"Onthullingen, getuigenverklaringen, wetenschappelijke evaluaties en foto's over de Bijlmerramp met het El AL-vliegtuig bij SDN...!!"

Samenvatting en conclusie van enquêtevoorzitter Th. Meijer
aan het einde van ieder openbaar verhoor

Burgers & Bijlmer . . Bijlmer enquête . . Doemvlucht <===> Kamerzetel 151 . . SDN . . Heijboer

Vliegramp Bijlmermeer
Donderdag 28 januari 1999

Verhoor 7

De heer C.O. Boer


C.O. Boer

Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer op donderdag 28 januari 1999 in de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag

Donderdag 28 januari 1999

Aanvang 13.30 uur

Verhoord wordt de heer C.O. Boer

Voorzitter: Th.A.M. Meijer

Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: Augusteijn-Esser, Van den Doel, Oedayraj Singh Varma en Oudkerk, alsmede de heer Roovers, griffier, en de heer Voerman, lid van de staf van de commissie

De voorzitter: Aan de orde is het verhoor van de heer C.O. Boer, geboren op 22 oktober 1955 te Eijsden. Mijnheer Boer, ik verzoek u te gaan staan voor het afleggen van de eed. De door u af te leggen eed luidt: ik zweer dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.

De heer Boer: Zo waarlijk helpe mij God almachtig.

De voorzitter: De enquêtecommissie onderzoekt de toedracht en de gevolgen van de vliegramp op 4 oktober 1992 in de Bijlmer te Amsterdam, met als uiteindelijk doel waarheidsvinding en het trekken van lessen voor de toekomst. U was als brandweerman van de vrijwillige brandweer in dienst op 4 oktober 1992. Is dat correct?

De heer Boer: Ja. Ik ben de vierde oktober opgepiept en ik ben de ochtend van de vijfde oktober ingezet.

De voorzitter: Hoe kwam het dat u op 4 oktober 's avonds niet bent ingezet?

De heer Boer: Wij werden opgepiept. Ik was op dat moment aan het werk bij een bewakingsbedrijf. Ik ben daar meteen vertrokken. Ik heb nog wel geregeld dat er een vervanger voor mij kwam, maar ik hoefde daar niet op te wachten. Ik ben naar huis gegaan en heb mij omgekleed. Daarna ben ik naar de Octaanweg gegaan, waar ons verzamelpunt was. Wij hebben daar zitten wachten en wachten. Toen bleek dat door het vuur wij als reddingwerkers nog geen werk konden doen. Even na middernacht werd ons te verstaan gegeven dat het beter was om thuis nog wat uit te gaan rusten en dan zouden wij de volgende ochtend vroeg wel een seintje krijgen.

De voorzitter: Dat seintje kwam?

De heer Boer: Dat seintje kwam rond een uur of half acht. Wij moesten ons weer melden op de Octaanweg.

De voorzitter: Kunt u beschrijven wat er vervolgens is gebeurd op het moment dat u op de Octaanweg aankwam?

De heer Boer: Op zondagavond was het hectisch. Wij hebben wel wat televisiebeelden gezien, maar je wist niet wat er gaande was. Maandagochtend zijn wij in groepjes ingedeeld en zijn wij in een bus naar de Bijlmermeer gebracht.

De voorzitter: Toen u daar aankwam, wat kreeg u toen voor opdracht?

De heer Boer: Wij kregen de opdracht om eerst mee te lopen richting onze reddingscontainers. Wij zijn daar uit de bus gestapt. Wat mij bij blijft is de stilte. Eerst kreeg je allemaal flitsende camera's. Daarna ga je door een hek heen met wat bewaking en dan ga je naar je reddingscontainers, waar het materiaal lag. Dan wil je een eerste verkenning gaan doen.

De voorzitter: Wat voor materiaal lag daar?

De heer Boer: Wat touwwerk, brancards en eventueel, voor als het nodig was, EHBO-tassen.

De voorzitter: U zegt: en dan wil je je werk gaan doen. Waar bestaat dat werk op dat moment uit?

De heer Boer: Op dat moment kregen wij door dat wij de slachtoffers moesten gaan bergen. Je hoopt dan wel dat er nog overlevenden zouden zijn, maar al heel snel bleek dat dat niet zo was. Toen zijn wij aan de rechterkant van de flat onder een tunneltje doorgegaan en kreeg ik een eerste indruk van wat er had plaatsgevonden.

De voorzitter: Wat waren die indrukken?

De heer Boer: Het was schokkend. Ik ben zelf belastingambtenaar. Je oefent zeven jaar lang en je bent nooit ingezet. Nu ben je daar en dan moet je ervoor gaan.

De voorzitter: Welke instructies kreeg u voordat u het rampterrein op kon gaan? Ik doel dan met name op veiligheid en de wijze waarop u zich daar kon begeven.

De heer Boer: Er werd wel gesteld dat wij op het moment dat de hijskranen zouden arriveren om onze persoonlijke veiligheid moesten denken. Wij kregen een stofkapje – een kapje van twee kwartjes – voor je mond. Dat was na vijf minuten nat, want het miezerde wat die dag. Dat deed je al heel snel af en dat heb je eigenlijk niet meer gebruikt.

De voorzitter: Wat heeft u die ochtend gedaan?

De heer Boer: Wij hebben die ochtend gepoogd slachtoffers die in beeld lagen zo veel mogelijk te bedekken. Op het moment dat er weer een betonplaat weggetild werd, moesten wij kijken of wij slachtoffers konden bergen. Wij zaten af en toe als een soort archeologen op de grond om te kijken of er wat te vinden was.

De voorzitter: Hoe lang bent u daar gebleven?

