"Onthullingen, getuigenverklaringen, wetenschappelijke evaluaties en foto's over de Bijlmerramp met het El AL-vliegtuig bij SDN...!!"

Samenvatting en conclusie van enquêtevoorzitter Th. Meijer
aan het einde van ieder openbaar verhoor

Burgers & Bijlmer . . Bijlmer enquête . . Doemvlucht <===> Kamerzetel 151 . . SDN . . Heijboer

Vliegramp Bijlmermeer
Donderdag 18 februari 1999

Verhoor 56

De heer J.W.G.M. Houtman


J.W.G.M. Houtman

Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer op donderdag 18 februari 1999 in de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag

Donderdag 18 februari 1999

Aanvang 15.47 uur

Verhoord wordt de heer J.W.G.M. Houtman

Voorzitter: Th.A.M. Meijer

Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: Van den Doel, Oudkerk, Oedayraj Singh Varma en Augusteijn-Esser, alsmede de heer Roovers, griffier en mevrouw Abbas, lid van de staf van de commissie.

De voorzitter: Ik heropen de vergadering van de enquêtecommissie vliegramp Bijlmermeer. Aan de orde is het verhoor van de heer J.W.G.M. Houtman, geboren op 12 augustus 1955 te Boskoop. Mijnheer Houtman, ik verzoek u te gaan staan voor het afleggen van de eed. De door u af te leggen eed luidt: Ik zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.

De heer Houtman: Zo waarlijk helpe mij God almachtig.

De voorzitter: Mijnheer Houtman! De enquêtecommissie onderzoekt de toedracht en de gevolgen van de vliegramp op 4 oktober 1992 in de Bijlmer te Amsterdam met als doel waarheidsvinding en het trekken van lessen voor de toekomst.

Mijnheer Houtman, kunt u de commissie aangeven wat uw functie was ten tijde van de ramp?

De heer Houtman: Ik was opperwachtmeester bij de rijkspolitie, Dienst luchtvaart, en executief medewerker.

De voorzitter: Het laatste is niet helemaal duidelijk.

De heer Houtman: Executief medewerker. Dat betekent dat je het werk in het veld doet.

De voorzitter: Wat betekent dat?

De heer Houtman: De indianen in het veld, de man die het werk moet opknappen buiten op straat.

De voorzitter: U bent de enige die het werk opknapt?

De heer Houtman: Gelukkig niet. Er waren meer indianen.

De voorzitter: Ook chiefs?

De heer Houtman: Ook chiefs, lots of chiefs.

De voorzitter: Wat was uw opdracht die avond?

De heer Houtman: Ik had de opdracht om naar de Bijlmermeer te gaan, daar contact te leggen met de mensen van de politie Amsterdam, te inventariseren wat de situatie was en daarover terug te rapporteren naar ons commandocentrum.

De voorzitter: Was u rechtstreeks bereikbaar op de rampplek?

De heer Houtman: Dat was een probleem. De bereikbaarheid liet die avond veel te wensen over. Heel veel mensen maken op zo'n moment gebruik van het telefoonnet. Ook het mobiele telefoonnet zat redelijk verstopt. Het kostte moeite om berichten daar te krijgen waar ze thuishoorden. Als ik met mijn collega's op Schiphol wilde overleggen, dan duurde het even voordat ik contact had. Soms werd het telefoongesprek halverwege verbroken. Dat is vervelend.

De voorzitter: Was u de enige die daar problemen mee had?

De heer Houtman: Ik heb het van meer mensen om mij heen gehoord.

De voorzitter: Is het naderhand hersteld?

De heer Houtman: Daarna is de rust op het telefoonnet hersteld.

De voorzitter: Ik bedoel dit. Ik neem aan dat deze dingen naderhand worden geëvalueerd, want dit kun je je niet permitteren in dit soort cruciale situaties.

De heer Houtman: Het probleem in ons bedrijf is dat wij de ramp nooit hebben geëvalueerd. Er is dus ook geen sprake van structurele verbeteringen op het punt van de verbindingen.

De voorzitter: Een ramp van dergelijke omvang is in uw bedrijf nooit geëvalueerd.

De heer Houtman: Dat klopt.

De voorzitter: Was daar geen behoefte aan?

De heer Houtman: Ik had er wel behoefte aan, maar de leidinggevenden waarschijnlijk niet.

De voorzitter: Kenbaar gemaakt?

De heer Houtman: Ja zeker.

De voorzitter: Niet op gereageerd.

De heer Houtman: Niet op gereageerd.

De voorzitter: Door meerderen kenbaar gemaakt?

De heer Houtman: In mijn herinnering wel.

