"Onthullingen, getuigenverklaringen, wetenschappelijke evaluaties en foto's over de Bijlmerramp met het El AL-vliegtuig bij SDN...!!"

Samenvatting en conclusie van enquêtevoorzitter Th. Meijer
aan het einde van ieder openbaar verhoor

Burgers & Bijlmer . . Bijlmer enquête . . Doemvlucht <===> Kamerzetel 151 . . SDN . . Heijboer

Vliegramp Bijlmermeer
Woensdag 17 februari 1999

Verhoor 40

De heer H.F. Aaij


H.F. Aaij

Stenografisch verslag van het openbare verhoor van de parlementaire enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer op woensdag 17 februari 1999 in de vergaderzaal van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te Den Haag

Woensdag 17 februari 1999

Aanvang 09.30 uur

Verhoord wordt de heer H.F. Aaij

Voorzitter: Th.A.M. Meijer

Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie: Augusteijn-Esser, Van den Doel, Oedayraj Singh Varma en Oudkerk, alsmede de heer Roovers, griffier, en mevrouw Abbas, lid van de staf van de commissie.

De voorzitter: Aan de orde is het verhoor van de heer H.F. Aaij, geboren op 15 mei 1965 te Hoofddorp.

Mijnheer Aaij, ik verzoek u te gaan staan voor het afleggen van de belofte. De door u af te leggen belofte luidt: Ik beloof dat ik de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.

De heer Aaij: Dat beloof ik.

De voorzitter: Mijnheer Aaij, de enquêtecommissie onderzoekt de toedracht en de gevolgen van de vliegramp op 4 oktober 1992 in de Bijlmermeer te Amsterdam met als doel waarheidsvinding en het trekken van lessen voor de toekomst.

Is het correct dat u ten tijde van de ramp werkzaam was als cargo supervisor bij El Al?

De heer Aaij: Ja.

De voorzitter: Kunt u aangeven wat uw werkzaamheden zijn ingeval van een normale afhandeling van een vrachtvliegtuig?

De heer Aaij: Mijn werkzaamheden behelzen de planning en belading, zowel op economische gronden als vluchtveiligheid, en het volledig klaarmaken van de belading van een vliegtuig.

De voorzitter: Een willekeurig vrachtvliegtuig waarbij u betrokken bent, vertrekt van Schiphol. Alles is in orde. Welke vrachtdocumentatie ligt dan bij u op kantoor?

De heer Aaij: Als het vliegtuig weg is of geprepareerd wordt?

De voorzitter: Een normaal vliegtuig is de lucht in. Wat blijft dan bij u achter?

De heer Aaij: Bij mij blijven achter kopieën van de master airwaybills, zijnde de tickets voor de vracht, kopieën van de douanemanifesten, zoals die door ons gegenereerd worden, kopieën van NOTOC's en kopieën van eventuele consolidatiemanifesten als een airwaybill de omschrijving heeft general cargo of consolidation as per attached manifest.

De voorzitter: Ik moet iets rechtzetten. Ik heb aan het begin van dit verhoor vergeten te zeggen dat u zich laat bijstaan door een raadsman. Wie is deze raadsman?

De heer Aaij: Ik laat mij bijstaan door de heer Van Baren.

De voorzitter: Is hij uw advocaat en niet die van El Al?

De heer Aaij: Dat klopt.

De voorzitter: Wat is normale procedure die gevolgd wordt met betrekking tot deze documentatie? Wat gebeurt ermee?

De heer Aaij: Bedoelt u als een vliegtuig weg is?

De voorzitter: Ja.

De heer Aaij: Er worden diverse sets kopieën achtergehouden. Een aantal daarvan gaan naar de administratie, waar de verrekening plaatsvindt met de luchtvrachtagenten die de vracht aangeleverd hebben. Er bestaan douanekopieën. Dat zijn kopieën die gestempeld zijn door de Nederlandse douane, waarmee aangegeven is dat de spullen gereed zijn voor uitvoer uit de EG. Dat is voor ons de bewijsvoering dat de luchtvrachtagent zijn taak bij de douane heeft gedaan en zijn bescheiden overlegd heeft voor controle door de douane. Er wordt ook nog een set bewaard voor onszelf, puur voor onze file.

De voorzitter: In hoeverre heeft u kennis van en inzicht in de gegevens van gevaarlijke stoffen die op de NOTOC staan?

De heer Aaij: Ik ben indertijd gecertificeerd voor IATA dangerous goods, zowel om te checken als om ervoor te tekenen.

De voorzitter: Kunt u dat uitleggen?

De heer Aaij: Er bestaat een wetgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht. Deze komt voort uit de VN-ICAO. Daarbovenop zit een wetgeving van de IATA. Er worden cursussen gegeven voor een dangerous goods certificaat. Elke anderhalf jaar moet je opnieuw examen doen. Als je daarvoor slaagt, krijg je een certificaat dat aangeeft dat je de bevoegdheid hebt, het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht te checken.

De voorzitter: Was u in het bezit van dat certificaat ten tijde van de ramp?

De heer Aaij: Dat klopt.