De heer Boer: Wij zijn daar gebleven tot 's avonds laat, rond elf uur, half twaalf.

De voorzitter: Bent u vervolgens nog teruggekomen?

De heer Boer: Wij zijn daar alle dagen geweest. De ene keer rond de middag tot 's avonds heel laat en andere keer vanaf 's ochtends bijtijds tot laat in de middag. Ik ben tot en met donderdagavond laat daar geweest.

De voorzitter: Tot donderdagavond.

De heer Boer: Ja, tot de laatste reddingswerkzaamheden eindigden.

De voorzitter: Toen waren de reddingswerkzaamheden langzamerhand afgerond.

De heer Boer: Ja, toen was het tot de grond toe glad.

De voorzitter: Vond u dat het werken daar veilig was?

De heer Boer: Daar sta je niet bij stil. Ik kon heel snel toen wij daar aankwamen door het tunneltje kijken. Toen keek ik naar boven en zag dat de balkonrekken los hingen. Op dat moment kon je niet veel doen. Het bleek dat wij daar heel snel weg moesten. Ik deed twee stappen naar achteren met mijn reddingsgroep en toen kwam er zo'n plaat naar beneden. Toen hadden wij dus gewoon een engeltje bij ons. Daaruit bleek dat je heel duidelijk op je eigen veiligheid moest letten. Verder zijn er niet veel instructies geweest.

De voorzitter: U droeg een helm?

De heer Boer: Wij droegen een oranje helm.

De voorzitter: Die heeft u alle dagen gedragen?

De heer Boer: Die heb ik alle dagen gedragen. Wij hadden een soort platformpak van Schiphol met een losse broek en een jas en daarbij dienstschoenen in het zwart. Die waren echter niet waterdicht.

De heer Van den Doel: Mijnheer Boer, ik wil met u op ander onderwerp overstappen. Dat betreft de mannen in de witte pakken. Voordat ik u daar een aantal vragen over ga stellen, wil ik met u iets doen aan uniformherkenning. Kunt u mij een beschrijving geven van de uitrusting van de leden van het SIGMA-team?

De heer Boer: Die hebben een wit pak met een kruis op de rug. Sommige hadden gewoon een wit pak aan, een aantal een losse broek en sommige een overall. Dat was hetzelfde bij ons. Er was een wisselend tenue. Er waren mensen met een overall. Dat was bij hun ook zo.

De heer Van den Doel: Het was een wit pak. Hadden zij nog iets op hun hoofd?

De heer Boer: Een helm.

De heer Van den Doel: Was dat een normale helm?

De heer Boer: Een gewone, normale helm.

De heer Van den Doel: Hoe ziet die eruit?

De heer Boer: Die was geel. Witte helmen kwamen daar ook voor.

De heer Van den Doel: Zat er nog iets bijzonders op die helm?

De heer Boer: Niet dat ik weet.

De heer Van den Doel: Nu is er ook – dat was weliswaar niet op de zondagavond dat u aanwezig was – personeel van de brandweer Schiphol ingezet. U bent op 4 oktober 1992 al een aantal jaren werkzaam bij de brandweer. Weet u hoe die mensen eruit zagen, in wat voor pakken zij liepen?

De heer Boer: Nee, ik ben op zondagavond niet daar geweest.

De heer Van den Doel: Maar weet u als brandweerman...

De heer Boer: Ik neem aan dat zij gewoon een brandweerpak droegen, maar dat weet ik niet.

De heer Van den Doel: Maar als u hoort dat de brandweer Schiphol is ingezet, in wat voor pakken zouden zij dan rondlopen?

De heer Boer: Ik neem aan dat zij een herkenbaar brandweerpak aan hadden met een helm, waarop zilveren strepen zouden zitten.

De heer Van den Doel: Wat is dat herkenbare brandweerpak voor u?

De heer Boer: Zwart met zilveren strepen en een brandweerhelm.

De heer Van den Doel: Mijnheer Boer, u bent vanaf maandagochtend op de rampplek geweest. U heeft zelf in eerdere instantie een verklaring afgegeven over de mannen in de witte pakken. Hoeveel mensen waren dat?

De heer Boer: Zes mensen. Daarbij liepen vier mensen met een soort regenjas aan.

De heer Van den Doel: Kunt u een beschrijving geven van hoe die mensen eruit zagen?

De heer Boer: Later heb ik het vergeleken met een soort gaspak van de brandweer. Ik ben met de rijksrecherche naar Amersfoort geweest, naar de brandweer, om ongeveer zoiets aan te wijzen. Volgens mij was het een wat stevig pak, vrij breed, met een soort kap op het hoofd met een donkere voorkant, waardoor je de ogen niet kon zien. Dat was op maandagochtend. Voor mijn gevoel – wij zijn op negen uur aangekomen – moet dat tussen tien uur en half elf zijn geweest.

De heer Van den Doel: Ik laat u door de griffier een aantal foto's zien, waarop verschillende afbeeldingen staan van pakken. Het eerste pak is een demo-voorstelling van een wit pak. Kunt u zeggen of u dat heeft gezien? Komt u dat bekend voor?

De heer Boer: Nee, zo niet.

De heer Van den Doel: Op de tweede foto staan wat onderdelen van het pak.

De heer Boer: Nee, herken ik niet. Absoluut geen strepen.

De heer Van den Doel: Ik heb u zojuist wat vragen gesteld over uniformherkenning van de verschillende hulpdiensten. Weet u ook hoe de GG en GD eruit ziet in Amsterdam, met name als het gaat om de ongediertebestrijding?

