De eindeloze dans om miljoenen. Gaten in de grond zijn goud waard

EKC homepage . . . . . SDN Homepage . . . . Schandpaal


    Van Zinnicq Bergmann advocaten
    adviseren bemiddelen procederen

                                                        Mr J. van Zinnicq Bergmann
                                                        Mr L. Spronken 
                                                        Mr M. Weerts 
                                                        Mr J. van Haarlem 
    
                                                        advocaten en procureurs
                                                        ___________________________
    De heer A.P. van der Linden
    Johanna van Brabantlaan 35                          postbus 1332 
    5491 CA Sint Oedenrode                              5200 BJ 's-Hertogenbosch (NL)
    
                                                        telefoon 073 - 61 32 318 
                                                        fax 073 - 61 41 581 
                                                        e-mail peperlaw®vzb.nl 
    
                                                        kantooradressen: 
                                                        's-Hertogenbosch, Peperstr 8
                                                        Vlijmen, Plein 13 
    
                                                        Stichting Derdengelden VZB 
                                                        ABN AMRO 52.35.70.627 
                                                        ING 66.48.92.205 
                                                        Postbank 8204514 
                                                        ____________________________
    Inzake: Linden/Bastion
    Ons nr. 8784
    's-Hertogenbosch, 12 november 1999   
    
    
    
    
    Geachte heer Van der Linden,


    Bijgaand zend ik u een aangepast concept voor onze memorie van grieven.

    Gaarne uw reactie.



    Hoogachtend,



    J. van Zinnicq Bergmann

    
    
    
    
    Van Zinnicq Bergmann advocaten is een maatschap die beroepsvennootschappen omvat. Iedere aansprakelijkheid is
    beperkt tot het bedrag dat in het desbetreffende geval door de beroepsaansprakelijkheidsverzekering wordt uitbetaald.



Van Zinnicq Bergmann advocaten


 
      (J8784.mem)
 

 

 
      GERECHTSHOF
      TE
      'S-HERTOGENBOSCH


      rol van 15 november 1999
      rolnummer: 99-377


          MEMORIE VAN GRIEVEN


          inzake


          A.P. van der Linden,
          wonende te Sint Oedenrode,
          appèllant,
          procureur: Mr J. van Zinnicq Bergmann,


          tegen


          Het Bastion B.V.,
          gevestigd te 's-Hertogenbosch,
          geïntimeerde,
          procureur: Mr R. Stiekema.


.....................................................................................................



    Edelgrootachtbaar College!

    Van der Linden is bij Uw Hof in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch d.d. 19 juli 1996, d.d. 6 juni 1997 en d.d. 15 januari 1999, alle gewezen in de procedure tussen Van der Linden als eiser enerzijds en Het Bastion als gedaagde anderzijds. Uiteindelijk zijn de vorderingen van Van der Linden afgewezen, waarbij hij tevens in de kosten van het geding is veroordeeld.

    Van der Linden kan zich met deze vonnissen en de gronden waarop zij berusten, niet verenigen. Hij voelt zich ernstig tekortgedaan.

    Van der Linden brengt zijnerzijds de stukken der eerste aanleg in het geding. De inhoud van die stukken dient als hier letterlijk herhaald ingelast beschouwd te worden.

    Van der Linden handhaaft zijn posita in prima in beginsel volledig, maar wenst deze wel aan te vullen c.q. te verbeteren, zoals uit het navolgende zal blijken.



    De relevante feiten


  1. De onderhavige procedure handelt over een drietal zandgroeven annex stortputten voor industrieel afval in of nabij Grace-Hollogne in Wallonië, België, gelegen iets ten zuid-westen van Luik. Het gaat hier om de navolgende drie zandgroeven annex stortputten:


Put I Sablières du Locray (grootte 11.88.08)



Put II Lemaire et Fils (grootte 4.27.83)



Put III Rossart (ook wel Locray 2) (grootte 17.24.07)

    Van der Linden was in 1984 handelsagent en als zodanig bemiddelde hij bij het afvoeren van industrieel afval van onder andere Hollandia (een dochteronderneming van Hoogovens). In deze hoedanigheid is hij 1984 op de litigieuze putten gestuit. Van Bruno Tebaldi, met een aantal anderen eigenaar van deze putten en dezen daarbij vertegenwoordigend, heeft Van der Linden te horen gekregen, dat de litigieuze putten te koop waren. Van der Linden zag wel mogelijkheden, met name vanuit zijn relatie met Hollandia. Dit produceert grote hoeveelheden chemisch inert afvalmateriaal zoals slakken en vliegas en heeft doorlopend behoefte aan stortplaatsen daarvoor.

