"Onthullingen, getuigenverklaringen, wetenschappelijke evaluaties en foto's over de Bijlmerramp met het El AL-vliegtuig bij SDN...!!"

Samenvatting en conclusie van enquêtevoorzitter Th. Meijer
aan het einde van ieder openbaar verhoor

Burgers & Bijlmer . . Bijlmer enquête . . Doemvlucht <===> Kamerzetel 151 . . SDN . . Heijboer

Vliegramp Bijlmermeer
Donderdag 11 februari 1999

Verhoor 35

De heer A.H. Krom


A.H. Krom

Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer op donderdag 11 februari 1999 in de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag

Donderdag 11 februari 1999

Aanvang 14.55 uur

Verhoord wordt de heer A.H. Krom

Voorzitter: Th.A.M. Meijer

Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: Van den Doel, Oedayraj Singh Varma en Oudkerk, alsmede de heer Roovers, griffier en de heer Oostlander, lid van de staf van de commissie.

De voorzitter: Ik heropen de vergadering van de enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer. Aan de orde is het verhoor van de heer A.H. Krom, geboren op 30 september 1957 te Akersloot.

Mijnheer Krom, ik verzoek u te gaan staan voor het afleggen van de belofte.

De door u af te leggen belofte luidt: Ik beloof dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.

De heer Krom: Ik beloof het.

De voorzitter: Mijnheer Krom, de enquêtecommissie onderzoekt de toedracht en de gevolgen van de vliegramp op 4 oktober 1992 in de Bijlmer te Amsterdam, met als doel waarheidsvinding en het trekken van lessen voor de toekomst.

Mijnheer Krom, u bent directeur van Afvalzorg deponie. Is dat correct?

De heer Krom: Dat is correct.

De voorzitter: Dat betekent dat de stortplaats Nauerna te Zaandam en de stortplaats te Velsen onder uw leiderschap vallen. Ook die twee stortplaatsen zijn gebruikt voor het afvoeren van het Bijlmer-afval.

De heer Krom: Dat klopt.

De voorzitter: Was u in 1992 ook directeur van Afvalzorg deponie, mijnheer Krom?

De heer Krom: Nee, dat was ik op dat moment niet. De stortplaatsen – dat waren er toen drie, ook de Hollandse brug te Naarden – behoorden op dat moment bij de provinciale organisatie, de provincie Noord-Holland.

De voorzitter: Wat was uw betrokkenheid bij uw bedrijf tijdens de Bijlmerramp?

De heer Krom: Ik was op dat moment projectleider stortplaatsen. Wij zaten rond die tijd in een verzelfstandigingsproces. Wij zijn een aantal maanden daarna op 28 april 1993 verzelfstandigd tot de NV Afvalzorg.

De voorzitter: U wordt op een gegeven moment benaderd om medewerking te verlenen met betrekking tot de afvoer van materialen van de ramp in de Bijlmer. Kunt u de commissie vertellen hoe dat ging, waar de vragen vandaan kwamen en hoe er vervolgens regels en afspraken werden gemaakt?

De heer Krom: Ik heb die contacten niet zelf gehad. Het hoofd van het bureau was op dat moment Bob Leeftink. Ik weet wel dat er contact is geweest tussen de heer Bijl van het kabinet van de commissaris van de koningin en de toenmalige directeur van de dienst milieu en water, de heer Vernimmen. Deze heeft vervolgens Bob Leeftink gebeld en hem verzocht of wij het gemengd afval, afkomstig van de ramp, konden accepteren.

De voorzitter: Mijnheer Krom, er werd al snel bekend dat materialen zouden moeten worden afgevoerd, waarvoor onder normale omstandigheden geen ruimte zou zijn op de door u beheerde stortplaatsen. Dat afval zou dan vergunningplichtig zijn geweest. Er zijn materialen afgevoerd zonder vergunningen. Is daarover gesproken op het moment dat de regels werden vastgesteld? Zo ja, door wie en met wie?

De heer Krom: De stortplaats heeft in principe een vergunning om afvalstoffen te accepteren. Daar hangt een aantal voorschriften aan en dus ook een reglement. Wij hebben ingeschat dat het gemengde afval dat zou komen niet normaliter volgens het reglement zou kunnen worden geaccepteerd. Daarnaast was er nog een extra verzoek om het materiaal niet alleen te accepteren, maar dat ook buiten de openingstijden te doen. Dus niet alleen in de normale openingstijd van 7.30 uur tot 16.30 uur, maar ook daarna, de gehele nacht door.

De voorzitter: Er is dus afval afgevoerd waarvoor onder normale omstandigheden geen mogelijkheid was op basis van de vergunning die u had. Er is dus gewerkt met ontheffingen. Klopt dat?

De heer Krom: Ja. Het afval zou in ieder geval niet gecombineerd tot een gemengde afvalstroom kunnen worden geaccepteerd, omdat er ook puin en grondresten tussen zaten. Normaal gesproken accepteren wij onder de kop ''bouw- en sloopafval'' – zeker toen, nu is het overigens nog strenger –geen hergebruikmaterialen, dus materialen die voor hergebruik in aanmerking komen. Daarnaast moest verontreinigde grond apart worden aangeboden. Daarvoor moesten de nodige analyses bekend zijn. Dat was allemaal niet bekend. Daarom is contact geweest met het beleidscentrum op de rampplaats met de vraag wat we moesten verwachten, wat voor afval van de rampplaats bij ons zou moeten worden verwerkt. Daarover is contact geweest met de vergunningverlener GS van Noord-Holland.

De voorzitter: Heeft u van de provincie Noord-Holland een ontheffing gekregen op papier om deze materialen te ontvangen?

De heer Krom: Niet op papier. Er is in die periode telefonisch veel contact geweest. Er is ook mondeling contact geweest. Wij zaten toen nog in hetzelfde gebouw als de vergunningverlener. Dat is met een notitie gegaan. Ik heb vorige keer gezegd dat ik die notitie wel zou kunnen vinden, maar ik heb haar niet gevonden. Ik weet alleen dat later door GS, in antwoord op vragen is bevestigd dat de vergunningverlener daar toen toestemming voor gegeven heeft.

De voorzitter: Mijnheer Krom, als niet op papier staat dat u ontheffing had om deze materialen te accepteren, wie is dan de eigenaar van het materiaal op het moment dat dit op een dergelijke stortplaats wordt aangevoerd?

De heer Krom: Op het moment dat het binnen de poorten is, is gewogen en vervolgens definitief op het stortfront geaccepteerd, is de exploitant van de stortplaats ook de eigenaar van het afval.