De heer Boer: Ik weet dat het LOTT-team wat meer zilver in hun pakken heeft en wat meer kleur. Verder staat er heel groot LOTT op de rug. Maar in de uniformen op zich heb ik mij niet verdiept. Ik weet dat de SIGMA-groep daar aanwezig was. Op maandagochtend waren wij daar. Er was verder niemand. Dat was geen SIGMA-groep die ik heb gezien.

De heer Van den Doel: Ik wil nog even teruggaan naar de mannen in die witte pakken die u wel heeft gezien. Heeft u ze ook horen spreken?

De heer Boer: Ja. Ons werd door een man in een rood pak, die op de rampplek stond, op een bepaald moment te verstaan gegeven: en nu gaan jullie achteruit; je moet nu met die groep weg. Dan doe je dat en dan zeg je tegen je mensen dat ze terug moeten, onder het tunneltje door waar onze reddingscontainers stonden. Ik bleef eerst nog staan en vroeg: wat is de bedoeling? U gaat terug, zei hij. Toen werd nog heel duidelijk gezegd: en anders gaan jullie achter de hekken. Toen zei ik: dan ga ik naar huis, want daar kom ik niet voor. Daardoor blijft het je bij, ook de dagen daarna: je werd als een kwajongen weggestuurd. Op het moment dat ik onder het tunneltje door ging, keek ik naar de linkerkant en toen zag ik die mensen komen. Er werd ''yes, yes'' geroepen. Toen heb ik mij toch teruggetrokken onder dat tunneltje. Mijn mensen zijn toch doorgegaan naar de reddingscontainers en zeiden: wij krijgen zo wel weer een seintje. Dan zie je mensen passeren. Meer zag je niet van ze. Het duurde een kwartier, 20 minuten en toen gingen ze weer weg en droegen ze iets. Ik kon absoluut niet zien wat het was, want er lag een soort doek overheen.

De heer Van den Doel: U heeft ze zelf dus niet horen spreken.

De heer Boer: Er werd ''yes, yes'' geroepen en toen kwamen ze aanlopen.

De heer Van den Doel: Door de mensen in de witte pakken?

De heer Boer: Door de man in het rood. Die riep ''yes, yes'' en toen kwamen ze aan lopen.

De heer Van den Doel: Die man in het rood, wie was dat?

De heer Boer: Ik weet niet wie dat was. Ik had op dat moment het gevoel dat hij daar leiding zou moeten geven. Misschien was hij van de RLD. Ik heb echter geen idee van welke instantie hij zou moeten zijn. Daarom ging ik in eerste instantie ook niet weg met mijn groep. Ik dacht namelijk: wie is die man? Hij zei echter: u moet nu gaan. Dan doe je dat maar, want aan rottigheid heb je niets.

De heer Van den Doel: Later is er een onderzoek ingesteld naar die mannen in witte pakken. U heeft daar ook een verklaring over afgelegd. Uw collega's ook?

De heer Boer: Ik weet dat er een dame is geweest die ook een verklaring af heeft gelegd.

De heer Van den Doel: Heeft u daar achteraf nog met uw collega's over gesproken?

De heer Boer: Ik heb mijn verhaal gedaan, maar wij hebben er niet echt over gesproken. Ik heb ook geen kopie van mijn proces-verbaal gekregen, waar ik wel om heb gevraagd. Ik krijg altijd overal kopieën van. Ik vond het vreemd dat ik die nu niet kreeg.

De heer Van den Doel: Wat ze weg droegen, hoe groot was dat? Kunt u daar een beschrijving van geven?

De heer Boer: Van de rampplek is het ongeveer 20 meter naar dat tunneltje. Daar liep je onderdoor en dan was er een heuveltje met een soort speeltuintje. Wij liepen daar omheen. Ons zicht was dan ook eigenlijk nihil.

De heer Van den Doel: Maar u heeft wel gezien dat zij wat iets droegen.

De heer Boer: Ik verwachtte dat ze ons weer zouden roepen en dat wij terug konden om ons werk te verrichten. Ik stond daar alleen maar te niksen en dat wilde ik niet. Ik wilde er weer naar toe, want op die plek hoorde je niet. Dan zie je iemand voorbij schuiven en enige tijd daarna konden wij ons reddingswerk hervatten.

De heer Van den Doel: Maar u kunt niet precies zeggen wat ze weg droegen, hoe groot het was?

De heer Boer: Nee, er hing en doek overheen. Ik weet absoluut niet wat het is.

De heer Van den Doel: Ik wil naar een heel ander onderwerp over gaan. Dat is uw gezondheid. Ik doe weer een beroep op uw geheugen. Ik ga terug naar 1992. Kunt u ons vertellen hoe het in september 1992 met uw gezondheid stond?

De heer Boer: Die was goed. Ik had nooit ergens last van.

De heer Van den Doel: U was zo gezond als een vis.

De heer Boer: Ik was zo gezond als een vis. Ik sportte en alles.

De heer Van den Doel: Hoe was dat direct na de ramp? Heeft u onmiddellijk klachten gekregen ?

De heer Boer: Eerst niet. Daarna kreeg ik het wat benauwd en moest wat hoesten. Dan denk je: ik ben verkouden en dan neem je een hoestdrankje. Dat helpt dan niet. Ik kreeg uitslag onder mijn linkervoet. Dat zijn blaren van binnenuit. Dan is het: smeerseltje dit, smeerseltje dat.

De heer Van den Doel: Over welke periode spreken wij nu ongeveer?

De heer Boer: Eind november 1992. Ik kreeg wat meer problemen met de longen. De huisarts zie toen: misschien helpt een spuitbusje of iets anders.

De heer Van den Doel: Bent u met uw klachten ook naar de bedrijfsarts gegaan?