    De voor aankoop benodigde middelen ontbraken echter aan Van der Linden, zodat deze op zoek moest naar participanten.

    Via H.A.J.P.M. van Berkel kwam Van der Linden daarop in contact met M.J.A. Merks, die op zijn beurt H. Spruijt in de zaak heeft betrokken. Allen waren zeer geïnteresseerd in de exploitatie van met name de stortputten, met de exploitatie waarvan immers blijkens een door Van der Linden aan zijn medeparticipanten getoond afvalcontract van Hollandia grote winsten waren te behalen.

    Gevieren zouden zij het project oppakken. De winsten uit de exploitatie van de zandgroeven en van de stortputten zouden gelijkelijk tussen de vier participanten worden verdeeld, zodat ieder 25% zou ontvangen.

    Merks zou daarbij de benodigde financiering regelen.

    Gevieren hebben zij vervolgens met Tebaldi overleg gevoerd.



    Zijdens Tebaldi werd voor put I een koopprijs van Bfrs 60.000.000 genoemd, waarvan Bfrs 52.500.000 voor de put zelf en Bfrs 7.500.000 voor het nog aanwezige zand. Partijen werden het over de aankoop tegen dit bedrag ook eens. Het transport zou eind februari 1985 plaatsvinden.

    De aankoop van beide andere putten zou later worden geregeld.

    Merks en Spruijt zouden de nodige voorbereidingen van het transport verrichten, met name het regelen van de financiering. van de aankoopprijs en het verzorgen van de transportacte.

  1. Vervolgens vernam Van der Linden echter niets meer, totdat hij er in april 1985 achterkwam dat Merks en Spruijt het transport c.a. buiten hem om hadden geregeld en op 22 april 1985 hadden geëffectueerd.

    Zowel voordien als nadien slaagde Van der Linden er niet in Merks of Spruijt te spreken te krijgen en bleef iedere tekst en uitleg aan hem uit.

    Op 26 mei 1985 vond dan uiteindelijk een bijeenkomst plaats, waarbij alle vier - Van der Linden, Van Berkel, Spruijt en Merks - aanwezig waren. Deze bijeenkomst vond plaats ten kantore van Merks.

    In strijd met de eerder gevieren gemaakte afspraken dicteerde Merks bij deze gelegenheid aan Van der Linden, dat deze voor zijn aandeel genoegen zou moeten nemen met f. 0,20 per gestort ton industrieel afval. Van der Linden was het daarmede absoluut niet eens en maakte bezwaar.


  2. Merks produceerde nadien echter een stuk, waarin zijn dictaat aan Van der Linden als overeengekomen werd neergezet en dat door Van Berkel en Spruijt met hun handtekening werd bevestigd. Dit stuk is de als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegde brief van Merks aan Van der Lindens toenmalige raadsman d.d. 25 juni 1985.



    Dit stuk is vervolgens een eigen leven gaan leiden in de procedure tussen partijen en heeft uiteindelijk geleid tot de bewijsopdracht van de Rechtbank aan Van der Linden, dat de litigieuze putten waren geëxploiteerd als stortputten, in welk bewijs Van der Linden door de Rechtbank niet geslaagd is geacht.


  1. In de procedure bij de Rechtbank is tussen partijen ook uitgebreid gedebatteerd over de vraag, of er in 1984/5 of nadien nu wel of niet exploitatievergunningen aanwezig waren voor de litigieuze putten.

    Uit de door Van der Linden in de loop van de eerste aanleg overgelegde producties blijkt al onweersprekelijk, dat in 1984/5 en daarna voor alle drie litigieuze putten de benodigde vergunningen reeds aanwezig waren, zowel voor de zandwinning als voor de stort van industrieel afval, klasse III. Ter toelichting verwijst Van der Linden naar de navolgende producties bij conclusie na enquête:

    Productie 7, zijnde het gunstig advies van het college van B&W van Grace-Hollogne dal. 17 juni 1980 op de aanvraag van Sablières du Locray strekkende tot het wijzigen van het grondreliëf om de toestand van voor de zandafgraving terug te brengen ("pour rétablir la situation d'avant 1'excavation"), mits de door diverse instanties voorgeschreven voorzieningen en voorwaarden met betrekking tot de voor de volstorting te gebruiken materialen in acht worden genomen.