De voorzitter: En daarmee ook medeverantwoordelijk voor alles wat dat materiaal tot gevolg zou kunnen hebben?

De heer Krom: Ja, tenzij achteraf bewezen kan worden dat in het afval andere materialen zitten dan van tevoren is afgesproken.

De voorzitter: Mijnheer Krom, wat was u verteld dat u kon verwachten aan soorten materiaal en hoeveelheden?

De heer Krom: Over hoeveelheden hebben we het niet gehad, al zijn er wel ruwe schattingen geweest. Er is wel gezegd dat op de rampplaats zelf een grove scheiding zou plaatsvinden tussen enerzijds puin dat zou kunnen worden hergebruikt en anderzijds vliegtuigonderdelen en verontreinigde grond. Vervolgens zou de restfractie – waar overigens onderdelen van puin, vliegtuigonderdelen en grond in zouden kunnen zitten, maar ook de lading van het toestel, alsmede huisraad en ander materiaal van de flats – als gemengd afval worden aangeboden.

De voorzitter: Mijnheer Krom, mocht u op uw stortplaatsen asbest ontvangen?

De heer Krom: Ja.

De voorzitter: Was het u bekend dat met het puin asbest meekwam?

De heer Krom: Nee.

De voorzitter: Hoeveel afval is uiteindelijk vanaf de rampplek naar uw stortplaats afgevoerd?

De heer Krom: Naar stortplaats Nauerna is 2144 ton afgevoerd.

De voorzitter: Hoeveel vrachtwagens zijn dat?

De heer Krom: Ik schatte dat de vorige keer op 100. Ik heb het even precies nagekeken. Het waren er 106.

De voorzitter: In hoeveel dagen zijn die naar uw stortplaats toegekomen?

De heer Krom: De eerste dag dat wij afval hebben geaccepteerd was op donderdag 8 oktober. Rond de middag kwam de eerste vracht binnen. De laatste vracht is gestort rond 12 uur vrijdagnacht.

De voorzitter: Er is 's nachts dus doorgegaan met het aanvoeren van afval?

De heer Krom: Ja.

De voorzitter: Mijnheer Krom, wij weten inmiddels ''bij vergissing'' de eerste lading wrakstukken van het vliegtuig niet naar hangar 8 op Schiphol zijn afgevoerd, maar ook naar de stortplaats. Was dat uw stortplaats?

De heer Krom: Ik weet het niet. Ik denk het niet, omdat een lading vliegtuigonderdelen als zodanig er niet als gemengd afval uitziet. Ik heb het personeel dat op dat moment het afval heeft verwerkt, daar niet over gehoord.

De voorzitter: Hoe heeft u het personeel geïnstrueerd op het moment dat u akkoord ging dat het materiaal van de rampplek op uw stortplaats werd aangevoerd?

De heer Krom: Aan het personeel is verteld dat het om een heel speciale hoeveelheid afval van de rampplek ging. Dat was op dat moment redelijk bekend. Er is gezegd dat het gemengd afval was, waar materialen in zouden kunnen zitten waarvan wij niet wisten dat zij erin zouden kunnen zitten, omdat je niet wist wat je op dat moment kon verwachten. Wij wisten wel dat op de rampplaats zelf een sein ''geen gevaarlijke stoffen'' was gegeven. Wij hebben het personeel geïnstrueerd om het afval te ontvangen, te laten storten, direct te verwerken en geen controleurs op het afval zelf. De machinist van de bulldozer die het heeft verwerkt, was als enige bezig om overdag met normaal licht en 's nachts met wat lampen erop, het afval te verwerken. Het is direct afgedekt.

De voorzitter: Mijnheer Krom, heeft u zelf het afval gezien?

De heer Krom: Ik heb het op zaterdagmorgen zelf gezien.

De voorzitter: Kunt u beschrijven hoe het eruitzag? Hoe moeten we ons dat voorstellen?

De heer Krom: Het was een verzameling van puin, vliegtuigonderdelen, grond, huisraad en lading. Het was erg nat. Het werd erg nat aangevoerd. Op zich was dat voor ons een voordeel. Als er afval wordt afgevoerd waarvan je niet weet wat het is en wat erin zit, kun je beter afval hebben dat heel nat is en dus niet verstuift.

De voorzitter: Mijnheer Krom, heeft u een speciale locatie op de stortplaats aangewezen gekregen of zelf aangewezen, waar het materiaal gestort moest worden?

De heer Krom: Ja. Wij hebben in eerste instantie gekozen om het op de stortplaats Nauerna te verwerken.

De voorzitter: Waarom?

De heer Krom: De Bijlmer ligt eigenlijk in het gebied van stortplaats Velsen, maar de stortplaats Velsen werd bijna gesloten. In februari 1993 is daar de laatste vracht gestort. Bovendien waren de voorzieningen op stortplaats Nauerna veel uitgebreider en beter. We hebben daarom besloten, zeker omdat we niet exact wisten wat we zouden krijgen, uit voorzorg te storten op de stortplaats Nauerna. We hebben dat in een speciale hoek gedaan, niet op het normale stortfront. Dat was volledig op eigen initiatief. Daar is geen overleg over geweest.

De voorzitter: Maar u heeft het niet op het normale stortfront neergezet?

De heer Krom: Nee. Wij hebben het afval verwerkt op een deel van de stortplaats waar wij op dat moment niet aan het storten waren maar waar nog wel een oude werkweg lag, die lager lag dan het omringende afval.

De voorzitter: U heeft het in een oude werkweg gedaan? Is het daarin gebleven?

De heer Krom: Ja. Wij hebben het daar verwerkt. Het is direct afgedekt met een laag van 50 cm grond en slib wat daar in de buurt lag. Vervolgens is het daar gebleven.

De voorzitter: Is het niet met de verontreinigde grond afgedekt?

De heer Krom: De grond waarmee het is afgedekt, is verontreinigde grond.

De voorzitter: Maar niet de verontreinigde grond uit de Bijlmer?

De heer Krom: Nee. Het was grond die daar al eerder was gestort.

De voorzitter: Ligt het materiaal nog steeds op dezelfde locatie?

De heer Krom: Ja.

De voorzitter: Is het nog volledig terug te traceren?

De heer Krom: Ja. Het is volledig terug te traceren. Wij werken op de stortplaats met een registratiesysteem in vakken van 50 bij 50 meter. Dit is een deel van een werkweg met een breedte van ongeveer 30 à 35 meter en een lengte van een meter of 70 à 80. Die ligt verspreid over drie vakken. Vandaar dat wij als vak een vak van 50 x 150 meter hebben aangegeven.