De heer Boer: Ja, ik had in die tijd nog EHBO-lessen bij de belastingdienst. Daar zei men mij: je moet eens becotide proberen, want als mensen op Schiphol op de platforms problemen hebben door de kerosine, krijgen zij dat. Becotide is ontstekingsremmend. Jij moet dat ook eens proberen. Dat heb ik gedaan en het hielp redelijk. Maar op het moment dat je er mee stopt, is het weer hetzelfde. Ik begin 's ochtends onder de douche. Ik zet hem goed heet. Ik begin dan als een ouwe man te rochelen en komen er allerlei slierten naar buiten en pas dan krijg ik weer lucht.

De heer Van den Doel: U bent naar de bedrijfsarts gegaan. Wie was dat?

De heer Boer: Dat was destijds... Tja, de naam, het was de bedrijfsarts van de belastingdienst.

De heer Van den Doel: U hebt geen contact gehad met de bedrijfsarts van de brandweer?

De heer Boer: Ja, ik heb wel gebeld met de brandweer en gevraagd of er misschien meer mensen met klachten waren. Er werd toen meteen gezegd: nee, er zijn geen mensen met klachten. Men wilde mij wel laten onderzoeken bij de GGD. Maar ik had zoiets van: wij moeten allemaal onderzocht worden. Ik heb mij gewoon bij de eigen bedrijfsarts van de belastingdienst gemeld, want de brandweer was niet mijn werk. Ik werkte bij de belastingdienst. Als ik daar ziek was, kom je bij de bedrijfsarts terecht.

De heer Van den Doel: Was er voor de vrijwillige brandweer een vorm van nazorg, direct na de ramp?

De heer Boer: Alleen tijdens en na de ramp was er het bedrijfsopvangteam dat bestond uit een psychiater waar je eventueel naartoe kon. Op dat moment had ik die niet nodig. Daar ga je aan voorbij.

De heer Van den Doel: Er was dus alleen nazorg op het gebied van de psychische klachten?

De heer Boer: Er was psychische begeleiding, ja.

De heer Van den Doel: Mijnheer Boer, u schrijft uw klachten toe aan de Bijlmerramp. Welke relatie legt u tussen uw eigen lichamelijke klachten en de Bijlmerramp?

De heer Boer: Voornamelijk door mijn longen, door het onderzoek. Ze zeggen dat ik een soort overgevoeligheid heb. Een chemische longontsteking noemde de dokter in de VU het. Toen in september het boek ''Going down, going down'' uitkwam, ben ik pas de link gaan leggen. Je doet dat liever niet. Maar je gaat uiteindelijk dingen uitsluiten. Je bent belastingambtenaar en dan vroegen ze mij: werkt u in de chemie? Nee, ik werk niet in de chemie, ik werk gewoon op kantoor. Ja maar, hebt u nooit wat anders gedaan? Nee, ik doe gewoon, normaal werk en ik kom niet met vieze dingen in aanraking. Je gaat dan toch de link leggen met die voet. Ik weet dat ik mijn schoenen uitgehad heb die eerste week, maar daar sta je niet bij stil. Je gaat gewoon door, tot er een moment komt dat het psychische element ook mee gaat spelen. Want je bent dag en nacht met de Bijlmerramp bezig.

De heer Van den Doel: Voor een goed begrip, legt u een relatie met de lading?

De heer Boer: Ja, na zes weken, nee korter, na tweeënhalve à drie weken, ik werkte bij de belastingdienst in Hoofddorp, stapte ik op de trein naar Schiphol. Het was een stoptrein. Ik moest op Schiphol overstappen. Er stapte toen een man op mij af en die zegt: jij bent Carel Boer. Ik zeg, ja, maar ik ken u verder niet. Ik moet jou zo spreken, zei hij. Wij rijden naar de Lelylaan. Ze letten op mij en dan wil ik je wat vertellen. Ik zeg: dat is goed. Wij zijn uitgestapt. Ik ben naar beneden, richting Sloterplas gelopen en hij vertelde mij dat er zeven pallets met munitie aan boord zijn geweest, dat een aantal pallets uitgeladen is om het contragewicht van het toestel niet in gevaar te brengen. Hij zegt: ik weet zeker dat het zeven pallets met munitie waren. Ik vraag, maar wie ben jij? Ja, hij had de eindverantwoordelijkheid van Aeroground. Ik kon de man herkennen aan een bordje van AG, dus van Aeroground, maar ik ben niet iemand die meteen naar allerlei anderen gaat schreeuwen. Ik heb gewoon de minister geschreven.

De heer Van den Doel: U heeft die mijnheer niet gevraagd: hoe heet u?

De heer Boer: Dat kon hij niet zeggen. Ik heb hem absoluut gevraagd hoe hij heette. Zeker weten. Maar dat kon hij niet zeggen.

De heer Van den Doel: Hij deed heel geheimzinnig.

De heer Boer: Ja, hij had mij gezien bij AT5, waar ik een interview gaf over de redder naast dat gebeuren, de mens daarnaast. Op die manier kwam ik met hem in contact, omdat hij mij herkende.

De heer Van den Doel: U hebt zelf een keer in een interview in Panorama gezegd: ik lijd nu aan uraniumvergiftiging.

De heer Boer: Dat zijn de woorden van de pers. Ik heb nooit die link gelegd. Ik heb nooit qua uranium... Er werd geroepen: er heeft uranium in gezeten, maar hoe ga je daar mee om? Ik heb helemaal niets te verbergen. Ik werk bij de belastingen. Ik kan er niks mee winnen of verliezen. Dit is wat ik gezien en gevoeld heb. Ik voelde mij beroerd en ik kreeg het verhaal te horen: er heeft uranium in gezeten; allerlei instanties vinden dat gevaarlijk. Toen ik later de kans kreeg, onderzoek te laten doen naar uranium, heb ik wel toegehapt. Dat was bij Uraspectrum in Zweden. En dan komt de uitslag en dan blijkt er bij mij 43% uranium in mijn lichaam te zitten. Hoe moet ik daarmee omgaan? Ik weet het niet. Minister Borst kwam op het NOS-journaal, want er was nogal wat commotie. Dan zeg je: wat moet ik daarmee? Minister Borst roept meteen: ik ga twee ton uittrekken voor onderzoek. Maar tot op de dag van vandaag heb ik geen briefje van haar ontvangen.

