Werk, Werk, Werk.....!

EuroStaete . . . Armoede . . . Klokkenluiders <====> SDN . . . Schandpaal

Poëtische term om het failliet of hervorming van de verzorgingsstaat te illustreren

Dr. Rudolf de Korte in LEF

I. -

IS ER NOG KANS OP EEN BAAN?

De nieuwe Miljoenennota is door het kabinet Kok geschreven onder een gunstig gesternte. De economie trekt sneller aan dan verwacht. Dit neemt niet weg dat de uitgangspositie voor het nieuwe kabinet, ten aanzien van de werkgelegenheidsgroei, zorgelijk blijft. In 1993 kwamen er in ons land 75.000 werklozen bij, 350 per werkdag. Dit jaar zullen er volgens de meest recente ramingen 80.000 werklozen bijkomen. Daarmee bereikt de werkloosheid, ultimo 1994, de recordhoogte van 745.000 personen (in uitkeringsjaren). We zijn nog niet aan het eind van deze negatieve werkloosheidsspiraal.

Ook bij een weer aantrekkende economie zal, zonder nadere maatregelen, de werkloosheid nog stijgen. Vooral de laagstgeschoolde en laagstbetaalde werknemers worden de dupe: circa de helft van hen is momenteel werkloos. Maar ook de middelbaar en hoger geschoolde nieuwkomers op de arbeidsmarkt komen moeilijk aan de slag. Daar mogen we ons niet bij neerleggen.

In de jaren zestig bedroeg de werkloosheid in ons land gemiddeld 2%. In de jaren zeventig verdubbelde dit percentage zich tot 4%. In de jaren tachtig verdubbelde het percentage zich aanvankelijk opnieuw, maar werd er vanaf 1985 toch een zekere daling bereikt. In de afgelopen jaren gingen we verder omhoog naar de 10%. Kortom, na iedere recessie zette de werkloosheid zich vast op een hoger niveau. Een verontrustend gegeven. Nederland staat hierin niet alleen. Vorig jaar verdwenen er in heel West-Europa zoïn 2,5 miljoen banen, meer dan 10.000 per werkdag. Niet eerder verloren zoveel mensen in West-Europa hun baan. Er zijn nu in West-Europa 18 miljoen mensen werkloos (11% van de beroepsbevolking). Dat is ongeveer evenveel als de bevolking van bijvoorbeeld Denemarken, Zwitserland en Portugal bij elkaar.

Nederland staat er binnen Europa om nog een reden minder goed voor. Het snel opgelopen aantal werkzoekenden is namelijk maar een deel van het verhaal. We hebben niet alleen bijna 750.000 uitkeringsgerechtigden zonder werk. Wij tellen ook circa 900.000 (gedeeltelijk dan wel geheel) arbeidsongeschikten en gemiddeld 300.000 werknemers in de Ziektewet. Bijna twee miljoen mensen, die tot de beroepsbevolking behoren, zijn inactief. Dat is het inwonertal van Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht bij elkaar. Tellen we daar nog de twee miljoen 65-plussers bij, dan blijkt dat op de 10 werknemers er bijna 9 inactieven te tellen zijn. In de internationale competitie, als we de internationale concurrentiestrijd van ons bedrijfsleven zó typeren, brengen we een elftal in het "global playing field" waarvan zes spelers de opdracht krijgen vijf medespelers tijdens de wedstrijd op hun rug mee te dragen. Kun je dan winnen? Valt daarmee voor het bedrijfsleven adequaat te concurreren? Het antwoord laat zich raden. Dat blijkt ook als we naar onze inkomensgroei per hoofd van de bevolking kijken. Behoorde die aan het begin van de zeventiger jaren tot de hoogste van Europa, aan het begin van de negentiger jaren komt die onder het Europese gemiddelde.