De voorzitter: Mijnheer Krom, u hebt een IBC-stortplaats. Dat betekent: inpasbaar, beheersbaar en controleerbaar. Kunnen derden bij u op de stortplaats komen?

De heer Krom: Derden kunnen in principe niet op de stortplaats komen, omdat er een sloot omheen ligt of een hekwerk.

De voorzitter: Een sloot is in Nederland niet ongewoon en voor iedereen doorgaanbaar.

De heer Krom: Dat klopt. Als je zou willen, is het in principe mogelijk om over de sloot op de stortplaats te komen. Maar je moet dan wel een balk meenemen en dat soort dingen, maar het is mogelijk.

De voorzitter: Waar moeten we aan denken? Hoe breed, hoe diep?

De heer Krom: Breed 2,5 meter, niet al te diep, maar de veenbodem is van dien aard dat je er niet doorheen kunt lopen.

De voorzitter: Maar dit wordt door de provincie Noord-Holland adequaat geacht als een afzetting conform de regels?

De heer Krom: Ja.

De voorzitter: Is dat tevens de sloot waar het percolaat in komt?

De heer Krom: Nee. Dan zou het geen IBC-stortplaats zijn, mijnheer Meijer.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Mijnheer Krom, ik wil het met u hebben over twee dingen, de zoektocht naar de cockpit voice recorder en het afval. Ik begin met de cockpit voice recorder. De RLD is bij u op de stortplaats geweest om te zoeken naar de cockpit voice recorder. Is dat correct?

De heer Krom: Ja.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Hoe verliep die zoektocht?

De heer Krom: Het afval is verwerkt op 8 en 9 oktober. Op 13 oktober kregen wij bezoek van iemand van de RLD.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Weet u nog wie dat was?

De heer Krom: Ja, dat was de heer Beumkes. Hij kwam en er is diezelfde dag ook bezoek geweest van iemand van het leger, de landmacht. Ik zie hier staan dat dat majoor Ginsens was. Het was in eerste instantie de bedoeling dat in opdracht van de RLD manschappen van het leger de zoekactie zouden uitvoeren.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Dus de RLD is niet zelf komen zoeken, maar heeft mensen van het leger gestuurd om te zoeken naar de cockpit voice recorder?

De heer Krom: De RLD is er wel zelf bij geweest, samen met het Rode Kruis en later ook het RIT. Maar in beginsel was het de bedoeling dat de landmacht het onderzoek zou doen. Het is uiteindelijk niet zo gegaan. Ik heb begrepen dat de landmacht daarvan af heeft gezien omdat ze niet voldoende materieel hadden om het te doorzoeken. Ik denk dat dat ook te maken had met de situatie ter plekke. Het was bijzonder nat. Er lag een halve meter grond overheen. Hier en daar waren nogal grote stukken, zodat je behoorlijk wat materieel nodig had om het te onderzoeken.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Heeft de landmacht dus uiteindelijk het onderzoek naar de cockpit voice recorder niet gedaan?

De heer Krom: Nee. De aannemer die normaal gesproken bij ons op de stortplaats het afval verwerkt, heeft vervolgens in opdracht van de RLD het onderzoek gedaan.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Wie waren nog meer bij het onderzoek betrokken?

De heer Krom: Mensen van het Rode Kruis en de derde en vierde dag ook mensen van het RIT.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Kunt u vertellen hoe men zocht?

De heer Krom: U moet zich voorstellen dat op de plaats waar gestort was een redelijk harde ondergrond was, omdat het een werkweg was. Het was een soort van puinweg. Men is aan de ene kant met kranen begonnen om een gedeelte opzij te zetten. Vervolgens is het eenvoudig uitgelegd gegaan zoals je een moestuintje omspit. Je graaft het afval af, spreidt het een stukje verderop uit, onderzoekt het en schuift het verder op, zodat er steeds een open ruimte open is om in dwarsrichting de volgende slag te onderzoeken.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Men heeft dus beetje bij beetje gezocht? Is dat een zorgvuldige manier van onderzoeken?

De heer Krom: Daar ter plaatse is dat een zorgvuldige manier om iets te onderzoeken.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Het zoeken is dus op een serieuze manier gebeurd?

De heer Krom: In principe is het zoeken op een serieuze manier gebeurd.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Hebben de mensen van de RLD zelf gezocht? Of hebben ze al die andere mensen laten zoeken?

De heer Krom: Volgens mij waren ze wel ter plekke, met name de eerste dagen stonden ze er bovenop. Maar de kranen en de mensen van de aannemer eromheen waren feitelijk bezig met zoeken.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Dus zij stonden erbij en keken ernaar?

De heer Krom: Ja.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Acht u het waarschijnlijk dat de cockpit voice recorder op Nauerna of in Velsen gelegen heeft of nog ligt?

De heer Krom: Op Velsen zeker niet, maar ik acht het ook zeer onwaarschijnlijk dat hij nu nog op Nauerna ligt.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Waarom?

De heer Krom: Het was een laag afval van ongeveer 50 cm à 1.50 meter. Het was alleen 1.50 meter op die plaatsen waar de stukken die meegekomen waren, zo groot waren in formaat. Dat is volledig met kranen doorzocht. Door de aanwezigheid van de halve meter grond die erop was gedaan als afdeklaag, was het op zich wel moeilijk zoeken, met name naar kleuren. Maar ik geloof niet dat de kans erg groot is dat iets in de vorm van een voice recorder niet zou zijn gevonden. Daarnaast waren er ook nog foto's van de voice recorder. Die heeft men aan de mensen laten zien.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Dus de cockpit voice recorder zal er toen niet gelegen hebben en ook nu niet?

De heer Krom: Die kans is ongeveer even groot. Hij is toen niet gevonden en waarschijnlijk zit hij er dan ook nu niet in.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U was er zeker van dat het niet naar Velsen is gegaan. Waarom?

De heer Krom: Omdat we op dat moment op Velsen niet open waren voor dat afval. Dat klantnummer kon niet bij de poort geaccepteerd worden. Daarnaast is met name de eerste dag alles onder politiebegeleiding gegaan. Van de rampplaats af is iedere vracht met politie-escorte gebracht tot halverwege de eerste nacht.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Men zoekt nog steeds naar de cockpit voice recorder. Deze is nog niet gevonden. Mag ik de conclusie trekken dat deze dus niet in Velsen en ook niet bij u in Nauerna te vinden is?