De voorzitter: Mijnheer Houtman! Heeft u geïnformeerd of er gevaarlijke stoffen waren vrijgekomen?

De heer Houtman: Voordat ik naar de Bijlmer toeging, heb ik aan mijn chef, de heer Damveld, gevraagd of er gevaarlijke stoffen aan boord waren. Ik heb met name gevraagd naar radioactief materiaal, vanwege het ongrijpbare daarvan. Dat deed ik in eerste instantie voor mijzelf, want ik ben wel zo egoïstisch dat ik eerst aan mijn eigen veiligheid denk. Ik deed het natuurlijk ook voor de collega's daar ter plaatse, want zij stonden er al. Ik wilde weten welke gevaren hen stonden te wachten. Ik heb daarop te horen gekregen dat er geen sprake was van gevaarlijke stoffen en ook geen sprake van radioactief materiaal.

De voorzitter: Hoe laat vroeg u dat?

De heer Houtman: Voor mijn vertrek, ergens tussen 19.30 uur en 20.00 uur.

De voorzitter: Aan wie heeft u die vraag gesteld?

De heer Houtman: Aan de heer Damveld.

De voorzitter: U kreeg van de heer Damveld te horen dat er geen gevaarlijke stoffen aan boord waren.

De heer Houtman: Dat klopt.

De voorzitter: Hoe wist u zeker dat de heer Damveld het bij het rechte eind had?

De heer Houtman: Dat weet je niet zeker. Je vertrouwt erop dat hij jou een eerlijk antwoord geeft, dat hij een antwoord geeft naar beste weten op dat moment. Ik vertrouw er ook op dat, als in een later stadium blijkt dat het anders is, daar ook iets over wordt gezegd. Dat is niet gebeurd.

De voorzitter: Bent u nog steeds in dienst, mijnheer Houtman?

De heer Houtman: Ja. Ik werk nog steeds bij de luchtvaartpolitie.

De voorzitter: Actief?

De heer Houtman: Ja.

De voorzitter: Weinig ziekteverzuim?

De heer Houtman: Ik heb geen ziekteverzuim. Ik heb mij laten onderzoeken op het mogelijk ziek zijn als gevolg van de ramp in de Bijlmer. Dat is iets meer dan een jaar geleden. Sommigen zeggen dat ik een geluksvogeltje ben.

De voorzitter: Wat zeggen sommigen?

De heer Houtman: Dat ik een geluksvogeltje ben, want op dat moment mankeerde ik niets. Ook op dit moment voel ik mij nog zeer gezond.

De voorzitter: U bent nog steeds actief in dienst.

De heer Houtman: Ja. Ik doe nog alles wat ik mag doen.

De voorzitter: Het woord is aan de heer Van den Doel.

De heer Van den Doel: Mijnheer Houtman! Ik blijf even bij de avond van de vierde oktober. U was toen op de rampplek namens de Afdeling luchtvaartonderzoek. De heer Meijer heeft u net gevraagd of u verbindingen had. Had u fysiek verbindingen aanwezig, als politieman van de Dienst luchtvaart?

De heer Houtman: Een collega van mij was met de auto vooruitgegaan. Ik ben er met een helikopter naar toe gebracht, met twee mensen van het BVOI. Omdat mijn collega er was, hadden wij in ieder geval een mobilofoon in de auto. Ik kan mij niet meer herinneren of ik een mobiele telefoon heb meegenomen. Wel hadden wij semafoons.

De heer Van den Doel: U had die avond verbindingen. Had u een bepaald roepnummer?

De heer Houtman: Ik heb de laatste twee weken ernstig nagedacht over wat mijn roepnummer in die tijd was, maar dat weet ik niet meer. Ik heb geen mogelijkheid gevonden om dat te kunnen traceren.

De heer Van den Doel: U heeft de afgelopen dagen ongetwijfeld de verhoren gevolgd. U heeft gehoord dat op een gegeven moment melding is gemaakt van een bericht dat binnenkwam bij de meldkamer van de gemeentepolitie, toen nog Amsterdam, waarin werd verzocht om de inhoud door te geven aan de mensen van de Dienst luchtvaart rijkspolitie op de plaats van de ramp. Is dat bericht bij u doorgekomen? Het ging om een overigens verkeerd bericht over gevaarlijke stoffen.

De heer Houtman: Ik heb dat bericht niet doorgekregen.

De heer Van den Doel: En uw collega?

De heer Houtman: Dat zou u aan mijn collega moeten vragen.

De heer Van den Doel: U hebt die avond samen opgetrokken, neem ik aan.