De heer Van den Doel: Daar gaan wij zo nog even op door, mijnheer Boer. Ik keer even terug naar de man die u aanschoot, toen u uit de trein stapte. Heeft u nog met anderen contact gehad die zeiden: ik moet u toch iets vertellen, mijnheer Boer, om u gerust te stellen?

De heer Boer: Ja, in maart/april '93 kreeg ik bij de belastingen tijdens de hulp bij de aangiftecampagne iemand aan het loket die bij de Rijksluchtvaartdienst werkte. Je bent dan nog vol van de ramp, je hebt heel wat meegemaakt, je hebt wat gezondheidsproblemen en je praat daarover. Hij zegt, ik zal er met Erhart over praten, want die was er ook en die kan jou wel wat geruststellen.

De heer Van den Doel: Wie was die mijnheer aan het loket?

De heer Boer: Dat was mijnheer Van Eenigen, Paul van Eenigen. Ik zei daarop: graag, als hij mij wat te vertellen heeft. Ja, want dan kun je wat gerustgesteld worden, want het is zielig en dit en dat. Ik vond dat prima. Ik kreeg de mogelijkheid hem de dag erna te bellen. Van Eenigen belde mij toen om te zeggen: hij is er nu, hij zit nu op je telefoontje te wachten, dus draai hem maar even. Ik heb toen Erhart gebeld. Het was eerst van ouwe-jongens-krentenbrood, zo van: ik heb nog naast je gestaan. Ik zei: dat zal best, maar ik weet niet hoe u eruit ziet, daar heb ik geen idee van. Hij zei toen: er hebben wat slaghoedjes met kwik ingezeten, dat is voor de munitie, maar de rest is ongevaarlijk; doe nu maar kalm aan, want het komt allemaal wel goed. Hij zei: verder kunnen wij niet aangeven wat er in zat. Ik zeg: slaghoedjes met kwik? Ik heb dat voor lief aangenomen en dat was het.

De heer Van den Doel: Het telefoontje van mijnheer Erhart was bedoeld om u gerust te stellen dat er geen gevaarlijke stoffen in het vliegtuig zaten en dat die slaghoedjes met kwik in feite weinig voorstelde?

De heer Boer: Dat stelde niets voor. Dat was het voor mij. Ik moest maar kalm doen, dan kwam het allemaal wel goed. Je neemt dat aan. Je kon er dag en nacht mee bezig zijn, maar dat hielp natuurlijk niet.

De heer Van den Doel: En daarop was het gesprek beëindigd.

De heer Boer: Nee, ik heb het later gemeld aan Vincent Dekker. Die vond het iets raars: slaghoedjes met kwik. Hij is dat ook aan hem gaan vragen, maar toen zei Erhart dat hij dat absoluut nooit gezegd had en dat hij niet wist waar die mijnheer het over had. Nou, dat verbaasde mij.

De heer Van den Doel: Dus later heeft hij tegenover anderen...

De heer Boer: Hij kon dat niet zeggen.

De voorzitter: Mijnheer Boer, nog een vraag over dit onderwerp. Kunt u zich nog goed herinneren wanneer dat telefoontje was?

De heer Boer: Ja, ik neem aan dat het in maart 1993 was.

De voorzitter: Maart 1993?

De heer Boer: Ja, dat denk ik, gezien mijn contacten met Dekker naar aanleiding van zijn boek.

De voorzitter: Dat was dan een half jaar na de ramp.

De heer Boer: Nee, dan is het absoluut maart 1994 geweest, want toen had ik dat boek van Vincent. Voor die tijd kende ik Vincent niet. Ik heb het Vincent gemeld. Het is absoluut maart '94 geweest. Zeker weten.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Mijnheer Boer, ik wil met u verder praten over uw gezondheidsproblemen en over uw ervaringen in dat verband met de leiding van de brandweer en andere overheidsinstanties.

Hebben andere collega's van u bij de vrijwillige brandweer ook problemen met hun gezondheid?

De heer Boer: Ja, er zijn er meer met gezondheidsproblemen.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U kent die mensen.

De heer Boer: Ik ken daar mensen van.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U hebt eerder tegen mijnheer Van den Doel gezegd dat u de professionele brandweer gebeld hebt om te vragen of er daar ook mensen waren met problemen. U heeft daar nul op het rekest gekregen.

De heer Boer: Ja, er is altijd geroepen: er zijn hier geen mensen met klachten.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Kent u nu wel mensen met klachten bij de professionele brandweer?

De heer Boer: Ja, ik ken inmiddels zeer velen.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Weet u hoe het mensen met klachten bij de vrijwillige brandweer is vergaan en bij de professionele brandweer? Hoe reageerde de leiding?

De heer Boer: Het is onbegrijpelijk, maar er gebeurt nog steeds helemaal niets. In brieven aan mij wordt gezegd: er is ieder jaar controle, daar blijkt niets uit, iedereen wordt echt ieder jaar gekeurd en gedaan. Nou, ik heb inmiddels begrepen dat sommige mensen de afgelopen zes jaar nooit gekeurd zijn of wat dan ook!

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Wordt u als vrijwillige brandweerman ook ieder jaar gekeurd?