De heer Krom: Zeker niet op Velsen. De kans dat hij op Nauerna ligt, is niet nul maar wel heel klein.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Dan gaan we naar het afval. U heeft net aan onze voorzitter verteld dat het afval nog steeds op de stortplaats ligt. Het is niet onderzocht voor het gestort werd. Is het mogelijk dat het afval vervuild is?

De heer Krom: Ja, dat is goed mogelijk.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Heeft u daar onderzoek naar laten doen?

De heer Krom: Neen, daar hebben wij op dat moment geen onderzoek naar laten doen.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Waarom niet?

De heer Krom: Omdat het zeer moeilijk is om uit een zo heterogene afvalstof, want het is alles door elkaar, goede monsters te trekken en een evenwichtig beeld te krijgen van verontreinigingen.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Maar zou het geen risico's voor de omgeving opleveren? Het is toch beter om het te onderzoeken, zodat je weet wat voor risico's er eventueel voor de omgeving zouden zijn?

De heer Krom: Dat soort afvalstoffen wordt nooit onderzocht omdat het gewoon niet mogelijk is. Je zou dan feitelijk monsters moeten trekken waarvan je denkt dat ze representatief zijn. Dat is op zichzelf al moeilijk. Vervolgens zou je al het materiaal moeten vermalen tot zeer kleine deeltjesgroottes om te kunnen onderzoeken. Wat in principe natuurlijk wel mogelijk zou zijn geweest, is om te proberen, op verschillende plekken grondmonsters te trekken en daar wat mee te doen. Maar dat is niet gebeurd.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Dus het afval uit de Bijlmer ligt bij u in Nauerna. Het is niet gemeten en het zou eventueel risico's voor de omgeving kunnen opleveren?

De heer Krom: Dat lijkt me niet. Die kans is zeer klein.

De voorzitter: Mijnheer Krom, wilt u nog eens proberen duidelijk te maken waarom u de risico's voor de omgeving met betrekking tot dit materiaal bijna uitsluit?

De heer Krom: Ten eerste kent de stortplaats Nauerna een zeer hoog voorzieningenniveau. Het water wordt opgevangen in aparte drainagesystemen en het wordt via een waterzuivering geloosd op het Noordzeekanaal. Het afval dat er ligt, is in principe ook verontreinigd en ik denk niet altijd minder verontreinigd dan het materiaal van de Bijlmer. Daarnaast is het materiaal van de Bijlmer afgedekt met drie meter ander afval. Het is zeer nat aangevoerd geweest, dus van verstuiving tijdens het verwerken is absoluut geen sprake. Wij hebben recent nog het percolatiewater gemeten. Overigens trekken wij periodiek monsters van het percolatiewater in alle compartimenten. Dat laten wij onderzoeken op een heel scala van stoffen. De compartimenten waarin dit afval ligt, zitten in de range waarin ook de andere compartimenten zitten.

De voorzitter: Worden deze controleresultaten aan de provincie Noord-Holland ter hand gesteld?

De heer Krom: Ja. Ik heb ze bij me.

De voorzitter: De afdeklaag was ander afval van elders?

De heer Krom: Ja.

De voorzitter: Kunt u omschrijven wat dat was?

De heer Krom: Dat was afval dat al eerder naast de sleuf gestort was. Ik weet niet exact de herkomst van dat afval. Ik weet wel dat het verontreinigde grond was en zuiveringsslib.

De voorzitter: Begrijp ik goed dat onder het afdekmateriaal ook het puin ligt, dus brokstukken, uit de Bijlmer, inclusief het asbest?

De heer Krom: Ja. Wat ik net heb uitgelegd was de afdeklaag van het afval direct na storten. Na de zoekactie door RLD, Rode Kruis en RIT hebben wij op eigen initiatief de plek nog een maand of vijf open laten liggen.

Dus wel met een tijdelijke afdek, maar wij hebben er geen ander afval overheen gebracht. In maart 1993 heeft de heer Leeftink telefonisch contact gehad met de RLD. Ik weet niet meer wie dat was, en hij weet zich dat ook niet meer te herinneren. Wij hebben gevraagd of er nog een mogelijkheid was dat het afval nog een keer zou moeten worden onderzocht in de komende tijd. Daar hebben wij een negatief antwoord op gekregen: het wordt niet meer onderzocht. Op dat moment hebben wij er ander afval overheen verwerkt, waaronder de betonbalken van dezelfde Bijlmerflat.

De voorzitter: Heeft u eventueel schriftelijk bevestigd gekregen dat het afgedekt kon worden en niet meer opnieuw omhoog hoefde te komen?

De heer Krom: Neen, dat was een telefonisch gesprek.

De voorzitter: Heeft u voor het afval van de Bijlmer normale tarieven gehanteerd die u ook voor andere afvalstoffen hanteert?

De heer Krom: Ja. Op dat moment hadden wij één tarief en dat was ƒ80. Wij hebben ook ƒ80 in rekening gebracht.

De voorzitter: Geen extra kosten voor extra risico's?

De heer Krom: Neen.

De voorzitter: Hoe diep, op zijn diepst en ondiepst, ligt het materiaal van de Bijlmer op uw stortplaats?

De heer Krom: Op dit moment is er bovenop die plek een baggerdepot. Ik schat in dat er tussen de 3,5 en 4 meter afval bovenop het Bijlmerafval ligt.

De heer Oudkerk: Mijnheer Krom, even afgezien van het afval van de Bijlmerramp, welke extra gezondheidsrisico's loopt iemand die bij u op de stortplaats gaat werken?

De heer Krom: Er zijn in de loop van de tijden wat onderzoeken geweest. Wij laten eens in de zoveel tijd door de arbodienst een risico-inventarisatie doen. Op basis daarvan zorgen wij er ook voor dat de mensen beschermingsmiddelen hebben en instructies krijgen om zo weinig mogelijk overlast te krijgen van stoffen die gestort worden. Dat er eventueel risico's zijn, is een feit, omdat je van tevoren nooit weet wat er in een vracht afval zit. Er is altijd een kans dat in een vracht stoffen zitten, die er eigenlijk niet mogen komen. Daar wordt rekening mee gehouden door eigenlijk de meest banale instructie, maar dat is wel de meest belangrijke, namelijk dat onze controleurs op het stortfront altijd boven de wind staan. Zij zorgen er altijd voor dat zij, als er iets gebeurt en er een stofwolk of wat dan ook ontstaat, aan de goede kant van de wind staan. Daarnaast hebben zij filters voor stof en gassen bij zich.

De heer Oudkerk: Die worden altijd gedragen?

De heer Krom: Neen, die worden niet altijd gedragen. Dat is niet werkbaar. Als mensen een normale werkdag met zo'n filter staan, is dat zeer zwaar. Zij hebben die filters bij zich. Alleen op het asbeststort, waar eens in de week wordt gewerkt, hebben de mensen altijd een filter om.