De heer Houtman: Neen. Wij zijn alle twee verspreid over het rampterrein te werk gegaan. Ik heb vrij veel in de commando-auto gezeten.

De heer Van den Doel: Wie was die collega?

De heer Houtman: Dat was de heer Roeffel. Hij heeft de dienst inmiddels verlaten.

De heer Van den Doel: U had verbindingen op de man, of zaten die alleen in de auto?

De heer Houtman: De verbindingen zaten in de auto.

De heer Van den Doel: Uitsluitend verbindingen in de auto.

De heer Houtman: Ja.

De heer Van den Doel: De heer Roeffel is de hele avond in de auto gebleven?

De heer Houtman: Hij is ook over het rampterrein geweest.

De heer Van den Doel: U heeft dat bericht niet ontvangen.

De heer Houtman: Neen.

De heer Van den Doel: Als de heer Roeffel het wel had ontvangen, dan mag ik aannemen dat hij dat tegen u zou hebben gezegd.

De heer Houtman: Daar ga ik van uit.

De heer Van den Doel: U komt die avond op het rampterrein aan. Wat was uw specifieke opdracht? Wat was die avond uw taak?

De heer Houtman: Eén van de taken van de Dienst luchtvaart, op basis van een missive van de minister, was het onderzoeken van luchtvaartongevallen, incidenten en overtredingen van de Luchtvaartwetgeving. Dat moet je vrij breed zien, ook qua strafrecht. Op basis daarvan ging ik naar de rampplek toe om contact te leggen met de plaatselijke collega's en om werkafspraken te maken.

De heer Van den Doel: U heeft contact opgenomen met de heer Welten.

De heer Houtman: Ja.

De heer Van den Doel: Welke afspraken heeft u toen gemaakt?

De heer Houtman: Die afspraken zijn in de loop van de avond tot stand gekomen, met name later op het hoofdbureau en in het begin van de nacht. Die behelsden dat er een inventariserend getuigenverhoor zou komen van mensen die zich hadden gemeld als getuigen van de ramp of een stuk van de vlucht. Daar moesten bruikbare getuigen uit worden gehaald die iets zouden kunnen verklaren over de oorzaak.

De heer Van den Doel: Heeft u de avond zelf op de plek van de ramp onderzoek verricht?

De heer Houtman: In de zin van waarnemen wat er aan de hand was.

De heer Van den Doel: Er was niet tegen u gezegd dat wellicht sprake was van een terroristische aanslag en dat u moest kijken naar feiten die daar aanleiding toe gaven.

De heer Houtman: Dat is één van de delen, maar dat is niet iets dat je doet tijdens de brand die daar die avond woedde.

De heer Van den Doel: Is die vraag specifiek aan u gesteld?

De heer Houtman: De vraag is gesteld om tijdens het onderzoek ook te letten op een mogelijk terroristische aanslag.

De heer Van den Doel: Die zondagavond.

De heer Houtman: Die zondagavond.

De heer Van den Doel: Door wie is die vraag gesteld?

De heer Houtman: Ik neem aan door de heer Damveld.

De heer Van den Doel: Dat was één van uw opdrachten toen u daar naar toe ging.

De heer Houtman: Dat was één van de dingen waar destijds bij El Al ernstig rekening mee werd gehouden, want dat was een bedreigde luchtvaartmaatschappij. Het was ook het eerste waar mijn gedachten naar uit gingen toen ik hoorde dat er een ongeval met een Boeing van El Al had plaatsgevonden. Ik vroeg mij af of er sprake was van een aanslag.

De heer Van den Doel: Heeft u daar aan het eind van die avond...

De heer Houtman: Ik heb er aan het eind van die avond geen conclusie over durven trekken. Dat vond ik te prematuur. Dat kwam wel in de dagen daarna, toen er meer informatie kwam via getuigen. Toen werd onder meer door de minister van Verkeer en Waterstaat in de pers gebracht dat er motoren waren afgevallen. Dan heb je niet direct meer het beeld van een terroristische aanslag.

De heer Van den Doel: Hoe verklaart u dan dat die zondagavond laat en de maandagochtend in feite publiekelijk is gezegd dat een terroristische aanslag werd uitgesloten?

De heer Houtman: Ik kan dat niet verklaren. Ik begrijp niet hoe mensen zo snel tot zo'n conclusie kunnen komen.

De heer Van den Doel: U heeft daar die avond niets over gerapporteerd.

De heer Houtman: Neen.

De heer Van den Doel: Als ik uw woorden goed interpreteer, dan heeft u die avond vooral waargenomen op de plaats van de ramp.

De heer Houtman: Ja.

