Dr. A.H.G. Rinnooy Kan: Nederland kan zoveel beter!

EuroStaete . . . Armoede . . . Klokkenluiders <====> SDN . . . Schandpaal

Poëtische term om het failliet of hervorming van de verzorgingsstaat te illustreren

Door: Dr. A.H.G. Rinnooy Kan

NEDERLAND KAN ZOVEEL BETER!

Het aantreden van een nieuwe regeringscoalitie op basis van een realistische probleemstelling biedt ruimte voor hoop op een adequaat en slagvaardig sociaal-economisch beleid. Een hoop die wordt gevoed door een oplevende conjunctuur. Maar daar prikt ook de angel van de toenemende zorg. Want het zal beslist niet de eerste keer zijn, wanneer een oplevende conjunctuur kabinet en parlement er toe verleidt noodzakelijke beleidsmaatregelen naar morgen door te schuiven of af te zwakken. De kans daarop is groot nu het regeerakkoord 'Keuzes voor de toekomst' en de regeringsverklaring van het kabinet-Kok zijn blijven steken in vele goede bedoelingen terwijl de structurele problemen om een fundamentele aanpak vragen.

Tegen deze achtergrond gezien komt de conjuncturele omslag eigenlijk te snel en zeker te uitbundig. De forse bijstelling van de internationale en nationale groeiramingen voor de jaren 1994 en 1995 en de betere winstcijfers die overigens in verschillende gevallen geflatteerd zijn kunnen leiden tot een conjunctuur-euforie in de zin dat we denken dat we nu automatisch uit onze problemen groeien. Dat gevoel is hier en daar waarneembaar. De 'sense of urgency', welke tot aan de zomermaanden het nationale debat beheerste, is verdampt als sneeuw voor de zon. Ten onrechte!

De procentueel soms spectaculair ogende winstverbetering is lang nog niet voldoende om de rendementen op een redelijk niveau te brengen. De winstgevendheid van ondernemend Nederland ligt nog beduidend onder het niveau dat eind tweede helft van de jaren tachtig stap voor stap werd bereikt. Dat waren niet toevalligerwijze de jaren van sterke banengroei. Het is, juist met het oog op het zo gewenste herstel van de werkgelegenheid, van het grootste belang de verbetering van de winsten niet in de kiem te smoren door loonstijgingen of andere loonkostenverhogende maatregelen zoals herverdeling van werk. Het winstherstel moet allereerst ter beschikking komen van de investeringen die de afgelopen jaren sterk zijn achtergebleven.

Wie de zorg om de tekortschietende werkloosheid serieus neemt mag de les van de afgelopen decennia niet uit het oog verliezen. In die jaren heeft de werkloosheid zich na elke conjunctuurgolf gestabiliseerd op een structureel hoger niveau. Met andere woorden: het banenverlies tijdens de perioden van conjuncturele neergang werd in de jaren zeventig en tachtig niet goed gemaakt door het op elke inzinking volgende conjuncturele herstel. Een deel van het werkgelegenheidsverlies was structureel. Dat zal bij het uitblijven van adequaat structuurversterkend beleid in de jaren negentig niet anders zijn. De oplevende conjunctuur haalt ons niet automatisch en pijnloos uit de problemen.

Kernprobleem

In de kern van de zaak kampt Nederland met twee problemen. Dat zijn:

  • de zwakke inkomensgroei per hoofd van de bevolking. Er is geen land binnen de Europese Unie waar de groei van het inkomen de afgelopen twintig jaar zo sterk achterbleef bij het EU-gemiddelde als Nederland. Van een trotse koploper waar het ging om het inkomen per hoofd van de bevolking werden we een zwakke speler in de middenmoot;

  • de hoge werkloosheid; beter gezegd de hoge inactiviteit, want de omvang van de werkloosheid wordt voor een groot deel gemaskeerd door sociale voorzieningen, banenplannen en dergelijke. In wezen kampt Nederland, zo heeft de OESO ons onlangs nog weer eens voorgerekend, een groot aantal jaren met 25% open en verborgen werkloosheid op kosten van de gemeenschap. De hoge collectieve lastendruk met de wig als het meest markante onderdeel daarvan is daarvan de keerzijde.