Moeten we met onze structurele werkloosheid leren leven? Moeten we die als een vast gegeven zien en de schaarse arbeid "zo eerlijk mogelijk" verdelen door verdere verkorting van de werkweek? Dat lijkt me een verkeerd recept. Van alle lidstaten in de Europese Unie is het aantal gewerkte uren per hoofd van de beroepsbevolking (20-64 jaar) bij ons reeds het laagst, namelijk gemiddeld 20 uur per week. Het is niet voor niets dat bedrijven als Philips de eis van bedrijfstijdverlenging inbrengen bij de CAO-onderhandelingen. Hun dure vernieuwingsinvesteringen dienen - bij wijze van spreken - 24 uur van de dag benut te kunnen worden. Nog korter werken kan niet de remedie zijn om meer arbeid te scheppen. Bedrijfstijdverlenging is dat wel.

Laten we opnieuw naar andere delen van de wereld kijken. Terwijl het aantal banen in Europa sinds de jaren zestig met nog geen 10% is gegroeid, is dat aantal in Japan met 40% en in de VS met 80% toegenomen. De groei van banen in Europa vond bovendien grotendeels plaats in de collectieve sector. Dit type werkgelegenheid leidde vervolgens weer tot hogere belastingen en premies. Daardoor namen de Europese loonkosten per eenheid product in de marktsector verder toe. Tijdens het "Platform Globalisering" is vastgesteld dat Europa, en daarbinnen Nederland, in de wereldeconomie niet alleen te maken heeft met concurrentie van de Verenigde Staten en Japan, maar in toenemende mate met de concurrentie van de snel groeiende jonge industrielanden in Azië waar de meeste mensen wonen, dus de grootste afzetmarkten liggen.

Onze kosten zijn hoger dan die van de concurrentie. De collectieve lasten (belastingen, premies en heffingen) bedragen in Europa gemiddeld 40% van het BBP. In Nederland 46%. In de VS en in Japan 30%. We leggen de Nederlandse burgers en bedrijven zo'n 30 tot 40 miljard gulden meer aan collectieve lasten op dan gemiddeld in de Europese Unie wordt geheven en 100 miljard gulden meer dan in de VS en Japan. Daardoor wordt onze concurrentiekracht en werkgelegenheid verzwakt. Is dat een onvermijdelijk natuurverschijnsel? Neen. Daar valt zeker wat aan te doen. Daarvoor zullen we ons dan wel fundamenteel moeten heroriënteren. Zullen we afstand moeten doen van een deel van de "verworven rechten" die bij ons (aanzienlijk) royaler zijn dan in de landen, waar we mee in concurrentie zijn.

Krampachtig vasthouden aan alle "verworven rechten" versterkt de negatieve spiraal, waarin onze nationale werkgelegenheid is beland. Sturen we daarmee aan op "Amerikaanse toestanden" (een weinig fatsoenlijk stelsel van sociale zekerheid en verpaupering van de laagste klassen)? Dit verwijt trof bijvoorbeeld het VVD-verkiezingsprogramma 1995-1998. Maar ligt in de VS de banengroei niet op het hoogste peil in zes jaar? Valt daar geen les uit te trekken? Is het verantwoord meewarig aan te kijken tegen de meest dynamische arbeidsmarkt ter wereld? In Europa is de werkloosheid twee keer zo hoog als in de Amerikaanse "hamburgereconomie" voor laagbetaalde banen. Onder de Europese laaggeschoolden is die werkloosheid zelfs 3 tot 4 keer zo hoog als onder beter opgeleiden. Momenteel is één op de twee laaggeschoolden werkloos. Is een vaste baan niet de beste vorm van sociale bestaanszekerheid, die deze groep zich zou kunnen wensen?

Er is eigenlijk werk voor bijna iedereen; ook al bereikt de werkloosheid jaarlijks nieuwe records. De (zakelijke) dienstverlening, bijvoorbeeld, is een onuitputtelijke banenschepper. Mits dat werk - in de bejaardenoorden, in de restaurants, in de winkels, bij de gemeentelijke dienstverlening, in de sfeer van de criminaliteitspreventie - niet door te hoge loonkosten, dus door te hoge belastingen en premies blijft liggen. Op dat werk moeten we mikken. Werken met behoud van uitkering en banenplannen bij de overheid ogen sympathiek, maar verergeren de kwaal van een te omvangrijke collectieve sector, te zware lasten en een te hoge wig. Bovendien verdringen ze bestaande arbeid.