    Productie 8, zijnde de door het college van B&W van Grace-Hollogne aan Sablières du Locray afgegeven vergunning tot wijziging van het grondreliëf dal. 26 februari 1980, waarbij dezlfde voorschriften en voorwaarden worden aangegeven.

    Productie 10, zijnde de "décision du 16.10.86 de la Députation permanente du Conseil provincial de Liège relative à l'exploitation d'une décharge sur la site de la sablière du Locray à Grace-Hollogne" zoals de begeleidende fax van het ministerie vermeldt. Het gaat hier om de stort van niet-giftig industrieel afval ("décharge de déchets industriels non toxiques"). Ook hier wordt verwezen naar de gebruikelijke voorschriften en voorwaarden.



    Productie 16, zijnde het gunstig advies van het college van B&W van Grace-Hollogne op de aavraag van Sablières du Locray voor het opvullen van een zandgroeve middels nietgiftig industrieel afval

    Productie 17, zijnde de brief van Hody dal. 30 november 1987 waarin sprake is van de vergunning van 16 october 1986 betreffende "1'exploitation d'une décharge controlée à Grace-Hollogne".

    Productie 19 is de brief van D. Ingenbleek als directeur van de SPRL Sablières du Locray dal. 10 september 1985 strekkende tot overschrijving op naam van deze vennootschap van de vergunningen, welke op respectievelijk 27 maart 1974 en 6 december 1965 voor onbeperkte duur ("pour une durée illimitée") zijn verleend op de opgesomde percelen, welke put nr 3 vormen en welke percelen per 10 juli 1979 zijn gekocht en in exploitatie zijn overgenomen door Tebaldi met twee anderen. Met deze Tebaldi heeft Van der Linden in 1984 over de aankoop gesproken enzovoort.

    Het zou kunnen zijn, dat de exploitatie van de litigieuze zandgroeven voor bepaalde marktpartijen met name interessant was met het oog op de illegale stort van industrieel afval. De stort van industrieel afval van de klassen I en II was immers zeer kostbaar, zodat er in het illegale circuit aan de stort daarvan veel geld was te verdienen. Van der Linden wijst er in dit kader op, dat juist in diezelfde tijd (1985-1986) op grote schaal en in dezelfde regio gedane illegale stortingen aan het licht kwamen (de gifstorten van Mellery en Marbais). Dit heeft tot strenger toezicht geleid en maakte deze regio in dit opzicht minder aantrekkelijk. Het zou wel eens zo kunnen zijn, 'dat in dergelijke illegale stortingen van industrieel afval geïnteresseerde derde partijen daardoor hun interesse verloren.

    Een andere verklaring voor het niet exploiteren van de litigieuze putten, voor zandwinning danwel stort van industrieel afval klasse III, is immers niet goed denkbaar gezien de zeer profijtelijke exploitatiemogelijkheden, zoals Van der Linden hierna nog zal aantonen.


    Op verzoek van Van der Linden heeft W.P. van Stockum Milieu en Marketing onderzoek gedaan naar de litigieuze putten. In het kader van deze opdracht heeft Van Stockum de relevante gegevens van de litigieuze putten in verleden en heden onderzocht (met name de vergunningen c.a.), de exploitatievolumes becijferd en de exploitatiemogelijkheden cijfermatig weergegeven.

    Van Stockum concludeert - zulks op basis van zeer voorzichtige aannames -dat Van der Lindens aandeel (de helft van het totaal) bij exploitatie van de drie litigieuze putten was uitgekomen op f. 37.172.000.

    Van der Linden brengt het rapport van Van Stockum hierbij in het geding. De inhoud van dit rapport dient als hier letterlijk herhaald ingelast beschouwd te worden en wordt door Van der Linden integraal overgenomen. Van der Linden maakt de bevindingen en conclusies van Van Stockum geheel tot de zijne.



      GRIEF I.