De heer Oudkerk: Die iets verhoogde risico's die mensen lopen als zij bij u, maar ook op andere stortplaatsen komen te werken, zijn mensen die bij u werken bekend?

De heer Krom: Ja, in principe wel. Daarnaast is het zo dat wij ieder jaar de mensen van de aannemer en onze eigen mensen laten onderzoeken door de arbodienst.

De heer Oudkerk: Hebben uw werknemers in de eerste jaren na 1992, dus toen het Bijlmerafval bij u op Nauerna was gestort, geklaagd over bepaalde gezondheidsklachten?

De heer Krom: Neen.

De heer Oudkerk: Hebben zij hun ongerustheid geuit?

De heer Krom: Neen, eigenlijk ook niet. Het is wel zo dat er tijdens de ophef in de pers over het uranium vragen rezen bij het personeel: hebben wij er ook in gestaan en wat voor risico's heeft dat enzovoorts, dat wel.

De heer Oudkerk: Wat voor vragen kwamen er van het personeel?

De heer Krom: Met name aan wat voor gezondheidsrisico's zij blootgestaan zouden hebben tijdens het verwerken van het afval, met name bij die zoekactie.

De heer Oudkerk: Wat heeft u daarop geantwoord?

De heer Krom: Wij hebben toentertijd informatie ingewonnen bij het ECN. Ik denk dat dit dezelfde notitie is als waar de vorige spreker het over had. Ik dacht dat dat een notitie was van 17 oktober 1993.

De heer Oudkerk: Een notitie van Keverling Buisman?

De heer Krom: Ja. Daar kwam uit naar voren dat het materiaal, dus het uranium op zich, heel licht radioactief was. Daar weet u alles van. En dat er, zeker als het onder drie meter afval ligt, geen straling vandaan komt.

De heer Oudkerk: Dat stelde uw werknemers gerust?

De heer Krom: Ja, dat stelde onze werknemers gerust.

De heer Oudkerk: Is er daarna nog ongerustheid ontstaan?

De heer Krom: Er is ongerustheid ontstaan, zeker nadat later meer bekend werd, met name door de stichting LAKA en andere, over eventuele risico's van uranium en dan met name uraniumoxyde. Op dat moment, ik meen dat dit ergens begin 1998 was, zijn er ook statenvragen gesteld in de provincie Noord-Holland. Toen heeft mevrouw Borst ook de opdracht gegeven voor het AMC-onderzoek. Op datzelfde moment werden de mensen met name door berichtgeving in de kranten enzovoorts toch ook weer bezorgd. Wij hebben toen op 16 april een personeelsavond gehouden over dat thema.

De heer Oudkerk: Wat is ze die avond verteld?

De heer Krom: Die avond is de historie besproken van wat er is gebeurd met het afval, zodat het weer even naar boven kwam. Vervolgens is uitgelegd hoe het AMC-onderzoek in gang zou worden gezet. Op dat moment hadden wij al een actie gedaan naar het AMC om ons personeel te laten aansluiten bij dat onderzoek. Dat bleek in eerste instantie niet mogelijk.

De heer Oudkerk: Dat bleek niet mogelijk?

De heer Krom: Het bleek in zoverre mogelijk dat de medewerkers altijd het meldpunt konden bellen. De folders daarover zijn ook direct onder de medewerkers verspreid: als jullie klachten hebben, bel dan dit nummer. Maar wij hadden het plan om de mensen ook aan te laten sluiten bij het huisartsenonderzoek.

De heer Oudkerk: Even twee dingen onderscheiden. Uw werknemers konden zich telefonisch aanmelden bij het AMC. Hebben zij dat ook gedaan?

De heer Krom: Ik heb begrepen dat één of twee medewerkers dat gedaan hebben.

De heer Oudkerk: Dus er was ongerustheid, bezorgdheid, zei u net, u heeft op 16 april een bijeenkomst georganiseerd en toch hebben zich maar één of twee mensen bij het AMC aangemeld?

De heer Krom: Ja.

De heer Oudkerk: Hoe kan dat?

De heer Krom: Ik denk dat de mensen wel bezorgd waren over wat er nu eigenlijk gestort was en aan wat voor risico's ze zijn blootgesteld, maar dat er aan de andere kant zo weinig klachten waren bij de mensen dat zij het niet nodig vonden om zich met klachten te melden bij het AMC. Ik weet niet wat hun gedachten allemaal geweest zijn, maar er is gebleken dat maar één of twee medewerkers zich hebben gemeld.

De heer Oudkerk: Dat is op zichzelf natuurlijk toch merkwaardig. Aan de ene kant is er die bezorgdheid en aan de andere kant zijn er zo weinig mensen die zich melden. Heeft u nog eens nagevraagd waarom medewerkers zich niet hebben gemeld?

De heer Krom: Ja, dat heb ik natuurlijk wel nagevraagd. Maar dan moet ik weer even terug naar dat huisartsenonderzoek. Omdat alle mensen jaarlijks bij de Arbo-unie worden onderzocht, hebben wij voorgesteld om die historische gegevens wellicht met nieuw onderzoek à la AMC, aan het AMC te koppelen. Op die manier konden wij toch in de vorm van een arbo-arts een koppeling maken met het AMC-onderzoek. Daar hadden zij heel veel vertrouwen in.

De heer Oudkerk: Met een onderzoek à la AMC doelt u dus niet op lichamelijk onderzoek bij in dit geval de werknemers, maar op het huisartsenonderzoek. Begrijp ik dat goed?

De heer Krom: Ja, ik denk dat wij iets verder zijn gegaan.

De heer Oudkerk: Daar kom ik direct wel even op. U wilde aansluiten bij de logistiek van het AMC-onderzoek, dus eerst telefonisch melden en formulieren invullen. Dat is door één of twee van uw werknemers gebeurd. Vervolgens wilde u aansluiten bij het tweede deel van het onderzoek van het AMC, namelijk bij de huisartsen van de werknemers nagaan of er in de periode 1992-1998 specifieke klachten zijn ontstaan.

De heer Krom: Ja, alleen was het niet het tweede deel van het AMC, maar liep dat parallel en waren het twee fases van het AMC-onderzoek.

De heer Oudkerk: Maar het belangrijkste is de vraag of het AMC de mogelijkheid heeft gegeven, of is het gelukt om in dat huisartsenonderzoek mee te lopen?