De recente geschiedenis kan ons een les leren. In de jaren zeventig namen de reële loonkosten sneller toe dan de arbeidsproductiviteit. Gevolg: een verdubbeling van de werkloosheid. Vanaf het midden van de jaren tachtig kwam daarop een reactie. Door een bewust beleid groeide de arbeidsproductiviteit in die jaren drie keer sneller dan de reële loonkosten. De reële loonkostenstijging kwam zelfs onder de nul. Gevolg: 600.000 meer mensen aan het werk in vijf jaar tijd.

Begin 1990 raakten we weer in de ban van het verdelen. Terwijl de economie in 1992 en 1993 nauwelijks meer groeide, namen de gezinsinkomens met 4% toe. Het bedrijfsleven betaalde het gelag met een forse winstdaling. De arbeidsinkomensquote steeg met 5%-punt. Dat betekende een winstdaling van f. 17,5 miljard op jaarbasis voor ons bedrijfsleven. In plaats van te investeren en te vernieuwen sloegen onze bedrijven aan het saneren. De ontslagaankondigingen volgden elkaar op. De banenmachine van de tweede helft van de tachtiger jaren werd een banenvernietiger. We weten maar al te goed hoe dat kwam. We weten ook hoe het beter moet. We hebben zelfs bewezen het een aantal jaren beter te kunnen. Waarom zouden we dat elan - te beginnen in de industrie, die nog altijd een sleutelpositie in onze economie inneemt - niet opnieuw oppakken?

II. WE MOETEN ONZE INDUSTRIE KOESTEREN

Milieuvervuilend, een saaie en eentonige werkplek, slecht betalend; dat is het negatieve beeld van velen ten aanzien van de industrie. En is Nederland niet bij uitstek een distributieland, dus beter af met dienstverlening? Deze beeldvorming is verkeerd. Een dynamische economie kan niet zonder een robuuste industriële sector. De industrie vervult daarin een sleutelrol. Wat Nederland betreft, niet in de laatste plaats omdat 70% van onze export door de industrie gedragen wordt. En omdat 90% van de uitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk voor rekening komt van de industrie. Die speur- en ontwikkelingsuitgaven zijn weer onontbeerlijk voor meer economische groei. Kortom: de industrie is de spil van onze bedrijvigheid en is een fundament onder onze welvaart. De industrie is bovendien goed voor 1 miljoen arbeidsplaatsen. Dat is een kwart van de totale werkgelegenheid in bedrijven.

De dienstensector, die weliswaar voor de meeste werkgelegenheid zorgt, leunt echter zwaar op de industriële sector. Er valt weinig te vervoeren, te verhandelen, te verzekeren en te financieren als er niet eerst wordt geproduceerd. De Nederlandse industrie ervaart vanwege het exportbelang ook het sterkst de hevige concurrentiedruk. En werd ook als eerste geconfronteerd met de fouten die we in het verleden maakten.

De gevolgen waren hard. Vroeger speelden de Nederlandse textiel- en scheepsbouwindustrie een toonaangevende, internationale rol. Inmiddels komt bijna 60% van de Nederlandse industrie voor rekening van de vier sectoren: metaalverwerking, elektrotechniek, (petro)chemie en voedselverwerking. Het gaat om een miljoen mensen, die hier hun werk vinden. En één baan bij een industrieel bedrijf levert ook nog eens één additionele baan buiten de industrie op. Die 1 miljoen werknemers in de industrie werken bij 10.000 bedrijven. In tegenstelling tot wat meestal wordt gedacht is verreweg het grootste deel daarvan klein (circa 100 man per bedrijf).