De heer Boer: In het begin heb ik eens een formuliertje moeten invullen over mijn gezondheidstoestand, want anders kom je er niet bij, maar verder heb ik nooit een gezondheidsonderzoek gehad.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Is het geen standaardprocedure dat ook mensen van de vrijwillige brandweer...

De heer Boer: Dat zou je normaal gesproken wel zeggen.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Ik zou met u willen praten over de korpsleiding van de professionele brandweer, over de commandant. U hebt uw gezondheidsklachten gemeld. Hoe is de commandant van de brandweer daarmee omgegaan?

De heer Boer: Ik heb in het begin contact gehad met Nelissen, de bedrijfsarts. Die zei: dan ga je maar naar de GGD, want er is een onderzoek geweest. Maar ik heb daar nooit iets van gehoord. Eind '93 heb ik een brief gestuurd dat ik bij de brandweer weg zou gaan, want dat was voor mij over. Ik vroeg wel of er nog een ander baantje voor mij was. Op 5 december 1993 kreeg ik mijn ontslagbrief in de bus. Dat was een aardig sinterklaascadeautje...

Later bij het onderzoek naar het uranium heb ik mij op het NOS-journaal vertoond. Tot mijn grote verbazing – ik werk ook als losse kracht bij Amsterdam-RAI waar ik kaartjes sta te scheuren – belde mijn vrouw mij daar in paniek op. Zij zei: wat er nu gebeurt, mijnheer Ernst is op tv, en wacht jij maar!

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Wie is mijnheer Ernst?

De heer Boer: Dat is de brandweercommandant. Daarbij was ook de heer Kuiper, politieman in Amsterdam, want meer kan ik er niet van maken. Ik werd afgeschilderd als een oproerkraaier die al na een week ontslag had genomen en die na een maand al met vuilspuiterij in de Panorama zou staan.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Ik wil dit heel duidelijk hebben. Mijnheer Ernst en mijnheer Kuiper waren samen op de televisie. Naar aanleiding waarvan?

De heer Boer: Er was een commissievergadering geweest bij de gemeente Amsterdam, waar volgens zeggen van de heer Ernst in een later briefwisseling met mij vragen gesteld zijn over mij. Ik heb voor deze zitting een videoband ingeleverd met de volledige vergadering. Mijnheer Ernst komt daar aanlopen en zegt: ik zal mijn woordje doen. Hij begint dan over mij te... ik noem het maar orakelen. Ik vond het een schande.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Dat was naar aanleiding van de brief die u gestuurd had?

De heer Boer: Nee, dat was naar aanleiding van mijn optreden bij de televisie en waarin ik meld dat bij mij uranium in mijn lichaam is gevonden. Dan ben ik maar een restverschijnsel van de BB, niet representatief voor het brandweerkorps en ik heb in de Bijlmer alleen maar wat hand- en spandiensten verricht... Maar ik ben wel degene die aan het einde van de ramp brieven heeft gekregen dat wij zulk goed werk hadden verricht. Mijnheer Kuiper vulde daar nog op aan: als dit soort oproerkraaiers steeds het Amsterdamse brandweerkorps in diskrediet brengen, dan moeten wij hem voor de rechter aanpakken. Daar raakte mijn vrouw vreselijk van in paniek en ik ook.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Heeft u daarna nog iets gehoord van de heer Ernst?

De heer Boer: Ik ben brieven gaan sturen, want ik eiste van hem dat hij dat in de pers zou herroepen. Later heeft hij zijn excuses gemaakt, omdat hij de naam De Boer had gebruikt in plaats van Boer en voor de rest had hij het niet zo bedoeld. Hij verschool zich achter het feit dat er in die vergadering vragen waren gesteld. Hij zou nooit persoonlijk iemand pakken, maar daar kon hij niet meer om heen...

Ik heb toen mijnheer Vrakking geschreven om deze man te laten vervolgen wegens laster en smaad en wegens aantasting van mijn privacy. Ook bij hem kreeg ik nul op het rekest, want het gemeenschapsbelang was niet in het geding. En toen heb ik het maar opgegeven.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U hebt dus van mijnheer Ernst zelf niets meer vernomen en ook van mijnheer Vrakking niet?

De heer Boer: Nee, ik heb antwoorden gekregen met de strekking dat zij niks konden doen en daarna is er geen contact meer geweest.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U hebt zelf geen contact met mijnheer Ernst opgenomen?

De heer Boer: Daarna niet meer, want de moed zakt je in de schoenen.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Wat zou u willen dat de heer Ernst zou doen?

De heer Boer: Ik zou graag willen dat de heer Ernst... Ik zie dat er echt brandweermensen ziek zijn. De onrust in zijn korps heb ik niet veroorzaakt. De mensen zijn zelf onrustig. De mensen zijn ziek en mijnheer Ernst gaat daaraan voorbij. Hij probeert mij de schuld in de schoenen te schuiven. Hij moet dat nog steeds recht zetten, tot op de dag van vandaag.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U voelt zich gekwetst?

De heer Boer: Ik voel mij heel erg gekwetst.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U zou dus willen dat de heer Ernst zijn excuses aanbood.

De heer Boer: Absoluut.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Heeft u verder voldoende medische begeleiding gekregen?