De voorzitter: Op 4 oktober 1992 had u te maken met de afhandeling van een vrachtvliegtuig, de LY 1862. Hoe verliep de afhandeling van dat vliegtuig?

De heer Aaij: Wat bedoelt u?

De voorzitter: Ik doel op uw werk-zaamheden. Was het een normale procedure?

De heer Aaij: Geen bijzonderheden, een normale zondagmiddagvlucht.

De voorzitter: Door wie werd u geassisteerd?

De heer Aaij: Op zondagavond wordt er met een minimumbezetting gewerkt. Er was op dat moment één gedetacheerde medewerker van Aero Ground aanwezig.

De voorzitter: Wie was dat?

De heer Aaij: Michiel Keestra. Correctie. Er was nog een tweede medewerker aanwezig. Die zit weliswaar bij ons op kantoor, maar is volledig medewerker van Aero Ground, namelijk de heer Arie Goudsblom.

De voorzitter: Op een gegeven moment krijgt u te horen dat er iets mis is met het vliegtuig. Wat krijgt u precies te horen?

De heer Aaij: Er werd om pakweg tien over half zeven over het portofoonsysteem geschreeuwd door de dienstdoende operations officer dat de machine neergestort was.

De voorzitter: Van wie kwam dat bericht?

De heer Aaij: Van Jeroen Plettenberg. Mijn eerste reactie op dat moment was: Jeroen, daar maak je geen geintjes over. Daarna begreep ik uit de manier waarop hij het mij vertelde en de stress in zijn stem dat er toch iets aan de hand was. Voor mij persoonlijk kwam op dat moment de bevestiging doordat er opgebeld werd door CNN.

De voorzitter: Als een dergelijk bericht binnenkomt, heeft u dan de beschikking over een soort standaardprocedure, waarin staat beschreven wie u moet inlichten op zo'n moment?

De heer Aaij: Nee.

De voorzitter: Wat heeft u nadat bekend geworden was dat het vliegtuig was neergestort precies gedaan?

De heer Aaij: Ik heb op dat moment twee telefoontjes gepleegd. Het eerste telefoontje was met Freight Control in Tel Aviv, wat in principe mijn overkoepelende autoriteit is. De persoon die daar dienst had, heb ik ingelicht. Deze persoon ken ik ook in de privé sfeer. Hij had op dat moment aan een half woord genoeg en heeft in Tel Aviv verder zijn wegen gevolgd. Het tweede telefoontje heb ik gepleegd met de cargo manager Nederland, de heer Chervin.

De heer Oudkerk: Mijnheer Aaij, klopt het dat er in Amsterdam 72 ton is bijgeladen in het vliegtuig?

De heer Aaij: Ik moet bekennen dat ik niet de exacte gegevens ken, maar het klinkt redelijk in de buurt.

De heer Oudkerk: Klopt het ook dat u verantwoordelijk bent voor de documentatie van die 72 ton?

De heer Aaij: Dat klopt.

De heer Oudkerk: Waren op dat moment alle kopieën van de master airwaybills van die 72 bij u in het kantoor aanwezig?

De heer Aaij: Dat klopt.

De heer Oudkerk: Betekent dat, dat als iemand die avond die kopieën had willen hebben, deze zich tot u had kunnen wenden om, als u daarvoor geautoriseerd was, die kopieën te verkrijgen?

De heer Aaij: Dat klopt.

De heer Oudkerk: Is er die avond iemand bij u geweest om deze master airwaybills op te halen?

De heer Aaij: Niet bij mij.

De heer Oudkerk: Dat suggereert: bij iemand anders.

De heer Aaij: Ik weet het niet.

De heer Oudkerk: Hoe laat bent u weggegaan?

De heer Aaij: Ik ben om ongeveer half negen, negen uur naar huis gestuurd.

De heer Oudkerk: Naar huis gestuurd?

De heer Aaij: Ja.

De heer Oudkerk: Wij proberen vandaag een zo goed mogelijke reconstructie te maken van wat er die avond gebeurd is. Heeft u kort nadat de ramp had plaatsgevonden papieren aan iemand meegegeven?

De heer Aaij: Ik heb aan niemand papieren meegegeven. Ik heb alleen papieren gefaxt.

De heer Oudkerk: Heeft u die papieren gefaxt op eigen initiatief, of kreeg u daartoe een verzoek?

De heer Aaij: Ik heb een verzoek gekregen en ik heb mij het hooft lopen breken over de vraag van wie ik dat verzoek heb gekregen, op wiens autoriteit en naar wiens faxnummer het gegaan is. Ik weet het niet meer. Er is bij mij het dringende verzoek binnengekomen om de NOTOC's, de opgavelijsten van gevaarlijke stoffen die aan de captain ter hand zijn gesteld, te faxen in verband met de brandbestrijding en het plan van aanval voor de brandweer.

De heer Oudkerk: Dus u hebt een telefoontje gekregen met een dringend verzoek. Hoe laat was dat ongeveer?