De heer Van den Doel: Wij hebben de toedracht en de rampbestrijding vorige week al behandeld, maar u bent één van de mensen die daar de hele avond aanwezig zijn geweest. Tot hoe laat was u daar?

De heer Houtman: Tot rond middernacht, tot ongeveer 24.00 uur, 00.30 uur. Ik heb geen exacte tijd meer in mijn hoofd.

De heer Van den Doel: Tussen 20.00 uur en middernacht was u daar aanwezig. Is u nog iets bijzonders opgevallen, mensen die u daar heeft zien lopen die daar in feite niet thuishoorden?

De heer Houtman: Functioneel lopen er heel veel mensen op zo'n avond rond.

De heer Van den Doel: Ik bedoel dus niet functioneel.

De heer Houtman: Neen.

De heer Van den Doel: U heeft in het voorgesprek gezegd dat u, toen u zich meldde bij de heer Welten, Israëlische veiligheidsfunctionarissen tegen het lijf liep.

De heer Houtman: Ik heb niet gesproken over Israëlische veiligheidsfunctionarissen. Ik corrigeer dat beeld. Ik ben op een gegeven moment aangesproken door één van de Amsterdamse collega's, op het moment dat ik met de commando-auto bij de heer Welten stond. De mededeling was dat een aantal Israëliërs op het rampterrein wilde komen. De heer Welten heeft mij gevraagd wat hij daarmee aan moest. Ik ben toen naar die mensen toegestapt. Ik heb vervolgens passen gezien met een diplomatiek stempel, met het oranje vignet. Op grond van Annex 13 van het Verdrag van Chicago, dat handelt over het ongevallenonderzoek, heeft de Staat van inschrijving toegang tot de plaats van het ongeval. Ik vond het op dat moment niet ongebruikelijk om Israëliërs te treffen die toegang wilden tot de rampplek. Ik heb tegen de heer Welten gezegd dat zij daar mochten lopen.

De heer Van den Doel: Puur op grond van een diplomatiek paspoort heeft u hen toegang verleend.

De heer Houtman: En op grond van de Annex 13.

De heer Van den Doel: U heeft niet gevraagd wat die mensen kwamen doen.

De heer Houtman: In mijn herinnering staat dat zij de situatie in ogenschouw wilden nemen om te rapporteren richting Israël, richting maatschappij, overheid.

De heer Van den Doel: Hoeveel mensen waren dat?

De heer Houtman: Wat mij bijstaat vijf of zes. Het waren mensen in grijze, driedelige kostuums.

De heer Van den Doel: U heeft ze verder hun gang laten gaan?

De heer Houtman: Ik heb hen verder hun gang laten gaan.

De heer Van den Doel: Heeft u die avond nog andere ontmoetingen gehad, die wat specifiek waren?

De heer Houtman: Dat staat mij niet bij.

De heer Van den Doel: Ik kom op het onderzoek dat in 1992 is gedaan naar aanleiding van het vinden van een stukje vrachtpapier waarop stond dat er mogelijk sprake was van militair materieel in de lading. U heeft daarover bij het onderzoek van de heer Hoekstra iets specifieks over gezegd.

De heer Houtman: Dat zou kunnen. Ik heb het verhaal van Hoekstra niet helemaal in mijn hoofd zitten.

De heer Van den Doel: Het komt erop neer dat u in 1992 – toen de officier van justitie Van de Rivière heeft gezegd: wij hebben nu het antwoord en dat is het dan – gezegd zou hebben: wij moeten eigenlijk verder gaan met het onderzoek, want mijn ervaring leert dat er altijd weer nieuwe vragen opkomen.

De heer Houtman: Het heeft mij in ieder geval verwonderd, en dat is mij in de loop van de jaren meer gaan verwonderen, dat de organisatie destijds is afgestemd geweest op ongevallen met passagiersvliegtuigen, dat er alleen is nagedacht over identificatie van passagiers en dat er nooit gewerkt is aan ideeën met betrekking tot het onderzoeken van vracht. In retrospect kunnen wij zeggen dat de organisatie daar toch wel lering uit heeft getrokken.

De heer Van den Doel: U heeft blijkens uw verklaring voor de commissie-Hoekstra aangegeven in de richting van de heer Van de Rivière, dat u in feite vond dat er verder gezocht moest worden, ter completering van de vrachtbrieven.

De heer Houtman: Ik denk dat u op 1996 doelt. In 1992 was de heer Toeter nog onze coördinerend officier van justitie.