Moeten die bedrijven zoveel mogelijk, vanwege hun sleutelrol, in Nederlandse handen zijn? Het feit, dat het om de meest internationale bedrijfstak van onze economie gaat, houdt reeds in dat we die eis moeilijk kunnen stellen. Ruim 20% van onze industriële bedrijven is in buitenlandse handen. Zolang er maar sprake is van internationale wederkerigheid is dit ook geen probleem. Hoe zouden onze internationals - Philips, Shell, Unilever - kunnen bestaan, als in de vele landen, waarin ze opereren, de eis van nationaal aandeelhouderschap bestond?

Als de export, de economische groei en vernieuwing, het werk en het inkomen van zovelen zo afhankelijk is van de industrie, zou de industrie toch hoog op de prioriteitenlijst moeten staan van de vaderlandse politiek? Helaas, kwam de industrie slechts mondjesmaat in regeerakkoord en regeringsverklaring voor. De industrie wordt - politiek gezien - ondergewaardeerd. De industrie zucht onder hoge loonkosten en een overdaad aan regelgeving. Tegelijkertijd krijgt ze te weinig ondersteuning, waar het gaat om technologische vernieuwing en een goede infrastructuur. Het is ronduit teleurstellend dat de bedrijfsuitgaven voor speuren ontwikkelingswerk zijn teruggevallen tot het niveau van 1% BBP; terwijl dit in de tweede helft van de tachtiger jaren nog 1,5% was. Het huidige niveau van 1% BBP is dus minstens f. 2,5 miljard te laag.

Het kabinet Lubbers III kwam met de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO; netto f. 230 miljoen stimuleringsgeld erbij), nadat het eerder de INSTIR (voor hetzelfde bedrag) had afgeschaft. Daar schoten de vernieuwende ondernemingen per saldo weinig mee op. Laten we hopen dat het kabinet Kok deze speur- en ontwikkelingsfaciliteit, met name in de sector kleine innoverende bedrijven, meer financiële ruimte geeft. Het behoud van een levensvatbare industrie is voor ons land namelijk van levensbelang.

Laten we ook zorgen, dat er geen defaitisme gaat heersen, in de trant van: we kunnen de scherpe prijsconcurrentie met de Aziatische en Oost-Europese industriële producenten sowieso niet volhouden; zij mogen immers hun sociale en milieukosten ongestraft verwaarlozen; daar kunnen wij toch niet tegenop! Dat soort defaitisme zou ons de ruggengraat van onze economie kosten. Ook in Azië krijgt men oog voor de verwaarlozing van de sociale kosten en arbeidsomstandigheden. Hetzelfde geldt ten aanzien van de verwaarlozing van het milieu in Oost-Europa.

Onze industrie is niet kansloos:

  • Er is in Nederland voldoende kapitaal om er vernieuwingsinvesteringen mee te realiseren. Daarvoor moet echter het investeringsklimaat aantrekkelijker worden. De netto-investeringen, als graadmeter voor onze industriële vernieuwing, zullen dan stijgen. Het grote overschot op onze betalingsbalans biedt alle ruimte voor een expansie van te importeren kapitaalgoederen.

  • Nederland heeft een goed opgeleide bevolking, hoewel de technische opleidingen in de belangstelling zijn gedaald. Daar kan verandering in gebracht worden, door meer prioriteit te geven aan "excellente" opleidingsplaatsen in de technische en natuurwetenschappelijke vakken. Door óók te zorgen voor een betere aansluiting tussen het technische beroepsonderwijs en de behoeften ten van het bedrijfsleven. Bij de aangekondigde bezuinigingen in het hoger onderwijs dienen de technische en natuurwetenschappelijke vakken zoveel mogelijk ontzien te worden.