De heer Aaij: Dat zal in het eerste kwartier zijn geweest nadat mij bekend was dat er iets gebeurd was. Dus dat moet tussen kwart voor zeven en zeven uur geweest zijn.

De heer Oudkerk: U heeft toen kort erna de NOTOC's gefaxt?

De heer Aaij: Dat klopt.

De heer Oudkerk: En u weet niet meer waar naartoe?

De heer Aaij: Helaas niet meer.

De heer Oudkerk: Heeft u behalve dat dringende telefoontje nog een ander telefoontje gekregen met het verzoek om die NOTOC's?

De heer Aaij: Niet dat ik mij kan herinneren.

De heer Oudkerk: Als ik u vertel dat dit telefoontje er wel geweest is en dit van de Luchtverkeersbeveiliging is gekomen, gaat u dan een lichtje op?

De heer Aaij: Nee.

De heer Oudkerk: U kunt het zich niet herinneren?

De heer Aaij: Ik kan het me echt niet herinneren.

De heer Oudkerk: U weet in ieder geval zeker dat u de papieren gefaxt heeft?

De heer Aaij: Ja.

De heer Oudkerk: U kunt zich niet herinneren dat u een telefoongesprek gevoerd heeft met de luchtverkeersbeveiliging en u zegt: ik heb op die avond tijdens het eerste halfuur geen NOTOC's of andere papier meegegeven aan iemand anders?

De heer Aaij: Ik heb niemand bij mij op kantoor gezien die papieren is komen opeisen of iets dergelijks.

De heer Oudkerk: U heeft ook niet aan de heer Goudsblom, die naar de zogenaamde commissie van overleg op Schiphol ging, papieren meegegeven?

De heer Aaij: Nee.

De heer Oudkerk: Heeft u toen u het dringende telefoontje kreeg om de NOTOC te faxen geaarzeld of u dat moest doen?

De heer Aaij: Nee, omdat de vraag voor mij op dat moment een absoluut logische, legitieme vraag was.

De heer Oudkerk: Heeft u ook niet bij derden, bijvoorbeeld bij uw toenmalige baas de heer Chervin, gecheckt of u het mocht faxen?

De heer Aaij: Er was niemand aanwezig. Ik was alleen met de eerder genoemde personen aanwezig.

De heer Oudkerk: Maar u heeft net verteld dat u twee telefoontjes heeft gepleegd kort na de melding om tien over half zeven.

De heer Aaij: Dat heb ik niet met hem overlegd. Het telefoongesprek met de heer Chervin is gegaan in de geest van: ''Er is iets verschrikkelijks gebeurd'' en ''Ik kom naar Schiphol''.

De heer Oudkerk: Ik kom even terug op het telefoontje waarvan wij weten dat het tussen u en de luchtverkeersbeveiliging heeft plaatsgevonden. U kunt zich het telefoontje moeilijk herinneren. Kunt u zich herinneren of u tijdens een van die telefoontjes iets over de lading heeft meegedeeld aan derden?

De heer Aaij: Ik kan het mij niet herinneren.

De heer Oudkerk: Ik wil het met u hebben over de NOTOC en verzoek de griffier u dat stuk te overhandigen. Herkent u deze NOTOC?

De heer Aaij: Dit is een NOTOC van New-York naar Amsterdam, maar dit lijkt mij niet de NOTOC die in Amsterdam gegenereerd is.

De heer Oudkerk: Ook niet als u de eerste bladzijde omslaat? De NOTOC bestaat uit vijf bladzijden.

De heer Aaij: Dit is de NOTOC zoals die geprint kan zijn. Aan de printdatum kan ik zien dat het om vijf uur 's ochtends Israëlische tijd geprint is. Dit lijkt mij de NOTOC die gegenereerd is in New York.

De heer Oudkerk: Geldt dat voor alle bladzijden die u ziet?

De heer Aaij: Nee, de laatste blad-zijde niet.

De heer Oudkerk: Wat is de laatste bladzijde?

De heer Aaij: Dat is de NOTOC van Amsterdam naar Tel Aviv. Er staat ook een andere printcode op en er staat mijn naam onder. Daar heb ik voor getekend. Daar staat mijn handtekening op. Dit is de NOTOC die ter hand gesteld is aan de captain voor het vertrek uit Amsterdam met de opgave van de gevaarlijke stoffen die geladen zijn in Amsterdam.

De heer Oudkerk: Dus de vijfde bladzijde van de vijf bladzijden die ik u heb gegeven, is de notification to the captain, de lijst van gevaarlijke stoffen, in Amsterdam ingeladen en bestemd voor Tel Aviv?

De heer Aaij: De laatste bladzijde?

De heer Oudkerk: Ja.

De heer Aaij: Dat klopt.

De heer Oudkerk: Waar gaan de eerste vier bladzijden over?

De heer Aaij: Bladzijde 1 is de NOTOC New York-Amsterdam, in dit geval dus irrelevant.

De heer Oudkerk: Omdat die stoffen in Amsterdam zijn uitgeladen?

De heer Aaij: Ja.

De heer Oudkerk: Dus de eerste bladzijde is irrelevant.

De heer Aaij: Dat klopt.

