel ik het ook.

De voorzitter: U hebt op de avond van de ramp geen contact gehad met mensen van de dienst.

De heer Maurer: Niet formeel, niet over de ramp. Ik heb natuurlijk niet de hele avond stilgezeten en mijn mond dichtgehouden.

De voorzitter: Dat kan ik mij voorstellen. Indien de minister van Justitie op die avond had gebeld voor inlichtingen, kon hij het beste terecht bij de heer Bloemen of de heer Pinckaers.

De heer Maurer: Ja, dat denk ik.

De voorzitter: Is het correct dat u sinds 1970 opgevoed bent met het idee ''El Al is maximaal bedreigd en een speciale behandeling is gerechtvaardigd, in verband met aanslagen''?

De heer Maurer: Ja.

De voorzitter: Het is El Al toegestaan om wapens te dragen.

De heer Maurer: Ja, dat is formeel toegestaan, voor een aantal vaste functionarissen van El Al.

De voorzitter: Toestemming voor het dragen van wapens was voor de dienst helder. Het was geen onderonsje, maar voor iedereen duidelijk.

De heer Maurer: Ja, dat was voor iedereen duidelijk.

De voorzitter: Sky marshalls droegen netjes hun wapens af aan de marechaussee. Alleen sommige mensen van El Al mochten de wapens mee naar huis nemen.

De heer Maurer: Ja, de mensen met een vergunning.

De voorzitter: Militaire transporten werden altijd keurig gemeld. Daar zijn nooit problemen mee geweest. In een enkel geval ging het om sporting goods.

De heer Maurer: Ja, correct.

De voorzitter: De controle op doorvoer van wapens had een lage prioriteit.

De heer Maurer: Had in de jaren zeventig zeker een lage prioriteit. Het is later beter geworden. In 1994 – toen waren wij al bij de Koninklijke marechaussee – hebben wij nog eens heel veel gecontroleerd, overigens zonder grote afwijkingen te vinden.

De voorzitter: Hiermee is een einde gekomen aan dit openbare verhoor. Ik verzoek de griffier de heer Maurer uit te geleiden.

10.25 uur

Pierre Heijboer reageert op de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie.
Hij meent dat de volgende prangende vragen ontbraken of onwaarheden werden verteld.


Commentaar van de dag door publicist Pierre Heijboer