Deze twee problemen zijn zowel sociaal als economisch frustrerend, omdat ons land in wezen zoveel beter zou kunnen. Er is immers een grote onderbenutting van het beschikbare potentieel. Kapitaal, kennis en arbeid zijn, afgaande op ons grote spaaroverschot, onze hoogwaardige kennisinfrastructuur en de aan de zijlijn staande arbeid, in overvloed aanwezig. Nederland beschikt over een omvangrijke stille reserve maar slaagt er niet in die te benutten.

Wanneer het Nederland zou lukken de deelname aan de betaalde arbeid, de arbeidsparticipatie, op het in de ons omringende landen gangbare niveau te brengen, dan zijn we - zo is wel berekend - al snel zo'n 25% rijker dan nu. 'Nederland is een land met toekomst', zo opent minister-president Kok het door hem geschreven regeerakkoord. Het VNO zegt het hem na en vult aan: Nederland is een land met grote potenties.

Waarom worden die niet benut? Soms lijkt het wel of we het niet willen.

Oorzaken (Maar dan de echte onderliggende oorzaken, dat zijn NIET de loonkosten)

Feitelijk is het overbodig de oorzaken van deze onderbenutting hier op te sommen. De diagnose is niet alleen bekend maar ook erkend. Niettemin kan het geen kwaad die oorzaken hier nog eens kort op rij te zetten. Want erkenning is helemaal nog geen garantie voor het toepassen van een adequate therapie; voor een overgaan tot actie.

De combinatie van te geringe economische groei per hoofd van de bevolking 'n hoge inactiviteit is het gevolg van:

  • een slecht werkende arbeidsmarkt, in het bijzonder aan de onderkant en
  • een te weinig dynamische economische structuur.

    Beide probleemvelden zijn bekend en ook over de oorzaken bestaat praktisch geen verschil van mening.

    Arbeidsmarkt

    Hoe we het wenden of keren, de slechte werking van de arbeidsmarkt is voor het allergrootste gedeelte het directe gevolg van een doorgeschoten sociaal-zekerheidsdenken, dat zijn weerslag heeft gekregen in een internationaal gezien zeer ruimhartig opgetuigd stelsel van sociale verzekeringen. Dat stelsel blokkeert de zo noodzakelijke aanpassing met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt aan het hoge arbeidsoverschot en de internationaal veranderende omstandigheden. Bovendien wil de buitenlandse, maar ook de binnenlandse afnemer het aan ons sociaal zekerheidsstelsel hangende prijskaartje in de kostprijs van onze producten en diensten niet meer betalen. Waar dat kan, kiezen zij voor het buitenlandse product of dienst. Bij het openbreken van de grenzen worden de mogelijkheden om te kiezen alleen maar groter.

    Ons sociale zekerheidsstelsel is in toenemende mate gaan fungeren als bezemwagen welke de afvallers relatief comfortabel naar de finish van de pensioengerechtigde leeftijd brengt in plaats van ze te stimuleren om opnieuw aan het arbeidsproces deel te nemen. Illustratief hiervoor is het feit dat slechts tien procent van de in de jaren 1985-1990 in ons land gecreërde banen werd bezet door ex-werklozen, terwijl dat in de Europese Unie gemiddeld zo'n 30% was. Met andere woorden, het heeft ontbroken aan "recycling" van arbeid voor hen die werkloos zijn geworden. Die "luxe" kan geen enkele economie zich veroorloven en moet dan ook doorbroken worden. Het gaat dan om veel grotere prikkels tot weer werken om het openbreken van de armoedeval waarin veel uitkeringsgerechtigden gevangen zitten. Wanneer een uitkeringsgerechtigde weer gaat werken gaat hij of zij er veelal niet of nauwelijks in inkomen op vooruit, zeker niet aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Iemand die het minimumloon verdient en vervolgens werkloos wordt gaat er qua inkomen pas op vooruit als hij een beter tot aanmerkelijk beter betaalde baan vindt. Hij/zij moet vanuit stilstand promotie maken. Dat lukt zelden.

    Aan de andere kant moet arbeid ook goedkoper worden, omdat het nu voor werkgevers veelal niet lonend is om werknemers met een lage opleiding in dienst te nemen. Ze zijn relatief duur als gevolg van het wettelijk geldende minimumloon en de hoge sociale lasten. Hiermee zitten we bij een tweede structurele blokkade op de Nederlandse arbeidsmarkt, het grote verschil tussen nettoloon en brutoloonkosten voor de onderneming. De Nederlandse werknemer verdient in het algemeen netto niet meer dan zijn buitenlandse collega, maar hij kost de werkgever bruto wel aanzienlijk meer.