De heer Oudkerk: En de bladzijden 2 t/m 4?

De heer Aaij: Dat zijn gevaarlijke stoffen in transit, dus aan boord van het vliegtuig, geladen in New York met als eindbestemming Tel Aviv, met daarbij geschreven palletnummers en posities waar geladen in het vliegtuig.

De heer Oudkerk: Geldt dat ook voor de bladzijden 3 en 4?

De heer Aaij: Dat klopt.

De heer Oudkerk: Als ik het samenvat, heeft u vijf bladzijden van de NOTOC, waarbij u zegt dat de eerste bladzijde irrelevant is voor de vlucht Amsterdam-Tel Aviv, omdat het gaat om spullen die in Amsterdam zijn uitgeladen.

De heer Aaij: Dat klopt.

De heer Oudkerk: Wat op de bladzijden 2 t/m 4 staat, zijn spullen, gevaarlijke stoffen, die in New York zijn ingeladen?

De heer Aaij: Op de bladzijden 2 t/m 5.

De heer Oudkerk: Om verwarring te voorkomen: op de bladzijden 2 t/m 4 staan spullen die in New York zijn ingeladen, die in Amsterdam niet zijn uitgeladen en dus doorgegaan zijn met bestemming Tel Aviv.

De heer Aaij: Dat klopt.

De heer Oudkerk: Bladzijde 5 van de NOTOC betreft een aantal spullen die in Amsterdam zijn ingeladen.

De heer Aaij: Nee, bladzijde 6.

De heer Oudkerk: Neem mij niet kwalijk, bladzijde 6, u heeft gelijk. Nog één keer voor de duidelijkheid: bladzijde 1 is irrelevant, omdat het spullen betreft die weliswaar in New York zijn ingeladen, maar in Amsterdam zijn uitgeladen en dus niet meer in het vliegtuig zaten toen het vliegtuig in Amsterdam opsteeg.

De heer Aaij: Correct.

De heer Oudkerk: De bladzijden 2 t/m 5 betreft spullen die in New York zijn ingeladen, in Amsterdam in het toestel zijn gebleven en dus wel met de vlucht mee zijn gegaan. Bladzijde 6 is apart en betreft spullen die in Amsterdam zijn ingeladen met als eindbestemming Tel Aviv.

De heer Aaij: Correct.

De heer Oudkerk: Dat alles is dus eigenlijk één NOTOC, bestaande uit drie verschillende onderdelen. Begrijp ik dat goed?

De heer Aaij: Ja, maar ik weet niet wat de eerste bladzijde hierbij doet. Ik weet ook niet waar u dit vandaan heeft. Zoals ik al verteld heb, heb ik de NOTOC van de goederen die aan boord waren zelf opnieuw uitgeprint.

De heer Oudkerk: U krijgt op een gegeven moment het dringende verzoek om te faxen.

De heer Aaij: Dat klopt.

De heer Oudkerk: Wat kunt u dan uitprinten?

De heer Aaij: Ik kan alle NOTOC's en manifesten printen die ik wil hebben. Wij hebben een wereldomvattend computerreserveringssysteem. Daaruit kan iedereen die daartoe bevoegd is de gewenste informatie halen. Van hetgeen New York genereert aan papieren, kan ik een kopie maken, geen probleem.

De heer Oudkerk: U heeft, laten wij zeggen een half uur na de ramp, de NOTOC uitgeprint. Kunt u zich herinneren, of u alle zes velletjes heeft uitgeprint of misschien maar een deel daarvan?

De heer Aaij: Zover ik mij kan herinneren, heb ik de NOTOC's New York-Tel Aviv en Amsterdam-Tel Aviv uitgedraaid.

De heer Oudkerk: Dat zou betekenen dat u bladzijde 1 niet geprint heeft?

De heer Aaij: Zover ik mij dat kan herinneren, is dat correct.

De heer Oudkerk: Bent u daar heel zeker van?

De heer Aaij: Ik zeg u: zover ik mij kan herinneren.

De heer Oudkerk: Zou het kunnen zijn dat u, vanwege het feit dat het enorm hectisch was en dat zoiets niet iedere dag gebeurt, de verkeerde opdracht aan de computer heeft gegeven en dat deze zes bladzijden eruit kwamen rollen?

De heer Aaij: Nee. Voor ons computersysteem moet je de volgende variabelen ingeven: het vluchtnummer, de registratie, de datum en de stretch. Met de stretch geef je aan, welke route je wilt generen. Dat zou dus betekenen, dat ik inderdaad fysiek op de computer zou hebben moeten ingeven: New York-Amsterdam. Het kan misschien gebeurd zijn, maar dat lijkt mij absoluut onlogisch.

De heer Oudkerk: U heeft ongetwijfeld de kranten gevolgd de afgelopen weken en gelezen dat iemand – het gaat er nu even niet om wie – de verkeerde NOTOC zou hebben voorgelezen.

De heer Aaij: Klopt.

De heer Oudkerk: Zou u die iemand kunnen zijn?