  • Het wetenschappelijk onderzoek staat in Nederland op een hoog niveau. Het ontbreekt vooral aan voldoende praktische toepassingen. Dat vergt meer stimulering van clusters (van de technische universiteiten en kenniscentra enerzijds en de circa 6.000 innoverende bedrijven anderzijds). Dit technologisch "middenveld" werpt onvoldoende vruchten af. De technologische instrumenten: TOK, PBTS, WBSO, die als "smeerolie" moeten werken, zijn blijkbaar niet toereikend.

III. - NEDERLAND MOET WEER AAN DE SLAG

Er zijn twee centrale knelpunten in ons economisch bestel:

  1. Nederland heeft in de Europese Unie de hoogste inactiviteit: bijna 9 inactieve ontvangers van een uitkering op 10 actieve werknemers. Die verhouding daalt naar het einde van deze eeuw, ook bij hervatting van de groei, nauwelijks.

  2. Nederland kent het grootste verschil (in de OESO) tussen het netto inkomen van een werknemer en de bruto loonkosten voor zijn werkgever.

Het eerste centrale knelpunt hangt nauw samen met het tweede. Door de hoge WIG loont het in Nederland vooral machines aan het werk te zetten in plaats van werknemers. Daardoor blijft de werkloosheid op een veel te hoog niveau en houden we op de 6 actieve spelers, er 5 inactieve in het veld. De arbeidsproductiviteit van die 6 behoort tot de hoogste in Europa. Door de last van de 5 niet-actieve spelers, die ze op hun schouders meetorsen, kunnen ze echter moeizaam scoren. Het leverde in de afgelopen jaren de negatieve spiraal op van: meer uitkeringsontvangers, hogere belastingen en premies, hogere loonkosten, uitstoot van arbeid, en weer meer uitkeringsontvangers. Die negatieve spiraal moeten we in de komende jaren doorbreken. Meer Nederlanders moeten aan de slag.

Het is in Nederland overigens niet eenvoudig om vanuit een uitkeringssituatie weer aan het werk te gaan. In veel gevallen is dat in het geheel niet profijtelijk. Onze uitkeringen, zeker voor alleenstaanden, behoren tot de hoogste in de Europese Unie, die weer tot de hoogste in de wereld behoren. Onze werkloosheidsuitkeringen zijn bijvoorbeeld 3 à 4 keer hoger dan in Japan en de VS. Bovendien ontvangen mensen met een uitkering vaak allerlei andere voorzieningen, zoals huursubsidie. Gaan ze werken dan raken ze die weer kwijt.

Uitkeringsgerechtigden zitten daardoor in een "armoedeval". Aanvaarden ze weer werk, dan gaan ze er niet of nauwelijks op vooruit. Volgens recente berekeningen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid moet iemand met een uitkering op minimumniveau 10% tot 40% meer loon aangeboden krijgen om geprikkeld te worden tot het aanvaarden van een betaalde baan. ère maken vanuit een situatie van werkloosheid lukt dan ook zelden. Deze "armoedeval" houdt velen inactief. Was de sociale zekerheid ooit bedoeld als springplank of als trampoline om weer aan de slag te komen; inmiddels is het meer een hangmat geworden.

Ook voor werkgevers is het bijzonder weinig lonend om werknemers met een lage opleiding in dienst te nemen. Neem de loonkosten van "Jan Modaal". Globaal zijn die als het volgt:

    totale loonkosten per jaar f. 57.500,=
                                           } werkgeverslasten f.12.500,=FF
    bruto loon                 f. 45.000,=
                                           } belasting/premies werknemer f. 13.000,=
    netto loon                 f. 32.000,=

"Jan Modaal" gaat met f. 32.000 netto naar huis. Maar zijn werkgever maakt bijna het dubbele, namelijk f. 57.500 aan loonkosten. De WIG bedraagt meer dan f. 25.000.

Dit probleem wordt door de vergrijzing van de bevolking en de toenemende immigratie eerder groter dan kleiner. Aan de hand van het voorbeeld van de ongeschoolde immigranten lijkt de angst voor "Amerikaanse toestanden" (bij het zoeken van oplossingen) nogal overdreven. De dynamiek van de Amerikaanse arbeidsmarkt geeft juist ongeschoolde immigranten kansen, terwijl een ongeschoolde immigrant in Nederland bijna zeker tot blijvende werkloosheid is gedoemd.

