Werkgelegenheid gebaat bij hoger loon


Stellingen en theorieën . . . . . SDN homepage




van 1 mei 1996

Auteur: Ed Lof

Na bijna twee decennia van eerherstel voor de markt begint de twijfel te knagen. De werkloosheid is hoog gebleven, de investeringen vallen tegen. Tijdens de depressie van de jaren dertig constateerde John Maynard Keynes dat het automatisme van de vrije markt had gefaald, en een enkeling (Will Hutton, Forum van 15 april) betoogt dat de economie opnieuw de stimulans van extra overheidsuitgaven nodig heeft. Anderen (Jan Jaap Heij, Forum van 20 april) stellen dat dit in het verleden vooral tot inflatie en andere narigheid heeft geleid, en dat de huidige problemen van een heel andere aard zijn.

Beide opvattingen gaan voorbij aan de bredere betekenis van Keynes' inzichten. In zijn tijd was geld in de economie pompen via grootschalige publieke werken de meest voor de hand liggende remedie tegen de massawerkloosheid. Momenteel is er geen sprake van een diepe depressie, maar veeleer van een gaandeweg ontstane scheefgroei. De symptomen zijn de hoge inactiviteit en de stagnerende lonen. Overheidsinvesteringen zouden daar verbetering in kunnen brengen, maar daar de overheidsuitgaven toch al hoog zijn, ligt zo'n beleid nu minder voor de hand.

Maar een goed begrip van de relatieve malaise vereist wel de keynesiaanse, macro-economische kijk op de economie. De essentie daarvan is dat micro-economisch gedrag - de beslissingen van individuele burgers, bedrijven en overheid - niet vanzelf tot macro-economisch evenwicht leiden. Het streven naar zo efficiënt mogelijke bedrijven en naar gezonde overheidsfinanciën, garandeert geen optimaal niveau van productie en werkgelegenheid.

Wanneer bedrijven en de overheid tegelijk op hun kosten bezuinigen, is het resultaat veeleer dat de totale bestedingen afnemen, waardoor ook de totale afzetmarkt krimpt en de productie op een lager peil komt te liggen dan overeenkomt met volledige werkgelegenheid: de situatie waarin iedereen die wil werken, ook kan werken.

In Nederland is het aantal banen de afgelopen decennia weliswaar sterk gegroeid, maar dat is geheel te danken aan de herverdeling van het beschikbare werk: het totale aantal gewerkte arbeidsuren is sinds 1960 per saldo afgenomen. Dat betekent dat de productie is achtergebleven bij wat wat mogelijk was, wat slechts ten dele kan worden verklaard uit de beruchte rigiditeiten van de arbeidsmarkt.

Bedrijven hebben doorgaans weinig invloed op de totale omvang van de markt. Vanuit het perspectief van het individuele bedrijf is de economie meestal een 'zore-sum game': vergroting van de omzet gaat ten koste van de concurrent. En als de rendementen van het bedrijfsleven verbeteren, betekent dat in principe alleen maar dat het nationaal inkomen anders wordt verdeeld: meer winst, minder loon. Voor een dynamische economie, met groeiende inkomens en werkgelegenheid, is meer nodig.

Keynes' inzicht terzake vormde een breuk met het klassieke economische denken, dat ook thans weer het beleid beheerst. In de klassieke visie is groei uitsluitend te danken aan ondernemers die nieuwe producten ontwikkelen en fabrieken bouwen. Keynes wees erop dat dat maar de helft van het verhaal is: mensen moeten die producten ook (kunnen ) kopen. Voorheen werd aangenomen dat dat vanzelf het geval was: productie leverde immers lonen en winsten op, bij elkaar precies het bedrag dat nodig is om de afzet te verzekeren.

Maar in de complexe praktijk bleek dat niet altijd zo te gaan: als mensen hun hand op de knip hielden, bleef de waar onverkocht liggen, werd de productie teruggeschroefd, nam de koopkracht af, enzovoort. De huidige malaise is geen crisis maar een sluipend proces va, dat vooral te verklaren is uit de inkomensverdeling. In principe heeft die geen invloed op de totale bestedingen, maar in de praktijk is het ruwweg zo dat lonen worden aangewend voor consumptieve bestedingen, en winsten voor investeringen.

In de jaren tachtig moesten de winsten omhoog om de investeringen te stimuleren. Maar juist omdat de lonen - en dus de consumptieve bestedingen - stagneerden, lag het voor bedrijven niet voor de hand om meer te investeren. In de jaren twintig stegen de winsten en de investeringen fors, maar omdat de lonen niet meegroeiden, stagneerde de afzet en stortte de hoogconjunctuur op een gegeven moment in. De overeenkomst is moeilijk te zien, omdat er momenteel geen sprake van massale overcapaciteit. Maar sinds 1980 is de economie geleidelijk achteropgeraakt doordat de consumptie èn de investeringen beneden de maat beleven. Het resultaat is de chronisch hoge werkloosheid.

Hoge winsten wijzen vaak op een gezonde economie, maar het kunstmatig opkrikken van winsten door loonmatiging maakt een zieke economie niet gezond. Dergelijke winsten kunnen ook niet blijvend zijn, omdat ze niet worden geïnvesteerd (maar bijvoorbeeld worden belegd en beurskoersen opdrijven, staan de bestedingen en de omzetten onder druk en is er nog minder reden om te investeren. Op den duur kalven de winsten af (en kunnen ook de beurskoersen zich niet handhaven). Prikkels aan de aanbodzijde kunnen dat proces niet keren. Het probleem van de Nederlandse, en eigenlijk de Europese, economie ligt aan de vraagzijde. Dat blijkt ook uit het feit dat Europa (en vooral Nederland) veel meer produceert dan het zelf gebruikt. (Zie ook: Nederland exporteert teveel in het Parool van 20 april)

Onder de huidige omstandigheden ligt de sleutel tot een hernieuwde groei van bestedingen, productie en werkgelegenheid bij de lonen. (en uitkeringen !, red.) De inkomensverdeling - de verdeling tussen lonen en winsten - moet een evenwichtige verhouding tussen consumptie en investeringen weeren. Vrees voor de concurrentiepositie in ongegrond: alleen een dynamische, zich vernieuwende economie kan met succes inspelen op internationale specialisatie. Concurrentei op basis van lage lonen is op den duur een doodlopende weg, en heeft vooral tot een overgewaardeerde munt geleid.

Het is niet verwonderlijk dat individuele bedrijven voor loonmatiging zijn. Hetzelfde geldt voor de minister van Financiën. Maar de overheid moet haar belasting- en inkomensbeleid niet langer afstemmen op deelbelangen, maar op een evenwichtige nationale economie.

Ed Lof

De auteur is econoom en journalist