De heer Aaij: Ik weet het niet. Ik weet het absoluut niet. Als ik mijzelf naga en de manier waarop ik mijn werkzaamheden altijd heb vervuld, zou dat niet sporen met mijn karakter. Zoals gezegd, de avond was zeer hectisch, er was veel stress, er waren constant zes rinkelende lijnen, ratelende telexen, de persbureaus, obscene vragen. Ik wil en mag het niet uitsluiten. Ik weet het niet, maar ik mag het niet uitsluiten.

De heer Oudkerk: Wij komen daarop zo terug, mijnheer Aaij. Wij zijn leken op het gebied van NOTOC's. Kunt u vertellen, wat het essentiële verschil is tussen bladzijde één van de NOTOC, die eigenlijk irrelevant was omdat de daarop vermelde goederen in Amsterdam waren uitgeladen, en de daarop volgende bladzijden?

De heer Aaij: Wat bedoelt u met ''essentieel verschil''?

De heer Oudkerk: Staan er op bladzijde één zaken die niet meer teruggevonden worden op de andere bladzijden? Anders gezegd: wat is er volgens deze NOTOC precies in Amsterdam uitgeladen?

De heer Aaij: In Amsterdam zijn uitgeladen RPB, dat zijn giffen, RXS's, RXG's, dat zijn explosieven, en RCL's, dat zijn bevroren gassen. Die zijn in Amsterdam uitgeladen.

De heer Oudkerk: Explosieven, giffen en bevroren gassen.

De heer Aaij: Dat klopt.

De heer Oudkerk: Bladzijde één toont aan dat die spullen zeker in Amsterdam zijn uitgeladen en dus niet meer aan boord van het vliegtuig waren?

De heer Aaij: Dat is correct.

De heer Oudkerk: Welke stoffen staan er in het algemeen op de bladzijden twee t/m vijf?

De heer Aaij: Er wordt gesproken over brandbare vloeistoffen, brandbare gassen, corrosieve, miscellaneous dangerous goods, dat zijn licht gevaarlijke stoffen. Het merendeel bestaat uit vloeibare, brandbare vloeistoffen: restricted flammable liquids.

De heer Oudkerk: Er staan geen explosieven, giffen en brandbare gassen op bladzijde twee t/m vijf.

De heer Aaij: Dat is correct.

De heer Oudkerk: U heeft in ieder geval de NOTOC gefaxt. Zover u zich kunt herinneren, waren dat de bladzijden twee t/m zes en is bladzijde één niet gefaxt, naar welke bestemming dan ook?

De heer Aaij: Dat is correct.

De heer Oudkerk: Als u een telefoongesprek zou hebben gevoerd, is het dan logisch te veronderstellen dat u in dat telefoongesprek ook bladzijde één niet genoemd hebt?

De heer Aaij: Dat zou logisch zijn, omdat die niet is uitgedraaid.

De heer Oudkerk: Heeft u, nadat u de boel gefaxt had, op enig moment gedacht: heb ik wel het goede gefaxt?

De heer Aaij: Nee. Ik had op dat moment ook geen tijd om daar verder bij stil te staan. De telefoons rinkelden af en aan, af en aan, af en aan.

De heer Oudkerk: Ik heb u gezegd, dat wij beschikken over een bandje dat een gesprek bevat tussen de Luchtverkeersbeveiliging en, naar wij menen, u. Wij willen u dat bandje nu graag laten horen.(Het desbetreffende bandje wordt gedraaid).

Mevrouw Augusteijn-Esser: Mijnheer Aaij, er zat wat ruis op de band, maar volgens mij was het nog goed te verstaan. Was u degene die de informatie gaf op die band?

De heer Aaij: Ik weet het niet. Ik kan het mij niet herinneren.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Maar herkende u uw stem?

De heer Aaij: Volgens mij is het mijn stem.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Dan kunnen wij nu constateren, dat u een telefoontje hebt gekregen van de Luchtverkeersbeveiliging en dat u de informatie hebt gegeven zoals wij die op de band horen?

De heer Aaij: Ja, als dit daadwerkelijk mijn stem is, ja.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ik ga ervan uit dat u goed hebt kunnen horen, wat u daar opgelezen hebt.

De heer Aaij: Ja.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Zou u mij kunnen vertellen, wat u daar precies hebt opgelezen?

De heer Aaij: De eerste bladzijde.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Maar u vertelde ons net, dat u die eerste bladzijde niet had uitgeprint.

De heer Aaij: Dat ik mij dat niet kon herinneren.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Dat u zich niet kon herinneren die bladzijde te hebben uitgeprint. U zei wat stelliger, dat u hem niet gefaxt hebt.

De heer Aaij: Nee, ik heb gezegd dat ik mij niet kan herinneren dat ik die bladzijde geprint en dus gefaxt heb.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U kunt zich noch herinneren dat u hem geprint noch dat u hem gefaxt hebt?

De heer Aaij: Nee.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Maar u weet wel, dat u de andere bladzijden in ieder geval geprint en gefaxt hebt.