De heer Van den Doel: Bij de commissie-Hoekstra heeft u verklaard dat u vond dat er op dat moment verder gegaan moest worden. In 1996 komt er naar aanleiding van de aangifte van de heer Plettenberg een nieuw onderzoek. Toen heeft u een soortgelijke uitspraak gedaan. Wellicht herinnert u zich die beter.

De heer Houtman: Wij hebben toen naar aanleiding van de aangifte van de heer Plettenberg een onderzoek ingesteld. Wij kwamen niet op een strafbaar feit of een verdenking of een verdachte. Wij hebben het voorstel gedaan om dieper te gaan graven, op een ander niveau te werken, omdat op deze manier de informatie kennelijk niet boven water kon komen.

De heer Van den Doel: Wat bedoelt u met ''dieper graven''?

De heer Houtman: Dieper graven op een ander niveau, op een andere manier de boel insteken. In die tijd begon ook duidelijk te worden dat mensen ziek waren en dat er een relatie zou kunnen liggen met het ongeval.

De heer Van den Doel: Ik zal u citeren. U heeft bij de commissie-Hoekstra in 1996 gezegd: geef ons een budget en reismogelijkheden, dan halen wij alles boven water. Dan waren wij naar New York en zelfs naar Tel Aviv gegaan.

De heer Houtman: Ja, daar wilde ik ook naartoe. Er stonden mij nog een aantal mogelijkheden voor ogen om verder te gaan met het onderzoek, zoals in New York bij de afzenders kijken en in Israël bij de ontvangers en om daaraan informatie te vragen. Desnoods kon ook nog bij de verzekeringsmaatschappij onderzocht worden wie er een claim hadden neergelegd. Mensen die dingen vervoeren die in orde zijn, zullen een normale claim neerleggen, dus op basis van het verhaal van de afzender en de verzekeringsmaatschappij tot een eensluidend verhaal komen. Mensen die een claim neerleggen die niet klopt, komen er ook uit. Mensen die geen claim neerleggen, zijn eigenlijk nog de vreemdste vervoerders in mijn ogen, want je bent toch je spullen kwijtgeraakt en je wilt daar minimaal een vergoeding voor hebben.

De heer Van den Doel: Waarom heeft de officier van justitie toen gezegd: daar beginnen wij niet aan?

De heer Houtman: Wat mij ervan bijstaat, is dat de heer Van de Rivière op basis van het Wetboek van Strafvordering stelde: er zijn geen gronden om verder te gaan, dus wij kunnen niet verder.

De heer Van den Doel: Er is waarvoor geen aanleiding?

De heer Houtman: Er is geen aanleiding om dat soort zaken te onderzoeken, ondanks het feit dat al duidelijk was dat mensen een verband legden tussen ziek zijn en het ongeval.

De heer Van den Doel: Ik kom nog even naar aanleiding van die gehele zaak terug op de aangifte van de heer Plettenberg. U heeft gehoord hoe uw collega De Rooij daarop heeft geantwoord. U was weliswaar minder betrokken bij het dossier dan de heer De Rooij, want u heeft die avond niet met vrachtdocumenten te maken gehad, maar een centrale figuur in dit dossier was één van uw collega's van de Dienst luchtvaart rijkspolitie, de heer Nix. Had het niet voor de hand gelegen dat op zo'n moment iemand anders het onderzoek had geleid? Ik denk bijvoorbeeld aan de rijksrecherche.

De heer Houtman: Wij hebben de opzet van het onderzoek doorgesproken met de heer Van de Rivière, die als coördinerend officier luchtvaartzaken voor ons aanspreekpunt was. Er staat mij niet bij dat hij daar moeite mee had. Noch hij noch wij zagen daar een probleem in.

De heer Van den Doel: Heeft u alle informatie openlijk op tafel gelegd?

De heer Houtman: Ja.

De heer Van den Doel: Ik kan begrijpen dat de heer Van de Rivière zich niet alles kan herinneren en ook niet weet, als dit in 1996 op tafel komt, dat in 1992 de heer Nix zo'n sleutelrol in het dossier speelt.

De heer Houtman: Ook dat is op tafel gelegd.

De heer Van den Doel: Dus alle pro's en contra's van het feit dat u beiden dat onderzoek zou leiden, zijn openlijk op tafel gelegd?

De heer Houtman: Ja.

De heer Van den Doel: Wat was toen de eindconclusie?

De heer Houtman: De eindconclusie van ons onderzoek was dat van geen van de punten waar de heer Plettenberg aangifte van deed, iets bewezen kon worden.

De heer Van den Doel: Ik heb het over de eindconclusie van de discussie over de vraag of de heren Houtman en De Rooij het onderzoek wel of niet kunnen doen.