    Ten onrechte overweegt de Rechtbank in haar vonnis dal. 19 juli 1996 in rechtsoverweging 3.4: "Vaststaat tussen partijen dat op 26 mei 1985 Het Bastion en Van der Linden zijn overeengekomen dat Van der Linden voor elke ton afval die zal worden gestort op de stortplaats te Grace-Hollogne in België 20 cent ontvangt binnen dertig dagen nadat de debiteur betaald heeft".


Het Bastion BV (kantoor) van de heer Merks


    Toelichting.

  1. Eerstens benadrukt Van der Linden, dat de 20 cent per gestorte ton afval door Merks is gedicteerd en nimmer door hem is geaccepteerd en dus ook nimmer is overeengekomen. Juist is wel, dat de opbrengsten gevieren gelijkelijk zouden worden verdeeld, maar niet, dat zijn aandeel op 20 cent per gestorte ton afval zou worden gefixeerd. In zoverre herroept Van der Linden hetgeen hij in de eerste aanleg heeft doen stellen.


  2. Het was er Van der Linden om te doen en zo waren ook de afspraken, dat de litigieuze zand- en stortputten ten gezamenlijke bate zouden worden geëxploiteerd. Deze exploitatie betrof zowel de (nog resterende) zandwinning van de zandgroeven als de na de zandwinning ontstane stortputten voor industrieel afval. In de opbrengsten zou Van der Linden voor een kwart gerechtigd zijn (Ven der Linden heeft later ook het aandeel van Van Berkel overgenomen).


  3. Uit het rapport van Van Stockum blijkt, dat deze exploitatie, zowel die van de zandgroeven als die van de stortputten voor industrieel afval klasse III, zeer profijtelijk zou zijn verlopen, als zij (door het Bastion) effectief was opgepakt.



  1. Het Bastion stelt echter nadrukkelijk, dat zij de exploitatie - van de stortputten - nimmer heeft opgepakt, omdat daartoe nimmer de benodigde vergunningen zijn verkregen. Het moge zo zijn, dat op enige aanvraag (waarbij onduidelijk blijft wat de rol van Het Bastion daarbij is geweest) negatief is beslist, maar dit is niet relevant, nu er al exploitatievergunningen waren en deze in 1985 nog geldig waren, en zegt bovendien niets, daar de betreffende aanvrage gezien de ontoereikende wijze waarop zij is gedaan niet als serieus is aan te merken en dan ook niet andes dan kon worden afgewezen (waarop zij kennelijk ook was gericht). Het Bastion was exact op de hoogte van de exploitatievergunningen betreffende de drie litigieuze putten. Merks had immers de gesprekken en onderhandelingen met Tebaldi mede gevoerd en nadien ook de overdracht geregeld.


  2. Uit het rapport van Van Stockum blijkt onweersprekelijk, dat in 1985/6 en daarna er voor alle drie putten vergunningen waren voor de stort van niet-giftig industrieel afval.


  3. Het Bastion heeft echter helemaal niets gedaan om op behoorlijke wijze uitvoering te geven aan haar verplichtingen uit de overeenkomst. Het Bastion heeft zich aldus op ernstige wijze schuldig gemaakt aan wanprestatie jegens Van, der Linden. Het Bastion heeft zich ook niets gelegen laten liggen aan de sommaties zijdens Van der Linden, zoals de Rechtbank met juistheid heeft vastgesteld, en is dus jegens Van der Linden in verzuim komen te verkeren.


  4. Dit geldt ook, indien partijen zouden zijn overeengekomen - quod non - dat Van der Linden als zijn aandeel slechts 20 cent per ton gestort industrieel afval zou ontvangen.


  5. Het verzuim van Het Bastion rechtvaardigt een beroep van Van der Linden op ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomst met schadevergoeding, welk beroep Van der Linden bij deze ook uitdrukkelijk doet.

    Het gevolg van deze ontbinding is, dat niet meer relevant is, of Het Bastion de exploitatie nu wel of niet feitelijk is aangevangen, waaromtrent aan Van der Linden bewijs was opgedragen. De mogelijkheid van exploitatie door of namens partijen of een van hen is immers - door toedoen van Het Bastion - niet meer aanwezig.



      GRIEF II.