De heer Aaij: Terugkijkend op, is het absoluut onlogisch. Helaas, is het kennelijk gebeurd door het hectische en de stress van het moment. Anderzijds kan ik mij indenken, dat, als de NOTOC gefaxt is, men bij het lezen daarvan ook ziet dat er dingen voor Amsterdam bij staan. Het had ook door iemand geïnterpreteerd kunnen worden om mijn fout te corrigeren.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ja. Maar nu u weet dat die eerste bladzijde kennelijk wel geprint is, is mijn vraag aan u, of het mogelijk is dat die print ook gefaxt is?

De heer Aaij: Dat zou mogelijk zijn. Dat weet ik niet. Ik weet namelijk niet waarvan ik het opgelezen heb. Ik weet niet of ik het vanaf een hardcopy heb gelezen of vanaf een scherm.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Het oplezen vond plaats nadat de fax verstuurd is. Dit telefoongesprek is opgenomen om 19.09 uur en u hebt zojuist verteld dat u gefaxt hebt tussen 18.45 uur en 19.00 uur.

De heer Aaij: Wat ik mij weet te herinneren, ja.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Logischerwijs denk je dan, dat hetgeen eerst gefaxt wordt en hetgeen vervolgens wordt opgelezen, met elkaar overeenstemt.

De heer Aaij: Daarvan zou je kunnen uitgaan, ja.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ik vraag u nogmaals: u kunt zich dat telefoongesprek niet herinneren, maar u herkent wel uw stem?

De heer Aaij: Ik meen mijn stem te herkennen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Zojuist hebt u gezegd, dat het bladzijde één is die u volgens de band hebt opgelezen en die betreft de uitgeladen stoffen. De band gaat nog wat verder. Op een gegeven moment is er een vraag van u: maar er worden geen uitspraken gedaan over...? Dat deel is wat onduidelijk.

De heer Aaij: Ik heb het ook niet gehoord.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Kan dat slaan op de vracht of op iets anders?

De heer Aaij: Ik denk dat u het moet zien in het licht van hetgeen ik u heb geschetst, namelijk dat ik op dat moment zwaar werd lastiggevallen door de diverse persbureaus en dan is het logisch – het is niet iets geheimzinnigs – dat je zegt: maak niet meer paniek dan nodig is, gebruik deze informatie voor de autoriteiten die het nodig hebben, ga daarmee aan de slag, verspeel geen tijd.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Zou u gevraagd kunnen hebben om geen informatie te verspreiden over het aantal slachtoffers? Zou dat logisch zijn? Ik probeer met u na te gaan, wat er gezegd zou kunnen zijn.

De heer Aaij: Hoe bedoelt u: het aantal slachtoffers?

Mevrouw Augusteijn-Esser: Ik weet het niet. Het is slecht te horen en het is slecht te interpreteren. Maar over het aantal slachtoffers hebt u het helemaal niet gehad?

Hebt u enig idee, waarom de man van de Luchtverkeersbeveiliging vervolgens zei: Nee, uiteraard niet, maar dat zullen ze ook niet van ons horen.?

De heer Aaij: Dat is een opmerking voor zijn rekening. Dat weet ik niet.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Zouden uw woorden verkeerd geïnterpreteerd kunnen zijn?

De heer Aaij: Ik denk het wel.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Zou u gezegd kunnen hebben, dat er geen uitspraken gedaan mogen worden over de vracht?

De heer Aaij: Als er op dat moment sprake is van een volledig ondoorzichtige situatie over wat er daadwerkelijk gebeurd is, is het weinig relevant uitspraken over iets te doen als daarvan geen achtergrond bekend is of aanleiding toe bestaat. Het is ook niet mijn taak daarover uitspraken te doen. Ik ben slechts een radertje in het geheel. Ik denk niet dat ik degene ben die op dat moment als woordvoerder voor El Al moet gaan optreden.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U zegt dus hier onder ede, ik zeg het in mijn eigen woorden: ik heb niet gevraagd om bepaalde zaken niet te vermelden?

De heer Aaij: Ik weet het niet, ik kan mij het gesprek absoluut niet herinneren. Ik denk dat u het moet zien in de context van het feit dat ik behoorlijk opgefokt was door een aantal persbureaus en de zeer obscene vragen die werden gesteld. Ik denk dat de reactie meer is geweest van: dit is voor ons, doe er eerst mee wat je ermee moet doen, zorg dat je de informatie beschikbaar krijgt en houd je weg van de pers, want ik word er al niet goed van. Ik denk dat het in die context moet worden gezien en niet met enige achterdocht of iets dergelijks, gewoon puur, eerlijk: houdt op met de pers en ga aan je werk.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Wij moeten uit andere transcripten constateren dat in ieder geval bij de Luchtverkeersbeveiliging op een gegeven moment de indruk bestond, dat El AL zou hebben gezegd dat er geen informatie over de vracht mocht worden gegeven, en met name over de gevaarlijke stoffen. Dat komt uit andere transcripten naar voren. Er is u niets bekend van een instructie van El Al om dit soort dingen achter te houden?

De heer Aaij: Nee, absoluut niet.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Wij moeten het heel scherp vragen.