De heer Houtman: De heer De Rooij was alleen maar liaison geweest tussen de ECD en het onderzoeksteam in Hoofddorp. Hij had geen inhoudelijke bemoeienis gehad met dat onderzoek.

De heer Van den Doel: De eindconclusie van de heer Van de Rivière was op basis van uw informatie: heren, jullie kunnen beiden aan de slag gaan.

De heer Houtman: Ja.

De heer Van den Doel: Wij hebben zojuist al gehoord dat het verhoor van de heer Plettenberg zo'n twee dagen besloeg. Uw collega De Rooij gaf aan dat de heer Plettenberg heel veel te vertellen had. Is er op enigerlei wijze druk uitgeoefend op de heer Plettenberg tijdens het afleggen van zijn verklaring?

De heer Houtman: Op geen enkele manier. De heer Plettenberg heeft kunnen verklaren wat hij kwijt wilde. Wij hebben aan het begin van de tweede dag zelfs nog het verhaal eerst helemaal doorgenomen. Hij heeft daarop correcties aangebracht. Daarna zijn wij doorgegaan. Aan het einde van de tweede dag is de hele verklaring weer doorgenomen. Hij heeft hem zelf geheel vrijwillig ondertekend. Er is op geen enkele manier druk uitgeoefend op de heer Plettenberg.

De heer Van den Doel: Ook zijn eerdere klachten, beschuldigingen, verdenkmakingen richting BVOI en RLD, die hij ter sprake gebracht zou hebben tijdens zijn eerste aangifte bij de Vlierbosdreef, zijn niet ter sprake gekomen in die twee dagen dat hij bij u aangifte heeft gedaan?

De heer Houtman: Op geen enkele manier. Hij heeft wel gerefereerd aan zijn bezoeken met de heer Van Gijzel aan BVO, maar hij heeft nimmer gesproken over zijn ideeën dat ook de RLD of de Raad voor de luchtvaart op enige manier daarbij betrokken zouden zijn.

De heer Van den Doel: U kunt zich dat heel goed herinneren?

De heer Houtman: Anders had het er absoluut ingestaan.

De heer Van den Doel: Daar kunnen geen misverstanden over bestaan? Plettenberg heeft in alle vrijheid kunnen vertellen en zeggen wat hij wilde en het proces-verbaal is een volledige weergave van zijn aangifte?

De heer Houtman: Ja, absoluut.

De heer Van den Doel: Ik kom op de leiding van de Dienst luchtvaart rijkspolitie de avond van het hele proces. U heeft al gezegd dat de hele ramp nooit is geëvalueerd. Dat zegt iets over het proces op zichzelf, maar wie was die avond de dienstdoend commandant van de Dienst luchtvaart rijkspolitie? Wie had formeel de supervisie en de leiding?

De heer Houtman: Wij hebben het daar in het voorgesprek over gehad. Ik kan het mij absoluut niet herinneren. Ik weet niet wie op dat moment in formele zin commandant Dienst luchtvaart was. Ik weet ook niet wie in feitelijke zin commandant Dienst luchtvaart was. Wij zaten als afdeling op Schiphol-oost een heel eind bij het hoofdgebouw vandaan. Om het oneerbiedig te betitelen: wij zaten op een eiland. Wij hadden weinig contact met de rest van de dienst.

De heer Van den Doel: Maar u weet misschien wel in de weken ervoor wie leiding gaf aan de Dienst luchtvaart rijkspolitie.

De heer Houtman: Ik weet dat de heer Maurer commandant Dienst luchtvaart geweest is. Ik weet niet wie er op 4 oktober 1992 commandant Dienst luchtvaart was. Mijn directe chef was de heer Damveld. Daarnaast werd hij geassisteerd door de heer Bloemen. Maar als u vraagt, wie waren er verder, zou ik het u echt niet kunnen zeggen.

De heer Van den Doel: Als ik u vertel dat de heer Maurer de commandant Dienst luchtvaart rijkspolitie was die avond?

De heer Houtman: Dan neem ik dat direct van u aan.

De heer Van den Doel: U heeft hem niet gezien of ontmoet?

De heer Houtman: Ik heb hem niet gezien.

De heer Van den Doel: Als ik u vertel dat de plaatsvervangend commandant de heer Pinckaers was, specifiek verantwoordelijk voor luchtvaartonderzoeken?

De heer Houtman: Ik zou niet weten hoe de man er uit ziet.

De heer Van den Doel: U kent hem niet?

De heer Houtman: Nee.

De heer Van den Doel: Hij heeft die avond ook geen leiding gegeven aan het proces?