    Een derde blokkade wordt gevormd door de veelheid aan verstarrende regels, wetten en afspraken. Het 'verworven recht' is in Nederland een hoog ontwikkeld recht. Verstarring is de prijs die daarvoor betaald moet worden, terwijl er juist in toenemende mate behoefte is aan flexibiliteit. Zo wordt, ondanks de doorgevoerde verbeteringen, in de praktijk het ontslagrecht door veel ondernemers nog altijd als een verstarrende hinderpaal gezien om mensen in vaste dienst te nemen. Om de toch zo gewenste flexibiliteit te krijgen moeten dan vaak extra kosten worden gemaakt.

    Gebrekkige groeikracht

    Het probleem van een economische structuur met te weinig groeikracht heeft vele vaders. Een eerste hobbel betreft de sectoren waarin Nederland van oudsher goed is maar die een grote prijsgevoeligheid kennen. Deze zijn door het opengaan van Centraal- en Oost-Europa en de opkomst van de nieuwe Aziatische industrielanden onder druk gekomen van nieuwe concurrenten. Deze nieuwe toetreders tot de wereldmarkt slagen er in toenemende mate in hun naar verhouding lage loonkosten te combineren met het vervaardigen van technisch goede producten. Bijkomende problemen voor die sectoren zijn voorts: hoge milieueisen en marktverzadiging.

    Belangrijk is dan verschuiving naar nieuwe hoogwaardige producten. Maar een tweede hobbel is een tekortschietende en te geringe technologische innovatie. Nederland heeft om in platen-termen te spreken wel veel goud van oud maar nog te weinig nieuwkomers met stipnotering. Het gaat hierbij overigens niet alleen om goederen maar ook om een gebrek aan diensten met groeipotentie. In de jaren tachtig kampte Nederland, aldus een recente OESO-studie, in vergelijking met andere industrielanden met een sterk achterblijvende groei van de zakelijke maar vooral ook persoonlijke dienstverlening. Gelukkig is hier in de tweede helft wel verbetering gekomen maar nog onvoldoende.

    Een en ander zou (mede) het gevolg kunnen zijn van een gebrek aan ondernemerstalent; te weinig ondernemersdurf. Voorop staat dat een land altijd meer ondernemerstalent gebruiken kan. Daar kun je niet genoeg van hebben, maar ik betwijfel of hier een van de hoofdoorzaken van het Nederlandse probleem zit. Waarom zou ons land met minder ondernemerstalent zijn bedeeld dan andere landen? Wel is het zo dat veel ondernemerstalent verstrikt raakt in het lianenbos van regels, regeltjes en de overvloed aan administratieve verplichtingen. Kappen in dat oerwoud is dringend geboden, maar daarmee zitten we op het terrein van de remedie.

    Remedie

    In een goede diagnose zitten de elementen van een werkzame remedie. Ik zet ze nog even op een rij:

    1. verlaging van de brutoloonkosten door verkleining van de wig, omdat lagere kosten de werkgevers prikkelen tot meer vraag naar arbeid;

    2. een meer activerend en daardoor goedkoper werkend stelsel van sociale zekerheid. Dat kan bereikt worden door:
      • het scheppen van een groter verschil tussen netto-uitkering en nettoloon;
      • het strenger hanteren van de regels en sancties en
      • door het langs de weg van privatisering en premiedifferentiatie verleggen van de verantwoordelijkheden naar ondernemingen en werknemers;

    3. het verlagen van de (bruto-)bodem onder het loon(kosten)- gebouw door verlaging van het bruto-minimumloon en laagste loonschalen;

    4. vermindering van regelgeving - deregulering - en het daarmee doorbreken van de vele verstarringen en de verstikkende overdaad aan administratieve lasten. Nederland moet niet alleen kostenbewust maar vooral ook dynamischer worden. Daarmee valt veel te verdienen, al is dat onderwerp lang niet altijd populair ook niet in ondernemerskringen met als voorbeeld van dit laatste de discussie over de winkel- sluitingswet en

    5. last but not least, investeren in structuurversterkend beleid waarbij het concreet gaat om investeringen in:
      • de infrastructuur;
      • een op de vraag van de arbeidsmarkt toegesneden onderwijs en
      • een stimulerend technologiebeleid.