    Ten onrechte overweegt de Rechtbank in haar vonnis dal. 6 juni 1997 in rechtsoverweging 2.2: "Van der Linden stelt, dat gedurende langere tijd ter plaatse afval is gestort en dat Bastion daaruit revenuen moet hebben ontvangen. Bastion voert aan, dat niet in het kader van exploitatie van de stortplaats zijdeus haar aldaar afval is gestort. Van der Linden dient, nu hij dit stelt en daarop zijn vordering baseert, zijn stelling aan te tonen. Op grond van de overgelegde stukken kan dit niet reeds nu worden aangenomen" en ten onrechte draagt de Rechtbank Van der Linden vervolgens het betreffende bewijs op.


    Toelichting.

  1. Allereerst verwijst Van der Linden naar de hiervoor geformuleerde grief I en de toelichting daarop.

  2. Het gaat er in wezen niet om, of en zo ja in welke mate Het Bastion de litigieuze putten heeft geëxploiteerd. Wezenlijk is, dat Het Bastion - zoals zij zelf stelt - niet heeft geëxploiteerd, hoewel zij daartoe uit hoofde van de overeenkomst tussen partijen verplicht was en daarvoor alle mogelijkheden aanwezig waren, en daarmede dus in gebreke is gebleven en zich - wederom volgens eigen zeggen - daartoe verder ook buiten staat heeft gesteld.

  3. Aldus heeft Het Bastion jegens Van der Linden wanprestatie gepleegd en is zij jegens hem schadeplichtig. Aan de vraag, of Het Bastion heeft geëxploiteerd, wordt niet toegekomen.

  4. Overigens is Het Bastion wel bij de exploitatie betrokken gebleven, zoals met name blijkt uit haar bij conclusie na enquete als productie 14 overgelegde factuur dal. 27 januari 1987. Deze factuur betreft de levering (stort?) van 740 ton bituum, afkomstig van Moerdijk. Er was op dat ogenblik in ieder geval enige exploitatie ter plaatse door Het Bastion, waarin zij geen inzicht heeft willen verschaffen.



      GRIEF III.

    Ten onrechte overweegt de Rechtbank in haar vonnis dal. 15 januari 1999 zoals gerelateerd in de rechtsoverwegingen 2.4, 2.5 en 2.6. Eveneens ten onrechte wijst de Rechtbank in dat vonnis vervolgens de vorderingen van Van der Linden af en wordt deze daarbij in de kosten van het geding veroordeeld.

    Toelichting.

  • Van der Linden verwijst allereerst naar beide voorgaande grieven en de toelichtingen daarop. Deze derde grief volgt vanzelf uit de eerdere.


    Van der Linden concludeert aldus,
    dat Uw Hof de vonnissen waarvan beroep zal vernietigen en alsnog de vorderingen van Van der Linden zal toewijzen, zulks met veroordeling van Het Bastion in de kosten van beide instanties.


    Procureur




De brief van advocatenkantoor van Kemenade & van der Grinten

Van Kemenade & van der Grinten
advocaten en procureurs
Mr. P.A.M. Gruithuijsen
Mr. F.A. van Kemenade jr.
Mr. M. Ambags                     _                                             _
Mr. C.P. Liesker                 |                                               |
Mr. A.J.H.M. Lips

Mr A.J. van de Rakt
Mr. H.C.M. Schaeken                   De Weledele Heer A.P. van der Linden
Mr. Elisabeth Y. van Dijk
Mr. L.F. Portier                      Joh. van Brabant 35 
Mr. Annemarie M.J. Collart
                                      5491 CA ST-OEDENRODE
Willemstraat 15
5611 HB Eindhoven                        
Telefoon: 040-444360*            |_                                             _|
Telex: 69225 KELAW NL
Bank AMRO-bank N.V. Eindhoven               Corr.: Postbus 527 5600 AM Eindhoven
Rek.nr.: 44.44.01.903
Postgiro: 1.12.06.95                        Eindhoven, 7 mei 1986

s/s
inzake: v.d. Linden/Merks

copie verzoekschrift
het bijgaande wordt u zonder begeleidende brief aangeboden

Samenvatting en historie met verzoek voor getuigenverhoor


    Verzoekschrift tot het doen houden van een voorlopig getuigenverhoor


    Aan de Arrondissementsrechtbank te 's-HERTOGENBOSCH

    Geeft eerbiedig te kennen

    ANTHONIUS PETRUS VAN DER LINDEN, wonende te St.Oedenrode, te dezer zake woonplaats kiezende te Eindhoven aan de willemstraat 15, ten kantore van de advokaat en procureur Mr. H.C.M. Schaeken, die ten deze door verzoeker tot procureur wordt gesteld en als zodanig zal optreden, alsmede domicilie kiezende ter Griffie van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch, zijnde het aldaar te 's-Hertogenbosch gekozen domicilie van voormelde pro( cureur ;