We moeten onze sociale bescherming koesteren, voor wie het echt nodig heeft. Maar het sociale zekerheidsstelsel mag geen sta in de weg worden bij het streven naar "werk, werk,werk" voor iedereen. Zonder vermindering van het volume bezwijkt ons stelsel van sociale zekerheid. Daaronder lijden vooral de laagst geschoolden en betaalden. Onze economie afschermen van de realiteiten van de wereldeconomie is in dit verband een heilloze en doodlopende weg. Protectionisme is de hond in de pot. De enig lonende oplossing is die van een open concurrerende economie met een flexibele arbeidsmarkt en een betaalbare verzorgingsstaat.

Ondanks het regeerakkoord zullen vroeg of laat aanpassingen op het vlak van "de hoogte en de duur" van de uitkeringen onvermijdelijk zijn. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Het streven naar zoveel mogelijk nieuwe banen met redelijke inkomensperspectieven is toch doelmatiger en ook rechtvaardiger dan het streven de hoogte en de duur van de uitkeringen zo lang mogelijk in stand te houden?

Dit kan niet beter geïllustreerd worden dan door de CPB-doorberekeningen van het Regeerakkoord-beleid enerzijds en het VVD-verkiezingsprogramma anderzijds:

    meer werk in
    dzd. personen            1998      2002      structureel
    _________________________________________________________________
    Regeerakkoord-beleid*    118       177       200
    VVD-verkiezingsprogramma 124       231       500
    _________________________________________________________________
    * variant A en B gemiddeld
    
Wat vooral opvalt is dat het VVD-scenario een werkgelegenheidsgroei ontketent van 231.000 personen in 2002 en een half miljoen personen structureel. Het Regeerakkoord-scenario scoort structureel gezien aanzienlijk minder.

Waarom pakt dat structurele effect in het VVD-scenario zo fors uit? Het CPB wijdt daar (in de doorrekening van 5 verkiezingsprogramma's) een speciaal hoofdstukje aan. Dat loopt als het volgt: het VVD-verkiezingsprogramma bepleitte de invoering van een basisstelsel in de sociale zekerheid. De wettelijke uitkeringen voor alleenstaanden werden verlaagd tot 60% van het sociaal minimum. Alleen het AOW-basispensioen werd onaangetast gelaten (en welvaartsvast gemaakt). In het verleden is de verlaging van de wettelijke uitkeringsniveaus in wisselende mate "gerepareerd" (75% van het gat bij de WAO, 90% bij de ZW en 10% bij de WW). Die "reparaties" werden wettelijk algemeen verbindend verklaard voor de gehele bedrijfstak. Dat wilde het VVD-programma eveneens niet langer mogelijk maken. Het structureel effect van dit alles zou een half miljoen meer mensen aan de slag brengen.

De aanpassingen in de WAO van het vorige kabinet leiden momenteel weliswaar tot een verlaagde instroom in de WAO, maar het aantal WAOïers is met 900.000 nog steeds excentriek-hoog te noemen. Hoe komt het dat Nederland verhoudingsgewijs twee tot driemaal meer arbeidsongeschikten kent dan Duitsland of België? Is de Nederlandse bevolking zo veel ongezonder? Dat blijkt niet uit de gemiddelde levensduur. Die is in ons land juist hoger dan in onze buurlanden. Het zit dus niet in de mensen, het zit in ons stelsel dat "ongezond maakt". Daarom bepleitte het VVD-verkiezingsprogramma een overgang naar een basisstelsel, met de mogelijkheid van individuele bijverzekering. Dat vergt niet alleen privatisering van de uitvoering, maar in het verlengde daarvan ook privatisering van de polisvoorwaarden.