De heer Aaij: Nee, absoluut niet. Dat zou ook heel onlogisch zijn. Daar zijn de NOTOC's voor.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Nu u dit bandje hebt gehoord en de informatie die u hebt gegeven, wat is dan uw conclusie van dit geheel?

De heer Aaij: Dat er waarschijnlijk een spraakverwarring ontstaan is en een verkeerde vermenging van emoties en gevoelens, maar verder helemaal niets. Mijn achtergrond is de zeevaartschool. Ik heb op de zeevaartschool een opleiding gehad tot brandweerofficier. Op dat moment was het voor mij: jongens, hier heb je de informatie; daar is die voor; gebruik de informatie, ga in godsnaam aan de slag en ga er niet mee lopen leuren en doen op het moment dat je niet precies weet hoe of wat en het nog niet op juistheid geïnterpreteerd is door de autoriteiten die verstand ervan hebben. Terugkijkend: op dat moment is de Luchtverkeersbeveiliging voor mij niet de autoriteit die weet wat hij met de NOTOC moet, maar de brandweer wel.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Mijnheer Aaij, het is helder wat u verklaart. De eerste lijst hebt u voorgelezen.

De heer Aaij: Dat blijkt.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Dat had u niet moeten doen, want dat was de vracht die was uitgeladen. U hebt niet gevraagd om informatie achter te houden.

De heer Aaij: Absoluut niet bewust, nee, niet met een intentie tot.

Mevrouw Augusteijn-Esser: En u heeft zich niet gerealiseerd dat u de verkeerde lijst hebt voorgelezen.

De heer Aaij: Nee, helaas.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Mijnheer Aaij, hebt u een van uw bazen meegedeeld dat u informatie hebt verstrekt over de vracht?

De heer Aaij: Dat weet ik niet meer.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Zou het logisch zijn dat u meldt: ik heb dit of dat meegegeven?

De heer Aaij: Ik heb niets meegegeven.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U hebt alleen gefaxt? U hebt niets meegegeven?

De heer Aaij: Ik heb alleen gefaxt. Persoonlijk heb ik niets meegegeven.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Dat vraag ik nog een keer, omdat u zich dit telefoongesprek ook niet meer kunt herinneren. Achteraf is dit telefoontje van essentieel belang gebleken.

De heer Aaij: Laat ik mijn antwoord herformuleren. Ik kan mij niet herinneren, dat ik iets meegegeven heb aan iemand of aan enige autoriteit, zoals ik u hiervoor al verteld heb. Ik kan het mij niet herinneren.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U kunt het zich niet herinneren. Daarom vraag ik u nog een keer: kunt u zich herinneren of u aan een van uw bazen informatie hebt gegeven over uw eigen informatie over de vracht?

De heer Aaij: Ik zal ongetwijfeld een kort gesprek gehad hebben met mijnheer Chervin over: wat is er gebeurd; hoe is het verlopen tijdens het de eerste drie kwartier tot een uur voordat hij op kantoor was; wie heeft er gebeld. Daarover zal ongetwijfeld gesproken zijn. Ook dat weet ik niet meer precies. U vraagt mij dingen over iets dat zes en een half jaar geleden tijdens een stressmoment bij jonge mensen op hun dak is komen vallen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Wij realiseren ons dat echt heel goed, mijnheer Aaij. Het is ook moeilijk, dat geldt voor iedereen. Zes en een half jaar is een lange tijd geleden. Toch staan wij voor de taak om te reconstrueren wat er zes en een half jaar geleden gebeurd is en dat willen wij zo precies mogelijk doen.

Als u met mijnheer Chervin gesproken heeft over hetgeen u aan informatie hebt verstrekt, zou u dan nog eens willen nadenken of u zich kunt herinneren hoe daarop gereageerd is?

De heer Aaij: Daarover heb ik geen flauw idee meer. Toen de mensen op kantoor kwamen, ben ik in een halve shocktoestand de koffiehoek ingetrokken, er zijn armen om mij heengeslagen, er zijn troostende woorden gesproken, wij hebben naar de TV gekeken, ik heb geprobeerd de shock te verwerken. De eerste drie kwartier zijn in een soort waas verlopen, een soort automatische piloot. Daarna is het besef gekomen en is er niets meer.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Zou iemand anders vanuit uw organisatie nog contact kunnen hebben gehad met de Luchtverkeersbeveiliging?

De heer Aaij: Dat zou kunnen. Dat zou Jeroen Plettenberg geweest kunnen zijn.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Zou die informatie gehad kunnen hebben over de lading?

De heer Aaij: Ja.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Zou iemand anders kunnen hebben aangedrongen op geheimhouding?

De heer Aaij: Dat weet ik niet, daarop kan ik u geen antwoord geven.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Daarop kunt u geen antwoord geven. Lijkt u dat waarschijnlijk?

De heer Aaij: Ik zie het nut er niet van in, maar dat is een puur persoonlijke opmerking.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Maar u weet het niet.

De heer Aaij: Nee.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Hoe laat ben u naar huis gegaan?

De heer Aaij: Tussen half negen en negen uur ben ik mee naar huis genomen.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Toen heeft men u naar huis gestuurd, zei u net.