    Verzoeker is voornemens een vordering in te stellen tegen MARINUS JOHANNA ANTHONIUS MERKS, wonende te 's-Hertogenbosch aan de Vughterweg 74, terzake het navolgende

  1. Van der Linden drijft sedert 1983 een handelsagentschap, onder meer beogende de bemiddeling tegen commissie bij de koop en verkoop c. q. de storting van industrieel afval (Shredder, vliegas, slakken e.d.).

    Bij de uitoefening van deze activiteiten is van der Linden in 1984 in contact getreden met een zekere Bruno Tebaldi, die optrad voor zichzelf en ais vertegenwoordiger van diverse derden, zijnde dezen eigenaars van een, zaadgroeve, tevens stortput voor industrieel afval. gelegen te Grace-Hollogne (België), teneinde met dezen te onderhandelen over de mogelijkheid om in de aan deze derden toebehorende put uit Nederland afkomstig industrieel afval te kunnen 'storten.

    Van der Linden liet zich bij deze onderhandelingen met Tebaldi -evenals bij de vervolggesprekken met deze- bijstaan door C.J.M. van der Weyden, zijnde tolk-vertaler in de Franse taal

  2. Tebaldi voornoemd deelde mede in het bezit te zijn van overheidsvergunningen. welke het storten van-bepaalde soorten industrieel afval in de bedoelde put toestonden. Afschrift van de desbetreffende vergunningen werd aan van der Linden ter hand gesteld.

  3. Partijen met betrekking tot deze transactie kwamen tot een akkoord terzake de prijs per ton te storten afval.

    In de loop van de tussen Tebaldi en van der Linden gevoerde gesprekken stelde Tebaldi aan van der Linden voor, dat deze de desbetreffende startput zou kopen en wel tegen betaling van de somma van Bfrs.52.500.000,--, met dien verstande-dat de koopsom voor een bedrag van Bfrs.10.000.000, - wit voldaan diende te worden en voor een bedrag van Bfrs. 42.500.000, - zwart voldaan diende te worden.

  4. Aangezien van der Linden niet zelf tot financiering van een dergelijk bedrag in staat was, doch. aankoop van de stortputten een lucratieve zaak achtte, trad hij in contact met zijn vriend H.A.J.P.M. van Berkel, die zijnerzijds van der Linden in contact bracht met Merks voornoemd.

    Opzet van van der Linden was om de desbetreffende putten te verkopen aan de Nederlandse Hoogoven Bedrijven Merks verklaarde zich bereid om daarbij tegen ontvangst van commissie ad 10% te bemiddelen waarbij Merks niet op de hoogte was van het bedrag, gemoeid met de verkoop.

    Voorafgaand aan het contact met Merks had van der Linden reeds contact gehad met de heer Ossendorp,­direkteur van Hollandia B.V., zijnde een dochteronderneming van de Nederlandse Hoogoven Bedrijven, die aan van der Linden toezegde, dat hij bij doorgaan van de verkoop een schriftelijke commissie-overeenkomst zou ontvangen, onder meer inhoudende een commissie voor van der Linden ad f.1,50 per gestorte ton afval.

    Aan Ossendorp voornoemd had van der Linden medegedeeld, dat de witte koopprijs van de desbetreffende put tussen 5 en 8 miljoen gulden beliep,, zulks in verband met het feit, dat enerzijds Hollandia B-V. uiteraard niet tot een zwarte aankoop wilde overgaan, anderzijds voornoemd bedrag de witte prijs van de verkoper was.

  5. Aan Ossendorp voornoemd werd medegedeeld, dat de totale capaciteit van de stortput 1.750.000 m3 bedroeg, welke capaciteit overeenkomt met een tonnage van 3.000.000, terwijl tevens alle benodigde vergunningen aanwezig waren. Door Spruijt werden diens activiteiten met name ontplooid vanuit de kantoren van "Beheersmaatschappij De Meent B.V." te Nijmegen, alwaar Spruijt feitelijk als directeur werkzaam was, doch officieel als adviseur.