Wie de jeugd verliest, verliest de toekomst. De huidige generaties, die het voor het zeggen hebben, mogen dus niet onzorgvuldig omgaan met de toekomstkansen van de jongeren. Dat houdt in dat we fundamentele aanpassingen en ingrepen in deze periode niet uit de weg mogen gaan. De opkomst van Azië en de prijsconcurrentie vanuit Oost-Europa dwingt de Europese economieën tot structurele aanpassingen. De meest werkzame optie is flexibilisering van de arbeidsmarkt en hervorming van de sociale zekerheid, ondersteund door een forse verlaging van de belasting- en premiedruk. Daarbij mag de versterking van de hoogwaardige industriële bedrijfstakken niet vergeten worden. Dat betekent verhoging van de scholingsgraad, diffusie van technologische kennis, en extra speur- en ontwikkelingswerk van bedrijven en overheid.

Kortom, van dynamische aanpassingen en behoud c.q. vergroting van de technologische kennis zullen we het vooral moeten hebben. Waarom behoort Zwitserland tot de rijkste landen ter wereld? Op dit moment is het met $ 33.500 per hoofd van de bevolking zelfs het rijkste land. Het heeft een ongunstige ligging, is bergachtig, zonder delfstoffen. Maar men steekt er de handen uit de mouwen. Het bouwde fabrieken, vooral gericht op hoogtechnologische producten. Het voerde een consequente vrijhandelspolitiek. Het schiep een hypermoderne infrastructuur. Het onderhoudt een sociaal systeem, dat het werken niet in de weg staat, maar juist bevordert. Daar valt van te leren!

Wat ons land nodig heeft is:

  1. een dynamische arbeidsmarkt; met flexibele arbeidstijden; gedifferentieerde beloningsverhoudingen die vraag en aanbod weeren; en met een sociaal zekerheidsstelsel, dat als trampoline functioneert;

  2. dynamisch ondernemerschap; waar startende en doorgroeiende ondernemingen gestimuleerd worden, in plaats van afgeremd worden door een woud van vergunningen, administratieve verplichtingen en andere bureaucratische regelgeving. Buitenissige belastingen als de vermogensbelasting, de kapitaalsbelasting en de overdrachtsbelasting zouden eigenlijk (fasegewijs) moeten verdwijnen. Helaas is daar - gegeven de prioriteit van terugdringing van de veel te hoge staatsschuld op dit moment - onvoldoende financiële ruimte voor;

  3. een dynamische overheid; die zich richt op haar kerntaken: veiligheid, milieu, gezondheidszorg, onderwijs en infrastructuur. Een overheid die de burgers en bedrijven niet langer afremt door een te hoog belasting- en premiedruk. Een overheid die het werk op de laagst mogelijke niveaus laat doen; en dus verzelfstandigt en decentraliseert;

  4. een dynamische infrastructuur; die ondernemingen in staat stelt de productie en diensten snel en efficiënt bij de afnemers te brengen. Wat betekent "Nederland Distributieland"? Is dat geen holle kreet als elk jaar de filevorming met 20 kilometer per dag toeneemt? Welk een tijdverlies, welk een kostenverlies, welk een aanslag op het milieu! We pleitten voor groei van de uitbreidings- en vernieuwingsinvesteringen van ons bedrijfsleven. Zonder die investeringen kan de werkgelegenheid niet groeien. Maar tegelijkertijd kunnen die investeringen niet groeien als de overheid geen bedrijfsterreinen, wegen, railverbindingen, waterwegen, luchthavens en telecommunicatievoorzieningen aanlegt.

Minder regulering, meer marktwerking? Dat kan, wanneer de kernactiviteiten van de overheid slagvaardig en efficiënt worden uitgevoerd. Daarvoor moeten op korte termijn knopen worden doorgehakt. Werkgelegenheid en welvaart staan op het spel. Nederland moet aan de slag. Het kabinet staat voor een zware klus, maar heeft een goede start gemaakt en heeft de economische wind mee.

Dr. R.W. de Korte is VVD-Tweede Kamerlid