De heer Krom: Er zijn contacten geweest met de heer IJzermans. De vragenlijst is uitgewisseld. Er is contact geweest tussen de arts, mevrouw Algera, van de Arbo-unie en de heer IJzermans. Vervolgens zijn de resultaten van het onderzoek ook aan de heer IJzermans gemeld.

De heer Oudkerk: Maar de huisartsen van uw werknemers zijn niet binnengebracht in het AMC-onderzoek?

De heer Krom: Neen, dat was niet mogelijk.

De heer Oudkerk: Dat was niet mogelijk. Waarom niet?

De heer Krom: Ik heb begrepen dat de heer IJzermans zei: wij nemen alleen de eerstelijns-huisartsen daarin mee en met name de huisartsen in de gebieden die veel patiënten hebben die met klachten rondlopen, zodat zij ook wat statistisch overzicht hadden onder hun eigen patiënten. Onze medewerkers wonen verspreid over een veel groter gebied, zodat iedere medewerker ongeveer één huisarts heeft.

De heer Oudkerk: Dus dat was lastiger. Maar toen heeft u zelf iets anders gedaan.

De heer Krom: Ja. Wij hebben onderzoek laten doen door de Arbo-unie. Dat wil zeggen dat wij een vragenlijst aan de mensen hebben voorgelegd. In dit geval is dat niet via een normale enquête gedaan, maar door een arts. Dus een arts van de Arbo-unie heeft de vragenlijst met alle mensen persoonlijk doorgewerkt. Als extra is er vervolgens nog een bloedonderzoek gedaan.

De heer Oudkerk: Een algemeen bloedonderzoek?

De heer Krom: Ja.

De heer Oudkerk: Zijn de resultaten van het onderzoek dat de Arbo-unie heeft gedaan, met u besproken?

De heer Krom: Ja.

De heer Oudkerk: Ik heb begrepen dat u in 1992 geen directeur was. Maar ik heb ook begrepen dat er, mogelijk doordat dezelfde mensen bij wie nu onderzoek is gedaan in de jaren 1992-1998 en aan wie nu de vragenlijst is voorgelegd, vanwege de jaarlijkse periodieke controle ook gegevens bekend waren over hoe gezond of ziek ze waren voor 1992. Is dat correct?

De heer Krom: Ja, dat is correct.

De heer Oudkerk: U bent zo vriendelijk geweest om ons ook de resultaten van het onderzoek van de Arbo-unie ter beschikking te stellen. Ik wilde daarvan een paar dingen doorlopen. Er zijn 34 mensen onderzocht, waarvan er zeventien geen klachten hadden en waarvan er zeventien klachten hadden die in ieder geval vóór het storten van het Bijlmerafval niet of nauwelijks aanwezig waren, maar waarvan wordt opgemerkt dat ze heel goed te maken kunnen hebben met andere milieufactoren.

De heer Krom: Ja.

De heer Oudkerk: Een van de conclusies van het onderzoek is: hoe meer klachten, hoe bezorgder.

De heer Krom: Ja. Je zou het ook om kunnen keren.

De heer Oudkerk: Hoe bezorgder, hoe meer klachten.

De heer Krom: Ja.

De heer Oudkerk: Maar ik heb gelezen dat er stond: hoe meer klachten, hoe bezorgder. Keert u het om? Begrijp ik dat?

De heer Krom: Neen hoor, neen, neen, neen. Maar het is wel opgevallen dat de mensen die bezorgd waren, ook klachten kenden. Aan de andere kant kenden mensen klachten en waren dan ook bezorgd. Daar zit een relatie in.

De heer Oudkerk: Ik ga niet al die klachten voorlezen, maar wat opvalt is dat met name moeheid, huidafwijkingen en oogklachten het meest voorkomen bij de zeventien mensen die klachten hebben. De meest voorkomende klachten komen wel ongeveer overeen met dat wat het AMC, althans tot nu toe, gevonden heeft. Bent u ermee bekend of de mensen die de klachten nu vertonen, die klachten ook hadden voor 1992?

De heer Krom: Neen.

De heer Oudkerk: Ik heb u eerder gevraagd welk extra risico je loopt als je op zon stortplaats werkt. Zijn moeheid, huidafwijkingen, oogklachten in het algemeen, afgezien van het Bijlmerafval, veel voorkomende klachten?

De heer Krom: Ik weet dat niet. Ik ben geen arts. Ik heb begrepen van mevrouw Algera dat het klachten zijn die ook buiten stortplaatsen voorkomen.

De heer Oudkerk: Meer in het algemeen bedoelt u, buiten stortplaatsen?

De heer Krom: Meer in het algemeen, ja.

De heer Oudkerk: Nu zijn er ook bloedtesten gedaan bij uw werknemers. Bij de zeventien mensen die geen klachten hadden, is bloedonderzoek gedaan. Vier van hen hadden, zonder dat zij klachten hadden, bloedafwijkingen. Van de zeventien mensen met klachten hadden tien mensen bloedafwijkingen. U bent gebrieft over deze resultaten. Wat is daarmee gedaan?

De heer Krom: Daar is nog niets mee gedaan.

De heer Oudkerk: U zegt ''nog niets''. Gaat daar iets mee gebeuren?

De heer Krom: Dat hangt ervan af. Ik denk dat het afhangt van... Want ook de Arbo-unie had ongeveer hetzelfde probleem als het AMC, namelijk dat er pas gericht verder onderzoek gedaan kan worden als ook bekend is waarnaar gezocht moet worden.

De heer Oudkerk: Nou begrijp ik, maar u moet mij maar verbeteren als het niet zo is, dat deze onderzoeksresultaten van de Arbo-unie ter beschikking zijn gesteld aan het AMC. Is dat gebeurd om mee te nemen in hun onderzoek?

De heer Krom: Ja, om mee te nemen in hun conclusies. Ik weet niet wat de heer IJzermans ermee heeft gedaan. In ieder geval is de afspraak gemaakt om die gegevens ook aan hem toe te sturen.

De heer Oudkerk: Hoe beoordeelt u zelf het feit dat deze resultaten eruit komen? Denkt u zelf dat deze klachten mogelijkerwijs iets te maken kunnen hebben met het gestorte afval van de Bijlmerramp?

De heer Krom: Ik kan dat niet uitsluiten.