De heer Aaij: Ja.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Wie stuurde u naar huis?

De heer Aaij: Dat is een combinatie geweest van collega's en mijn vriendin. Ik ben op een gegeven moment het kantoor uitgehaald.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Op een zeker moment bent u weer aan het werk gegaan. Hebt u later nog gesproken met collega's over wat er gebeurd is die avond?

De heer Aaij: Ja, dat hoort bij het verwerkingsproces. Alleen met collega's, nooit met iemand anders. Wat mij tot op heden bevreemd heeft.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Zijn er procedures ten aanzien van informatie over vrachtgegevens aangepast op uw kantoor naar aanleiding van deze ramp?

De heer Aaij: Niet dat ik weet.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Er zijn geen procedures aangepast?

De heer Aaij: Binnen de vrachtafdeling zijn daar geen procedures voor. Wij hebben geen boek op de plank liggen waarin staat: indien er een calamiteit is, moet... enz. In principe is operations de eerstverantwoordelijke voor calamiteitsbeheersing, niet de vrachtafdeling.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Er zijn op drie momenten papieren op enigerlei wijze gecommuniceerd, met name de NOTOC. Die zijn gefaxt, kunt u zich herinneren.

De heer Aaij: Ja.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Aan wie, kunt u zich niet herinneren.

De heer Aaij: Nee, op wiens autoriteit ook niet.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Het voorlezen aan de heer Hendriks van de Luchtverkeersbeveiliging hebben wij net op de band gehoord. Dat heeft wel plaatsgevonden, maar u wist het niet meer.

De heer Aaij: Ik weet het niet meer.

Mevrouw Augusteijn-Esser: Er is net ook niet meer iets bij u bovengekomen?

De heer Aaij: Nee. En geloof me, ik heb het de laatste paar weken absoluut geprobeerd, maar ik weet het niet.

Mevrouw Augusteijn-Esser: U kunt zich ook niet herinneren of u papieren hebt meegegeven?

De heer Aaij: Nee.

Mevrouw Augusteijn-Esser: En welke papieren u dan zou hebben meegegeven?

De heer Aaij: Ik kan mij überhaupt niet herinneren dat ik papieren aan iemand meegegeven heb.

De voorzitter: Ik kom tot een samenvatting. Ik zou graag hebben dat u meedeelt of u die samenvatting correct vindt.

Na de ramp hebt u slechts twee telefoontjes gepleegd, één met Tel Aviv en één met mijnheer Chervin.

De heer Aaij: Correct.

De voorzitter: U weet niet meer wie om de gegevens van de NOTOC telefonisch heeft gevraagd.

De heer Aaij: Correct.

De voorzitter: De NOTOC bestond uit zes bladzijden. Bladzijde 1 betrof New York-Amsterdam, de bladzijden 2 t/m 5 New York-Tel Aviv en bladzijde 6 Amsterdam-Tel Aviv.

De heer Aaij: Correct.

De voorzitter: Bladzijde 1 van de NOTOC gaat over explosieven, giffen en bevroren gassen. Deze zijn in Amsterdam uitgeladen.

De heer Aaij: Correct.

De voorzitter: De NOTOC is voor wat betreft de bladzijden 2 t/m 6 door u gefaxt.

De heer Aaij: Voorzover ik mij weet te herinneren, ja.

De voorzitter: De vrachtdocumentatie voor de ingeladen 72 ton in Amsterdam was volledig bij u op kantoor aanwezig vanaf het moment van de ramp.

De heer Aaij: Correct.

De voorzitter: Die is door niemand bij u opgehaald.

De heer Aaij: Ik kan mij niet herinneren dat ik documenten aan iemand beschikbaar gesteld heb.

De voorzitter: De stem op het bandje dat wij u zo-even hebben laten horen, herkent u als uw stem, maar u kunt zich het telefoongesprek niet meer herinneren.

De heer Aaij: Ik meen mijn stem te herkennen en ik kan mij inderdaad het telefoongesprek niet herinneren.

De voorzitter: De mogelijkheid is aanwezig dat het voorlezen van bladzijde 1 van de NOTOC rechtstreeks van het computerscherm heeft plaatsgevonden.

De heer Aaij: Die mogelijkheid bestaat.

De voorzitter: De aan de LVB voorgelezen NOTOC had met name te maken met de uitgeladen stoffen.

De heer Aaij: Als ik mij kan beroepen op het bandje, wordt daar inderdaad alleen gesproken over de eerste bladzijde.

De voorzitter: U kunt zich het gesprek met de heer Chervin niet meer herinneren.

De heer Aaij: Nee.

De voorzitter: Wij zijn hiermee aan het eind gekomen van dit openbare verhoor.

Ik verzoek de griffier de heer Aaij uitgeleide te doen.

10.17 uur

Pierre Heijboer reageert op de verhoren van de parlementaire enquêtecommissie.
Hij meent dat de volgende prangende vragen ontbraken of onwaarheden werden verteld.


Commentaar van de dag door publicist Pierre Heijboer