De heer Houtman: Ik heb geen van deze twee mensen, noch de avond noch de weken erna, gezien.

De heer Van den Doel: Wat er gebeurd is op 4 oktober is toch heel ernstig en ingrijpend. Ik mag toch aannemen dat de Dienst luchtvaart rijkspolitie daar nog op teruggekomen is? Ik kan mij niet voorstellen dat u en uw collega's op 5 oktober gewoon weer zijn overgegaan tot de orde van de dag.

De heer Houtman: Het heeft een aantal weken geduurd dat wij met dit onderzoek bezig waren. In mijn herinnering zijn wij er een week of vier, vijf mee bezig geweest. Daarna is men overgegaan tot de orde van de dag. Daarna kwam op 21 december Martinair-Faro als volgende grote ramp, en die verliep op dezelfde manier.

De heer Van den Doel: U heeft ook van collega De Rooij gehoord dat de procedures nog steeds in conceptvorm aanwezig zijn. U heeft in het voorgesprek gemeld dat in 1992 de zaak ook eigenlijk alleen in conceptvorm aanwezig was en dat er sprake was van een overgangsfase. Wij zijn nu bijna zeven jaar verder. Op dat punt is blijkbaar nog niets veranderd.

De heer Houtman: Dat is een trieste constatering, maar het is wel een feit.

De heer Van den Doel: Op 1 april wordt de Wet op de Transportongevallenraad van kracht. Dat is nog een kleine zes weken. Begrijp ik het goed dat er op 1 april in feite een levensgroot vacuüm is?

De heer Houtman: Ik verwacht niet dat er een vacuüm zal zijn. Op basis van de conceptafspraken die er zijn, wordt er al gewerkt, in ieder geval vanuit mijn visie, tot tevredenheid van beide organisaties. Ik heb daar nog geen klachten over gehoord. Het wordt tijd dat het woord ''concept'' eens verdwijnt van het papier en het stuk definitief wordt gemaakt.

De heer Van den Doel: Kunt u verklaren waarom het bijna zeven jaar duurt voordat men bij de KLPD...

De heer Houtman: Wisselingen van chefs doen veel op dit gebied, want dan kun je weer opnieuw beginnen met het inpraten van leidinggevenden.

De heer Van den Doel: Als zaken niet echt goed vastgelegd zijn in duidelijk instructies, alles is gebaseerd op conceptafspraken en er wellicht niet-ingewerkte mensen zijn, dan neemt bij calamiteiten de kans op fouten toch toe?

De heer Houtman: Ja, dat ben ik helemaal met u eens.

De voorzitter: Mijnheer Houtman, ik vind dit laatste punt van de heer Van den Doel heel essentieel. Ik proefde uit uw woorden aan het begin van het verhoor dat de behoefte aan evaluatie er duidelijk was, omdat een aantal zaken in de praktijk beter moet gaan en ter voorkoming dat er een volgende keer op dezelfde wijze te werk wordt gegaan. Daaraan is echter nooit gehoor gegeven. Waaruit verklaart u dat daar geen gehoor aan wordt gegeven?

De heer Houtman: Ik kan dat niet verklaren. Ik kan alleen maar zeggen dat ik, als ik chef zou zijn, die zaken anders zou aanpakken, maar ik ben geen chef. Ik ben die indiaan.

De voorzitter: U bent vandaag, 16.05 uur, twee minuten chef.

De heer Houtman: Het eerste, waarmee ik kom, is een verplichte evaluatie van een groot incident.

De voorzitter: Dat zou uw advies zijn.

De heer Houtman: Onmiddellijk. Van evaluaties kun je veel leren.

De voorzitter: Er wordt nooit geëvalueerd naar aanleiding van incidenten?

De heer Houtman: Vorig jaar is er een groot incident geweest. Toen is er geëvalueerd. Er zijn wel verbeteringen, maar het duurt alleen zo lang voordat die effectief worden.

De voorzitter: Ik merk aan u dat dit aan u knaagt. Is dat iets dat ook bij anderen leeft?

De heer Houtman: Ja.

De voorzitter: Bij iedereen?

De heer Houtman: Ik kan niet voor iedereen spreken in onze organisatie. Ik weet dat er meer mensen zijn die altijd behoefte hebben aan een evaluatie na zo'n incident.

De voorzitter: Worden de werkzaamheden van uw dienst belemmerd door dit soort frustraties?

De heer Houtman: Ik denk het niet, want er wordt doorgewerkt. De mensen pakken het werk weer op, maar het kan wel beter.

De voorzitter: U denkt dat het beter kan. Veel efficiënter.

De heer Houtman: Ja.