De heer Oudkerk: Mijnheer Krom, ik heb hier een memo van 29 januari 1999, gestuurd aan NV Afvalzorg van Omegam. Dat memo bevat een beknopt en beperkt rapport van de resultaten van het percolatiewater van het terrein Nauerna en de relatie met de gevonden verbindingen met betrekking tot de Bijlmerramp. Ik wil even enkele dingen aan u voorleggen en daar vragen over stellen. Er staat dat benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xylenen zijn aangetroffen, in zowel het grondwatermonster van Nauerna als in het grondwater van het terrein van de Bijlmerramp. Het zijn goed oplosbare stoffen. Dan volgt er een heel verhaal. Dan: van benzeen is bekend dat het kankerverwekkend is. En: bij menselijk contact met het verontreinigd grondwater maatregelen nemen. Wat voor maatregelen moeten er dan of zouden er dan genomen moeten worden?

De heer Krom: U zei: in het grondwater van zowel Nauerna als de Bijlmer. Bij Nauerna gaat het niet om grondwater, maar om percolatiewater. In het kader van het IBC moet ik dat even zeggen.

De heer Oudkerk: Neem mij niet kwalijk.

De heer Krom: U vraagt wat voor maatregelen genomen zouden moeten worden als er contact is tussen benzeen en de huid. Ik denk dat je dan in ieder geval moet spoelen. Benzeen komt normaal wel gewoon in benzine voor. Bij de concentraties waarin het in dit water wordt aangetroffen, praat je over microgrammen, miljoenste van grammen.

De heer Oudkerk: In gewone mensentaal: ongevaarlijk. Ook chloorhoudende alifatische verbindingen die wel in het grondwater van het terrein van de Bijlmerramp zijn aangetroffen zijn niet in de grondwatermonsters – het percolatiewater – aangetroffen. Dit zijn zware verbindingen die zouden kunnen wegzakken, zo staat er. De afzender schrijft dat hij voorlopig wel op deze verbindingen zou blijven monitoren, omdat deze verbindingen zich via de zwaartekracht kunnen verspreiden. Bevatten deze verbindingen gevaar voor de volksgezondheid?

De heer Krom: Niet in die concentraties. Overigens komen ze ook in andere compartimenten in dezelfde ranges voor.

De heer Oudkerk: Waterstoffluoride – dat op een vrachtbrief stond – is een zwak zuur, maar wel sterk corrosief. Of de gevonden gehalten hoog zijn, moet nog verder worden onderzocht. Bij blootstelling van de mens hieraan moeten gepaste maatregelen worden getroffen. Betekent dat dat wij verder onderzoek naar aanleiding hiervan moeten afwachten?

De heer Krom: Ja. Ik denk dat wij blijven monitoren wat er in het percolatiewater aan verontreinigingen zit en in welke concentraties. Dat doen wij sowieso al. Ik denk dat we nu de compartimenten 10 en 11 nog geruime tijd wat extra aandacht geven. Daarnaast zal uit het onderzoeksresultaat van uw commissie moeten blijken of straks bekend is wat daadwerkelijk in dat toestel heeft gezeten en waarnaar we specifiek kunnen zoeken.

De heer Oudkerk: Ten slotte staat er: Onderzoek naar uranium op Nauerna lijkt weinig zinvol. Het is niet mobiel en men vindt het niet in de monitoringspeilbuizen. Het is afgedekt en de kans dat je via de vele steekproeven iets van de brokken zult vinden, is bijna gelijk aan nul. Onderschrijft u die conclusie?

De heer Krom: Ja.

De voorzitter: Mijnheer Krom, ik wil u nog een enkele vraag stellen. Een van de eerste vragen is een minder plezierige. Wij hebben een aantal weken geleden een uitzending gezien – ik dacht op NOVA – waarbij puin vanuit de Bijlmer was aangevoerd bij een puinbreekinstallatie en waarbij de werknemers zeggen dat zij tussen het puin nog herkenbare resten van lichaamsdelen hebben aangetroffen. Zij zijn daar zeer stellig in. Had u uw personeel erop voorbereid dat ook dat tussen het afval van de Bijlmer zou kunnen zitten? En is er ooit een moment geweest dat iemand daar iets van waargenomen heeft?

De heer Krom: De mensen waren op de hoogte dat er, ondanks het feit dat er een goede zoekactie op de rampplaats zelf was, wellicht menselijke delen tussen het afval zouden kunnen zitten. Als illustratie: de eerste nacht is een machinist van een bulldozer gigantisch geschrokken omdat er een pop uit het puin naar beneden rolde. De mensen wisten ervan en waren op de hoogte. Ik heb absoluut geen melding gekregen dat tussen het afval dat op Nauerna is verwerkt, menselijke resten zijn gevonden.

De voorzitter: Mijnheer Krom, was 's nachts het deel waar het afval gestort werd, verlicht?

De heer Krom: Ja.

De voorzitter: Zodanig dat alles waargenomen kon worden?

De heer Krom: De verlichting is natuurlijk wel heel snel neergezet. Wij hebben op de stortplaats sowieso verlichting, die verplaatsbaar is over de stortplaats omdat met name in de winter het stortfront 's morgens vroeg nog donker is. De verlichting bestond uit ik meen twee lichtmasten die op het vuil stonden.

De voorzitter: Mijnheer Krom, zegt de naam van de heer Bertholet u iets?

De heer Krom: Ja.

De voorzitter: Herkent u die naam?

De heer Krom: Ja.

De voorzitter: Ik laat u enkele foto's zien via de griffier, die ik van de heer Bertholet ontvangen heb over een brand op uw stortplaats. Ik zou graag willen hebben dat u zo maximaal mogelijk probeert aan te geven op welke locatie van uw stortplaats deze brand zich voordeed.

De heer Krom: Dat is op het stortfront waar op dit moment gestort wordt, dus aan de andere kant van de stortplaats. Ik heb een kaartje bij me.

De voorzitter: Op wat voor afstand is dat volgens u vanaf de plek waar het afval vanuit de Bijlmer is gestort?

De heer Krom: Ik schat de afstand 300 meter, 200 tot 300 meter. Wij hebben in het kader van ons milieuzorgsysteem een meldingsplicht van dit soort incidenten. Ik heb dat ook aan u toegestuurd. De meldingen die in 1998 van stortbranden zijn gedaan, staan allemaal in ons systeem. Ik heb ze hier bij me. Op die meldingen staat waar de brand was. Dat is ook op de tekening aangegeven. Er staat wat de oorzaak van de brand was en wie er van de brandweer en van ons bij betrokken zijn geweest, zodat exact is na te gaan op welke plek en wanneer dat is geweest.

De voorzitter: Mijnheer Krom, wij moeten waarheidsvinding doen, de waarheid boven tafel zien te krijgen. U weet dat u onder ede staat. U bent ervan overtuigd dat deze locatie, deze brand niet op de plaats is waar het afval van de Bijlmer is gestort?

De heer Krom: Voor 100%.