    En - ik hoor het u vragen - de loonkostenmatiging dan? Blijft die nog nodig en zinvol? Het antwoord is een onverkort ja. Laat ik dat toelichten. Niemand kan het zijn ontgaan dat sommigen twijfelen aan noodzaak en nut van loonkostenmatiging. Een veelgehoord argument is de contra-productieve werking van loonkostenmatiging omdat het luie ondernemers zou kweken en zelfs de wezenlijke oorzaak zou zijn van de internationaal achterblijvende groei van de economie.

    Onzin! De relatieve inkomensdaling van Nederland ten opzichte van andere landen was juist het grootst in de jaren waarin de loonkostenstijging het meest uit de hand liep: de jaren zeventig (Mis, meneer Rinnooy Kan, dat lag aan de structuurverandering in en de functies van de gulden, ons geld). Loonkostenmatiging blijft, of we dat leuk vinden of niet, in een land, zoals Nederland, met een groot arbeidsoverschot en een economische aanbodstructuur waarin prijsconcurrentie nu eenmaal een belangrijke factor is, van grote importantie. Maar dan zeker niet op een simpele, generieke recht-toe-recht-aan-manier. Die tijd is voorbij, zo die er al ooit geweest is. En zeker niet als substituut voor de noodzakelijke aanpassingen zoals een fundamentele herijking van de sociale zekerheid, versterking van de marktwerking en flexibilisering van de arbeidsverhoudingen.

    Hoe wel? Het sleutelbegrip in het antwoord op die vraag is matiging door differentiatie. Differentiatie naar sectoren en bedrijven; naar vormen van beloning o.a. door het vergroten van de resultaatafhankelijkheid en differentiatie naar inkomensgroepen met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt waar het tekort aan werkgelegenheid het grootst is.

    Kabinet-Kok

    Vinden we deze remedie in al zijn elementen terug in het beleid van het in augustus aangetreden kabinet-Kok? Gedeeltelijk. Een belangrijk punt is de leidende gedachte in het regeerakkoord, aldus Kok, 'het herijken van de verhouding tussen gemeenschappelijke regelingen en eigen verantwoordelijkheid. Dat gebeurt niet alleen vanuit de (economische) overweging dat meer concurrentie en meer prikkels tot betere prestaties en grotere doelmatigheid kunnen leiden. Deze herijking sluit ook aan bij de grotere zelfstandigheid van mensen in gewijzigde culturele en maatschappelijke verhoudingen. Zo kan een nieuw evenwicht groeien tussen de behoefte aan bescherming en de noodzaak van dynamiek.' Tot zover het regeerakkoord. Er zijn daarover zeker goede intenties en voornemens. Ik wijs op de voorgenomen veranderingen op het terrein van de sociale zekerheid en volksgezondheid, het onder voorwaarden verlagen van het wettelijk minimumloon. Ik noem de deregulering, al zijn de voornemens hier helaas nog wel erg vaag. Maar op andere voor de remedie wezenlijke terreinen zijn de voornemens te gering, te vrijblijvend of zelfs geheel afwezig. Zo is mede ter verkleining van de wig een netto micro lastenverlichting ten opzichte van het niveau 1994 van slechts 4 miljard gulden voorzien. Daarmee komt het kabinet zelfs nog niet verder dan het compenseren van de micro lastenverzwaringen onder het kabinet-Lubbers III, waarvoor de huidige premier als minister van financiën een grote verantwoordelijkheid heeft gedragen.

    En van een structuurversterkend uitgavenbeleid komt in het regeerakkoord zelfs helemaal niets terecht, als ik het uitstel van de Betuwelijn, de slagen om de arm ten aanzien van Schiphol, het ontbreken van extra geld voor technologie, het uithollen van het voorgenomen fonds voor investeringen in de infrastructuur en het drastisch korten op het hoger onderwijs als ijkpunten neem. De door het kabinet-Kok aangegeven richting is op verschillende punten zeker goed, maar veel moet nog worden ingevuld en waargemaakt. Het VNO zal het kabinet daar graag een stevig handje bij willen helpen, zodat de hoop het straks zal blijken te winnen van de vrees.

    Nederland kan en moet veel beter.

    Dr. A.H.G. Rinnooy Kan
    voorzitter Verbond van Nederlandse Ondernemingen VNO