De heer Boer: Nee, ik heb wel brieven gestuurd. Na april heb ik een advocaat in de arm genomen, want inmiddels deed ik alles zelf. Ik schreef zelf de brieven aan de diverse instanties, maar dan blijkt dat dat toch niet voldoende werkt. De advocaat is een aantal keren bezig geweest, een onderzoek te vragen. Na april gebeurde er niets, want, zo werd er gezegd, er komt een onderzoek. Dan krijg je de bewuste melding via de telefoon – op die tweede juni was ik de eerste, 's morgens om twee minuten over acht – om mij te melden bij het AMC. Nou daar zaten mensen die dat nog nooit gedaan hadden. Zij kwamen van ieder willekeurig enquêtebureau. Zij waren hun werk waardig, maar zij waren niet opgeleid voor dat soort zaken. Er werd mij gevraagd: heeft u familieleden verloren in de Bijlmer. Ik zei toen: ik zal het uitleggen, ik ben reddingswerker geweest en ik woonde daar niet. Een paar vragen verder was het weer van: hebt u buren verloren? Dan word je narrig. Dat gesprek duurde bijna een half uur en op het laatst was het hakketakken tegen elkaar. Daarna krijg je een brief thuis of je de vragenlijsten wilt ontvangen. Nou, dat wilde ik, die kreeg ik en ik heb ze ingevuld.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Dat is het onderzoek van het AMC?

De heer Boer: Ja, het recente AMC-onderzoek. Daar kon ik mijn vragen echter niet op kwijt. In 1997 heb ik mij laten helpen in het AMC door prof. Gersons, want ik werd agressief en zo was ik nooit. Dat heeft bij mij heel goed geholpen. Ik kon mijn werk bij de belasting weer hervatten, nadat ik tien maanden thuis had gezeten. Dan breekt je klomp als je alleen maar psychische vragen hoeft te beantwoorden: of ik mij wel eens depressief voelde en of ik wel eens een poging tot... had willen doen. En dat soort zaken. Ik wilde echter mijn lichamelijke problemen kwijt en die kon ik daar niet op kwijt. Ik heb daarom heel groot gekalkt: z.o.z. en ik heb daar hele epistels bij geschreven en gevraagd wanneer ik de lijsten zou ontvangen voor mijn lichamelijke klachten. Daar hoor je dan verder niets op.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U heeft ook aan eerder onderzoek meegedaan? Het eerste gezondheidsonderzoek?

De heer Boer: Nee, daar heb ik niet aan meegedaan. Ik heb daar nooit iets van gehoord.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Is u ooit medische hulp onthouden?

De heer Boer: Als ik met het AMC belde en vroeg of ik niet alleen kon komen, omdat ik mij beroerd voelde, werd er gezegd: nee, u moet wachten, want er komt een uitslag van het onderzoek. Dan zei ik: ja, maar dat is papier; ik wil onderzocht worden. Daarop werd gezegd: u moet gewoon geduld hebben. Maar wat is geduld voor mij? Hoe oud word ik? Wat heb ik? Ik had een collega uit de rampenbestrijding en die is niet zo lang geleden overleden. Heb ik die tijd? Ik heb een gezin met twee kleine kinderen. Dan gaan je emoties opspelen en dan wordt je ook weer boos. Gelukkig kan ik dat nu relativeren. Ik wacht dan wel, ik heb wel geduld. Maar mijn geduld raakt absoluut op.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U heeft alle vragen van dat AMC-onderzoek dus ingevuld en u heeft aanvullende vragen en antwoorden ingeleverd. U vindt echter dat u ziek bent en dat u nu geholpen moet worden. Dat heeft u gemeld bij het AMC?

De heer Boer: Dat heb ik gedaan naar aanleiding van het laatste tussenrapport, waarop ik mocht reageren. De advocaat heeft onmiddellijk een brief gestuurd naar minister Borst om binnen een aantal dagen aan te geven hoe en wat het gaat worden. Daar is dus het wachten op.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U moet dus gewoon wachten.

De heer Boer: Ja, ik moet wachten.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Terwijl u ziek bent.

De heer Boer: Terwijl ik mij beroerd voel.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Wat vindt u daarvan?

De heer Boer: Ik vind dat dat niet kan. Er is in Nederland veel gezondheidszorg, maar ik zit maar te wachten. Ik denk dat er initiatieven moeten komen om ons te onderzoeken. Als men aangeeft dat men bepaalde bloedonderzoeken niet kan doen, kan ik melden dat ik aanbiedingen heb gekregen om in Californië bloedonderzoek te laten doen.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Als ik een conclusie kan trekken, is dat dat u teleurgesteld bent of gekwetst bent door het optreden van de overheid, in dezen de commandant van de brandweer, en dat u ziek bent en dat u niet geholpen bent.

De heer Boer: Je raakt er helemaal moedeloos van.

Mevrouw Oedayraj Singh Varma: Mijn conclusies zijn dus juist?

De heer Boer: Ja, absoluut.

De heer Van den Doel: U heeft gesproken over brieven die u heeft geschreven aan verschillende instanties. Ik heb begrepen dat u onder andere brieven heeft geschreven aan het college van B en W van Amsterdam, de gemeente Amsterdam en aan ministeries. Was dat steeds vanwege uw gezondheidsklachten of heeft u in die brieven ook andere zaken aan de orde gesteld die u ter ore waren gekomen?

De heer Boer: Ik heb wel iets gemeld over de munitie. Dat heb ik aan mevrouw Maij-Weggen gedaan en later aan mevrouw Jorritsma. Altijd bleek dat iemand van de Rijksluchtvaartdienst die brieven kreeg en moest beantwoorden. Dat bevreemde mij. De naam van de man was meen ik De Groot. Dat weet ik echter niet zeker, want in 1997 heb ik in mijn verwerkingsproces en met mijn psychische problemen veel brieven verscheurd. Ik kreeg verder nietszeggende antwoorden. Later heb ik een schadeclaim ingediend, want je maakt allerlei kosten, materiële en immateriële kosten. Wat biedt de toekomst mij? Als ik iets zou krijgen, zou ik het op een rekening zetten. Ik ben altijd doorgegaan. Het is niet om geld te krijgen, maar om mijn onkosten te dekken. Je hoorde echter niets en er kwam niets. Als ik vroeg naar een verzekeringsmaatschappij – mij bleek namelijk dat wij verzekerd waren bij de brandweer – zei men: luister eens, het is een ramp, dus je moet in Den Haag zijn, bij Binnenlandse Zaken. Dan schreef je een brief naar Den Haag, waarin je vroeg waar je je rekeningen in kon dienen, en dan zeiden zij: u moet bij de brandweer in Amsterdam zijn. Ik stuurde ook brieven naar El Al en Boeing, waarin ik vroeg waar ik mijn kosten kon claimen. Die zeiden: u bent ingezet door de brandweer en daarom moet de brandweer betalen.