    Tijdens de aanwezigheid van Spruijt aldaar, deelde deze het verloop van na te noemen voorvallen en de daaruit voor hem (en Merks) voortvloeiende winsten mede aan de ten kantore werkzaam zijnde secretaresses, de dames M.J.A. Ruesink en L. Wolff-Hogendoorn. Dezen namen daarnaast met regelmaat kennis van correspondentie met betrekking tot deze zaak en copieerden stukken in deze kwestie.

    Merks, zou inmiddels zorgdragen voor financiering van de koopsom en daarvoor derden benaderen Tussen partijen was inmiddels overeengekomen, dat de uiteindelijke eigendom van de stortput bij Merks zou komen, doch dat deze ter financiering van de aankoopprijs een bedrag van circa f 6.000.000 zou pogen aan te trekken. Gelet op de koopsom van f_3.500.000,-- zou een bedrag van circa f.2.500.000,-netto resteren, welk bedrag bij wijze van voorschot reeds tussen partijen bij de overeenkomst zou worden voldaan, vooruitlopende op de te behalen winst.

    Aan Tebaldi voornoemd werd op enig moment ook medegedeeld, dat Merks uiteindelijk de eigenaar zou worden en dat van. der Linden in feite slechts als tussenpersoon fungeerde. Getuigen van deze mededeling. waren 0.a. van der Weyden, Spruijt en van Berkel. Uit de netto te behalen winsten zou de aangetrokken financiering worden voldaan.

  1. Tussen van der Linden, van Berkel, Merks, Spruijt en Tebaldi vond vervolgens een gesprek plaats te Luik in het bijzijn van van der Weyden, waarbij tussen van der Linden en Tebaldi een mondelinge koopovereenkomst gesloten werd met betrekking tot de voornoemde put tegen een koopprijs van Bfrs. 60.000.000,- nu naast de desbetreffende put tevens gekocht werd het zich in die put bevindende zand ten bedrage van Bfrs. 7.500.000,--.

  2. Overeengekomen werd, dat de notariele overdracht zou plaatsvinden uiterlijk eind februari 1985, waarbij Merks voordien zou zorgdragen voor financiering, terwijl van der Linden andermaal het klantenbestand verder zou uitbouwen. Voorts werd tussen van der Linden, van Berkel, Spruijt en Merks overeengekomen, dat een gelijke afspraak als hierboven weergegeven van kracht was met betrekking tot de aankoop van een tweede en derde stortput, welke in de onmiddellijke nabijheid van de eerstgenoemde stortput gelegen was.

  3. InmiddeIs was de situatie ontstaan, dat Spruijt en Merks beschikten over zowel de identiteit van de eigenaren van de eerstbedoelde stortput, het klantenbestand van van der Linden en een financieringsmogelijkheid.

  4. Enig inhoudelijk contact met van der Linden vond vervolgens niet meer plaats. Hoewel zeer veelvuldig gepoogd, weigerde zowel Spruijt als Merks out met van der Linden op welke wijze danook in contact te treden, teneinde de voortgang der zaken te bespreken. Eerst in de loop van de maand april 1985 werd aan van der Linden uit een gesprek met van Berkel duidelijk, dat de notarièle overdracht zou plaatsvinden 4 '85 op 22 april 1985. Zulks verbaasde van der Linden uiteraard ten zeerste, nu hij daarbij uiteraard betrokken zou dienen te zijn.

  5. Echter op 23 april 1985 deelde Spruijt telefonisch aan van der Linden mede, dat het transport inmiddels had plaatsgevonden ten overstaan van notaris Mr. M.Nolens te Lille.

  6. Andermaal poogde van der Linden veelvuldig om.--zowel telefonisch als middels het arrangeren van persoonlijke onderhouden- duidelijkheid te krijgen met betrekking tot de voortgang der zaken. Met Merks werd uiteindelijk overeengekomen, dat de vier betrokkenen op 26 mei 1985 (eerste Pinksterdag) ten huize van Merks overleg zouden hebben.