De voorzitter: Meer gemotiveerd.

De heer Houtman: Minimaal.

De voorzitter: Ik wil nog even terug naar de rampplek. U had het zojuist over mensen in driedelige pakken. Dat is een nieuwe variant.

De heer Houtman: Driedelig grijs, zei ik.

De voorzitter: Zo heb ik het inderdaad opgeschreven. U heeft op de rampplek vijf tot zes mensen in driedelig grijs gezien. Kent u de heer Nix?

De heer Houtman: Ik ken hem al heel lang. Ik heb hem daar niet bij gezien.

De voorzitter: Hoe zijn deze mensen op de rampplek gekomen?

De heer Houtman: Ik heb daar geen flauw benul van. De commando-auto stond op enige afstand van de weg. Die mensen waren er ineens. Ik heb ze de rest van de avond niet meer gezien.

De voorzitter: Hoe laat was dat ongeveer?

De heer Houtman: Dat weet ik niet meer. Voor mij is die hele avond gecomprimeerd tot vijf of tien minuten. Ik kan niet meer zeggen hoe laat het is geweest. Ik heb wel het gevoel dat ik al enige tijd aanwezig was. Het kan dus 22.00 uur zijn geweest, maar ook 23.00 uur of 22.30 uur.

De voorzitter: Hadden deze mensen tassen bij zich, koffers, aktetassen?

De heer Houtman: Dat kan ik mij niet herinneren. Het was donker. Je staat in de rook. Ineens zijn daar mensen met een diplomatieke status.

De voorzitter: Kunt u nog eens proberen om de commissie te vertellen wat volgens u de reden was dat zij daar waren?

De heer Houtman: In mijn optiek was de reden dat zij wilden kijken voor hun overheid hoe de situatie was.

De voorzitter: Voor hun overheid.

De heer Houtman: Voor de Israëlische overheid.

De voorzitter: Ze zijn weggegaan en u heeft ze niet meer teruggezien.

De heer Houtman: Neen.

De voorzitter: U heeft er ook niet meer naar gevraagd.

De heer Houtman: Neen.

De voorzitter: U weet zeker dat de heer Nix, die u kende, niet in hun aanwezigheid was.

De heer Houtman: Ik heb hem daar niet zien staan.

De voorzitter: Mijnheer Houtman! Ik kom toe aan een samenvatting van dit verhoor.

Op de rampplek waren op 4 oktober 1992 slechte communicatieverbindingen.

De heer Houtman: Correct.

De voorzitter: Naar aanleiding van de ramp heeft er geen evaluatie binnen de dienst plaatsgevonden, maar daar was zeker wel behoefte aan.

De heer Houtman: Correct.

De voorzitter: Vijf tot zes Israëliërs in driedelig grijs zijn op de rampplek toegelaten. De reden was waarschijnlijk rapportage voor Israël.

De heer Houtman: Correct.

De voorzitter: Met betrekking tot de aangifte van de heer Plettenberg was er geen aanleiding om een onderzoek door de heer Houtman of de heer De Rooij te laten uitvoeren.

De heer Houtman: Dat is correct.

De voorzitter: Er is geen druk op de heer Plettenberg uitgeoefend met betrekking tot zijn aangifte.

De heer Houtman: Geheel correct.

De voorzitter: Wie formeel of feitelijk de leiding had op 4 oktober 1992, daarover kunt u geen mededelingen doen.

De heer Houtman: Dat klopt.

De voorzitter: De bereikbaarheid van u op de rampplek was slecht.

De heer Houtman: Correct.

De voorzitter: Voordat u naar de rampplek bent gegaan, heeft u aan de heer Damveld gevraagd of er gevaarlijke stoffen aan boord waren. Dat was rond 19.30 uur.

De heer Houtman: Klopt.

De voorzitter: De heer Damveld heeft u verteld dat dit niet het geval was.

De heer Houtman: Correct.

De voorzitter: U verwacht dat, als dit anders zou worden, dit zou worden doorgegeven.

De heer Houtman: Ja.

De voorzitter: Op 1 april 1999, wanneer de nieuwe Wet op de Transportongevallenraad in werking treedt, is er wat u betreft geen vacuüm meer als het gaat om de werkwijze van uw dienst.

De heer Houtman: Correct.

De voorzitter: Dan is hiermee eind gekomen aan dit verhoor. Ik verzoek de griffier de heer Houtman uit te geleiden.

16.10 uur

Pierre Heijboer reageert op de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie.
Hij meent dat de volgende prangende vragen ontbraken of onwaarheden werden verteld.


Commentaar van de dag door publicist Pierre Heijboer