De voorzitter: Mijnheer Krom, u heeft mij zostraks verteld dat het bijna onmogelijk is om als niet direct belanghebbende op de stortplaats te komen. Hoe kant het dat de heer Bertholet deze foto's heeft kunnen maken op uw stortplaats?

De heer Krom: Volgens mij heeft hij deze foto's van buiten de stortplaats genomen, tenzij hij de foto's heeft laten maken door iemand die bij de brandweer werkt.

De voorzitter: De brandweer die u ter plekke hebt ingeschakeld om deze brand te blussen?

De heer Krom: Ja.

De voorzitter: Als u de foto's nog eens goed bekijkt, wilt u mij dan nog eens proberen te vertellen of het mogelijk is om deze foto's van buiten de stortplaats te maken? Ik wil graag dat u daar heel secuur naar kijkt.

(kleine pauze)

Mijnheer Krom, ik stel de vraag nog een keer. Is het mogelijk, nu u deze foto's opnieuw heeft gezien, dat deze van buiten de stortplaats gemaakt zijn?

De heer Krom: Het lijkt me dat deze foto's van binnen de stortplaats gemaakt zijn, in ieder geval twee ervan. Een ervan zou mogelijk van buitenaf gemaakt kunnen zijn met een behoorlijke telelens.

De voorzitter: Mijnheer Krom, acht u het onmogelijk dat de heer Bertholet zelf op de stortplaats is geweest om deze foto's te maken?

De heer Krom: Ik acht dat niet onmogelijk, maar de kans is op zich klein. Over het algemeen moeten mensen die op de stortplaats komen met name overdag bij zo'n brand er in ieder geval als brandweer uitzien, hoewel heel veel leden van de brandweer natuurlijk vrijwillige leden zijn die vaak direct en nog niet in hun brandweerpak van hun huidige klus naar de brandplek rijden.

De voorzitter: Mijnheer Krom, als ik met mijn luxe auto met een aanhangwagentje met wat afval bij u aan de poort kom en ik meld mij netjes, kan ik dan binnenkomen?

De heer Krom: U bent dan particulier. Wij hebben daar een andere regeling voor. Op het moment dat u alle benodigde documenten invult en het afval is gecontroleerd, kunt u geaccepteerd worden.

De voorzitter: Mag ik dan naar het stortfront rijden en daar mijn afval kwijtraken.

De heer Krom: Nee, dan rijdt u naar een aparte container waar u het afval in kwijt kunt. U rijdt niet het stortfront op.

De voorzitter: Komt er geen particulier op het stortfront?

De heer Krom: Nee.

De voorzitter: Uitsluitend bedrijfswagens en vuilstortwagens? Komen particulieren bij u niet op het stortfront?

De heer Krom: Nee.

De voorzitter: De heer Bertholet heeft gevraagd of hij bij u bodemonderzoek zou mogen laten verrichten. De heer Bertholet is enorm intensief betrokken bij de Bijlmerramp. Hij heeft toestemming gevraagd om op de stortplaats bodemonderzoek te mogen doen. Ik heb begrepen dat u dat heeft geweigerd. Waarom?

De heer Krom: Nou... geweigerd. Wij hebben tegen hem gezegd dat wij niet toestaan dat iedere persoon van buitenaf, hoe professioneel ook, op onze stortlocatie zomaar bodemmonsters gaat nemen. Dat staan wij niet toe. Daarnaast heb ik hem uitgelegd dat het nemen van bodemmonsters van het Bijlmerafval, want dat was zijn doel, onmogelijk is met normale grondboren, omdat het 3,5 of 4 meter onder de oppervlakte ligt. En met al die dikke betonbalken erbovenop is dat schier onmogelijk. Er is dus een hele operatie voor nodig om daar goede grondmonsters te nemen.

De voorzitter: Acht u het uitgesloten, hoe professioneel het ook gebeurt, dat er alsnog grondmonsters genomen kunnen worden van het destijds gestorte afval uit de Bijlmer?

De heer Krom: Als het afval dat erboven ligt, wordt weggegraven, is het goed mogelijk. Als er heel grote boorstellingen komen die een aantal keren proberen te boren en dan wellicht een aantal keren op beton stuiten, maar wellicht ook een gaatje vinden, dan is dat in principe mogelijk. De kans is klein, maar...

De voorzitter: Indien de heer Bertholet of een andere instantie er behoefte aan zou hebben om alsnog nu, dus 6,5 jaar na dato, ter plaatse professioneel monsters te nemen, zou u dat dan weigeren?

De heer Krom: Als een officiële instelling en met name uw commissie zegt: wij vinden het nodig dat daar onderzoek naar plaatsvindt, dan weigeren wij dat absoluut niet. Wij hebben namelijk altijd voor dat soort onderzoeken onze medewerking toegezegd.

De voorzitter: Dank u wel. Mijnheer Krom, ik ga naar een samenvatting van dit openbaar verhoor. Ik hoor graag van u of u de samenvatting kunt onderstrepen. Sinds 1992 is Afvalzorg Deponie BV eigenaar van het Bijlmerafval.

De heer Krom: Ja.

De voorzitter: 106 Vrachtwagens met Bijlmerafval zijn afgevoerd naar de stortplaats Nauerna.

De heer Krom: Ja.

De voorzitter: Als het afval ergens moet liggen, dan moet het naar Nauerna; dat is een van de beste stortplaatsen voor chemisch verontreinigd afval.

De heer Krom: Ja.

De voorzitter: De zoektocht naar de cockpit voice recorder verliep adequaat.

De heer Krom: Voor zover dat daar mogelijk was, ja.

De voorzitter: De cockpit voice recorder ligt niet op de stortplaats Nauerna.

De heer Krom: De kans is klein.

De voorzitter: Het afval uit de Bijlmer levert geen gevaar op voor de volksgezondheid van de mensen in Zaanstad.

De heer Krom: Dat is correct.

De voorzitter: Er bestaat ongerustheid onder een deel van het personeel over hun eigen gezondheid.

De heer Krom: Dat is correct.

De voorzitter: Zeventien van de 34 mensen hebben klachten die mogelijk aan het omgaan met het Bijlmerafval kunnen worden gerelateerd.

De heer Krom: Dat is correct.

De voorzitter: Dan is hiermee een eind gekomen aan dit openbaar verhoor. Ik verzoek de griffier, de heer Krom uit te geleiden.

15.52 uur

Pierre Heijboer reageert op de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie.
Hij meent dat de volgende prangende vragen ontbraken of onwaarheden werden verteld.


Commentaar van de dag door publicist Pierre Heijboer