    Alstoen werd aan van der Linden door Merks plotsklaps medegedeeld, dat van der Linden en van Berkel bij wijze van commissie konden ontvangen het bedrag van f.0,20 per ton gestort vuil, daarbij ontkennende dat ooit enige andersluidende afspraak gemaakt was.



    Afgezien van het feit, dat deze afspraak nimmer gemaakt is, is zulks ook volledig onaannemelijk, nu aan zekere A.B. van Zadelhoff te Arnhem, die eveneens betrokken geweest is bij de onderhandelingen met Hollandia B.V., reeds medegedeeld is door Spruijt, dat deze een commissie van f.0,25 per ton zou ontvangen, welk bedrag reeds hoger is dan de door van der Linden te ontvangen commissie. Bij gelegenheid van het gesprek op 26 mei is evenmin nog gesproken over de verdeling van het restantbedrag ad circa f 2.500.000.

  1. Teneinde een indicatie te geven van de in het geding zijnde bedragen, zij vermeld dat de nettowinst per ton gestort afval (na onkostenaftrek) minimaal f.15,-- beloopt, zodat alleen reeds de eerstgenoemde stortput een netto-opbrengst heeft van (15 x 3 miljoen gulden is) 45 miljoen gulden, zodat conform de gemaakte afspraken aan van der Linden een aanzienlijk hoger bedrag zou toevallen dan. de door Merks aangeboden som van 3 miljoen x f 0,20 is (f 600.000). Hierbij wordt buiten beschouwing gelaten de opbrengst van de zandverkoop, welke circa f.6.000.000 bedraagt.

  2. Van der Linden heeft sedertdien in diverse gesprekken gepoogd om met Merks deze kwestie af te handelen conform de eerstgemaakte afspraken, waartoe Merks echter weigerachtig is.

  3. Blijkbaar hebben ook Merks en Spruijt zich gerealiseerd, dat de door hen gestelde afspraak ad f.0,20 per ton niet in overeenstemming was met de . aanvankelijk tussen partijen gemaakte afspraken. Nog medio december 1985 is van der Linden benaderd en wel middels van der weyden voornoemd en op verzoek van Spruijt met een voorstel, inhoudende dat aan van der Linden voldaan zou worden een bedrag van, (.750.000,-- in contanten, alsmede een bedrag van 4 x (.200.000,--, te voldoen in een periode ma Zier jaar. Met betrekking tot de tweede en derde stortput zou alsdan eenzelfde afspraak gelden.

  4. Mitsdien wenst van der Linden een vordering in te stellen tegen Merks, strekkende tot nakoming van voornoemde afspraken, waarbij van der Linden mogelijk bewijs zal moeten bijbrengen van de hierboven omschreven overeenkomst en feiten

  5. Van der Linden wenst daartoe op voorhand in een voorlopig getuigenverhoor als getuigen te doen horen

    1. van der Weyden, Cornelus Johannes Maria,
      wonende te Eindhoven, Madernolaan 13 ;
    2. Ruesink, Monique Josephine Anita
      wonende te Nijmegen aan de Geeresteinstraat 28, verblijvende te Vlijmen aan de Akker 1
    3. Hogendoorn, echtgenote van Wolff, Leni,
      wonende te Vlijmen aan de Akker 1
    4. van Berkel, Henricus Adrianus Johannes Pius Maria,
      wonende te Best aan de Sonniuswijk 28 ;
    5. S. van Zadelhoff, Aale Bernhard,
      wonende te Huissen.(Gld) aan de Kuunskop 54 ;
    6. Spruijt, Harry Johan Ewoud,
      van wie de adresgegevens nog bekend zullen worden gemaakt ;
    7. Muller, Johannes Gerardus Antonius,
      wonende te Beek (gem. Ubbergen), aan de Rijksstraatweg 76.


    REDENEN, waarom verzoeker zich wendt tot Uwe Rechtbank met het eerbiedig verzoek te bevelen, dat omtrent voormelde feiten een voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden met benoeming van een Rechter-Commissaris en met bepaling van een tijdstip, alsmede het tijdstip waarop verzoeker uiterlijk een afschrift van dit verzoekschrift en de daarop te geven beschikking aan gerequestreerde moet doen toekomen.


    Eindhoven, 7 mei 1986

    Hetwelk doende, etc.,


    Procureur.