De heer Van den Doel: U werd dus van het kastje naar de muur gestuurd.

De heer Boer: Ik werd absoluut van het kastje naar de muur gestuurd.

De heer Van den Doel: In uw brieven heeft u dus in feite drie onderwerpen aangekaart: uw gezondheidsklachten, de munitie die in de lading zat en de kosten die u maakte en waarvoor u geen schadevergoeding kreeg.

De heer Boer: Ja.

De voorzitter: Mijnheer Boer, als ik uw verhaal aanhoor, begrijp ik dat u vindt dat de overheid nogal wat steken heeft laten vallen.

De heer Boer: Ja, heel grote steken. Het vertrouwen was helemaal weg. Er zijn een paar mensen in de politiek die doorgegaan zijn, die het begrepen. Dat zijn mensen. Op het laatst zie je niemand meer als mensen, want het is mensonwaardig om zo met iemand om te gaan. Dan denk ik: wat heb ik misdaan? Je hebt daar voor de staat gestaan. Je bent vrijwilliger, je bent ingezet bij een ramp, je staat slachtoffers te bergen, je maakt daar heel veel mee en daar weet je mee om te gaan, maar als je dan ziek wordt, laten ze je in de stront zakken, want dat is daar geen gevolg van. Dat doet heel erg zeer.

De voorzitter: Toen wij twee weken geleden in de Bijlmer waren en wat slachtoffers spraken – daar was u een van – viel het mij op dat het de eerste keer was dat u met andere slachtoffers sprak en dat er een enorme eensgezindheid was in de beleving van de klachten. Hoe kan het dat u zes jaar na dato pas voor de eerste keer met slachtoffers sprak?

De heer Boer: Er waren zes mensen bij van de beroepsbrandweer. Dat blijken dan mensen van het eerste uur te zijn. Die kende je dan wel, maar je had verder nooit contact met de brandweer. Ik kwam bij iemand om een TV te laten repareren. Die man zit daar, ook doodziek. Dan zie je toch die herkenning en dan denk je: die Ernst, wat een leugenaar. Er is wel van alles aan de hand, terwijl constant ''nee'' is gezegd. Wie ben ik om het steeds aan andere mensen te vragen? De pers zei ook wel eens: noem eens een naam. Dan zei ik: nee, want ik ben voor mijzelf bezig. Ik voel mij beroerd en ik denk uiteindelijk dat het daarvan komt. Dat is het voor mij. Maar die herkenning daar, het waren allemaal mensen met vermoeidheid, lamme armen, lamme benen, problemen met de longen en met de huid – er komen steeds meer dingen bij – dat gaf weer een beetje moed.

De voorzitter: Gaf u dat moed?

De heer Boer: Ja, want dan denk je: de enquêtecommissie is gekomen en dit is onze laatste kans. Eind 1999 hoop ik het Bijlmerboek weer te kunnen sluiten. De afgelopen dagen heb ik dat weer open moeten slaan na mijn behandeling in het AMC. Ik had het boek toen aardig dicht. Ik moet proberen daar de komende dagen zo mee om te gaan dat het ook absoluut weer dicht moet. Ik wil aan het einde van het jaar zover zijn dat ik in ieder geval onderzocht ben en dat ik weet dat ik een ander jaar 2000 tegemoet ga, zonder Bijlmermeer.

De voorzitter: Begrijp ik goed dat u zegt: de kans die er voor mij is om dit boek te sluiten, zou een gedegen lichamelijk onderzoek zijn.

De heer Boer: Absoluut.

De voorzitter: Dat is wat u zou wensen dat op korte termijn zou gebeuren.

De heer Boer: Dat is het enige dat ik wens. En dat iedereen het doorkrijgt. Ik vind dat wij nu het recht hebben, zeker als hulpverleners, maar ook al die anderen, op een gedegen onderzoek.

De voorzitter: Ik wil dit openbaar verhoor graag afsluiten.

De heer Boer: Mag ik nog een opmerking maken? Het is een beetje ''komisch'', maar laten ze beginnen met schoenen. Mijn linkervoet rot weg. Ik moet iedere drie maanden twee paar schoenen kopen. Ik hoop dat mevrouw Borst, als ik kom, eerst een paar schoenen voor mij klaar zet. Dan heb ik in ieder geval een paar nieuwe. Dank u wel.

De voorzitter: Ik dank u. Ik verzoek de griffier, de heer Boer de zaal uit te geleiden.

14.09 uur

Pierre Heijboer reageert op de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie.
Hij meent dat de volgende prangende vragen ontbraken of onwaarheden werden verteld.


Commentaar van de dag door publicist Pierre Heijboer



    steun Het Klankbord op: ABN Bank 54.50.32.091 of Giro 6591189
Het Klankbord
Email: postbus@het-klankbord.nl
Internet site: www.het-klankbord.vuurwerk.nl/verboer.htm
Postbus 374, 1115 ZH Duivendrecht (NH)
Tel. +31-6-45624157
Disclaimer